Aanvulling op het Gemerts Woordenboek 2017
Wim Vos
Al in 2017, vlak na de publicatie van het nieuwe Gemerts Woordenboek, ontving ik van Harry Slits een lijst van woorden en uitdrukkingen waarvan hij de meeste van zijn ouders gehoord had en die hij miste in het nieuwe woordenboek. Ik geef ze hier alsnog. Ik heb ze in dezelfde vorm gegoten als de lemmata in het Gemerts Woordenboek. Daarbij heb ik niet het hele lemma met alle betekenissen gegeven, maar uitsluitend de nieuwe betekenis of een al gepubliceerde betekenis (met eventueel het vet gedrukte betekenisnummer) die het woord heeft in de nieuwe uitdrukking. Als in de toekomst deze publicatie ooit gedigitaliseerd wordt, kan deze aanvulling, hoop ik, gemakkelijk ingevoegd worden in de gedigitaliseerde versie.
Tenslotte nog een woord van dank aan Harry voor zijn nauwkeurige correctie van de kopij voor dit artikel.
- Gímmers – Nederlands
afgewaëve
bn: afgewerkt. Dan béénde afgewaëve: dan houdt het op, dan is het einde verhaal, ben je afgewerkt. (Vgl afgewérkt).
ánvange
ww: 2. aanpakken. ’t Moet óp már ’t kan nie óp, wa vang ‘w ‘ r mí án?
bidde
ww onoverg (-t, -de, h. gebid): 1. bidden. 2. bezweren, belezen bij pijn, ziekte, ongemak, onheil met een bezweringsformule of gebed. D’n dieje kan eròvver bidde. (=óvverlaëze, laëze 4).
bil
m ev/mv –le verkl –leke: 1. dij. Dan zalle waj ’s zien wie hiejr de blankste bille hé: dan zullen we zien wie er gelijk heeft.
blank
bn, -er, -st: blank. (gez, zie bil).
brooëd (broud)
o ev/mv brooj/breuj verkl breujke/brùdje
- roggebrood. Van brooëd strónt maoke kaande gállie èn dè ’s ok krèk hooëp èn al: aan jullie hebje niets als er iets gedaan moet worden.
deugd
v ev/mv –e: deugd. (Schertsend bij het aanbieden aan de gast v.e. goede zitplaats in het midden van het gezelschap): De deugd in de midde èn de prulderééj ópzééj.
dooëd (doud) 2
m ev/geen mv: de dood. Um d’n dojen dooëd nie: dat zal niet gebeuren, verzeker ik je.
dooj
bn (uitsl attrib): 1. dood. (gez, zie dooëd 2).
dorrente
bw van plaats: daar ergens. (Schertsend, als men iets aan het zoeken is:) Érrente, hierente òf dorrente moet ’t tòch zén. (Vgl érges, érgend).
*dunke
onpers ww onoverg (3dunkt, 3daocht,
- gedaocht; uitsl in de derde persoon ott/vtten ovt/vvt, met een meewerkend voorwerp datdegene noemt die denkt; de infin komt eigenlijkniet voor):
- als mening hebben. Dè dunkt mede goedhajd: dat lijkt me geboden.
döppes
bw (uitdrukking bij klùtjegoje): bovenhands gooien. (Vgl hogtes, stínkedöppe).
èèremoeje
ww onoverg (-t, -de, h. ge-èèremoejd): zich afsloven, ploeteren, zwoegen. Got ‘r tòch nie ligge èèremoeje: blijf je toch niet zo uitsloven.
èrg 2
m ev/geen mv: erg. 1. kwade bedoeling, opzet. Zónder èrg kaomde ok in de héél: geen opzet is geen excuus.
érrente
bw van plaats: ergens. (gez, zie dorrente). (Vgl dorrente, hierente).
ge-èèremoej
o ev/geen mv: uitsloverij, geploeter, gezwoeg. Wan ge-èèremoej, hawt ‘r tòch mí óp!
gewárreg
bn –er, -st: 4. (nog) geslachtsdrift hebbend. Dien aawe is nòg haël gewárreg.
gloejend
bn –er, -st: 2. gloeiend. (gez, zie gòdgloejendenhoewd).
gòdgloejendenhoewd
tw milde bastaardvloek: godverdomme.
gòdsganselek
bn: godgans, godganselijk. Haj zaojpt de gòdsganseleken dág. [Opm: versterking van álleng].
goedhajd
v ev/geen mv: goedheid. (gez, zie *dunke).
haonelied
o ev/geen mv: (ironisch): Gemertse naam voor het lied ‘Wilt heden nu treden’. [Opm: volgens zegsman noemde zijn vader dit lied zo omdat een haan niet loopt of stapt maar statig treedt, schrijdt; maar misschien dacht zijn vader ook aan een andere Ned. betekenis van ‘treden’: bespringen van de hen door de haan].
héél 2
v ev/geen mv: hel. (gez, zie èrg 2).
hierente
bw van plaats: hier ergens. (gez, zie dorrente).
(Vgl érrente, dorrente).
hínne
bw van plaats: heen. Wor moet dè hínne: waar moet dat heen/ naar toe? (Vgl hín (hén)).
hoewd
m ev/mv huuj/ hoej verkl huudje/ hoedje/ huujke.
(Vgl gòdgloejendenhoewd).
hogtes
bw (uitdrukking bij klùtjegoje): staand de stuiter/knikker vanaf ooghoogte laten vallen. (Vgl döppes).
hooëp (houp)
m ev/mv haojp/ hooëpe (mod.) verkl hùpke:
- drol, uitwerpsel. (gez, zie brooëd).
kaost
m ev/mv –e verkl kòsje: 2. (kosten van) levensonderhoud.
Z’n kòsje is gekaocht: hij heeft de buit binnen/ heeft geen financiële zorgen meer.
knèècht
m ev/mv –chs verkl knèchje: 2. knecht, boerenknecht. (gez, zie smondes).
knoejtès
v ev/mv –se verkl –tèske: iemand die tijdens het eten zit te knoeien, knoeipot, smeerlap (=nírker, nírkpaoter).
koets
m ev/mv –e: koets. Aojt de koets rólle: tegen iemand uitvallen, plotseling boos worden.
kooëpe (koupe)
ww overg (1kooëp/koup, 2/2mkopt, 3kùpt, 1m/3mkooëpe/koupe, 1/2/2m /3kaocht, 1m/3mkaochte,
- gekaocht): kopen. (gez, zie kaost).
laëze
ww overg (1laës, 2/2m/3laëst, 1m/3mlaëze, 1/2/2m/3/1m/3mlaësde, h. gelaëze): 4. zeggen in stilte v.e. bezwering. Dor is laëzen òf (: noch) bidde vùr: daar helpt niets tegen. (=bidde 2, óvverlaëze).
laoj
v ev/mv –e verkl –ke: la(de). ’n Laoj oopetrékke: uitgebreid informatie geven over een gevoelige kwestie.
looëpes
bw: gaans (in de genitief na een tijdsbepaling), te voet. Dè ’s evél driej uure looëpes: dat is toch wel drie uur gaans.
lusse
ww overg (-t, -te, h. gelust): lusten. (gez, zie vaaderland).
Luusiefírrebòs, ‘t –
o ev toponiem: productiebos voor luciferhout, aangeplant in de Paandelaorse Kampe (volksnaam).
midde
m/v? ev/geen mv: midden. (gez, zie deugd).
moej 2 (muujg)
bn –er, -st: moe, afgemat, uitgeput.
muujg
bn –er?, -st: moe, afgemat, uitgeput. Wa waor ik muujg van d’n állengen dág èrpel raope! (=moej 2).
oopetrékke
ww overg (vormen, zie trékke, h. oopegetròkke): opentrekken. (gez, zie laoj).
óvverlaëze
ww onscheidbaar (vormen, zie laëze,
- óvverlaëze). (=bidde 2, laëze 4)
perd
o ev/mv pèèrd verkl pèrdje: paard. (gez, zie smondes).
prulderééj
v ev/geen mv: deugnieterij. (gez, zie deugd).
rólle
ww (1rol, 2/2m/3roolt, 1m/3mrólle, 1/2/2m/3/1m/3mroolde):
rollen. I. onoverg (is geroold). (gez, zie koets).
sköppelke
o ev/mv –s verkl: schepje. ‘n Sköppelke soep. (Vgl sköpper).
smondes
- bn: maandags. Bítter ’n smondes pèrd as ‘nesmondese knèècht (want paarden bedrinken zichniet in het weekend).
spèkjod
m ev/mv –de: rijkaard, iemand die goed in de slappe was zit. [Opm: het Ned. woord ‘spekjood’ heeft een minder algemene en meer beledigende betekenis: jood die de rituele voorschriften niet in acht neemt].
stínkedöppe
ww (uitsl infin) (Vgl döppes, sèntjestaëke, skrèpkestaëke, staëke, staën).
strónt.
- m ev stofn. 1. stront. (gez, zie brooëd).
vaaderland
o ev/mv –e: vaderland. Ik lus ’t héél vaaderland: ik lust alles, het kan niet schelen wat. (Vgl laand).
verslikke
ww (wederk:) z’naajge verslikke (-t z’naajge, -te -, h. z’naajge verslikt): zich verslikken. Dè g’oewaajge nie verslikt! (ironisch commentaar dat iemand krijgt/geeft als hij tijdens de maaltijd heel weinig opschept/ opgeschept krijgt).
Nederlands – Gímmers
afgemat: moej 2, muujg
afgewerkt: afgewaëve
afsloven (zich -): èèremoeje
bedoeling (kwade -): èrg 2
blank: blank
boos worden (plotseling – -): (zie koets)
deugd: deugd
ergens: èrrente
ergens (daar -): dorrente
ergens (hier -): hierente
gaans: looëpes
geploeter: ge-èèremoej
geslachtsdrift hebbend (nog – -): gewárreg
gezwoeg: ge-èèremoej
godgans(elijk): gòdsganselek
godverdomme: gòdgloejendenhoewd
goedheid: goedhajd
gooien (bovenhands -): döppes
heen: hínne
knoeipot: knoejtès
koets: koets
moe: moej 2 (muujg)
opentrekken: oopetrékke
opzet: èrg 2
ploeteren: èèremoeje
productiebos voor luciferhout in de Pandelaarse Kampen: Luusiefírrebòs
rijkaard: spèkjod
schepje: sköppelke
smeerlap: knoejtès
smeerpoets: knoejtès
uitgebreid informatie geven over een gevoelige kwestie: (zie laoj)
uitgeput: moej 2 (muujg)
uitsloverij: ge-èèremoej
uitvallen (tegen iemand -): (zie koets)
vaderland: vaaderland
vallen (knikker laten – vanaf ooghoogte): hogtes
verslikken (zich -): verslikke
voet (te -): looëpes
Wilt heden nu treden (lied): haonelied
zwoegen: èèremoeje
GH-2018-03-Aanvulling-op-het-Gemerts-Woordenboek-2017.pdfGH-1983-01 Over twee tuitpotten en een afvalkuil
Jan Tinmers
Tijdens het schoonnaken van een van de twee kelders in de verbouwde boerderi j De Brauwe Kei werden scherven aangetroffen van een geglazuurde pot van rood aardewerk De scherven bleken afkonstig van een zogenaamde tuitpot 1) die in de keldervloer ingemetseld was om dienst te doen als schrobpot. De pot was vastgezet met behulp van kalkmortel, terwijl de rest van de keldervloer bestaat uit bakstenen die zonder mortel op het gele zand liggen. Alleen scherven van de bodem van de pot en van de zijde die tegen de muur van de kelder zat, zíjn overgebleven, de rest is verdwenen, naar alle waarschijnlijkheid tijdens het leeghalen van de kelder, die jarenlang dienst deed als opslagplaats voor aardappelen en later steenkool. Gezien de beschadigingen met name aan de de ontlerkant van de pot kan gekonkludeerd worden dat de pot al diverse jaren in gebruik was voordat hij als schrobpot werd begraven.
Hoe oud is deze pot nu? We verkeren in de gelukkige omstandigheid dat in 198o te Nijmegen een soortgelijke pot werd aangetroffen (1), die gedateerd werd in de tweede helft van de 17e eeuw. De breedte van de pot uit Niimegen bedraagt 26,1 cm.. De pot uit De Blauwe Kei is groter (breedte ca’ 33 cm). Beide potten zijn aan de binnenzijde voorzien van lood-glazuur. Aan de buitenzijde is dit alleen het geval met het bovenste gedeelte waar bovendien gele slibversiering is aangebracht. Gezien de overeenkomst tussen de twee potten lijkt het gerechtvaardigd onze pot eveneens te dateren in de tweede helft van de 17e eeuw, eventueel iets vroeger of later. De bouw van De Blauwe Kei wordt in het algemeen geplaatst in het jaar 1734, omdat muurankers in de topgevel dat jaartal aangeven. Nu zeggen muurankers in verband met het bouwjaar ook niet alles, máar de vondst van de tuitpot maakt dit jaartal toch een stuk zekerder. De tuitpot is dan waarschijnlijk te dateren in het eerste kwart van de 18de eeuw.
ToevalligerwiF werd er onlangs in Genert nog een tweêde tuit_pot aangetroffen, die qua vorn en versiering grote gelijkenisvertoont met de al genoenden (fig. 2). Alleàn het bovenstegedeelte is g€vonden en de breedte bedraagt ca. 26 cn. Dezetuitpotrof liever fragrnenten ervan, rnaaktei deel uit van eenveel groter aantal scherven die de heenkundekring onlangskreeg aangeboden van Willen Vos. Willen verzanelde de scher_ven uit het zand dat afkomstig was uit een sleuf die werk_nemers van de pNEM aan het graven waren in de Haag. Hij heeftalleen de Íneest in het oog springende scherven opgeraaptover een afstand van 2 à 3 neter. Het aantal scherven is àogroot dat Ínet zekerheid gesproken kan worden van eên afval_\11] waar de sleuf blilkbaar dwars doorheen gegaan is. Hope_lijk rr’or dt ons in de toekonst de rnogelijkhàià geboden orn derest van de afvalput aan een nader onderáoek te onderwerpen.li8, 1 tuitpot uit Dê Blaure Kêi.
Het materiaal voor zover het nu voorhanden is, is te fragmentarisch om het te reconstrueren en te dateren, maar het lijkt op het eerste gezicht materiaal uit de 18de eeuw. Een klein aantal scherven kan eventueel uit de 17de eeuw stammen. Behalve rood aardewerk komt ook steengoed voor uit Raeren en het Westerwald. Verder vallen een tweetal pijpekoppenop die getlateercl kunnen worden in 1720 respektievelijk 175o (2). Bovendien bevonden zich in het kistje met scherven een negental geglazuurde kogels of knikkers. In een artikel over de opgraving bij de latijnse school werd dieper ingegaan op dit soort voorwerpen (3), waarvan we de funktie tot op heden niet definitief konden achterhalen. Dat het om echte kogels gaat lijkt uitgesloten. Hoe zou zo’n grote hoeveelheid kogels immers terechtkomen in een beerput in de Haag?
NOTEN:(1) Van huisvuil tot museumstuk, catalogus Nijmeegs Museum Commanderie van St. Jan, 1981, catalogusnummer. 20
(2) Voor de methode van datering zie: F.H.W. Friedrich, Pijpelogie, A.W.N. monografie no. 2′ Voorburg 1975.
1.-Gemerts-Heem-1983-1-Over-twee-tuitpotten-en-een-afvalkuil.pdfGH-2006-02 Gemertenaren en Bakelnaren in Franse dienst
Simon van Wetten
Typerend voor de Franse Tijd (voor Gemert was dat de periode van september 1794 tot en met december 1813) is de enorme informatiehonger van de overheid. Of de oude Commanderij nu rechtstreeks onder het Franse bestuur viel (1795-1800 en 1810-1813), deel uitmaakte van de Bataafse Republiek (1800-1806) of van het Koninkrijk Holland (1806-1810), de bijbehorende overheid wilde méér over haar burgers weten dan daarvoor ooit was vertoond. Misschien is dat wel de meest revolutionaire verandering die uit de beroemde Franse Revolutie is voortgekomen. In de laatste vier jaar van de Franse Tijd was de belangstelling-van-staatswege toegespitst op de jongemannen.
Inschrijving voor de krijgsdienst – wie is er twintig jaar?
Lodewijk Napoleon, de vriendelijke, had dikwijls onenigheid met zijn kleine grote broer in Parijs. Naar het keizerlijk inzicht was Lodewijk te aardig en te sociaal voor “d’ Ollandèrs”. Hij pakte de smokkelhandel met Engeland niet doortastend genoeg aan, en het gedoe met hulpacties na de buskruitramp in Leiden en de stormramp in Zeeland (toen ook al) onderstreepte volgens Napoleon Bonaparte alleen maar de weekhartigheid die het karakter van zijn broer zo kenmerkte. Maar Lodewijk liet zich niet kennen. Hij bleef zijn rol als koning van Holland een eigen invulling geven en verzette zich bijvoorbeeld ook heftig tegen de invoering van de conscriptie (inschri-ving voor de krijgsdienst). Zo bleef er van de oorspronkelijke broederliefde weinig over. In het najaar van 1809 liet Napoleon aan Lodewijk weten dat “hij er altijd spijt van had gehad dat hij hem een koninkrijk had geschonken”. 1′ Daarna waren er nog wel wat wederzijdse pogingen om de verhoudingen te verbeteren, maar die bleken vruchteloos. In de nacht van 2 op 3 juli 1810 vertrok (ex)koning Lodewijk voorgoed, met slechts een klein deel van de hofhouding en zijn hond als escorte. Napoleon annexeerde Nederland. Geen woede-uitbarstingen, geen opstanden, niet eens een demonstratie. De vaderlandse onafhankelijkheid, zo trots gewonnen en gekoesterd tijdens de Tachtigjarige Oorlog, werd zonder slag of stoot opgegeven. Nou ja, in Gemert waren we, in de periode 1795-1800, al aan inlijving gewend geraakt. In die dagen werden we immers óók gerekend tot het Franse territorium. Maar toch, nu was het anders, strenger, barser, en niet ondersteund door de idealen van vrijheid, gelijkheid en broederschap. Eén van de duidelijke voorbeelden daarvan was de onmiddellijke invoering van de conscriptie. Alle jongemannen die de leeftijd van twintig jaar hadden, moesten in dienst. Mobilisatie van alle beschikbare mankracht stond voor Napoleon voorop. Ook nu was het verzet niet uitbundig en ging men tamelijk gewillig naar de kazernes.
De meeste lotelingen kwamen uit de lagere klassen. De hogere klassen, de draagkrachtigen, konden namelijk een remplaçant aanstellen. De bedragen die voor zo’n vervanger neergeteld werden, varieerden van 3000 tot 10.000 francs. Twee jaar moest een conscrit, een dienstplichtige, in dienst, althans in vredestijd. Daarna kreeg hij groot verlof, en was tot zijn 45ste verjaardag oproepbaar. Maar ja, dat kleine menneke met de grote naam voerde voortdurend oorlog. Inloten, opgeroepen worden voor het leger van Napoleon, betekende naarmate de Franse Tijd vorderde “niet veel meer dan een uitgesteld doodvonnis”.2 Er was nog één legale ontsnappingsmogelijkheid: afgekeurd worden. De aanstaande militair diende gekeurd te worden door een “doctoor”. Wanneer je nu willens en wetens een zeer stevige verkoudheid wist op te lopen, kón het je gebeuren dat je wegens een zware borstkwaal werd afgekeurd. Ik heb u eerder de zaak van J. Luurmans uit Gemert voorgehouden, die vanwege zo’n kwaal al heel snel uit het leger ontslagen werd.’ 3
Aanvankelijk waren alleen de twintigjarigen de klos, maar de behoefte aan méér kanonnenvlees deed de keizer besluiten tot het uitschrijven van extra-levées. Zo waren jaarklassen aan de beurt die nog niet eerder waren opgeroepen. De vele levées hebben in Nederland zo’n 30.000 tot 35.000 jonge mannen gedwongen hun families gedag te zwaaien.4
De Russische veldtocht – 1812
En daar gingen ze, degenen die een verkeerd lot hadden getrokken. In juni, bij uitstek de maand om Rusland aan te vallen, zetten de soldaten van de Grande Armée de eerste schreden op weg naar Moskou. Tja, in de zomer is de eindeloze Russische vlakte al tamelijk somber makend. Zou u, aangewezen door het lot om dienstplichtige te zijn, op de dag van het vertrek aanwezig zijn geweest? Nee? Weet dan dat u en ik (want ik ga ook niet mee) in het conscriptiejargon voortaan door het leven moeten als “retardataires” of achterblijvers. Na een maand ondergedoken te hebben ergens achter in de Peel zijn we officieel “refractaires”, weerspannigen. Omdat wij natuurlijk onvindbaar blijven, dienen onze ouders de daarbij horende boete, zo tussen de 500 en 1500 francs, te betalen. Dat kunnen ze niet, hun meubeltjes worden verkocht, en wij kunnen niet meer naar huis; op deserteurs werd gejáágd!
Weet u nog van Johannes Arnoldus van Vechel uit Gemert? 5 Deze wakkere knaap meldde zich in februari 1813 aan bij het gemeentehuis van Den Bosch als voluntair voor klerk, maar werd op een paard in plaats van achter een schrijftafel geplaatst en maakte plots deel uit van het 7e Regiment Huzaren. De Russische veldtocht was, gelukkig voor Johannes, toen al voorbij. De Berezina heeft hij nooit gezien…
Eind november was de rivier nog niet dichtgevroren, maar dreef vol met ijsschotsen. Het terugtrekkende leger moest hier overheen zien te komen, terwijl het door de Russen werd achtervolgd. Er dreigde nu een hopeloze toestand te ontstaan. Men slaagde er echter in om twee houten bruggen over de rivier te slaan. De soldaten die dit moeilijke werk moesten volbrengen, stonden daarbij urenlang in het ijskoude water, terwijl overal de Russische granaten insloegen. Op de linkeroever verschenen steeds meer mensen, achtergeblevenen en zieken, met afgevroren vingers en soms ook afgevroren armen en benen. Ze drongen de bruggen op en smeekten er door te mogen, omdat de vijand hen op de hielen zat. Maar men liet hen niet door. Napoleon had bevolen vóór alles de soldaten te laten oversteken en daarna pas, als er nog tijd over was, de ongewapenden, gewonden, vrouwen en kinderen. Als er geen tijd over was, moesten de bruggen worden verbrand.6
Zijn er Gemertse jongens over één van die twee houten bruggen gereden of gelopen? Burgemeester A. Leijten schrijft in december 1814 aan de commissaris van het arrondissement Eindhoven:
Ingevolge aanschrijving van den heere gouverneur deezer provincie de dato 7 november laatstleden, geplaets(t) in het Dagblad deezer Provincie no. 23, heb ik deer u edelgestrenge te doen gevinden enen lijst van Hollandse militairen welke bij de Fransche legers Bedient hebben, en die men supponeert dat in Rusland krijgsgevangen zijn gemaakt.
De lijst:
Naam Ouderdom Wanneer in dienst Legeronderdeel
Peter Dekkers 14 maart 1793 februari 1812 1ste Regiment van Linie
Joseph Jaspers 1 mei 1791 oktober 1812 33ste Regiment infanterie
Peter Michiels 11 juli 1788 februari 1812 1ste Regiment, grenadiers
Thomas Gijsberts 14 mei 1793 oktober 1812 93ste Regiment fuseliers
Nicolaas vd Sande 24 september 1791 oktober 1812 33ste Regiment jagers
Joannes Manders 9 april 1790 februari 181 27e Regiment huzaren
Peter Verschuuren 15 januari 1789 april 1812 11e Regiment huzaren
Nicolaas v Lieshout 24 september 1791 september 1812 33ste Regiment jagers
Joannes van Kessel 13 oktober 1789 april 1812 11e Regiment huzaren
Jan Baptist F. Meuris 8 oktober 1790 februari 18121 25ste Regiment fuseliers (lag in hospitaal van Stett n)
Godefridus vd Elsen 4 maart 1793 oktober 1812 24ste Regiment van Linie
Christiaan Deckers 2 maart 1789 februari 1812 33ste Regiment jagers
En ook voor Bakel en Milheeze is zo’n lijst naar Eindhoven gestuurd:
Naam Ouderdom Wanneer in dienst Legeronderdeel
Willem Kuijpers 25 oktober 1811 33ste Regiment jagers (is met de Fransen naar Rusland gemarcheerd, en sedert er niets meer van gehoord, heeft bij het beleg denkelijk in Hamburg gelegen)
Jacobus vd Eijnden 24 november 1812 33ste Regiment infanterie (in Hamburg gelegen)
Josephus Raijmakers 24 november 1812 33ste Regiment infanterie (heeft laatst in Maagdenburg in ’t hospitaal gelegen)
Johannes Noijen 22 september 1813 1ste Regiment folligeurs (?) (heeft laatst te Maijenu gelegen)
Gerardus vd Laar 24 februari 1812 125ste Regiment van Ligne (heeft bij het beleg in Stettin gelegen)
Theodorus v Tilburg 22 april 1813 21ste Regiment infanterie (heeft laatst gelegen te Maagdenburg)
Martinus Martens 28 februari 1813 1ste Regiment tirailleurs (heeft laatst gelegen bij Breslau in Silezië)
Antonie Biemans 22 september 813 62ste Regiment linietroepen (heeft laatst gelegen bij Leipzig)
Johannes Welten 23 maart 1813 1ste Regiment garde imperial (van deze nooit geen tijding ontvangen)
Gerardus Biesbos 28 oktober 1811 33ste Regiment jagers van Rooseveld (is met de Fransen naar Rusland gemarcheerd, en sedert er niets van gehoord)
Maar ook eerder al waren jongens van hier naar ver oorlogsgeweld vertrokken. In zijn artikel Gemertenaren in Franse dienst somt Ad Otten degenen op die in 1811 uit Gemert zijn afgereisd.7 In zijn lijstje treffen we twee jongemannen aan die we ook op ons ‘vermistenlijstje” hebben gezien, namelijk Joannes van Kessel en Peter Verschuuren en we stellen nu definitief vast: die zijn nooit teruggekeerd. Gerard van den Eijnden en Adriaan van Zeeland kwamen wél terug, de laatste zelfs als generaal buiten dienst, dat was althans lange tijd de veronderstelling van zijn nazaten, totdat iemand doorkreeg dat “Congé Génèral” niet zozeer de rang van iemand verwoordde, maar meer zijn ontslag uit militaire dienst.’ Indirect weten we ook nog dat broers van Adriaan Groenewald, Petrus Werts en Willem van den Berg in het Franse leger dien-den; zij werden immers vrijgesteld van loting omdat ze een broer ‘en activité’ hadden .9
Ook de van oorsprong Gemertse generaal b.d. Geerts heeft zich verdiept in het wel en wee van Gemertenaren in dienst van keizer Napoleon.10 De genoemde broer van Petrus Werts blijkt Leonardus Werts te zijn. Hij hoorde bij het 126ste Regiment, dat bij de Berezina werd opgeofferd, om zo de overtocht van de Grande Armée veilig te stellen.
Gemertenaar Jan Donkers overleefde weliswaar de veldtocht, maar overleed op 21 februari 1813 aan waterzucht, in het garnizoenshospitaal in Den Haag. Hendrik Lamers overleed op 12 mei 1813 in het militaire hospitaal van Breda aan dysenterie.
Hendrik Staals verwisselde het tijdelijke met het eeuwige in het Douane Hospitaal in Mainz, op 9 februari 1814. Peter Arnoldus Henrik Tonis sneefde door hevige koorts, in het militaire hospitaal van Vitoria in Spanje, al op 1 april 1812.
Jan Hendriks overleefde een longtuberculose niet en overleed op 16 juli 1813 in het garnizoenshospitaal in Wesel aan de Rijn. 11
Er is ook nog sprake van een Cornelis Hardie uit Gemert. Deze geweerschutter overleed op 24 maart 1812 in het militaire hospitaal van Emden, in Noord-Duitsland.11
Laten we tot slot de “Van de Laar, hij ligt in het hospitaal van Bremen” niet vergeten.12 Zo komen we maximaal aan drie- of vierentwintig Gemertse jongens die daadwerkelijk in Franse dienst zijn gegaan. Van hen hebben een- of tweeëntwintig soldaten de barre tocht naar Rusland meegemaakt. Zestien van hen overleden tijdens of kort na de veldtocht, één van hen een jaar later, twee of drie keerden er terug naar Gemert (Van Zeeland, Van den Eijnden en misschien Van de Laar), en twee (Peter Tonis en Cornelis Hardie) al vóór de tocht naar Rusland begon. Van twee lotelingen (de broers van Adriaan Groenewald en Willem van den Berg) weten we niets.
In Bakel en Milheeze vielen op z’n minst tien gesneuvelden te betreuren. De Grande Armée was zonder de Gemertse en Bakelse jongens blijkbaar nog niet groot genoeg, de verliezen des te groter…
NOTEN:
1. Gerlof D. Homan, Nederland in de Napoleontische Tijd, 1795-1815 (Haarlem 1978).
2. T. Presser, Napoleon. Historie en legende (Amsterdam/Brussel 1946).
3. S. van Wetten, ‘Het Frans Archief III’, in: Gemerts Heem, jrg. 44, 2002, 25-30.
4. Johan Joor, De Adelaar en het Lam (Amsterdam 2000).
5. Als bi) 3.
6. Tekst in oude geschiedenis-schoolmethode (Kleio voor mavo).
7. Ad Otten, Gemertenaren in Franse Dienst, in: Gemerts Heem, jg. 24, 1982, 68-74
8. Ad Otten, ‘De pepierre van de gînneraol’, in: Vertellingen aojt d’n traonpot (Gemert 1998).
9. Als bij 7.
10.G.A. Geerts, Gestorven voor de aspiraties van Keizer Napoleon (Gouda 2001).
11.Deze Hardie is in geen andere documentatie uit en over Gemert in die tijd terug te vinden. Zijn departement wordt ook aangeduid als “Bouches de la Meuse”, terwijl Gemert bij de “Bouches du Rhin” hoorde. Misschien een vergissing? Sowieso staan er in de lijst van G.A. Geerts een paar personen van wie betwijfeld kan worden of ze wel uit Gemert kwamen. Laten we niet vergeten dat de Fransen ook toen al moeite hadden met de ‘h’ en wellicht gemakshalve van ‘Hemert’ ‘Gemert’ maakten.
12.Deze Van de Laar is bijna zeker niet dezelfde als de Gerard van de Laar uit Bakel. Het briefje met de mededeling dat hij nog leefde en in Bremen lag is van augustus 1813, terwijl Gerard van de Laar uit Bakel op 19 augustus 1813 overleed te Stettin.
GH-2006-02 Gemertse gangen gedecoreerd
Ad Otten
In de vorige jaargang van Gemerts Heem’ werd gesuggereerd om ter bevestiging van de oude dorpsstru¬tuur van Gemert-centrum, de verschillende loodrecht op de doorgaande hoofdstraat uitkomende ‘gangen’ van Gemert op te waarderen en een duidelijker functie te geven en dat een eerste stap daartoe zou kunnen zijn die gangen te voorzien van een (historische) naam. Die naamgeving is voor een aantal gangen inmiddels al een feit geworden en het gemeentebestuur schaarde zich ook achter het voorstel om de naamborden speciaal uit te voeren zodat ze niet alleen informatief (naam met onderschrift) maar ook decoratief zouden zijn. Gekozen werd voor sjieke witte en/of zwarte emailleborden met wat verhoogd daarop aangebracht de naam van de gang en dat alles in een nieuw en uniek letter-type… (zie verderop)
Na de presentatie eind vorig jaar van onder meer plannen van stichting ‘Gemert Vrijstaat’ om in de toekomst diverse panden en locaties in Gemert hun historische naam terug te geven, bood Gemertenaar Harry Huybers aan om voor dat doel een heel alfabet inclusief cijfers en leestekens te ontwerpen en dat digitaal aanleverbaar te maken voor drukkerijen, metaalverwerkende bedrijven etc. Het lettertype ‘de vrijstaat’, van deze als zelfstandige in Gemert gevestigde grafisch ontwerper, is nu voor het eerst gebruikt op de gangnaamborden. In een smaller of een vetter versie, op bordjes danwel met losse letters, zal het straks ook gebruikt worden voor huisnamen. Even enthousiast als Harry Huybers werd kunstenares Maria van der Velden bereid gevonden om ten aanzien van het ‘project geveltaal’ adviezen te geven wat betreft maatvoering en het kiezen van de naar verhouding en omgevingsfactoren meest gunstige locatie op muren en gevels. En zo is het gekomen dat op 21 juni j.l. gemeenteambtenaar Piet van de Wetering met ondergetekende als hulpje, Gemert kon verrijken met welgeteld tien gangnaamborden.
Hieronder volgt een wat uitgebreidere historische achtergrond op de gekozen namen der gangen:
Pelikaangang (onderschrift ‘herberg op erf van de oude kerk’). In verschil¬lende nummers van Gemerts Heem werd al eens gewezen op de locatie van Gemerts eerste parochiekerk die bekend stond als offer- en bedevaartskapel van het heilig kruis. Het kan geen toeval zijn dat pal naast deze oude kerk maar wel op hetzelfde erf in de zeventiende eeuw een herberg wordt gedreven die de naam draagt van De Pelikaan.
Een zich tot bloedens toe in de borst pikkende pelikaan om daarmee zijn jongen te voeden is vanouds het symbool van de kruisdood van Christus. In de 19de eeuw wordt de naam van herberg de Pelikaan veranderd in De Gouden Leeuw en die werd op haar beurt een paar decennia geleden weer omgedoopt in Ridderhof. Maar in het Ridderhof is kort na de onthulling van de Pelikaan van Monic van Helvoirt — het kon niet uitblijven — onder de naam van “de Gouden Pellicaen” nu ook een cateringbedrijf gevestigd.
Sint Joris en Sint Tunnisgang met als onderschrift ‘patroonheiligen schutsgilden’. De naam herinnert aan het gegeven dat op de plaats van het gemeentehuis van medio 16de eeuw tot 1879 de herberg en brouwerij Stioris was gevestigd die tegelijk de thuisbasis was van het schutsgilde van die naam. In De Keizer is nog steeds het gilde van Sint Antonius (en Sint Sebastiaan) gevestigd.
Nonnengang met als onderschrift ‘franciscanessen 1848-2000’. Tot 1933 stond de Nonnengang in heel Gemert bekend als Nonnenpad. Na de laatste uitbreiding van de Nazarethschool in genoemd jaar werd de Nonnenpad, die het Binderseind verbond met de Kapelaanstraat en de Stroom van de openbare wegenlegger afgevoerd. De Nonnengang loopt nu nog dood maar dat zal in de toekomst zeker veranderen.
Amstelgang (onderschrift ‘geboortehuis Jan van Amstel’). Het pand dat tot voor kort dienst deed als postkantoor werd omstreeks 1565 gesticht door ‘meester glazenmaker’ Peter van Amstel. Zijn achterkleinzoon Jan van Amstel werd in dit pand geboren op 12 december 1618. Hij bracht het tot vice-admiraal onder Michiel de Ruyter.2 Hij overleed in Schijndel in 1669. Niemand minder dan Joost van den Vondel maakte een grafschrift.
Soikerijgang (onderschrift ‘Gemertse cichoreikoffie’). Het was in de eerste helft de toegang tot één van de grootste fabriekjes van “soikerij'(= gebrande cichoreiwortel). In de Franse Tijd werd door de invoering van het zgn. continentaalstelsel de invoer van koffiebonen onmogelijk. Her en der in het land verrezen toen cichoreibranderijen voor de produktie van surrogaatkoffie. In de eerste helft van de 19de eeuw exploiteerden in Gemert zowel de burgemeester (Haest), een wethouder (Leijten) als d’n dokter (Douve) een soikerijfabriek. Terwijl op veel plaatsen de cichoreibranderijen weer verdwenen bleef de produktie van Gemert nog tot in de twintigste eeuw. In 1920 werd zelfs nog een nieuwe hinderwetvergunning aangevraagd. De populariteit van de soikerijkoffie blijkt ook uit de naamgeving van ‘soikerijteulers’ voor een tot voor kort bestaande plaatselijke carnavalsvereniging.
Gasthuisgang (onderschrift ‘gasthuis circa 1400-1849’). Deze gang verbindt Haageik met Elisabethplaats. De gang ligt op de locatie van de vroegere ‘achterom’ van het uit de middeleeuwen daterende oude Gast- en Geefhuis aan het Haageik. Het pand brandde af tijdens de eerste grote dorpsbrand van 1780 en brandde opnieuw af bij de tweede dorpsbrand van 1785. Na het Gemertse weversoproer werd het aan Haageijk opnieuw opgebouwde gasthuis verhuurd aan de Koninklijke Marechaussee als kazerne.3 Later kwam het pand in particuliere handen. De locatie is nu bij iedereen bekend als het winkelpand van Rooyackers Meubelen. De Gasthuisgang vormt een verbinding met de Elisabethplaats die globaal genomen de vroegere binnenplaats en de tuin van het nieuwe, uit de tweede helft van de negentiende eeuw daterende (Elisabeth)Gasthuis beslaat. Het Elisabethgasthuis werd gesloopt in 1974/1975.
In de toekomst zullen er beslist nóg een aantal ‘gangen’ een naam krijgen. En wanneer de gemeente bij de komende inbreidingsplannen op percelen pal achter de oude dorpskern de oude historische plattegrondstructuur inclusief de oude gangen en binnendoors als uitgangspunt blijft nemen, dan kan daarmee op termijn zelfs een wandelroute mogelijk worden rond de uit de middeleeuwen daterende oude kern van Gemert.
In dit kader vermeldenswaard is zeker ook het gemeentelijk initiatief om in het wegdek van Watermolen niet alleen met blauwe plavuizen de loop van de vroegere Rips te markeren, maar ook om in de ‘gang’ vanuit de Molenstraat, aan de hand van inscripties in hardsteen in zekere zin de weg te wijzen naar de precieze vroegere locatie van de watermolen.
NOTEN:
I Ad Otten, Dorpskern in historisch perspectief, Gemerts Heem 2005, p.4-11.
2. Ad Otten, Gemert en de post, Gemert 1988, p.48-50.
3. In 1896 verhuisde de in Gemert gevestigde brigade van de Marechaussee naar het Binderseind (nu huisnr.20).
Het lettertype ‘de vrijstaat’
(verantwoording van Harry H uybers)
Bij de ideevorming voor de gangnaamborden leek het me niet goed om vanuit een bestaand lettertype te denken. Het is een uniek project dat vraagt om een niet-voor-de hand-liggende oplossing. Aanvankelijk wilde ik elke gangnaam als een soort woordmerk of logo ontwerpen. Elke naam zou dan een eigen uitstraling krijgen. Omdat echter ook het plan bestaat om een aantal Gemertse huizen van een naamsaanduiding te voorzien, leek het me goed om dan een compleet alfabet te tekenen, zodat alle typografische uitingen van Gemert Vrijstaat in dit font gezet konden worden. Er ontstaat een visuele eenheid of “familie”.
Bij het letterontwerp heb ik me sterk laten leiden door de Britse grafisch ontwerper Neville Brody, wiens werk uit de jaren tachtig een grote inspiratiebron voor me is geweest. Op zijn beurt is Brody erg beïnvloed door de Russische constructivist Alexander Rodchenko. Dus ben ik ook gaan spitten in zijn werk uit de dertiger jaren van de vorige eeuw. In sommige letters zijn die Oost-Europese invloeden duidelijk herkenbaar, bijvoorbeeld in de A en K.
Naast het eigen letterype vond ik dat de gangnaamborden ook in hun uitvoering een unieke uitstraling moesten krijgen. De zware, vette uitvoering van de namen heeft een bijna reklame of display-achtig karakter. Een uitvoering in emaille past daar uitstekend bij. Ik ben blij dat de gemeente hiermee ingestemd heeft, want het is een verrijking geworden in het straatbeeld.
GH-2006-02 Hoedjes van Gemert
Ad Otten
Ten behoeve van de bouw van de kapel van het gasthuis aan de Nieuwstraat werd in de laatste maanden van 1907 een pand gesloopt dat in Gemert algemene bekendheid genoot als ‘Het Hoedje’. Hoe dat pand aan die naam is gekomen is niet bekend. In het begin van de achttiende eeuw kende Gemert al een pand ‘in de straet’ dat luisterde naar de naam ‘den Hoet’, maar of het hier dezelfde locatie betrof was tot nu toe de vraag.’ Door uitgebreid onderzoek van Wim van de Vossenberg en Ben van den Berg waarbij zij alle kadastrale gegevens, notariële archieven, schepenprotokollen en de gegevens van het uit 1717 daterende Landboek van Gemert betrokken, is inmiddels echter duidelijk geworden dat het hier toch om een ander pand gaat en wel ergens in de Kerkstraat ter hoogte van nu Makelaardij Penninx. Door het onderzoek van Wim en Ben is intussen al wel de hele ‘geschiedenis’ van het eerstgenoemde ‘Hoedje’ boven water getild. Zo weten we dat dit in 1907 gesloopte pand geheel opnieuw werd opgetrokken nadat het door de grote dorpsbrand van 28 juni 1785, die maar liefst zo’n 160 woningen trof, totaal was vernield. Vrij kort na de brand, om precies te zijn op 9 juli 1785, wordt namelijk de organist en linnenfabrikeur Paulus Roefs eigenaar van, zoals het in de schepen¬akte heette, de afgebrande huisplaats ter plaatse. Meteen moet toen zijn gestart met de bouw van wat we hebben leren kennen als ‘het Hoedje’. Door erfscheiding komt dit pand in 1803 in handen van Hendrik van der Willigen die was getrouwd met Emerentiana de dochter van genoemde Paulus Roefs.3 En het zijn de erfgenamen van hun kleindochter Theodora Paters die op 5 februari 1894 ‘het Hoedje’ voor 3505 gulden verkopen aan het r.k. parochieel Armbestuur van Gemert, eigenaar van het daarnaast gelegen Elisabeth-Gasthuis. In deze koopakte wordt het pand genoemd als het Hoedje bestaande uit winkelhuizinge met erf 4 In het Hoedje werden toen ziekenkamers ingericht die niet alleen bestemd waren voor zieke bejaarden van het naastgelegen gasthuis maar ook voor, zoals het heette, in nood verkerende inwoners van Gemert. Ruim tien jaar bedienden de zusters van het gasthuis dit ‘Gemertse ziekenhuisje’. Het zou de laatste bestemming van ‘het Hoedje’ worden. In 1905 was op het binnenterrein van het Elisabeth-Gasthuis begonnen aan de bouw van een nieuw pand dat de naam zou verwerven van ‘het Rochushuis’, een tehuis voor (voornamelijk) besmettelijke zieken. In de topgevel zou ook een beeld van de heilige Rochus – patroon van de pestlijders worden aangebracht. In 1906 kwam de bouw gereed van het pand, waarin thans de Derde Wereldwinkel gevestigd is. De ziekenkamers van het aan de straat gelegen Hoedje waren toen niet meer nodig. Het Armbestuur, in het voorgaande al genoemd als eigenaar van het door de zusters Franciscanessen bediende Gasthuis, besloot vervolgens om op de plaats van het Hoedje een gebouw op te trekken waarvan de benedenverdieping bestemd zou worden tot kamers voor pensiongasten van het Gasthuis, met daarboven op de eerste verdieping een kapel ten behoeve van de zusters en de aan hun zorg toevertrouwde verpleegden en bejaarden. Dienovereenkomstig werd in november 1907 over gegaan tot de sloop van ‘het Hoedje’ 5
Waarom ‘het Hoedje’?
Spijtig genoeg hebben we nergens een foto kunnen vinden van het vooraanzicht van het Hoedje. Maar gelukkig is er wel een ansichtkaart uitgegeven door Berkers-Verbunt uit Asten (1905), die een beeld geeft van de zijkant van de topgevel waardoor duidelijk wordt dat het betreffende pand een voorgevel gehad moet hebben die een zekere gelijkenis vertoont met de onlangs aan Binderseind 3 in opdracht van Martien Hendriks zo prachtig gerestaureerde voorgevel. In het jargon van de monumentenzorg duidt men dat type gevels veelal aan als afgeplatte klokgevels met kroonlijst of als kloklijstgevels. De gevel van Binderseind 3 heeft echter door zijn breedte en de golvende uitzwenking in de gevelwand een bijzondere en zeker niet gangbare klokvorm. Een speciale naam voor deze bijzondere variant onder de kloklijstgevels is mij niet bekend. Hij komt van oudsher al voor in de Langstraat en dichter bij huis ook aan de Markt in Veghel, terwijl we bladerend door het in 1990 uitgegeven ‘Helmond – Ach Lieve Tijd’ er ook een aantal ontwaren aan Markt en Veestraat aldaar. Een heel bijzondere kloklijstgevel ‘het huis met de luts’, daterend uit 1594, bestaat daar nog steeds.6
Vergelijken we de ansicht met de afbeelding van de zijkant van het Gemertse Hoedje uit 1905, nog eens goed met de gevel van Binderseind 3 dan komen we tot de conclusie dat de gevel van het Hoedje vergeleken met die van Binderseind 3 niet één maar twee uitzwenkingen in de klokgevel gehad moet hebben én … dat bij het Hoedje (evenals trouwens bij het Helmondse ‘huis met de luts’) bovendien een kroonlijst ontbreekt. Tegelijk rijst dan de gedachte of het niet die bijzondere gevelvorm geweest kan zijn die tot de huisnaam van het Hoedje heeft geleid. Wie zal het zeggen? Het is een gok, maar het valt in elk geval niet moeilijk om in die gevelvorm een hoedje te herkennen. Dat slaat mijns inziens in het Gemertse ook beter aan dan de mondvol (‘kloklijstgevel’ danwel ‘afgeplatte klokgevel met kroonlijst’) uit het jargon van de monumentenzorg.
Nog meer hoedjes…
In de aanhef van dit artikel kwamen we al tot de conclusie dat er meerdere ‘hoedjes’ aan de Gemertse straot gestaan moeten hebben. Helemaal los van de vraag of er een verband bestaat tussen de terminologie kloklijstgevel en de benaming van ‘hoedje’ is het in elk geval aardig om aan de hand van Gemertse oude ansichten eens te inventariseren hoeveel gevels met in een ‘lijst’ gemetselde in- en uitzwenkingen er in het verleden aantoonbaar zijn. In het vervolg van dit artikel noemen we dit type gevels allemaal ‘hoedjes’. Behalve Binderseind 3 hebben we thans nog ‘een hoedje’ op Binderseind 25 (hoek Hopveld-Binderseind). Op Ridderplein 33, naast De Landman, hebben we zelfs ’n hog hoedje. En dan is er uiteraard het nieuwe hoedje van Café annex winkel De Roskam op de brink van het Boerenbondsmuseum. Snuffelend in de collecties oude ansichten van de Heemkamer en het Gemeentearchief blijkt dat we het aantal Gemertse gevelhoedjes vervolgens tot het toch respectabele aantal van tien kunnen uitbreiden. Zo waren er in de Nieuwstraat nog tenminste twee meer. Een hoedje op de hoek naar de Molenstraat (een afgeplatte klokgevel) en één op de hoek met de Virmundtstraat (vroeger Slagerij Gerits, een zuiver ‘hoedje’, d.w.z. een klokvorm met een uitzwenking). Verder had Slagerij Van de Sande op de hoek Ridderplein-Kapelaanstraat weer een hoedje in de vorm van een afgeplatte klokgevel met een kroonlijst evenals het vroegere herenhuis op de plaats van de rond 1910 gebouwde ‘Engelenburcht’ aan het Binderseind, dat van 1830 tot 1840 nog dienst had gedaan als rk Doofstommeninstituut. Op een oude ansicht uit de periode van de Eerste Wereldoorlog zien we tenslotte nóg een kostelijke gevelhoed, vergelijkbaar met die van Binderseind 3. Dat is ter plaatse van het huidige woonhuis van Bèr Vogels op Kerkstraat 36. Uit vergelijking met een ansicht van 1905 weten we bovendien dat deze hoedgevel pas werd opgetrokken tussen 1905 en 1915 om de doodeenvoudige reden dat we op de oudste ansichtkaart op die plaats nog een gevel ontwaren met een topgevel met rechte zijflanken.
Tot zover deze inventarisatie van Gemertse Hoedjes aan de hand van oude Gemertse ansichtkaarten. In het verleden zullen er beslist nog meer ‘hoedjes’ zijn geweest.
Met dank aan Wim van de Vossenberg en Ben van den Berg
NOTEN:
1. Simon van Wetten, Transcripties Schepenprotocollen van Gemert (Heemkamer Gemert), 8131 akte no.1. dd 23-2-1725: Johan Cremers als momboir over de onmondige kinderen van wijlen Theunis Cremers verwekt bij Helena van Melis, en voornoemde Helena als moederlijk voogdes over haar kinderen hebben vercocht aan Antony Peters van Melis het achterste deel van een huisinge met klein huiske, stallinge en hof, genaamd den Hoet, alhier in de straat. Nog een akker op den Meulenacker. (met verwijzing naar erfdeling dd 30 mei 1734) 23 februari 1723.
2. Gemert R155, akte 195, 9-7-1785
3. Zoals de voorgaande noot 2 betreft het hier mededelingen van Wim van de Vossenberg en Ben van den Berg die werken aan een reconstructie van Gemert-kom in de 17de en 18de eeuw door gegevens van o.m. kadaster, landboek, notariele archieven, testamenten en schepenprotocollen te vergelijken. (‘Het Hoedje’ kadastraal in 1832 perceel LI 14; in het 18de eeuwse Landboek van Gemert, nr.1345; verdere bronverwijzingen: Gemert R130 akte 172 dd 30-5-1724; R145 akte 2 dd 18-12-1753; R149 akte 216 dd 10-11-1767; R188 f.165 21-01-1803)
4. Ad Otten, 100 jaar bejaardenzorg, Gemert 1977 p.26-28.
5. idem
6. Vgl. Helmond — Ach Lieve Tijd, Zwolle 1990, p.106, 119, 201.
GH-2005-04 De ondergrondse vluchtgang
Simon van Wetten
Wanneer je uit twee culturen voortkomt, behoor je dan bij geen van beide? Nou, ik hoorde bij allebei! Ik was net zo goed het Amsterdams straatschoffie als de Gimmerse dorpsjongen. Mijn vader was een Gemertenaar, maar trouwde met een Amsterdamse, mijn moeder – ja, dat had u al begrepen. We woonden in Amsterdam, maar kwamen met het openbaar vervoer héél dikwijls naar Gemert en logeerden dan bij mijn opa en oma. Toen ik acht jaar werd, achtte mijn vader de tijd rijp om mij zelfstandig van Amsterdam naar Gemert te laten reizen, hij zette mij op Amsterdam CS op de trein (perron 1a). Ik wist op het juiste moment uit te stappen, namelijk in ‘s-Hertogenbosch, en in bus 58 een plaats te bemachtigen voor de lange, lange rit naar Gemert. Mijn oma kreeg bij mijn geheel ouderloze aankomst bijkans een beroerte en pleegde het enige telefoongesprek dat ze in haar leven heeft gevoerd om op die wijze haar zoon, mijn vader, in het verre Amsterdam eens goed de worrent te zeggen. Zo’n menneke van acht, waor zit oew verstand? Maar vanaf dat moment bracht ik veel weekenden en alle schoolvakanties door in het dorp dat van meet af aan mijn hart had gestolen.
In Gemert kon ik de blits maken met mijn ooggetuigeverslag van de tocht die de Beatles met een rondvaartboot hadden gemaakt door de Amsterdamse grachten, en dat Boudewijn de Groot – en toen dat niet meer aansloeg: Wallie Tax – bij ons in de buurt woonde.
In Amsterdam verbaasde ik mijn makkers uit de Derde Looiersdwarsstraat met het feit dat je in Gemert gewoon op straat kon voetballen en dat er nog geen drie auto’s in het uur voorbij kwamen. Ook de mededeling dat een ‘patatje’ in het zuiden een ‘frietje’ heette en dat je er de aardappels zomaar met een riek (“Dat is een hooivork”, moest ik dan uitleggen) uit de grond omhoog kon woelen, deed het goed in de buurt waar ik woonde, de Jordaan, waar je de aardappels bij groenteman Lindeman in de Hazenstraat moest kopen en waar blijkbaar niemand zich afvroeg waar dat dagelijkse voedsel nou eigenlijk vandaan kwamen of hoe het groeide.
In Gemert vertelde ik over de hippies op de Dam en de taferelen die je op de Oudezijds Achterburgwal voorgeschoteld kreeg, en hoe druk het was in de Kalverstraat. Ik wees op het hogere deel van mijn enkels als ik wilde markeren hoe diep je in het tapijt van de vermaarde Tuschinski-bioscoop wegzakte, en stond uitgebreid stil bij de Zwarte Pieten die in de Sinterklaastijd in de mooiste Bijenkorf van Nederland – die op de Dam – alsmaar omhoog en omlaag klommen. Maar dat laatste werd als minder interessant ervaren en de ongeduldigen onder de dorpsjeugd onderbraken mijn verhaal en wilden met name meer informatie over die Oudezijds Achterburgwal.
In Amsterdam bracht ik de toehoorders een gebouw onder de aandacht dat we daar – Rijksmuseum en Paleis op de Dam en Olympisch Stadion ten spijt – absoluut niet hadden, maar in Gemert wél! Het kasteel! En als ik dan beschreef hoe het eruit zag, dan was de finishing touch dat het kasteel ook een ondergrondse vluchtgang had. Jazeker! En dat je die gang nog helemaal door kon wandelen, en als je uiteindelijk bovenkwam, dat je dan in de kamer van de directeur van de melkfabriek zo maar ongemerkt een dure sigaar uit diens kistje kon bietsen. Aangemoedigd door de verbaasde gezichten om me heen begon ik vervolgens de honderden ratten van meer dan gemiddeld formaat te beschrijven die je tijdens de barre tocht door de tunnel tegenkwam. Vooral als je per ongeluk op hun kale staarten ging staan werden ze ronduit agressief! En dan het vallende puin als er net boven je hoofd een zware vrachtwagen of bus 58 voorbijreed. En natuurlijk kon je ook vermelden dat je af en toe over de botten en schedels heen moest stappen van de ongelukkigen die dezelfde tocht met minder succes hadden afgelegd.
“Waar die gang begon?” “Nou, net buiten het kasteel, onder de kiosk.”
“Een kiosk? Zo’n ding als op de appeltjesmarkt naast de bloemenkraam van Van Bommel?”
In de Amsterdamse beeldvorming was een kiosk een klein, losstaand, meestal houten winkeltje waar een meneer of mevrouw noodgedwongen geheel bewegingloos tussen enorme stapels kranten en tijdschriften zat te wachten op leeslustige klanten.
Maar als ik dan die typische Gemertse kiosk zo goed mogelijk beschreven had, dat het veel groter was dan dat keetje op de appeltjesmarkt en “dat de muziek en de drumband er speelden”, dan begrepen mijn toehoorders het. “O, net zoiets als in het Vondelpark!”
Jawel, net zoiets. En toch: anders. Héél anders!
Vreemd genoeg leidde het toegenomen begrip over wat voor een gebouwtje ik nu eigenlijk bedoelde er nooit toe dat iemand vroeg naar iets dat ikzelf pas later begreep: als zo’n vluchtgang pas buiten het kasteel begint, wat hadden de toenmalige bewoners en ridders er dan aan? Moesten ze soms eerst aan de belegeraars vragen of ze er even door mochten, omdat ze gebruik wensten te maken van de vluchtgang?
Jeugdherinneringen kun je nu eenmaal lang niet altijd gelijk stellen aan historische feiten.
Vluchtgangen ook niet.
Minder fantasie, meer feiten
Een markant gebouw, daar op de hoek van ’t Mertveld! Een halfronde achterwand, sierlijke belijning, driehoekige omlijsting, een trapje ter linker- en een trapje ter rechterzijde die toegang gaven tot het verhoog waarop en waarmee de harmonie en andere muziekgezelschappen het podium kregen dat ze ongetwijfeld verdienden, met tegenover zich het dankbaar Gemerts publiek.
Natuurlijk was er wel enige concurrentie van de fameuze bioscoop “Luxor” die de kop van de dorpse Molenstraat op de dagen dat er een voorstelling was omtoverde in het Gemertse Broadway, en ook waren er een paar café’s die trots konden wijzen op een zaaltje mét toneel. Toch, met wat goede wil, zou je voor wat betreft de periode eind jaren ’30 tot eind jaren ’50 de kiosk het culturele centrum van Gemert kunnen noemen.
Gebouwd in het voorjaar van 1936 – burgemeester Phaf legde de eerste steen en deed dat volgens het krantenbericht van 30 mei van dat jaar zo “dat zelfs de aannemer het niet verbeteren kon”, heeft dit eigenaardige en toch zo vertrouwde gebouw haar plaats in het dorpsleven ingenomen. Vertrouwd? Jawel, kijk maar eens naar de populaire Philips-luidsprekers uit die tijd. De kiosk was ook een luidspreker, met genoeg bereik voor het hele Mertveld.
En och, de dorpsjeugd van weleer had ook zo haar reden om deze kleine cultuurtempel regelmatig met een bezoek te vereren. Je kon er schuilen voor een stevige regenbui, op een hete, zomerse dag was het er lekker koel, maar het allerbelangrijkste was toch wel het ijzeren deurtje dat onder, aan de linkerzijkant van het gebouw, toegang gaf tot de catacomben van de kiosk. Daar werden de stoeltjes voor de muzikanten opgeslagen en dáár was ook de toegang tot de eeuwenoude vluchtgang van het kasteel – dacht de jeugd, en trouwens ook menig volwassene. Wat vallend puin en wegschietende ratten ontwijkend, zou je zó naar de Eendracht, de melkfabriek een kilometer verderop kunnen wandelen. Met een goeie lantaarn, en stevig bukkend, dat wel, want het was maar een laag en donker “genkske”.
Ergens eind 1967, begin 1968 werd de kiosk afgebroken. Waarom? Hield het de vooruitgang tegen? Had het zijn functie verloren? Maar welke functie dan, het was toch multifunctioneel?
Vraag maar aan de 50-plussers onder de Gemertenaren. Die vinden het nog steeds “zeunt”. “’t Waor in èlk geval skonner as dien bras die t’r naw stí”, is het besliste eindoordeel van iedere autochtoon die de kiosk uit eigen herinnering voor ogen kan toveren. Hoe dan ook, vluchten kan niet meer.
GH-2005-04-De-ondergrondse-vluchtgang.pdfGH-2005-04 Pandelaarse Gedoentjes, priesters, boeren & bijnamen
Jan Brouwers, oud-inwoner van de Pandelaar
Een van de bekendste straten van Gemert is de Pandelaar. Omdat er nog weinig mensen zijn die weten hoe het was in de jaren tussen ongeveer 1930 en 1940, wil ik proberen in dit artikel een en ander over die periode te vertellen .
In 1940 telde de Pandelaar ongeveer zeventig gezinnen. Er woonden allerlei mensen, arbeiders, boeren en middenstanders die een eigen bedrijfje (gedoentje) hadden. Antoon van Zeeland heeft in Gemerts Heem 2004, nr. 3 er al een aantal genoemd. Ik zal proberen er nog wat te noemen.
Huizen, bedrijven, boerderijen en families
Het eerste huis aan de linkerkant (komende vanaf het Kruiseind) was van Van Dommelen. Hij verkocht manden en klein gerei van riet. Of hij zijn waren zelf maakte, weet ik niet. Daarnaast had Christ van Schijndel (‘de Stuuper’) een café, later geëxploiteerd door Assendelft. Vroeger woonde daar een aannemer die Klerkx heette. Naast het café woonde Graard van Schijndel (‘de Stuuper’), de vader van Christ, die een slachterij en winkel had. Nadien woonde er De Groot, Van de Ven en nog later Bert de Rover, omdat hij beheerder van de noodslachtplaats van de NCB was. Gerard Vogels heeft later de slachterij gehuurd voor hij naar Elsendorp vertrok. Vóór het huis van Nelissen had Jan de Laat een schoenenreparatiewerkplaats.
In de jaren ’30 bouwden Nelissen (‘de Koppere’) en Van Schijndel (‘Tejk’) een nieuw pand. Nelissen was koperslager/loodgieter en verkocht sanitair, Van Schijndel verkocht groenten en fruit. Naast Van Schijndel had Pauw Bouw een manufacturenzaak, waar vroeger Dien Peeters (gehuwd met Grárdje van Schijndel) een kledingzaak had. Iets verderop had Crooymans (voorheen Strijbosch) een boerderij. Weer wat verder had Drieka Reinders (‘d’n Brèsser’) een groentewinkeltje (nog vroeger aan de overkant). Ikzelf had een boerderij tegenover de latere ‘Pandelaarschool’ (de Michaëlschool, nu Jenaplanschool, die in 1939 in gebruik genomen werd). Dan kwam de boerderij van Van Rooij (later De Weyer).
Midden in de Pandelaar hadden de Gebr. Manders (‘de Pròppe’) een naar verluid dubieuze fietsenzaak. Driek Manders was vrijgezel, zijn broer heette Meriejn. ‘De Pròppe’ hadden ook een busje voor het vervoer van hun handel. Iets verder stond de winkel van Pauwke Verhees, die eerst een winkel had aan de overkant naast zijn sigarenmakerij. Daarnaast had Janus van Schijndel (‘de Fladder’) een klompenmakerij en hij hield ook nog een paar koeien.
Hannes Rovers, toen de nieuwe bewoner van de ‘Michaëlshoeve’ (Pandelaar 70), voorbij de klompenmakerij, ventte melk. Even iets meer over de ‘Michaëlshoeve’ want op geestelijk gebied heeft de Pandelaar ook wat te bieden. Er zullen weinig buurten zijn die een heilige in hun midden hebben. Wij hebben namelijk nog steeds de H.Michaël, die altijd gestaan heeft in een nis in deze boerderij. Toen Hannes Rovers de boerderij kocht, stond daar een oud beeld van de H.Michaël in een nis. Na de verbouwing in 1933 hebben ze daar een nieuw beeld van deze heilige in een nis gezet, het oude verhuisde naar de pastorie. Alle kinderen uit de Pandelaar die op school zaten (niet op de Pandelaarschool, want die stond er toen nog niet), mochten met Pastoor Poell voorop in optocht mee vanuit de kerk om het beeld in te zegenen. Dat was in oktober 1933. Ik had het voorrecht om de wijwaterskwast te dragen, waar ik zeer vereerd mee was. Als avondgebed moesten wij bidden: “Heilige aartsengel Sint Michiel, bewaar mijn lichaam en mijn ziel.”
In het tweede huis verderop ventte Hannes Kluitmans met tabak en sigaren en verkocht ook aan huis. Voorbij de boerderij van Van den Elzen (ook wel Verhofstadt genoemd) had Jan Vos een kolenhandel (toen nr. A164, nu 94). Hij bracht met de hoogkar met een hit ervoor kolen en briketten rond. Daarnaast was het aannemers- en timmerbedrijf van de Familie Vos, later Gebr. Vos. Dan kwamen de boerderij van Van Hoof en de boerderij waar Pater Gerlacus van den Elsen geboren is, waar later de Familie Van Rooij woonde en die nu Boerenbondsmuseum is, en als laatste, helemaal achteraan, café de Fállie, een van de oudste huizen van de Pandelaar. Tot zover de linkerkant van de Pandelaar.
Aan de rechterzijde bij het Kèske had je eerst de bakkerij van Toon Pennings, met de winkelingang aan de Deel. Daarnaast had Bertje Mickers een timmerwinkel. Wat verderop stond Café ‘Het Vossenkamp’ (nog niet zo lang geleden afgebroken; nu staat er een al weer leegstaand accountantskantoor). Daarnaast had Miet van de Vossenberg een winkel met ‘koloniale waren en comestibles’ (fijne eetwaren). Een beetje naar achteren stond de bakkerij van Piet van Zeeland (‘de Klant’), die hij had overgenomen van Sjaak van de Vossenberg. Voorbij de school (toen Michaëlschool, nu Jenaplanschool), in het midden van de Pandelaar, had Pauwke Verhees een sigarenfabriekje, zoals hiervoor al verteld. Bertje van der Aa had een oliehandel. Verderop had Piet Roovers een handel in petroleum (‘brómollie’), de ‘Automaat’, waar nu Harrie Rooijakkers zijn prachtige vlinderhof heeft. Met een handwagen ventte hij heel Gemert af. Daarnaast had Janus Rooijakkers een kippen- en kuikenboerderij en ook wat koeien. Een eind verderop stond het boerderijtje ‘de Kemaël’ van de ‘Kinderen Van de Laar (nu herbouwd door Antoon van den Elzen) en de boerderij van Van Lankveld, tegenover het Boerenbondsmuseum. Deze boerderij stond toen met de achterkant zowat op de weg. Na de reconstructie van de bochten in de Pandelaar in meer recente tijd, werd deze boerderij iets meer naar achteren gereconstrueerd.
Priesters uit de Pandelaar
Of de ‘Michaëlshoeve’ met het beeld en ons avondgebed invloed hebben gehad op het aantal priesterroepingen in de Pandelaar, weet ik niet, maar er zijn uit onze buurt heel wat priesters voortgekomen:
1. Prelaat van den Berg, een Norbertijn (‘Witheer’), *1853, eigenlijk in wat nu de Pandelaarse Kampen heet, toen Pandelaar, in het boerderijtje waar later Driek van Kessel woonde.
2. Pater Gerlacus van den Elsen, *1854, Norbertijn, oprichter van de NCB, +1925.
3. Pater Th. van Rooij, *1863, in 1884 vertrokken naar Heeswijk, +1933.
4. Pater W. van Rooij, *1893, Vicaris op Curaçao, +febr. 1974.
5. Pater M.H.J. Pennings *1899, Norbertijn, o.m. rector Latijnse School, +1991
6. Pater P. van Ganzewinkel, *1905, Verenigde Staten, Virginia, +1978.
7. Pater Martien van Schijndel, *1922?, Norbertijn, Heeswijk, Banneux (België).
8. Pater Toon van Rooij (Jz) C.S.Sp., *1925, Brazilië, +2004.
9. Pater Antoon van Rooij (Cz), *1929 Molenstraat, jarenlang in Porto Rico (Dominicaan).
10.Pater Harrie van den Bosch, *1932, priester gewijd 1956 (Capucijn).
11.Pastoor Jan Verhees, *1960, priester gewijd in 1985, pastoor in Roermond, +1995.
Bijnamen
In de Pandelaar hadden heel veel mensen een bijnaam. Men moet zo’n naam meestal niet zien als een scheldnaam. Veel families hadden dezelfde officiële achternaam. Dat was verwarrend. Om de verschillende familietakken, b.v. de Van Schijndels, uit elkaar te houden, gebruikte men bijnamen. Ook werden namen verkort: Vossenberg werd ‘Vòs’, Pennings ‘de Pénneng’, etc.
Voorbeelden:
Aan de linkerkant van de Pandelaar Christ ‘de Stuuper’ (van Schijndel), ‘d’n Dikke Put’ (van der Putten), ‘de Skoenpees’ (de Laat), ‘de Koppere’ (Nelissen), ‘Tejk’ (van Schijndel), ‘Ming van Vajers’ (v.d. Steeg) in wat tot voor kort restaurant ”t Waëversheuske’ heette, ”t Snierke’ (?), ‘Jost Put’ (Crooymans), ”t Hénneke’ (van de Ven), ‘Drieka de Grooëte’ (van der Aa). ‘Trèùj ’t Huufke (gehuwd met Van Melis). Daarnaast ‘Drieka van Èrmkes’ (Huibers of Manders?) met als buurman ‘d’n Hins (Heinsbergen), ‘Door Steele’ (Wed. Jonkers) met haar zoon Johan ‘d’n hénnepriester’. In het huis achter de verdwenen kastanjeboom, tegenover ’t Mùllepèdje, het pad naar molen ‘De Bijenkorf’, woonden ‘de Pròppe’ (Driek en Meriejn Manders, die lid zouden zijn geweest van de ‘Ossche bende’), met als buurlui Jan en Tonnie ‘de Prins’ (van den Heuvel). Naast Pauwke Verhees woonde klompenmaker Janus ‘de Fladder’ (van Schijndel) vóór het beekje (’t Lùpke) tussen de klompenmakerij (nu Autoschade Van Houtert) en de ‘Michaëlshoeve’. Verderop in ‘d’n Aojversnéést’, een (verdwenen) rij arbeiderswoningen tussen de boerderij van Van den Elzen en Jan Vos, de kolenhandel, woonden vroeger o.a. ‘de Vèt’ (van Berlo), ‘d’n Baër (van den Hurk), Sjaak ‘d’n Bèls’ (?, een deserteur uit het Belgische leger in de Eerste Wereldoorlog; hij noemde zijn vrouw op zijn Antwerps ‘majne Miena’) en Mies ‘de Klumper’ (Smits).
Aan de rechterkant van de Pandelaar bij ’t Kèske woonde vroeger ‘d’n Hoeperd’ (Pennings) en ”t Vèlleke’ (Johan v.d. Velden). Verderop woonde o.a. ‘Miej de Mùlder’ (?) en Driekske ‘d’n Bók’ (Rooijackers). Daarnaast ”t Pestùrke’ (Piet Baggermans) en ”t Uuleke’ (van den Einde) en Hanneke ‘Toewrs’ (Overdijk). In de vier kleine huisjes vóór het Vossenkamp woonde Drieka ‘d’n Brèsser’ (Wed. Reinders), die later haar groentewinkeltje verplaatste naar een huisje tegenover de school. ‘D’n Doerák’ (Kuipers) woonde er naast Driekske ‘Bárres’ (van Berlo) en later ‘de Laang Mien’ (van Duuren) en Driek ‘de Pénneng’ (Pennings). In het Vossenkamp woonde Miet ‘Vòs’ (van de Vossenberg), dan kwamen Piet ‘de Klant’ (van Zeeland), Bertha en Piet ‘de Fladder’ (Hendriks) en Janus ‘Truman’ (‘Truman’ omdat zijn hoed leek op die van de toenmalige Amerikaanse president Truman, 1945-1952; Janus was een broer van Frans de Strik, de dorpsomroeper). In de huizenrij, genaamd ‘De Vlucht’, tegenover Pauwke Verhees, woonden ‘de Vuurtorre’ gehuwd met ‘Pijpje Dròp’ (van Kilsdonk, ‘Pijpje Dròp’ was een figuur uit een stripverhaal dat als reclamemateriaal diende voor oliehandel ‘De Automaat’), ”t Gééjtje’ (van der Aa). Verderop woonden er ‘d’n Tùnnes’ (Teunissen) en de Familie ‘d’n Brèsser’ wier eigenlijke naam Van den Berg was. Maar er woonde ook Toontje ‘d’n Brèsser’ die Reinders heette en getrouwd was met Mien ‘Slaaj’. Verderop, in boerderij ‘de Kemaël’, woonden ‘de Tùmmeskes’, ook wel ‘de Mónneke’ genoemd (Van de Laar). Opmerkelijk is wel dat bijna geen boeren een bijnaam hadden.
Ik besef dat dit verhaal bij lange na niet compleet is en dat over alle huizen en bewoners nog prachtige verhalen te vertellen zouden zijn, maar misschien is het bovenstaande toch interessant genoeg voor iedereen die in de Pandelaar heeft gewoond of nog woont.
GH-2005-04-Pandelaarse-Gedoentjes-priesters-boeren-bijnamen.pdfGH-2005-04 Refugiehuis Gemert in ‘s-Hertogenbosch
Ad Otten
Op 27 juli 1426 kocht landcommandeur Ivan van Cortenbach in diens kwaliteit als Vrijheer van Gemert een huis in de stad ‘s-Hertogenbosch dat in roerige tijden moest gaan dienen als refugiehuis voor de Commanderij van de Duitse Orde te Gemert en tegelijk als de stadsresidentie van de commandeur. Commandeurs van Gemert, maar ook iemand als diens rentmeester Goyart van Werme (de Waremia), zien we in die tijden, evenals trouwens telgen van het adellijk geslacht Van Gemert, al vermeld als leden van de Illustre Lieve Vrouwebroederschap van ‘s-Hertogenbosch.
Van de aankoop van het refugiehuis werd een akte opgemaakt in het latijn, die werd verleden voor Bossche schepenen. Jhr. Van Sasse van Ysselt geeft daarvan in zijn driedelige werk ‘Voorname huizen en gebouwen van ‘s-Hertogenbosch’ (uit 1910-1914) de volgende vertaling: 1
“Sibertus van Hoculem heeft eene huizing met de bijbehoorende gebouwen, vroeger behoorend aan Theodorik genoemd Rover, van Tephelen, gelegen te ‘s-Hertogenbosch in de wijk genaamd Diepstraat nabij de plaats genoemd Wijndmolenberg, tussen de erven genaamd Antoniusgasthuis ter eenre en de erven van Gosewien Steenwech, zoon van wijlen Gosewien Steenwech, en kinderen, ter andere zijde, loopend van genoemde wijk naar het openbare water dat daar loopt, welke huizing hem behoorde met deszelfs aanhoorigheden en weiden, en…. wat er, waar ’t dan ook stond of lag, verder aan behoorde, in erfenis overgedragen aan Jan Sampson ten behoeve van de heer Ivan van Cortenbach, lasthebber van de Balije der Heeren genaamd van de Duitse Orde, met alle brieven en vesten….”
In het huidige Bossche straatnamenbestand zoekt men thans tevergeefs naar de naam Diepstraat, maar wel bestaat de naam Windmolenbergstraat. Het is een zijstraat van de Hinthamerstraat en in die zijstraat vinden we een modern woonzorgcentrum onder de naam Antoniegaarde, de kennelijke opvolger van het in de akte van 1426 genoemde Antoniusgasthuis. Van een Huis van Gemert, want zo ging het in 1426 aangekochte refugiehuis vervolgens heten, valt echter niets meer te bespeuren. Het heeft ook al heel lang geleden die functie van refugiehuis voor de Duitsordens Commanderij van Gemert verloren.
Verkoop in 1638, verbouwing tot gasthuis 1658, sloop 1889
Na de verovering in 1629 van Den Bosch door de geuzen onder aanvoering van prins Frederik Hendrik van Nassou, had de katholiek gebleven enclave Gemert in de hoofdstad van de Meierij weinig meer te zoeken. Alle geestelijken waren er verbannen en de uitoefening van de katholieke godsdienst was er verboden. Alleen al om die reden wekt het geen verwondering dat we een aantal jaren later en wel op 8 maart 1638, meester Dirk de Matheis, licentiaat in de rechten en secretaris van het dorp en de vrijheerlijkheid van Gemert, als gemachtigde van Caspar Ulrich van Hoensbroeck, ridder der Duitsche Orde en commandeur van Gemert, het huis van Gemert zien verkopen aan Peter Wouterzoon Donck, luitenant-wachtmeester en ondermajoor van Den Bosch.2 Twintig jaar later verkocht de weduwe van deze Peter Donck het huis aan de Fundatie van Hester van Grinsven waarna het pand werd verbouwd tot gasthuis, of beter gezegd twee gasthuizen, waarvan één werd bestemd voor zeven oude vrouwen, de ander voor vijftien oude mannen. De stichting van twee gasthuizen was overeenkomstig de wil van Hester van Grinsven, die dat in 1651 bij testament had bepaald. In 1675 werd het daarnaast gelegen ‘Maagdenhuis’ erbij gekocht om met name de huisvesting van de vrouwen te verbeteren.
In de negentiende eeuw gingen de gasthuisgebouwen ter plaatse over in het bezit van de stad, en veranderde de bestemming in die van woningen voor gehuwde soldaten. Het tot die tijd in vrij oorspronkelijke staat gebleven voormalige ‘Huis van Gemert’ droeg de stad in 1888 over aan het Rijk. Een jaar later werd het afgebroken en kwamen er arbeiderswoningen voor in de plaats, die op hun beurt in 1978 weer werden gesloopt voor de uitbreiding van het Zorgcentrum Anthoniegaarde.
Tekeningen van ‘Huis van Gemert’
Desalniettemin is er toch van het Bossche ‘Huis van Gemert’ veel meer bewaard gebleven dan men uit het bovenstaande hier zou vermoeden. Alvorens het pand te slopen heeft de Dienst Gemeentewerken in 1888 namelijk het hele pand opgemeten. Bijna honderd jaar later kon daardoor Ad van Drunen van de Bouwhistorische Dienst van ‘s-Hertogenbosch er een prachtig artikel over schrijven onder de titel ‘Maagdenhuis’.3 Hij kwam daarbij tot de conclusie dat die bewuste opmetingstekeningen van 1888 in hoofdzaak het middeleeuwse Huis van Gemert betroffen in plaats van het daarnaast gelegen vroegere Maagdenhuis dat in het tot Gasthuis omgebouwde ‘Huis van Gemert’ bleek te zijn opgegaan. Verder bleek hem na een uitgebreid en vergelijkend onderzoek dat in de loop der voorafgaande eeuwen er maar betrekkelijk weinig aan het gebouw was veranderd. Hij kon dat onder meer staven aan het eveneens in de gemeentelijke archieven bewaard gebleven bestek van de verbouwing tot gasthuis uit 1658. Er kwamen toen onder meer 30 bedsteden in het pand, waarvan 8 voor het personeel, de topgevel werd gerestaureerd, en verder vonden vernieuwingen voornamelijk plaats in het achterhuis. Opzet en constructie bleven daarbij intact.
Uit die tekeningen van 1888 wordt tegelijk duidelijk hoe voornaam en van aanzien het ‘Huis van Gemert’ wel niet was. Het reikte van de begane grond tot en met de schoorsteen maar liefst tot 13,70 meter. Ad van Drunen maakte een reconstructie van de voorgevel van vóór de verbouwing van 1658 en kwam dan, uitgaande van de nissen, de bogen en de speklagen, tot een gevel die hij op architectonische gronden kon plaatsen in het eind van de 15de eeuw, waarbij hij de aantekening maakte dat de gevelsteen die in de voorgevel was aangebracht mogelijk nog een exactere datering op zou kunnen leveren.
Van welke commandeur Van Einatten is de wapensteen?
De gebeeldhouwde steen kende hij de stijlkenmerken toe van de late gothiek (tweede helft 15de eeuw). Hij verwees daarbij opnieuw naar de 3-delige literatuurbron van Jhr. van Sasse van Ysselt over ‘De voorname huizen en gebouwen van ‘s-Hertogenbosch’. Die auteur had de wapensteen herkend alsdie van het adellijk geslacht Van Eynatten en op grond daarvan spreekt hij in zijn werk het vermoeden uit ‘dat het pand na de aankoop in 1426 tijdens het commandeurschap van Hendrik van Eynatten, die in 1444 overleed, verbouwd moet zijn geweest.’ Het commandeurschap van Hendrik van Eynatten plaatst hij echter een eeuw te vroeg. De betreffende commandeur overleed namelijk in 1544 in plaats van 1444!4 Ad van Drunen plaatste bij het voorgaande citaat al direct de opmerking. ‘Diverse bouwkundige en architectonische elementen uit de opmetingstekeningen wijzen er echter op, dat het gebouw bezwaarlijk vroeger dan uit het einde van de 15de eeuw kan dateren. Mogelijk is het huis gebouwd in de tijd van Maximiliaen van Eynatten, die tot zijn dood in 1512 commandeur van de Duitse Orde in Gemert was’.
De voorgevel kan op grond van de wapensteen inderdaad zeker niet vroeger dan 1483 worden gedateerd. Want in dat jaar wordt pas voor het eerst een Van Eynatten (Jan Mathliaen, veelal aangeduid als Maximiliaen) commandeur van Gemert. Zijn overlijden valt in 1512 terwijl hij bovendien vanaf 1503 behalve als commandeur van Gemert tegelijkertijd de waardigheid bekleedt van landcommandeur van Alden Biesen. Hij wordt begraven in Maastricht. Deze Van Eynatten is de meest waarschijnlijke (ver)bouwheer geweest van het Bossche Huis van Gemert en hij moet het ook geweest zijn die ‘zijn handtekening’ op de gevel achterliet in de vorm van een wapensteen. Tijdens zijn commandeurschap van Gemert werd de hele regio bijzonder onveilig gemaakt door rondtrekkende Gelderse legerbendes. Zo dateert er van 12 maart 1489 een oorkonde van Roomskoning Maximiliaen en Philips aartshertog van Oostenrijk, hertog va Bourgondië etcetera, waarbij zij op rekest van heer Matlion van Eynetten, commandeur van Gemert, al hun officieren en ambtenaren, onder wie de schouten van ‘s-Hertogenbosch, Peelland en Maasland, bevelen om de neutraliteit van de commandeur en de inwoners van Gemert te respecteren, omdat Gemert een soevereine heerlijkheid was.5 Meer dan ooit tevoren zal er behoefte zijn geweest aan een goed geoutilleerd refugiehuis hetgeen de verklaring kan zijn geweest voor de verbouwing.
Maar toch kan het altijd ook nog zijn opvolger in Gemert zijn geweest, want ook dat was een Van Eynatten, te weten Hendrik. De oudste vermelding van hem als commandeur van Gemert dateert van 1515 en hij blijft hier commandeur tot zijn dood op 17 juli 1544. Bossche kroniekschrijvers vermelden in juli 1539 hem als ‘die commenduer van Gemert’ in het gevolg van de zuster van keizer van Karel V, de te Brussel als regentes over de Nederlanden aangestelde koningin Maria van Hongarije, naast illustere figuren als de bisschop van Palermo, de hertogin van Milaan, de markgraaf van Bergen (op Zoom), de prins van Chimay, en de ‘ambassiateurs van Vrankrijk ende Engelant’, bij gelegenheid van haar plechtige intocht in ‘s-Hertogenbosch. In den Bosch was hij dus geen onbekende. In juli 1544 wordt hij in de kerk van Gemert begraven. En na hem komt er zelfs nog een derde Van Eynatten op de commandeurstoel in Gemert, te weten Winand van Eynatten. Deze laatste overlijdt in Gemert op 25 mei 1570.6 Maar zeker de ‘regeerperiode’ van deze Winand valt te laat om nog in overeenstemming gebracht te kunnen worden met de veronderstelde laat 15de eeuwse architectonische kenmerken van het Bossche ‘Huis van Gemert’ en de naar verondersteld laatgothische stijlkenmerken uit de 2e helft van de 15de eeuw in de gebeeldhouwde wapensteen. Al bij al kunnen we ons aansluiten bij de mening van Ad van Drunen dat het naar alle waarschijnlijkheid de (land)commandeur Mathliaen van Eynatten zal zijn geweest die zo rond 1500, of misschien een decennium eerder of later, de wapensteen zal hebben aangebracht in het Huis van Gemert zoals zich dat presenteert in de bijgaande opmetingstekeningen.7
Wapensteen Huis van Gemert: een unicum!
De in mergelsteen uitgevoerde wapensteen bevat nog een opmerkelijk gegeven meer, dat wijst naar landcommandeur Mathliaen van Eynatten. Er is mij geen ander voorbeeld bekend van een familiewapen waarbij in het helmteken het algemene wapen van de Duitse Orde met het zwarte kruis is ingebracht. De tot dusver oudst bekende en bewaard gebleven combinatie van het Duitsordenswapen met een familiewapen in de balije Alden Biesen is van landcommandeur Jan van Goir (1554-1572). Zijn familiewapen is gelegd op het kruis van de Duitse Orde. Pas heel veel later gaan ook gewone commandeurs dat doen, terwijl landcommandeurs dan het wapen met het duitsordenskruis opnemen in hun eigen wapen in het eerste en vierde kwartier. Het is een vaststaand gegeven dat na de grootmeester en de duitsmeester het de landcommandeurs zijn geweest die in die heraldieke ontwikkeling de trend hebben gezet.
Al bij al de wapensteen van het voormalige Refugiehuis van Gemert in ‘s-Hertogenbosch blijkt bij nadere beschouwing een kostelijk unicum. Uitgevoerd in mergelsteen. En ronduit wonderbaarlijk dat deze toch vrij zachte zandsteen, na meer dan 5 eeuwen, nog in zo’n uitzonderlijk goede toestand verkeert. Alle details zijn nog zichtbaar. De wapensteen, die wordt bewaard in een depot van de Bouwhistorische Dienst van ‘s-Hertogenbosch, is onlangs gerestaureerd door Toon Grassens uit Gemert, en…. Toon heeft ‘meepesant’ voor Gemert een replica gemaakt. Want was het niet zo dat ‘heel’ Gemert van deze Van Eynattens afstamt? De eerste verwekte een paar bastaarden in Gemert, de tweede een achttal en de derde een vijftal.8
Op de prachtige historische maquette van ‘s-Hertogenbosch uit 1794, die zich bevindt in het Noordbrabants Museum is het niet moeilijk om het vroegere Huis van Gemert te vinden. We zien daar ook dat de achter het pand gelegen tuin zich uitstrekte tot aan de stadswal en dat door de tuin een zijtak van de Binnendieze stroomde.
NOTEN:
1. Jhr. A.F.O. van Sasse van Ysselt, De voorname huizen en gebouwen van ‘s-Hertogenbosch, ‘s-Hertogenbosch 1910-1914, Dl. III, blz. 59. Voor de aankoopakte uit 1426 verwijst hij naar Bossche Protocollen Reg.no.23 f.157v.
2. idem
3. A.H. van Drunen, Het Maagdenhuis, in: H.L. Janssen, Van Bos tot Stad. Opgravingen in ‘s-Hertogenbosch, ‘s-Hertogenbosch 1983, p. 146-152.
4. Ad Otten, Commandeur Henrick van Einatten, zijn afkomst en zijn nageslacht, in: Willy Ivits en Hans Vogels, Stammen alle Gemertenaren af van Karel de Grote? Gemert 1993, p.35-41.
5. BHIC – ‘s-Hertogenbosch, Archief Kommanderije Gemert invnrs 91, 181.
6. zie noot 4
7. zie noot 3 als bronverwijzing voor de tekeningen is daar opgegeven Gemeentearchief ‘s-Hertogenbosch, afkomstig uit het archief van de Dienst Gemeentewerken, nr. A 76.
8. Willy Ivits en Hans Vogels, Stammen alle Gemertenaren af van Karel de Grote? Gemert 1993
GH-2005-04-Refugiehuis-Gemert-in-s-Hertogenbosch.pdfGH-2005-04 Berouwvolle zondaars in de file
Simon van Wetten
Stelt u zich voor. De gloednieuwe landcommandeur zit in de ridderzaal van het Gemerts kasteel. Aanvankelijk in een pose zoals we die kennen van “De Denker”, het beroemde beeld van Rodin, de kin gesteund door een licht gebalde rechtervuist, de linkeronderarm steunend op het dijbeen, de uitstraling intellectueel. Een paar uur later, dezelfde landcommandeur, het nieuwe lijkt er echter een beetje af. Hij zit nog steeds in de ridderzaal, maar nu verder voorovergebogen, met de handen voor de ogen geslagen, de pose die men waarneemt bij personen die een knerpende hoofdpijn hebben of in diepe wanhoop verkeren. Vanwaar deze veranderde houding, deze metamorfose?
We pakken een klapstoeltje en zetten ons neder op het mertveld, op 9 september 1698. We zien erebogen en linten en versieringen. De nieuwe landcommandeur, Hendrik van Wassenaer tot Warmondt, komt vandaag naar Gemert. Hem zal huldinge worden gedaan, hij wordt dus ingehuldigd als onze genadige heer tot Gemert. Wij, de onderzaten, gaan vandaag de eed van trouw afleggen, met “opgestreckte vingeren” en de rechterhand op de borst.
Wij, schout en schepenen, borgemeesters, kerkmeesters en Heiligegeestmeesters, en de gehele ondersaeten tot Gemert, geloven van deze dag aan houw ende getrouw te zijn aan heer Hendrick baron Van Wassenaer tot Warmondt, hennen erchsten te warten, hennen besten te raden, hennen proffijten te soecken ende voorts te helpen stellen, ende gehoorsaemheijt te leijsten, dat beloven wij ende sweeren wij, so ons Godt helpe ende alle sijne Heijligen.
En Van Wassenaer, wellicht wat ontroerd door deze schone eed, zal een tegenbelofte doen:
Ik beloof van deze dag aan de ondersaeten tot Gemert met hennen aenhanck in henne oude, goede recht te laten, ende alles te doen wat een goede heer sijnen ondersaeten schuldig is.
Tot zover het officiële deel. We pakken ons klapstoeltje op en zetten het drie dagen later neer bij het pad dat leidt van het poortgebouw van het kasteel naar de donjon, met daarin de ridderzaal, alwaar baron Van Wassenaer een soort receptie houdt. Het is druk op het pad, er staat een rij wachtenden. De nieuwe landcommandeur zal immers, dat is nu eenmaal een prettig gebruik bij een huldinge, gratie verlenen voor allerlei kleine vergrijpen.
Anthonis Gerits van Gerwen van Lieshout is aan de beurt, hij mag naar binnen. Door het open raam horen wij hoe hij aan de landcommandeur vertelt dat zijn zoon Jan drie jaar geleden “het ongeluk heeft gehad” Aerdt, de zoon van Anthonis Jan Ceelen uit Gemert, zodanig te verwonden dat deze twaalf dagen daarna is overleden. De vrienden van het slachtoffer hebben de dader reeds “gepardonneerd”, maar omdat de nieuwe landcommandeur nu ingehuldigd is, verzoekt Anthonis “met ootmoedige confidentie om de passie Christi” om gratie voor zijn zoon. Hij, Anthonis zelf, is al oud en heeft naar gedacht niet lang meer te leven; hij wil die paar resterende jaren graag met zijn zoon kunnen doorbrengen.
Teunis Jan Ceelen komt er bij, de vader van de overledene, en hij verklaart Joannes Anthonis van Gerwen te hebben vergeven, en ondersteunt zo dit verzoek.
En de landcommandeur – je wordt maar één keer in Gemert ingehuldigd – is in een goede bui, vergeet te vragen hoe en waarmee Jan Aerdt dan heeft verwond, en verleent gratie.
De volgende. Dat is Michiel Dirck Schoonens, inwoner alhier te Gemert, als vader en voogd van zijn zoon Francis, en hij verzoekt nederig om gratie voor zijn zoon. Deze heeft, “door den dronck onnoselijck”, een ruzie met Adriaen Daniëls van den Broek, ook een Gemertenaar, met het mes beslecht. De verwonding viel mee, Adriaen raakte slechts geblesseerd aan zijn hand, maar Francis heeft nu eenmaal het “placcaet” op het stuk van messentrekken overtreden. Vader Michiel belooft voortaan dagelijks voor de illustere Hoogwaarde Genade (de landcommandeur) te bidden.
Of het aan die laatste belofte ligt? De baron verleent Francis gratie.
De volgende. Anthonij, de zoon van Aerdt Jorissen Verperssen komt binnen. Samen met Albert, de zoon van Jan Mathijssen de timmerman, heeft hij acht of negen maanden geleden ruzie gehad met Willem, de zoon van Willem Staeijackers. Er werden messen getrokken en ze hebben Willem junior tot diens huisdeur achtervolgd…
De landcommandeur wordt wat ongerust, hij heeft die rij buiten ook gezien. Zouden ze allemaal…? Hij laat zich het plakkaat van 27 november 1691 brengen. Inderdaad, daar staat het. Het trekken en gebruiken van een ‘bloot’ mes is absoluut verboden.
Albert Jan Mathijssen sluit aan. Ja, ze hebben Willem met getrokken mes tot diens deur achtervolgd, en toen die net op tijd naar binnen glipte, hebben ze tegen de deur gestoten en op die manier de ruiten ingeslagen. Ook Jan verzoekt om genade.
De vader van Willem, ook een Willem, betreedt de ridderzaal. Hij vertelt hoe zijn zoon, des nachts op straat, in noodzakelijke defensie van zijn leven, gedwongen is geweest zijn mes te trekken.
De volgende. Peter Malsen, voorheen inwoner van Gemert, maar nu voortvluchtig (dat belet hem blijkbaar niet om zich desondanks op het kasteel te vervoegen), heeft omtrent een jaar geleden alhier twee of drie personen uit Mierlo ontmoet, en is door hen niet alleen beledigd, maar ook met een stuk hout overvallen, en zag zich daarom genoodzaakt zijn mes te trekken. Naar zijn inzicht heeft hij toen niemand ernstig…
De landcommandeur maakt een ongeduldig gebaar. Hij snapt het. Hij verleent gratie. Maar die rij buiten, dat schiet zo niet op. Hij krijgt een idee:
Om publijcke teeckenen van onse goedertierentheijt te geven, verclaeren wij welgenegen te wesen, omme bovens deghene die albereijts door ons genadelijck sijn gepardonneert, nog eenige te pardonneren, mits sij dat sulx binnen vier weecken na de publicatie deses bij geschrifte comen te versoecken. Insgelijx verclaeren wij het onse ernstige meeninge te wesen dat ons placcaet van 27 november 1691 tegens het trecken van messchen punctuelijck sal worden geobserveert!
Ach, wij snappen landcommandeur Hendrik wel. Zo snijdt het mes aan twee kanten. Hij zou al die messentrekkers het liefst een tijdje in de kerker mikken. Zo’n plakkaat is er potdomme toch niet voor niks? Maar hij heeft, in de veronderstelling dat het een eenmalige kwestie zou zijn, die eerste messentrekker gratie verleend. Kon hij weten dat ie hier te maken had met een lokaal volksgebruik, een vorm van zeden, een gebruikelijke manier van dialoog?
Zand erover. Hij heeft het eerlijk gespeeld. Eén gratie gegeven, dan allemaal gratie gegeven.
Nu is er tenminste tijd genoeg voor zaken waarbij je je echt de landcommandeur voelt, een bestuurder, en geen gratieverlener en gros.
Baron Hendrik van Wassenaer recht de rug, haalt zijn handen voor zijn ogen weg en ziet voor zich Erardus Cillis, pastoor van Geldrop en tevens rector van Handel, die komt klagen over het feit dat heel veel korenpachten niet meer te innen zijn. Het lukt niet om betaling af te dwingen, ook al door het afsterven van de rentgelders, waarna de onderpanden worden verdeeld, of “gespleeten” of verkocht. Daarom verzoekt de rector aan de landcommandeur een nieuw register te mogen aanleggen, waarbij de rentgelders gedwongen kunnen worden een onderpand aan te wijzen.
En daar zijn de armmeesters van Gemert. Zij wijzen op een inbreuk op de “costuijmen” van Gemert ten opzichte van vreemde inkomelingen. Wanneer man en vrouw beiden vreemdelingen zijn, dan moeten zij 6 gulden aan de schout, 6 gulden aan de borgemeesters en 6 gulden aan de armmeesters geven. Maar als alleen de man een vreemdeling is en de vrouw van Gemert geboortig, dan worden die bedragen gehalveerd, terwijl zowel de schout als de armmeesters zich wel borg moeten stellen voor de somma van 300 gulden per persoon. Die last wordt te zwaar en te onverdraaglijk voor de Tafel van de Heilige Geest.
Landcommandeur Hendrick van Wassenaer voelt zijn hoofdpijn zakken. Geen rij messentrekkers van hier tot Warmondt meer. Gewoon weer waken over de welstandt onser goede ingesetenen…
VERANTWOORDING
Ik weet het, ik weet het. Die rij messentrekkende spijtoptanten was misschien helemaal niet zo lang, de hoofdpijn van Van Wassenaer zal wel meegevallen zijn, en dat klapstoeltje klopt óók niet, en moet toegeschreven worden aan de fantasie – ik heb liever dat u het woord inlevingsvermogen gebruikt – van de auteur. Maar de rest is tot op het bot historisch verantwoord, alle genoemde gratieverzoekers, hun (mis)daden en de reacties van de nieuwe landcommandeur zijn beschreven in de akten 219 t/m 230 van nummer R124 van het Gemerts schepenprotocol.
GH-2005-04-Berouwvolle-zondaars-in-de-file.pdfGH-2005-04 Geuzenkerkhof van Gemert ontdekt
Ad Otten
“Jao jao, dor laoge ze allemol óp ’n rééj. Van bekant veur án de straot tòt ’n ánd áchter óns haojs. Ze laoge allemol mí z’ne kòp tígge die muujr án de Rips!” Aan het woord is Martien van der Wijst, bewoner van het pand Binderseind 2, een geboren verteller.
De nu 81-jarige Martien is in de geschiedenis van Gemert altijd erg geïnteresseerd geweest. Hij is ook bekend met het gegeven dat op de plaats waar hij nu woont uit Den Bosch gevluchte predikheren in 1639 een nieuw klooster stichtten, en dat dat na de Vrede van Munster op last van de Hoogmogende Heren van Den Haag gesloten moest worden en dat daarna de kapel van dat predikherenklooster werd gebruikt als Gereformeerde Kerk van Gemert en als zodanig tot aan de Franse Tijd toe in gebruik is gebleven. In de volksmond heette die kerk: de Geuzenkerk en daarnaast lag de Geuzenschool… Ook het café D’n Engelenburcht staat op grond van het oorspronkelijke ‘geuzen’perceel. De naam van het café draagt zelfs een rechtstreekse herinnering aan ‘die Geuzentijd’ in zich. In de tweede helft van de achttiende eeuw woonde hier namelijk dominee Swildens met zijn gezin. En zijn echtgenote die hem tientallen jaren zou overleven luisterde naar de naam Sybilla Engelenburchs. Haar naam is overgegaan op de locatie.
Martien woont op een plaats die met recht een historische plek genoemd mag worden. In de Franse Tijd was hier ook de Mairie, oftewel de burgemeester gevestigd. Hier begon in 1828 ook het Instituut der Doofstommen dat in 1840 vanwege ruimtenood verhuisde naar St. Michielsgestel. Daar is het nu nog altijd gevestigd, zij het thans onder de naam Viataal. En aan de hoofdentree staat daar al heel indrukwekkend ‘onze’ rector Martinus van Beek, de stichter van het instituut meer dan levensgroot op een sokkel.
Maar terug naar de geraamtes waarop Martien in de loop van de zestig jaar dat hij daar al woont is gestoten. Lang heeft hij gedacht dat die van de paters predikheren waren, maar bij nader inzien kwamen we samen tot een andere conclusie omdat die predikheren er in totaal nog geen tien jaar hebben gezeten, terwijl het bovendien voor een belangrijk deel jonge predikheren waren die het Gemertse klooster bewoonden. Het ligt dus voor de hand dat die geraamtes niet van de Gemertse predikheren zijn maar van de Gemertse geuzen. En… het zou me niet verwonderen dat bij een zorgvuldig doorneuzen van de Gemertse begraafboeken we er op termijn ook nog wel achter komen wie er hier zoal begraven zijn. En mag dan blijken dat er ter plaatse toch ook enkele predikheren zijn begraven, dan lijkt het me haast zeker dat ze die op zeker moment toch hebben verhuisd naar het r.k. kerkhof, omdat de predikheren bij de geuzen ‘d’n aord nie han.’
GH-2005-04-Geuzenkerkhof-van-Gemert-ontdekt.pdf