GH-2019-01Kiek Naw – De Heilige Goed Wonen

Kiek Naw
De Heilige Goed Wonen

Paul Verhees

Stichting Goed Wonen kun je beter niet afkorten tot St. Goed Wonen. Je zou dan namelijk Sint Goed Wonen kunnen lezen en dat is niet eens zo vreemd. Want een sint is een heilige en van een heilige mag je wonderen verwachten. Ik ben erachter gekomen dat onze Sint Goed Wonen ook wonderen verricht.

Anderhalf jaar geleden vroeg Goed Wonen bij het ministerie toestemming om in de voormalige Gerarduskerk iets te gaan doen met bedrijfjes. Nou heeft een toegelaten instelling de taak om mensen te huisvesten en geen bedrijfjes. Maar het wonder geschiedde: Goed Wonen kreeg haar zin. Weliswaar voor tijdelijk, maar het mag.
In januari tijdens een ontbijt met genodigden vond de aftrap plaats van het project dat drie jaar gaat duren. Daarna komen er wel woningen in het voormalige kerkgebouw, dat ook ooit diende als bibliotheek.
Tijdens het genodigdenontbijt lagen de gevelletters van de bibliotheek onopvallend weggeschoven onder een tafel. Maar zoals Jezus water in wijn veranderde, zo verandert Sint Goed Wonen met de letters van de Bibliotheek de naam van het gebouw in Boelthiek. Wonderlijk toch.

2019-01-Kiek-Naw-De-Heilige-Goed-Wonen.pdf

GH-2019-01 Kapittelstokje – Omissie en nog een drukfout

Kapittelstokje
Omissie van accentonderstrepingen en nog een drukfout

(Wim Vos)

In Gemerts Heem, 2018, nr. 4, p.34-35.

I. In het artikel ‘Aanvulling op het Gemerts Woordenboek 2017’ door Wim Vos met woorden van Martien van den Boom zijn helaas op vier plaatsen de accentonderstrepingen weggevallen in de vetgedrukte lemmatitels:

 (zie hiervoor de pdf)

De onderstrepingen geven aan dat de desbetreffende lettergreep beklemtoond dient te worden en niet, zoals meestal, de eerste lettergreep van het woord. (Beklemtoonde eerste lettergrepen zijn niet onderstreept in het Gemerts Woordenboek omdat de klemtoon meestal op de eerste lettergreep valt in het Gímmers (en in het Nederlands).
De onderstreepte lettergrepen in lemmatitels zijn dus bij uitzondering beklemtoond.

 

II. Op p. 35 staat kléén 1.
Dat moet zijn: kléén1.

2019-01-Kapittelstokje-Omissie-en-nog-een-drukfout.pdf

GH-2019-01 In Nederland door omstandigheden

In Nederland Door Omstandigheden
De Haas een Indische familie in Gemert

Rob de Haas

Een boekenkast vol publicaties van de heemkundekring bewijst het: het vroegere, soevereine vorstendom Gemert mag bogen op een bijzondere en kleurrijke geschiedenis. Letterlijk kleurrijk als het in de periode 1951-1962 aan honderden uit Indonesië verdreven Indische Nederlanders huisvesting biedt.

Een vreedzame invasie die de aandacht trekt van de landelijke pers en die de dorpsgemeenschap merkbaar verandert. Nogal wiedes als je zoveel nieuwkomers opneemt die wel Nederlands spreken maar geen dialect, die rijst eten met sterk geurende kruiden, die er andere gewoontes, omgangsvormen en geloofsovertuigingen op nahouden.
Bijna zeventig jaar na dato wonen nog honderden nakomelingen van deze Indische migranten in de gemeente Gemert-Bakel. Ik ben er daar een van en aan de hand van mijn eigen familiegeschiedenis schets ik in twee afleveringen de afkomst en achtergrond van onze bevolkingsgroep, die, mede dankzij de vele gemengde huwelijken, volledig in de Gemertse samenleving is geïntegreerd.

Zeventiende eeuw
Om bij het begin te beginnen neem ik u vierhonderd jaar mee terug in de geschiedenis. Nederland is zo rond 1600 nog in de maak en voert een onafhankelijkheidsstrijd tegen de Spaanse overheersing. We zitten nog midden in de tachtigjarige oorlog als raadspensionaris Van Oldenbarnevelt de Verenigde Oost-Indische Compagnie opricht om de handel met Azië te stimuleren en te reguleren. Nederlandse zeevaarders hebben zelf de weg naar het verre oosten gevonden en daar op de kusten onder de vlag van de Compagnie talrijke handelsposten gevestigd. Meer dan losse verzamelplaatsen van producten uit het achterland zijn het niet. Van de vorming van een Nederlandse kolonie in het oostelijk werelddeel is nog lang geen sprake. Om de schepen en al deze nederzettingen te beschermen stuurt de VOC met haar expedities altijd soldaten mee. Vanwege het succes breidt de handelsvloot zich in rap tempo uit. Bij de werven van Amsterdam, Middelburg, Rotterdam, Delft, Enkhuizen en Hoorn lopen schepen aan de lopende band van stapel.

Dirk de Haas
De VOC bevolkt haar schepen niet alleen met op winst beluste handelaren en stoere soldaten. Nee, zij heeft alleen al voor het onderhoud van de vloot vakbekwame scheepstimmerlieden nodig en natuurlijk ambtenaren en bestuurders om de organisatie in goede banen te leiden. Verder chirurgijns en dominees voor de onontbeerlijke lichamelijke en geestelijke verzorging van het VOC-personeel. Opmerkelijk is dat nogal eens weesjongens als lichtmatroos op de zeilschepen worden meegestuurd. Eigenlijk niet zo vreemd, want het zijn goedkope arbeidskrachten voor wie de handelsmaatschappij aan het weeshuis een aardige vergoeding betaalt. Zo’n wees is ook de zeventienjarige Dirk de Haas, die omstreeks 1627 in Amsterdam geboren is. In voor een spannend avontuur wil hij maar wat graag weg uit het benauwde Burgerweeshuis met zijn streng regime. Dus neemt Dirk in januari 1644 afscheid van zijn geboortestad. Voorgoed, maar dat weet de jonge avonturier dan nog niet. Vanaf een kleine schuit ziet hij Amsterdam langzaam achter de horizon verdwijnen. Op de rede van Texel klimt hij over op het indrukwekkende, pas acht jaar oude spiegelretourschip Enckhuijsen. Schipper Isaak Dirksz Kien heet hem persoonlijk welkom aan boord en wenst hem een goede vaart toe. Dirk hoeft zich in elk geval niet alleen te voelen. Met 411 man, onder wie 83 soldaten, wordt het zelfs moeilijk je tijdens de lange tocht even af te zonderen. Op 17 januari bollen de zeilen en kiest de Enckhuisen het ruime sop op weg naar Indië. Alleen de aankomstdata zijn bekend, namelijk dat het schip op 12 april aanlegt bij Kaap de Goede Hoop en precies drie maanden later op 12 juli de bestemming Batavia bereikt. De bemanning is dan helaas niet meer compleet. Tweeënzestig opvarenden hebben de ontberingen niet overleefd en onderweg een zeemansgraf gekregen. Tot zijn geluk heeft Dirk de Haas het er heelhuids vanaf gebracht.

Hij vindt een baantje bij notaris De Wit in Batavia en moet onder andere zijn baas ’s avonds met een fakkel van zijn kantoor naar huis begeleiden. De notaris verkeert in hogere kringen en ontvangt thuis mensen met enig aanzien. Ook kooplieden, die voor contracten bij hem aankloppen. Dirk houdt zijn oren en ogen open en steekt veel op over het reilen en zeilen van die besloten Nederlandse gemeenschap in Batavia. Dat kan hem immers goed van pas komen. De notaris is geen gemakkelijke, maar zijn vrouw beschermt hem tegen de nukken van haar echtgenoot. Als zij vele jaren later weduwe wordt, zal Dirk haar als vermogend man daar rijkelijk voor belonen.

Indische-Nederlanders, een nieuwe bevolkingsgroep
De vestiging van Nederlanders en Europeanen in Azië blijft natuurlijk niet zonder gevolgen. De hormonen van al die eenzame mannen in de kracht van hun leven en ver van huis doen ook in de tropen hun werk. Uit de talloze relaties tussen hen en inheemse vrouwen, meestal huishoudsters of ‘njajs’, worden massa’s kinderen geboren. Kinderen met gemengd bloed.

Onderzoekers hebben berekend dat het in al die eeuwen om meer dan een miljoen nakomelingen moet gaan. Verreweg het grootste deel verdwijnt in de kampongs, de lokale nederzettingen. Hun Europese vaders verblijven vaak maar kort in een bepaalde standplaats en worden dikwijls overgeplaatst. Zij laten hun vrouw en kinderen gewoon achter. Een doorn in het oog van de geestelijkheid. Daarom stimuleert zij waar mogelijk dat de vrouw en kinderen in kwestie het christelijk geloof aannemen. Als de man hen erkent, maken ze voortaan deel uit van de Europese gemeenschap en krijgen ze de familienaam van de Nederlandse vader of iets wat daarop lijkt, zoals bijvoorbeeld een omkering van de naam (Rhemrev = Vermehr). Op deze manier ontstaat een nieuwe bevolkingsgroep met een Nederlandse of tenminste Europese naam: de Indische-Nederlander. Vroeger werden we halfbloedjes genoemd, niet helemaal volwaardig vanuit westers oogpunt. De aanduiding dubbelbloedig of gemengdbloedig klinkt veel sympathieker. Iemand van Indische komaf heeft dus gemengd bloed in tegenstelling tot iemand van Indonesische komaf.

Dirks glansvolle loopbaan
Dat geldt ook voor de nakomelingen van Dirk de Haas. De carrière van de Amsterdamse weesjongen in Indië verloopt sprookjesachtig. Hij schopt het inderdaad tot koopman en later opperkoopman in Batavia. Zijn eerste post is Tonkin (1661-1665), waar hij naar eigen zeggen zijn fortuin vergaart. Hoe hij dat heeft gedaan, vertelt hij er niet bij. Zou hij net als Jan van Riebeeck in 1645 een ongeoorloofd privéhandeltje hebben opgezet? Van Riebeeck is toen om die reden van Tonkin teruggeroepen. Dirk dient in Tonkin (Vietnam) onder opperkoopman Hendrick Baron. In 1665 bevordert de compagnie hem tot opperkoopman met een vijfjarig contract tegen een salaris van zesendertig gulden per maand. Vanaf nu zal hij leidinggeven aan de handelsposten, waar de VOC hem naartoe overplaatst. Jambi (1669-1674), Palembang (1678) en Deshima (1676-1677 en 1678-1679). Hij functioneert naar volle tevredenheid en dat resulteert in de benoeming tot gouverneur van de Molukken (1687-1691) door gouverneur-generaal Joannes Camphuys. Bij zijn terugkeer wordt Dirk gekozen tot lid van de Raad van Indië en maakt vanaf dat moment deel uit van de ‘Hoge Regering’ in Batavia.
In de jaren op Ambon, het bestuurscentrum van de Molukken, verkeert hij in het gezelschap van dominee François Valentijn. Dankzij hem weten we zoveel over het leven en karakter van Dirk de Haas. Valentijn heeft er namelijk zijn levenswerk van gemaakt om Indië tot in detail te beschrijven in een lijvig boekwerk van meer dan vijfduizend pagina’s en zo’n duizend prachtige illustraties. In dit opus magnum ‘Oud en Nieuw Oost-Indiën’ wijdt Valentijn de nodige alinea’s aan Dirk.1 Zo schetst hij nauwgezet hoe de begrafenis van de vrouw van Dirk, Aletta Zegermans, verloopt en wie allemaal aanwezig zijn. Aletta overlijdt tragisch genoeg juist op het moment dat gouverneur Dirk een dienstreis maakt naar andere Molukse eilanden. Bij zijn terugkomst maanden later vindt hij zijn vrouw begraven. Valentijn beschrijft dan precies wat Dirk aan iedereen, die de begrafenisstoet heeft opgeluisterd of zich bij de plechtigheid op andere wijze verdienstelijk heeft gemaakt, uit dankbaarheid cadeau doet. Hij schenkt ook het nodige kapitaal aan de vier kinderen Nobel van zijn overleden vrouw. Zij is eerder getrouwd geweest met Constantijn Nobel (1628-1678). Over eventuele eigen kinderen met Aletta rept Valentijn met geen woord. Dus moeten we ervan uitgaan, dat die er niet zijn.
De dominee maakt Dirk de Haas van nabij mee. Over het algemeen oordeelt hij vrij positief over de in zijn ogen ietwat saaie bestuurder van Ambon, want ‘leefde men alhier byna, als in een oud-manhuis, alzoo hy zelden uitging (behalven eens gins en weder in ‘t Kasteel) noit imand bezogt, en altyd in huis zat; doende buiten zyn huis zich zelven, noch andren, met eenige uitspanningen hier of daar na toe te nemen, geen vermaak ter wereld aan;.’

Nageslacht van Dirk de Haas
Hoewel, Valentijn heeft toch een negatief puntje gevonden. Landvoogd Dirk is een notoire rokkenjager, een karaktertrek die in het verleden promoties in de weg hebben gestaan. Een karaktertrek die niet zonder gevolgen is gebleven. Hij heeft namelijk twee onechte kinderen. Valentijn moet echter wel toegeven, dat Dirk hen fatsoenlijk behandelt. Als ze op een keer met hun stiefvader helemaal vanuit Malakka (!) Ambon bezoeken, overlaadt hij beiden met cadeautjes. Stiekem, want de opvoedvader hoeft het niet te weten. Dirk vindt hem maar een ‘hoornbeest’, iemand die door zijn vrouw bedrogen wordt en hij kan het weten.
Of het nu deze kinderen zijn die de basis van het Hazengeslacht vormen of kinderen uit andere escapades, blijft in de nevelen van het verre verleden verborgen. Verwonderlijk hoeft het niet te zijn, want Dirk verblijft na het overlijden van zijn vrouw Aletta nog zo’n twee jaar als alleenstaande man op de Molukken. Hij heeft dus ruimschoots de gelegenheid. Feit is in ieder geval dat sindsdien op Ambon en vooral op Saparua een groot Hazengeslacht wortel heeft geschoten. Valentijn rept nergens over een eerder huwelijk van Dirk de Haas of over andere kinderen dan de vier die Aletta uit haar eerder huwelijk met Constantijn Nobel heeft meegebracht. Dirk zou dat zeker aan de geestelijk leidsman hebben verteld, wat Valentijn dan op zijn beurt beslist zou hebben opgeschreven. De dominee weet ook niet, dat Dirk na zijn verblijf op de Molukken in Batavia rond 1692 hertrouwt met Elisabeth van Riebeeck, een dochter van de stichter van Kaap de Goede Hoop.2 Dirk is dan rond de 65 jaar en Elisabeth 33 jaar. Uit de genealogische gegevens van de familie Van Riebeeck is, voor zover ik heb kunnen nagaan, niet gebleken dat zij kinderen hebben gekregen. Een notariële akte uit 1706 van T. Vos van Avezaat in Utrecht vermeldt broer Abraham van Riebeeck als de erfgenaam van zijn zuster Elisabeth, weduwe van Dirk de Haas. Als er kinderen waren geweest, zouden die zeker de erfgenamen zijn van Elisabeth. De kinderen Pit uit haar eerste huwelijk worden wel als erfgenamen genoemd. In Valentijns boek staat ook niet dat Dirk uiteindelijk op 8 april 1701 in Batavia ‘door verval van krachten’ overlijdt. Die wetenschap komt uit de Daghregisters van Casteel Batavia, logboeken waarin de VOC nauwgezet vastlegt wat in Indië allemaal gebeurt. Zijn tweede vrouw Elisabeth sterft 3 jaar later, slechts 45 jaar oud.

Achttiende eeuw
De Compagnie fl oreert en heeft in 1753 bijna 25.000 mensen in dienst bij het bestuur, bij justitie en in de handel, of als ambachtsman, zeeman en militair. De Indo-Europese gemeenschap in Indië groeit gestaag en daar draagt het nageslacht van Dirk de Haas op het Molukse eiland Saparua vrolijk aan bij.

Met de multinational VOC gaat het minder florissant. Sterker nog, na lange tijd van winstgevende handel met aantrekkelijke dividenduitkeringen aan investeerders, gaat de zaak aan het eind van de achttiende eeuw op de fles. Ingrijpen bij interne oorlogen tussen inlandse vorsten over erfopvolging hebben handen vol geld gekost. Tel daarbij de groeiende corruptie op van VOCdienaren die een lucratief handeltje voor zichzelf hebben opgezet en je hebt het recept voor een faillissement. Wat zeker niet meewerkt is, dat de concurrentie van de Engelsen en de Fransen fl ink toeneemt. Na tweehonderd jaar houdt de VOC in 1798 op te bestaan.

Negentiende eeuw
Tijdens de heerschappij van Napoleon maken de Engelsen dankbaar gebruik van het verzwakte Nederland en veroveren Java en de overige Nederlandse wingewesten. Pas als de rol van Napoleon na zijn Waterloo in 1815 is uitgespeeld, geven de Engelsen in 1816 de voormalige VOCgebieden aan Nederland terug. Intern krijgt het echter heel wat te verhapstukken door de vele opstanden, zoals die op de Molukken (1817), Sumatra (1821), Atjeh (1874) en Java (1825-1830). De invoering van het rigide Cultuurstelsel belast de lokale bevolking zwaar en legt daarmee een voedingsbodem voor ontevredenheid. Om haar gezag te handhaven richt de regering een zelfstandig Nederlands-Indisch leger op: het K.N.I.L. Overal in Europa worden soldaten geronseld die in het Koloniaal Werfdepot te Harderwijk hun tropentraining krijgen. Niet alle militairen zijn even zuiver op de graat, omdat eventuele straffen bij in dienst treden worden kwijtgescholden. Tel daarbij het veelvuldig voorkomend gedrag om voorschotten tijdens hun opleiding al te verbrassen aan drank en vrouwen en je snapt waarom de garnizoensplaats destijds in de volksmond het ‘rioolgat van Europa’ wordt genoemd. Ook vanuit Afrika worden soldaten aangetrokken en vanzelfsprekend in Indië zelf. Zo verandert het koloniale leger gaandeweg in een heus vreemdelingenlegioen met in 1875 maar liefst 75 % buitenlanders. Omdat al die oorlogen tienduizenden slachtoffers eisen, blijft personele aanvoer uit Nederland nodig. Ook uit mijn familie.

Familie van der Star
In 1825 meldt de twintigjarige Hagenaar Hendrik van der Star, betovergrootvader van mijn moeder Fido van der Star, zich bij het Werfdepot in Harderwijk. Hij wil graag als soldaat naar Indië. Zijn uitzending loopt enige vertraging op als hij de een jaar jongere Harderwijkse schone Wijmtjen Knaap ontmoet. Het stel trouwt en Wijmtjen bevalt van een dochter voor zij in 1827 naar Indië afreizen. Daar komt Hendrik midden in de Java-oorlog terecht. Hun dochtertje Hermijntje, niet bestand tegen het tropisch klimaat, overlijdt jammerlijk nog geen twee jaar oud. Gelukkig komt Hendrik heelhuids de Javaoorlog door en kan hij met Wijmtjen zorgen voor verder nageslacht.
De familie Van der Star blijft in hoofdzaak Europees, want zoon Hendrik jr. trouwt met Eva Ziesel, wier beide ouders van Duitse afkomst zijn. Hendrik jr. en Eva krijgen samen zeven kinderen, Europese kinderen dus. Twee zonen, Adam van der Star en Jan van der Star, zijn beiden de grootvaders van mijn moeder. Dat zit zo. Adam trouwt met Adele van Elsen en hun zoon Willem van der Star is de vader van mijn moeder. Jan echter trouwt met de Javaanse Marie Sarmah. Hun dochter Walla van der Star is de moeder van mijn moeder. Inderdaad, de ouders van mijn moeder zijn neef en nicht. In Indië niet uitzonderlijk. Kennen we hier trouwens ook niet het gezegde: ‘Neef en nicht, dat vrijt al licht’? Dat zo’n verbintenis risico’s met zich meebrengt, hebben mijn grootouders op tragische wijze moeten ervaren. Vier kinderen zijn of levenloos geboren of kort na hun geboorte overleden.
Dat mijn oma Walla een Indonesische moeder heeft, zal later voor haar een voordeel blijken te zijn, maar dat mijn opa Willem Indonesische (voor)ouders mist wordt hem fataal. Doch nu loop ik op de gebeurtenissen vooruit.

Familie de Haas
Hoe anders verloopt het bij familie De Haas. Mijn grootvader Jacob komt in 1888 op het Molukse eiland Saparua ter wereld. Diens vader Domingus de Haas, mijn overgrootvader derhalve, is getrouwd met een Molukse vrouw Samina. Vandaar dat Jacob met zijn gemixte afkomst tot de Indische gemeenschap behoort. Dat geldt trouwens voor de familie al decennialang, als we de stamboom van De Haas van Saparua nader bekijken. We zien dat diverse voorouders getrouwd zijn met Molukse vrouwen. Dit verklaart de donkere huidskleur van mijn vader Jan in tegenstelling tot die van mijn moeder met haar blonde haren en grijsblauwe ogen. Zij kan goed doorgaan voor een Nederlandse. Alleen haar tongval en uitstekende beheersing van de Indonesische taal verraden haar Indische afkomst.
Zo zien we binnen de Indische bevolkingsgroep de nodige verschillen. De ene familie vermengt zich niet of nauwelijks met de inheemse bevolking en de andere juist intensief. Wat we wel allemaal gemeen hebben, is onze Nederlandse
familienaam die steeds via de mannelijke lijn is
doorgegeven.

De oplettende lezer heeft in het stamboomoverzicht van de familie De Haas kunnen opmerken dat mijn overgrootvader Domingus pas vijftien jaar is, als zijn zoon (mijn opa) Jacob geboren wordt. Dat is knap jong, maar biologisch gezien niet onmogelijk. Ik wil niet zeggen dat het schering en inslag is, maar het komt in Nederlands-Indië vaker voor. Het ligt niet voor de hand, dat zo’n puberstel als Dominus en Samina de eigen kinderen opvoedt. Kinderen inderdaad, want een jaar na Jacob is ook nog zijn broertje Gerrit geboren. Vandaar dat mijn grootvader geadopteerd wordt door familie en wel door het echtpaar Pieter de Haas en Wilhelmina Huwae. Ik heb de indruk, dat de adoptie een goed bewaard geheim is binnen onze familie. Mijn vader Jan heeft het namelijk altijd over zijn opa Piet en oma Mien gehad en zijn oudere broer Albert ook. Maar de overlijdensacte van mijn grootvader van 21 oktober 1937 bewijst onomstotelijk dat Domingus en Samina zijn ouders zijn en niet Piet en Mien. Mijn oma Corrie moet het hebben geweten. Ik ontdek dit ‘familiegeheim’ pas in 2001 bij het verschijnen van het boek “De bevolking van Saparoea” van M.D. Etmans, dat voornamelijk stamboomgegevens van Indische families bevat. Aan mijn vader en verdere familie kan ik de kwestie dan niet meer voorleggen. Zij zijn in 2001 allemaal al dood. De enige veel jongere broer en zus, die dan nog leven, halen hun schouders op. Ze weten het niet.

In mijn directe afstammingslijn is de vroegst te traceren De Haas van Saparua ene Hendrik de Haas, die omstreeks 1800 geboren moet zijn. We missen dus nogal wat generaties tussen 1700 en 1800 die de stamboom van De Haas van Saparua kunnen linken met Dirk de Haas. Die verbinding zal hoogstwaarschijnlijk nooit meer gelegd kunnen worden, want de eerdergenoemde auteur Etmans heeft op Ambon en Saparua met medewerking van de lokale wereldlijke en kerkelijke autoriteiten intensief gespeurd naar documenten. Alles wat bewaard is gebleven, heeft hij genoteerd in zijn boek. Daar moet ik het dus meedoen. Ook het Nationaal Archief in Den Haag en de ARSIP, het nationaal archief van Indonesië in Jakarta dat ik in 2018 nog bezoek, kunnen me niet verder helpen. De enige concrete verwijzing naar Dirk de Haas heb ik gevonden in de Indische Courant en het Soerabaijasch Handelsblad van 22 juni 1933. Zij besteden beide aandacht aan het vertrek van mijn opa Jacob met zijn gezin naar Holland. In beide artikeltjes valt te lezen dat hij een nazaat is van Dirk de Haas en dat Jacob zich altijd heeft beijverd voor het Molukse volk. Naar zijn eigen zeggen heeft de familie dat al twee eeuwen gedaan.

Twintigste eeuw
Wijs geworden schaft de regering het knellende Cultuurstelsel af en vervangt het door de Ethische Politiek, waarbij het accent nu komt te liggen op de ontwikkeling van de Indonesische bevolking. Maar het is al te laat. In de eerste helft van de twintigste eeuw verschijnen steeds meer fanatiek nationalistische bewegingen die aansturen op onafhankelijkheid. De regering reageert daar spastisch op door o.a. leiders als Sukarno te arresteren en vast te zetten. De beurskrach van 1929 met wereldwijde, desastreuse economische gevolgen, luidt een onzekere periode in. Weet Nederland nog buiten de Eerste Wereldoorlog te blijven, aan WO II valt niet te ontkomen wanneer Nazi-Duitsland het vaderland in mei 1940 binnenvalt.

Jacob en Corrie de Haas
Mijn grootvader Jacob is voor zijn opleiding tot ambtenaar naar Surabaya op Oost-Java gegaan. Voor een Indische jongen heel mooi. Officiersfuncties in het leger en topfuncties in de burgermaatschappij zijn voorbehouden aan volbloed Nederlanders (totoks), die daarvoor vaak rechtstreeks uit het vaderland worden gehaald. Jacob slaagt en treedt in dienst als griffier bij de Landraad, een soort rechtbank. Het is zijn taak om verklaringen van verdachten en getuigen nauwgezet te noteren en de rechter bij te staan bij het opstellen van het vonnis. Om ervaring op te doen stuurt de rechtbank Jacob als twintigjarige op tournee door Java en Sumatra.

Zo komt hij in 1910 in Serang op West-Java terecht waar hij mijn oma Corrie Boordie leert kennen. Zij heeft Nederlands-Indische en Portugese roots. Beiden laten er geen gras over groeien en zetten voor ze officieel getrouwd zijn twee kinderen op de wereld. Pas in 1914 trouwen ze in Medan op Sumatra net voor ze teruggaan naar Surabaya waar Jacob overstapt naar de gemeente. Na de eerste twee krijgen opa en oma De Haas nog negen kinderen onder wie in 1917 mijn vader Jan.
Opa Jacob is ook buiten werktijd actief, heel actief. Hoe krijgt hij het voor elkaar met zo’n groot gezin? Mijn oma baart tussen 1915 en 1930 maar liefst elf kinderen. Toch zit opa tussen de bedrijven door in verenigingsbesturen. Zo is hij voorzitter van de vereniging Mena Moeria (samen roeien), die tot doel heeft de arme Molukse bevolking vooruit te helpen door ontwikkeling van de landbouw, nijverheid, handel en visserij. De vereniging doet niet aan politiek en houdt zich aan de regels van het Nederlandse gezag om zo zijn medewerking te krijgen. Verder is Jacob lid van de Bond van Europese Gemeenteambtenaren, waar hij getuige een krantenverslag zijn mondje roert, en gewaardeerd lid van het Indo-Europees Verbond. Het IEV is een sociale en politieke beweging, die naar een onafhankelijke staat streeft, maar wel binnen een verbond met Nederland. Binnen die staat dienen alle etnische groeperingen gelijkwaardig te zijn en daar hoort de Indo-Europese bevolkingsgroep ook bij. Meteen na aankomst in Nederland meldt Jacob zich aan als bestuurslid van de Nederlandse afdeling van het IEV en wordt tot secretaris gebombardeerd. Aankomst in Nederland? Jazeker. In 1933 zit het werk voor gemeenteambtenaar Jacob de Haas erop. Hoewel pas 45 jaar en de zorg voor acht minderjarige kinderen kan hij met pensioen, dankzij het dubbel tellen van tropenjaren. Hij gaat met zijn hele gezin ‘naar Holland’ naar Den Haag. Jacob voorziet door de crisistijd en de opkomende nationalistische bewegingen weinig toekomst voor zijn kinderen in Indië. Mijn vader Jan moet daarom zijn ulo-opleiding in Indië afbreken en in Den Haag afmaken. Hij wil echter weer terug naar zijn geboorteland en met zijn diploma op zak meldt hij zich aan voor de vliegdienst in Indië. Tot ieders verdriet overlijdt juist dan plotseling zijn vader Jacob, slechts achtenveertig jaar oud.
Desondanks blijft de twintigjarige Jan bij zijn besluit en vertrekt twee maanden na zijn vaders dood terug naar Indië. In januari 1938 zet hij weer voet op vertrouwde bodem. Voordat mijn vader echter aan de pilotencursus kan beginnen, plaatst de dienst hem voor een paar maanden in de oostelijke stad Malang in afwachting van de start van de vliegschool. Daar maakt hij kennis met de achttienjarige Fido van der Star. De omgang duurt maar kort, want Jan moet voor zijn opleiding naar vliegveld Andir bij Bandung.

Willem en Walla van der Star
Mijn moeder Fido is na vele omzwervingen in Malang terechtgekomen. Haar vader Willem verslijt nogal wat baantjes als administrateur op diverse plantages. Eerst in de zuidelijke havenstad Tjilatjap waar mijn moeder geboren wordt, daarna in Banyuwangi in het oosten van Java, toen weer terug in Malang, vervolgens in Samarinda op Borneo, terug naar Malang op diverse adressen en tenslotte naar Singosari, waar opa Willem een boerenbedrijfje met elf hectare grond kan overnemen. In dit bergstadje gaat mijn moeder bij de ursulinen naar school en helpt zij met haar vier broers haar vader Willem in het bedrijf. Het gezin beschikt over de nodige Indonesische hulpjes, zowel baboes (huishoudelijke hulp) als jongos (knechten). Van hen leert Fido de volkstaal.

Begin van het einde
De inval van Japan in 1942 brengt het streven van Indonesië naar zelfstandigheid in een stroomversnelling met alle gevolgen van dien. Voor de hele Nederlands-Indische gemeenschap breken rampzalige tijden aan en dus ook voor de families De Haas en Van der Star. Meer hierover in het volgende nummer van Gemerts Heem.

Noten
1. De auteur werkt aan een biografie van Dirk de Haas op basis van het werk van François Valentijn, S. Kalff, G.E. Rumphius e.a. en de Dagregisters van Batavia.
2. Elisabeth van Riebeeck is een van de kinderen van Jan van Riebeeck en Maria Quevellerius. Van Riebeeck stichtte in 1652 de VOC-post Kaap de Goede Hoop in Zuid-Afrika. Elisabeth is daar in 1659 geboren. Een broer van haar is de latere Gouverneur-Generaal Abraham van Riebeeck, die opperkoopman en commissaris Dirk de Haas in 1678 bij expedities naar Bantam en Palembang als onderkoopman vergezelt.

Bronnen
– “Oud en Nieuw Oost-Indiën”, François Valentijn. Boekverkopers Joannes van Braam en Gerard onder de Linden, Dordrecht-Amsterdam 1726.
– “Van weesjongen tot gouverneur”, S. Kalff. ‘Tijdschrift voor Neerland’s Indië’, Amsterdam 1902. Verhaal over Dirk de Haas, gebaseerd op Valentijn.
– “Dagh-Register gehouden int Casteel Batavia vant passerende daer ter plaetse als over geheel Nederlandts-India” van 1636 – 1682. Uitgegeven door het Koninklijk Bataviaasch Genootschap van   Kunsten en Wetenschappen met medewerking van de Nederlandsch-Indische Regeering.
– “De bevolking van Saparoea”, M.D. Etmans. Ferwert 2001
– “De geschiedenis van de VOC”, F.S. Gaastra. Van Dishoeck, Haarlem 1982.
– “In het weeshuis”, Lodewijk Wagenaar. Toth, Bussum 2009.
– “Memories van overgave van gouverneurs van Ambon in de zeventiende en achttiende eeuw”, bewerkt door dr. G.J. Knaap. Martinus Nijhoff, ’s-Gravenhage 1987.
– “Kroniek familie Van der Star” 1705-2000, L.H. van der Star en R. van der Star. Horn 1987 – Nunspeet 2000 en diverse audio- en video-interviews met F. de Haas-van der Star.
– “Enkele reis Indië-Gemert”, Robert Armand de Haas. Uitgave van heemkundekring De Kommanderij Gemert in de reeks Bijdragen tot de geschiedenis van Gemert nr. 28, 2001.

2019-01-In-Nederland-door-omstandigheden.pdf

GH-2019-01 Henk van Eck

Henk van Eck

Ton Thelen

De afbeeldingen voor de omslag van Gemerts Heem zijn dit jaar van de hand van Henk van Eck. Henk is geboren in 1956 en werkt in het dagelijks leven als zorgverlener in een GGZ-instelling.

Daarnaast is hij een fervent hardloper, die met grote passen door de omgeving snelt en menige loper achter zich laat. Tevens is hij gemeenteraadslid in Gemert-Bakel.

Al vele jaren is Henk actief aan het schilderen. Hij laat met zijn olieverfschilderijen een veelzijdigheid van thema’s zien: van klassieke motoren, voertuigen, bloemen, vlinders, natuurbeelden tot dieren en gebouwen zijn onderwerp voor zijn penseel.

Hij schildert fotografisch, waarbij hij alle elementen verrassend weet neer te zetten en een prachtige sfeer op te roepen. Bijna tastbaar staan bijvoorbeeld fietsen te wachten op hun berijders of verwacht je een vlinder die neerstrijkt.

Hij volgde creatieve opleidingen en ging bij schilders in de leer.
Mocht je meer van zijn werk willen zien, bezoek dan zijn website: www.henkvaneck.exto.nl

2019-01-Henk-van-Eck.pdf

GH-2019-01 Bronnen op de breuk

Bronnen op de breuken

Jan Timmers

Het landschap van Gemert-Bakel is vooral bepaald door de Peelrandbreuk, een breuk in de aardkorst die tot grote diepte doorloopt. De aardlagen aan weerszijden van de breuk verschuiven in verticale richting ten opzichte van elkaar. De Peelrandbreuk komt vanaf Roermond langs Deurne, loopt tussen Bakel en Milheeze door via Gemert naar Boekel, Uden en verder naar het noordwesten. Vaak wordt gesproken over dé Peelrandbreuk, maar in werkelijkheid gaat het om meer breuken. De Peelrandbreuk is de belangrijkste omdat bij die breuk de verticale verschuiving van de aardlagen het grootst is en omdat die breuk over een veel grotere afstand doorloopt. Zijbreuken binnen onze gemeente zijn de Breuk van Gemert, de Breuk van Gemert-zuid, de Breuk van Handel en de Breuk van Milheeze. De bodem aan de oostkant van dit breukenstelsel komt langzaam omhoog. Dat is de zogenaamde Peelhorst. De bodem aan de westzijde daalt langzaam. Dat is de zogenaamde Roerdalslenk. Op de lange termijn ontstaan grote hoogteverschillen. Omdat tegelijkertijd de dalende Roerdalslenk door de wind werd opgevuld met dekzand, zijn de hoogteverschillen niet overal zichtbaar en niet overal even groot. Behalve hoogteverschillen zijn er ook andere verschijnselen waaraan je de plaats van Peelrandbreuk en zijn zijbreuken kunt herkennen.

Hoogteverschillen
Door de verticale beweging ontstaat er een hoogteverschil ter hoogte van de breuk. Vanwege alle breuken tezamen is het hoogteverschil tussen het laagste punt in de gemeente Gemert-Bakel (12 m NAP op Esdonk) en het hoogste punt bij De Bult in Milheeze (30 m NAP) maar liefst 18 m. Het hoogteverschil tussen de Noordzee en de gemeentegrens is kleiner. De hoogteverschillen zijn ontstaan bij de 6 actieve breuklijnen, maar ook bij de vele niet-actieve breuklijnen. Daardoor verloopt het totale hoogteverschil tamelijk geleidelijk, maar ter hoogte van de breuklijnen zijn op meerdere plaatsen duidelijke terreintreden zichtbaar. De hoogte van die terreintreden is wisselend. Op sommige plaatsen is de terreintrede duidelijk zichtbaar. Voorbeelden: Scheiweg en Haveltweg (breuk van Handel), Lochterweg (Peelrandbreuk) en Daalhorst (breuk van Gemert-zuid).

Verschil in grondsamenstelling
De Peelhorst is gestegen met als gevolg dat daar de oude rivierafzettingen van de Maas aan de oppervlakte komen. Dat is sterk grindhoudend zand, dat plaatselijk als grondstof is gewonnen waardoor ontgrondingen en grindgaten zijn ontstaan zoals De Rooije Plas en de Bakelse Plassen. Aan de westkant in de slenk is de bodem gedaald, maar tegelijkertijd met dekzand grotendeels opgevuld. Het is fijn zand, ontstaan door windafzetting.

De wijstgronden
Door het verschil in doorlatendheid van het fijne zand aan de westkant en het grove zand aan de oostkant stagneert de grondwaterstroom, die vanaf de hoge Peelhorst naar het westen loopt. Het grondwater dat door het grove zand makkelijker zijn weg vindt, kan veel minder makkelijk door het fijne dekzand. De fijne zanddeeltjes die door het grondwater worden meegevoerd hopen zich ter hoogte van de breuk op, waardoor bij de breuk een verticale wand van leem (heel fijn zand) is ontstaan. Dat leem maakt de breuk nagenoeg waterdicht. Het grondwater kan de breuk nauwelijks passeren, zodat hij als het ware fungeert als een dam of muur. Door de hydrostatische druk wordt het grondwater aan de hoge kant van de breuk omhooggestuwd. Bij de breuklijn komt het opgestuwde grondwater bijna aan het oppervlak en kan dan als het ware over de dam of muur heen stromen. Aan de hoge kant van de breuken komt daarom plaatselijk sterke kwel voor, die de bodem een sterk moerassig karakter geeft. Als het water de breuk is gepasseerd, kan het vervolgens weer makkelijk in de grond wegzakken, omdat daar de grondwaterstand veel lager is. Het verschijnsel van kwel op de hoge kant en relatieve droogte op de lage kant wordt wijstverschijnsel genoemd. Wijstgronden zijn erg moerassig en komen voor in een strook aan de oostkant van een breuklijn. Het wijstverschijnsel komt langs de Peelandbreuk alleen in Brabant voor en is dus een uniek verschijnsel voor de regio.

De wijst is niet overal even sterk
Op sommige plaatsen is het wijstverschijnsel groter dan op andere plaatsen. Het wijstverschijnsel langs een breuk is dus niet overal even intensief. Op sommige plaatsen ontbreekt de kwel (wijst) nagenoeg en op andere plaatsen is hij zo sterk, dat er sprake is van een bron. Het water komt aan het oppervlak en moet zich een weg zoeken naar lagere delen. Er ontstaat dan ter plekke een natuurlijke waterloop. Alle natuurlijke beken in Gemert ontstaan in een wijstgebied langs een breuk. Een wijstgebied kan dan ook als bron van de beek beschouwd worden. We zien dat overigens nu niet meer in het landschap terug. De reden daarvan is de ontginning van de Peel in de 20ste eeuw. Voor die ontginning moest het natte Peelgebied eerst worden ontwaterd. Dat gebeurde door het graven van sloten. De nieuwe sloten werden ‘aangetakt’ aan de oude, natuurlijke beken. Je zou kunnen zeggen dat die beken in oostelijke richting kunstmatig verlengd werden. Daardoor is niet meer zichtbaar waar oorspronkelijk de bron van de waterlopen lag. Bovendien zijn vanwege de dorpsuitbreiding, maar vooral ook tijdens de ruilverkaveling de oude waterlopen rechtgetrokken en zelfs veplaatst. Van de oude waterlopen is weinig meer te herkennen in het landschap. Als we kijken op oude kaarten, die van vóór de Peelontginning zijn, dan zien we wel waar precies de bron vanouds lag. Om dit duidelijk te maken zijn op een topografische kaart van omstreeks 1830 de breuken binnen Gemert aangegeven. Bovendien zijn op die kaart voor de duidelijkheid de natuurlijke waterlopen nog eens extra met blauw ingekleurd. De conclusie is dat alle waterlopen direct aan de oostkant van een breuk ontspringen, precies waar de wijstgronden liggen.

Willibrordusputten
Op sommige plaatsen langs de breuken heeft het wijstverschijnsel nog andere opvallende gevolgen. De hoeveelheid water die er opborrelde vormde ter plaatse een zodanig natte en moerassige plek, dat men in het verleden sprak van een put. In de prehistorie, maar ook nog daarna, hadden bronnen en andere opvallend natte plekken een speciale betekenis. Ze werden beschouwd als ‘heilige’ plaatsen. In de prehistorie werden die plaatsen vaak gebruikt als offerplaats. Na de komst van het christendom werden die bronnen gekerstend. Zo zijn de Willibrordusputten van Deurne en van Oss ontstaan. Het verhaal gaat dat Willibrordus destijds daar heeft gedoopt. Beide Willibrordusputten liggen op de Peelrandbreuk. In Gemert is weliswaar geen Willibrordusput aanwezig, maar in Handel kennen we wel de wonderbare bron. Die ligt precies op de Breuk van Handel. Er was op die plaats altijd water, ook in de droogste perioden. Een tweede voorbeeld is Eessens Put op de grens van Milheeze en Deurne. Het is de oude bron van de Kaweise Loop. De put was altijd watervoerend en zo opvallend en bekend in het landschap, dat de put al in de middeleeuwen diende als grenspunt. Meer informatie over de Peelrandbreuk vind je op: http://www.erfgoedgeowiki.nl/index.php/Peelrandbreuk

2019-01-Bronnen-op-de-breuk.pdf

GH-2019-01 4e aanvulling op het Gemerts Woordenboek

4e aanvulling op Het Gemerts Woordenboek

Wim Vos

Op 5 september 2018 ontving ik van Martien van den Boom wederom een aanvulling op het in 2017 verschenen Gemerts Woordenboek.1 Hij was bij het opschonen van mappen en ordners weer enkele briefjes met dialectwoorden tegengekomen. Deze geef ik hier alsnog. Ik heb ze in dezelfde vorm gegoten als de lemmata in het Gemerts Woordenboek. In de gevallen waarbij het niet om een volkomen nieuw woord gaat, maar slechts om een nieuwe betekenis of uitdrukking heb ik slechts een gedeelte van het lemma gegeven.

I. Gímmers – Nederlands
braojéffer
m ev/mv –s: smid die onderdelen slordig aan elkaar last. [Opm: Vgl De Bont, Voc., p.115, s.v. bro.je (n) : 1. braden; 2. slecht werk maken, prutsen (van smeden gezegd); bro.jer: smid die zijn ambacht niet (grondig) verstaat, knoeier; het tweede deel van het Gemerts woord, –éffer is onverklaard].
kaars (kaar)
v ev/mv –ze verkl kaarske: kar. (gez, zie aftrékke, as, beweege, kòmme, ópstooëte, pèrd, rad, stonde).
krèllekeshawt
o ev/geen mv: verzamelwoord voor bessenstruiken met kleine besjes in diverse kleuren (zwart, rood, blauw, groen, bv lijsterbes, vlierbes, enz.).
Ik hoewf nie mí d’n Bejaordenbónd mí de bus mee no de Veluwe; ik héb hiejr in de Sírres zat krèllekeshawt gezien; dor hoewf ik nie vùr no de Veluwe!
niks 2
onbep vnw: niks, niets. A: Hoe vuult ’t naw dè ge wíwer béént geworre? B: ’t Is allemol saome niks!
óvverskiejte
ww onoverg (vormen, zie skiejte, is óvvergeskoote): ongehuwd blijven, niet aan de man/ vrouw kunnen komen. Haj is d’n ínnege baj hullie die’r óvvergeskooten is: die vrijgezel is gebleven.
rad
o ev/mv raoj/ raaj/ raojer (1886) verkl raajke/ raojke: wiel. ’t Vaajfde rad án de waoge/ kaars zén: (m.n. van personen) overtollig, hinderlijk zijn.
saome (saame)
bw: samen. (gez, zie niks).
Sírres, de –
toponiem: de Seris, buurtschap in het noordwesten van Gemert, met in het westen de Aa en in het noorden de Landmeerse Loop.
waoge 2
m ev/mv –s verkl wággentje: 1. wagen. (gez, zie kòmme, rad).

II. Nederlands – Gímmers
bessenstruiken: krèllekeshawt
hinderlijk: (zie rad)
ongehuwd blijven: óvverskiejte
overtollig: (zie rad)
Seris, de: Sírres, de
smid (slordig lassende -): braojéffer

Noten
1. Vgl Gemerts Heem, 2018, nr.3, p.37-39; Gemerts Heem, 2018, nr.4, p.8-9; Gemerts Heem, 2018, nr.4, p.34-35.

4e-aanvulling-op-het-Gemerts-Woordenboek.pdf

GH- 2018 04 Naam Nederland vervangen door Nederduitsland

Ad Otten

Telkens blijkt weer hoe moeilijk het is om iets uit te leggen over Gemert als Vrije soevereine rijksheerlijkheid van de Duitse Orde. Gemert is dan meteen voor bijna iedereen ‘Duits’ en niks anders dan ‘Duits’. Het gegeven dat Duits, Diets, Deutsch of Dutch van oorsprong allemaal hetzelfde is, noch de stelling dat je voor enig begrip uit vroeger tijd jezelf moet verplaatsen naar die andere tijd, zal daar enige verandering in kunnen brengen. Je komt hooguit tot een “jaja dat zal allemaal wel, maar Duits is Duits en dat begint pas over de grens bij Venlo of roermond… toch?” Het enige dat zou kunnen helpen is de naam van ons land gewijzigd zien te krijgen van Nederland in Nederduitsland. Natuurlijk vindt iedereen dat een absurde gedachte, maar die naamswijziging is historisch wel prima te verantwoorden. en… zou je voor een juiste geschiedkundige beeldvorming ook niet iets over moeten hebben?

De Vrede van munster in 1648 betekende niet alleen het einde van de tachtigjarige Oorlog, maar zorgde ook voor een definitieve losmaking van ons land uit het Heilige roomse (Duitse) rijk. Vanaf die tijd mochten in de republiek der Zeven Provinciën alle ambten en overheidsdiensten officieel alleen vervuld worden door Nederduits Gereformeerden. Iedereen sprak Nederduits en iedereen ging ook naar de Nederduitse school, zeg maar de basisschool. en het zal menigeen verbazen dat tot ongeveer een eeuw geleden ‘van Duitschen bloede’, voor de oudere generatie in delen van Zuid-Nederland nog steeds betekende ‘van Nederlandschen huize’. Vandaag de dag wordt dat nauwelijks geloofd, maar het derde deel van het Woordenboek der Nederlandsche taal, dat in 1916 van de pers rolde, is daarover heel duidelijk. Bij ‘Duitsch’ staat als betekenis nummer 1: “Nederlandsch”. eCHt WAAr! en… mocht u het niet geloven: De tekst is bij dit artikeltje afgedrukt en die levert meteen ook de verklaring voor het feit dat alle Britten en trouwens alle engelssprekenden over de hele wereld ons Nederlanders nu nog steeds ‘dutch’ noemen. Wist u trouwens dat ook de in 1198 gestichte Duitse ridderorde niet in Duitsland maar alleen in ons land (te Utrecht) nog steeds bestaat?

GH-2018-04-Naam-Nederland-vervangen-door-Nederduitsland.pdf

GH- 2018 04 Merkwaardig – Vier deuren (Esdonkse kapel)

Peter van den Elsen

De Esdonkse kapel is klein van omvang, maar telde in het verleden toch vier deuren. De bovenstaande foto (van fotograaf Van Zutphen uit De mortel, ca. 1930) is genomen van de zuidwestkant. De deur aan de linkerkant is later dichtgemetseld, wat nu nog aan het metselwerk is te zien. De hoofdweg liep toen aan de oostkant van de kapel, terwijl aan de westkant een voet- en fietspad liep met een zijpad naar de deur.

Op de foto is duidelijk zichtbaar, dat op de plaats waar nu de toegang tot de sacristie is, het slordige metselwerk een oorspronkelijke deur verraadt. recht daar tegenover, aan de noordzijde, bevindt zich nu het Heilige Graf. er zijn aanwijzingen dat ook daar oorspronkelijk een deur heeft gezeten. In totaal dus vier deuren, in twee paren in een noord-zuidlijn die recht tegenover elkaar lagen.

Het waarom van vier deuren bleef voor mij lange tijd een raadsel totdat ik afgelopen zomer een theoloog uit Duitsland door de kapel mocht gidsen. Prof. dr. manfred Becker-Huberti doet onderzoek naar oude bedevaartplaatsen. Volgens hem heeft het te maken met de processiegang. In tijden dat de bedevaartplaats door een grote menigte werd bezocht, zoals op esdonk tot in de 19de eeuw, trokken de bedevaartgangers van noord naar zuid door de kapel om het ‘wonderbaarlijke’ te aanschouwen. Hij wist me te vertellen dat hij enkele gelijke voorbeelden kende in Duitsland.

GH-2018-04-Merkwaardig-Vier-deuren-Esdonkse-kapel.pdf

GH- 2018 04 Kiek Naw – Hij legt het hoofd niet in de schoot

Paul Verhees

Zou Sint-Dionysius eigenlijk toeschouwer zijn bij alle evenementen die op het ridderplein plaatsvinden? Ik weet niet hoe dat werkt bij iemand die zijn hoofd niet op zijn romp maar onder zijn arm draagt. Hij zou best eens alles kunnen zien. Iemand die volgens de legende na zijn onthoofding in Parijs zijn hoofd oppakt om er mee weg te kuieren, mag je tot alles in staat achten.

Dionysius, alias de Heilige Losbol, zal als patroonheilige van de kermis vast en zeker van een feestje houden. Als hij al geen toeschouwer is, is hij in elk geval wel deelnemer, zoals deze foto toont. Hij is zo te zien niet te beroerd om tijdens de Jaarmarkt in september de jas vast te houden van een gast die even naar het toilet moet. en als ik me niet vergis ‘hét-ie ’m ok gaer’. een kelk is niet genoeg om zijn dorst te lessen. Het extra glaasje erbovenop is ook al leeg.

De Heilige Losbol lijkt me ondanks zijn handicap geen treurige figuur, die te midden van de feestvreugde snel het hoofd in de schoot legt

GH-2018-04-Kiek-Naw-–-Hij-legt-het-hoofd-niet-in-de-schoot-Losbol.pdf

GH- 2018 04 Jaspert Hendriks, alias Jas d’n Botter (1893-1961)

Thuiswever die vijfendertig jaar machinaal weefde

Ad Otten

Wat de laatste Gemertse thuiswevers betreft, daarvan is een geschiedbeeld blijven hangen van ambachtslieden die de voortschrijdende techniek niet bij konden benen. Maar je kunt je afvragen in hoeverre dat beeld klopt. De werkzaamheid in de buurtschap De Haag van thuiswever Jaspert Hendriks, alias Jas d’n Botter, is met dat beeld in elk geval niet in overeenstemming. Na een proeftijd van een jaar als handwever schakelt hij in 1924 over op machinaal weven en sticht als zzp’er avant la lettre een eigen machinaal weeffabriekske. De geweven producten levert hij rechtstreeks aan de klant. In het Kerkklökske van pastoor Poell – indertijd dé nieuwsvoorziening van Gemert – adverteert hij met ingehouden trots (2.9.1928): “Het beste en goedkoopste adres voor WIT- EN BLAUW LINNEN, WIT KATOEN, KEPER, ENZ. is bij J.H. Hendriks, De Haag B34.” Tot zijn AOW blijft Jaspert als zelfstandige, machinaal thuiswever in zijn eenmanszaak aan het werk. In 1959 vraagt hij een bouwvergunning om de naast zijn woonhuis gelegen werkplaats-weeffabriek tot woning te mogen verbouwen. Hij blijft ondernemend!

Wie was Jaspert Hendriks?

Jaspert is het vierde kind en de tweede zoon in het gezin van martien (tinus) Hendriks en Martha van Nuenen. Na zijn geboorte (17 april 1893) krijgt Jaspert nog drie zussen. Zijn oudste broer verhuist naar Helmond maar de rest van de familie blijft in Gemert wonen. Vader tinus is machinaal wever in de 75 getouwen tellende stoomweverij van Prinzen in het achterland van Gemerts kasteel. De weverij van Prinzen sluit in 1910 de fabriek. Of tinus daarna bij raymakers of Van den Acker emplooi heeft gevonden of zoals menig Gemerts wever als thuiswever weer aan het werk is gegaan op een bewaard gebleven handweefgetouw, weten we niet. De bijnaam ‘tinus d’n Botter’ zou er op kunnen wijzen dat hij is gaan ‘boteren’. In één van de aantekenschriftjes van de heemkundige Willem Vos (1905- 1987), tevens buurtgenoot van Jaspert en miet, schrijft Willem dat de familie Hendriks vroeger een eigen botermijn had. Dat verklaart de bijnaam, al kan die ontleend zijn aan een vroegere generatie. Hendrina Hendriks-spaan (1822- 1908) wordt als 29-jarige moeder van één kind, weduwe van Jan Hendriks. Zoon tinus is dan pas één! Wie weet is zij als botermaakster het wel geweest die de bijnaam “d’n Botter” in het leven riep. De Hendriksen waren in elk geval ondernemend. Hendrika, de zus van Jaspert, trouwt in 1916 met marinus snijders, bij iedereen bekend als ‘de Praojs(t)’, de paardenslager in het Kruiseind. miet, de jongste zus van Jas, start in het ouderlijk huis een winkeltje in kruidenierswaren. en Jaspert is naar zijn opa van moederskant genoemd, de metselaar-aannemer van de fundering van de kerktoren bij de uitbreiding van de parochiekerk in 1852-1854.

Jaspert treedt als jongeman in dienst bij textielfabriek J.A. Raymakers, die na de opzet van een haspelarij in Gemert in 1905 hier een machinaal weverij start en daarmee de grootste werkgever van de gemeente wordt. Na de leerschool ‘machinaal weven’ bij raymakers doorlopen te hebben, besluit Jaspert in 1923- 1924 – hij is dan 30 jaar en ongehuwd – om met de opgedane kennis zelf een industrieel weefbedrijfje (inclusief winkel) te stichten in De Haag. Waarschijnlijk is dit mede mogelijk geworden doordat kort daarvoor de buurtschap op het elektriciteitsnet is aangesloten. Zo krijgt Gemert de eerste machinaal thuiswever, een eenmanszaak naast de machinale stoomweverij- en van J.A. raymakers en Johan van den Acker. Het aantal thuiswevers dat in Gemert dan nog weeft op een handweefgetouw is intussen op één hand te tellen. maar veiligheidshalve begint Jaspert zijn onderneming toch op een oud maar voor hem vertrouwd handweefgetouw en het is ook een handwever (Jan de Fost, een oom van zijn zwager Piet de Fost) die hem in het zadel helpt met een garenbussel, het opbomen en het verder bedrijfsklaar maken van het handweefgetouw dat een plaats krijgt in een daartoe opgetrokken houten bijbouw in d’n hof naast het ouderlijk huis.

Nieuwbouw weverij Jaspert Hendriks in 1948

Op 10 september 1948 staat een uitvoerig verslag over de volledige renovatie van het ‘Haagse’ weeffabriekske van Jas d’n Botter in de Gemertsche Courant onder de kop “Gemerts industrie gaat vooruit”. Bijzonder is dat hier uit de mond van Jaspert is opgetekend hoe hij indertijd is begonnen. De exacte startdatum wordt zelfs genoemd. Het is 12 februari 1923 en de naam van de handwever die hem de helpende hand toesteekt is Jan de Fost, een generatie ouder dan Jas. Het toeval wil dat we van deze Jan de Fost (1863-1941) een prachtige foto hebben waar hij zit te weven in een Nijmeegse winkeletalage bij wijze van demonstratie van het oude Hoog Ambacht. Het handweefgetouw wordt op een groot bord aangeprezen als zijnde 700 jaar oud. Wij weten intussen dat wat betreft het weefgedeelte (het weven met de snelspoel) de bordschrijver er zo’n 600 jaar naast zit, waarbij we aantekenen dat de zware eikenhouten zijstukken wel een ouderdom van 3 à 4 eeuwen zullen hebben gehad. In de sleutelbosch is Jan de Fost tot op hoge leeftijd op zijn handweefgetouw blijven weven. Het verslag in de Gemertsche Courant van de jaargang 1948 meldt dat Jaspert met het handweefgetouw als thuiswever een proefperiode van een jaar inplande waarbij hij zich meer richtte op de te leveren kwaliteit dan op de kwantiteit. De vraag overtrof het aanbod en exact een jaar na de opening van zijn eenmanszaak besluit Jaspert tot de aanschaf van een mechanisch weefgetouw. Uit De Gemertsche Courant citeren we verder:

“Laken- en hemdenkatoen waren vooral de producten waarin Hendriks zich specialiseerde en die bij de boerenbevolking gretig aftrek vonden. Al spoedig werd een tweede machine bijgekocht en meerdere kwaliteitsartikelen verlieten het houten schuurtje dat meer gelijkenis vertoonde met een kippenkooi dan met een weeffabriek.

Het laatste was reeds lang een doorn in het oog van de heer Hendriks doch de tijdsomstandigheden waren van dien aard dat noch aan herbouw noch aan nieuwbouw gedacht kon worden. Doch zoals geen enkel directeur van een levensvatbaar bedrijf stil zit, zo zat ook Jaspar niet stil en het resultaat hiervan getuige bijgaande foto’s. Een prima solied gebouw en van uitstekend dag- en kunstlicht voorzien, uitgevoerd door het aannemingsbedrijf Van Lith, De Mortel, heeft de plaats ingenomen van het oude houten schuurtje dat nu het asyl geworden is van het reeds lang uit de tijd geraakte oude handweefgetouw. In de nieuwbouw zijn de mechanische getouwen ondergebracht waarvan de één een hefbakwisselstoel en de andere een z.g. platte stoel is. De technische bijzonderheden die de heer Hendriks ons verstrekte zijn voor ons leken op het gebied der weefkunst, raadselen, doch wij hebben gezien dat Hendriks met zijn tijd meegaat en zijn steentje bijdraagt tot opvoering der in Gemert zo broodnodige industrie. v.d.L.”.

Op 31 augustus 1948 is de nieuwe weverij van Jaspert Hendriks geopend en op 27 augustus daaraan voorafgaand adverteert de ondernemer al in de Gemertsche Courant met “Jaspert Hendriks – Haag Gemert. teXtIeL VOOr PArtICULIereN Aflevering rechtstreeks aan de klant. UW VOOrDeeL” en “Wij waarborgen oude kwaliteit!!” Bijzonder met betrekking tot de nieuwe weverij is ook de herinnering van marij Vos (1943) aan de bouwactiviteiten in de Achterhaag. Ze kan het zich zo nog voor de geest halen:

“Op ’n dag, het zal in het voorjaar van 1948 geweest zijn, liepen opa en ik de Achterhaag in. Dat was niets bijzonders want we liepen daar dikwijls. Onze opa Piet van de Crommenacker was 78 jaar en nog heel ”hel” en ik was 4 en zat nog net niet op school. Alles zag er uit zoals altijd. We liepen midden op de weg want er kwam hooguit een fiets langs. Het achterste gedeelte van De Haag maakt een bocht naar links en omdat het woonhuis van Driek van den Broek met een hoek ongeveer tegen de weg aan stond, zag ik pas toen we daar waren dat er iets bijzonders aan de hand was. Voorbij Van den Broek in de hof van Jas en Miet d’n Botter, werd gebouwd! Het was er een hele bedrijvigheid. Er werd gesjouwd en gemetseld. De zon scheen en we hebben een hele tijd staan kijken………..

De bouwerij schoot goed op en na korte tijd stond er een mooi gebouwtje. De nieuwe weverij had aan de voor- en linkerzijkant veel ramen en de ingang was aan de rechterkant. Toen wij een tijdje later lakens en slopen nodig hadden, moest daar stof voor gehaald worden. Ons moe vroeg aan mij of ik mee ging naar Jas d’n Botter en daar was ik meteen voor klaar. Ze deed haar schort af en wij naar de Achterhaag. We gingen naar binnen en kwamen in een lichte ruimte waar een ijzeren weefgetouw stond. Ik was onder de indruk van het grote apparaat, waarop op dat moment niet werd geweven. Ik vind het nu nog jammer dat ik het geluid wat dat maakte niet heb gehoord. Jas was bezig met rollen witte stof en van een daarvan werd voor ons een stuk afgemeten en afgescheurd. Hij en ons moe zullen wel een praatje gemaakt hebben, maar daar weet ik niets meer van, ik heb alleen maar rond staan kijken.”

Jas en Miet Hendriks alias d’n Botter: middenstanders

In 2003 brengt de heemkundekring een speciaal nummer uit van Gemerts Heem helemaal gewijd aan de buurtschap De Haag van een halve eeuw eerder. martien van der Wijst is de auteur en hij kijkt daarin terug op de buurt waar hij opgroeide. Uiteraard vermeldt hij ook de aan het eind van de straat gelegen weverij van “thuiswever” Jas d’n Botter al weidt hij daar verder nauwelijks over uit. Over miet de zus van Jas schrijft hij dat “die vooral bekendheid verwierf door haar winkeltje met ‘koloniale waren’, snoep en alles wat verder bruikbaar en eetbaar was”. Jaspert en maria (miet) bewoonden samen het karakteristieke woonhuis aan de ripskant, dat is het paadje dat pal langs het riviertje De rips van De Haag naar de ruijschenberghstraat voerde. miet is geboortig van 1900 en dus zeven jaar jonger dan haar broer Jas. Haar winkeltje was gevestigd in het voorhuis. Vroeger bestond het pand uit twee woningen. Hun ouders bewoonden tot hun overlijden het achterhuis. De weverij van Jas was gebouwd in d’n hof aan de noordkant van het woonhuis.

Behalve van Marij zijn er nog een paar wetenswaardige getuigenissen aan de weverij van Jas. De eerste is die van de 87-jarige mia van Hoof-Kandelaars. Zij is de dochter van kleermaker toon Kandelaars die goed bevriend was met Jaspert. Haar vader was bestuurslid van de middenstandsvereniging van Gemert en thuiswever Jas maakte daar ook deel van uit. mia weet zich nog goed te herinneren hoe ze met haar vader en broers en zussen op zondagmiddagen gingen wandelen en dat ze dan ook wel eens bij de weverij in De Haag belandden en ze hoort Jas tegen haar vader nog iets zeggen van “Ha Toon. Wa hédde toch ’nen hoop korteghajd baj!” Kostelijk is ook het relaas van sjaantje van Vugtde Wit (1948), die als kind tegenover Jas en miet woonde:

“Als klein kind kwamen wij daar in de winkel. Ook in de weverij zijn we vaak geweest. Daar stond een weefgetouw waar Jas op deed weven. Als de ramen openstonden hoorde je de spoel over het getouw schieten. Naderhand is de weverij verbouwd tot woonhuis. We wisten toen niet dat het broer en zus waren en dat ze Hendriks heetten. Als één van beiden jarig was, mocht mijn oudere zus Ida en ik daar op feest. Drieka en Door van de pastorie waren er dan ook. Elke keer moesten wij hetzelfde stukje voordragen van ´Alletwee Tonna´. Dit hebben wij zo vaak gedaan dat toen ik 50 jaar werd en aangekleed werd als Sara, ik samen met Ida hetzelfde stuk moest doen en het nog goed van buiten kende. Dat was lachen voor iedereen, want broers en zussen hadden al voorspeld dat ik het niet zou doen of het niet zou weten hoe het moest. Ik bewaar heel mooie herinneringen aan het wonen in De Haag – Sjaantje”.

Tot in het jaar 1959 blijft de weverij van Jaspert Hendriks in bedrijf. Jaspert vindt het genoeg geweest. Op 6 augustus van dat jaar vraagt hij – inmiddels 66 jaar – bij de gemeente vergunning voor het verbouwen van een werkplaats tot woonhuis, ter plaatse Achterhaag 5. De vergunning wordt verleend op 9 november 1959. In het adresboek van de gemeente Gemert is in 1960 Jaspert H. Hendriks nog het gezinshoofd van het gezin dat bestaat uit 1 man en 1 vrouw. maar let wel, het betreft hier broer en zus. Jaspert is evenals trouwens zijn zus het hele leven ongehuwd gebleven. Op 1 november 1961 overlijdt Jaspert in het ziekenhuis te Veghel.

Nalatenschap van Jas d’n Botter

De heemkundekring beschikt over het ‘dodspréntje.’ van Jaspert Hendriks. een citaat uit de tekst: “Hij was een vakman; hij hield van zijn ambacht: tot in de verre omtrek had hij zijn vrienden en zij wisten zijn werk te waarderen. Thuis vond hij rust na gedanen arbeid, vele jaren bij zijn ouders, later bij zijn zuster, met wie hij het huiselijk leven deelde. (….)”.

In ‘Adresboek der gemeente Gemert van 1964’ is er geen gezinshoofd J.H. Hendriks meer, maar wel m. (=maria/miet) Hendriks op De Haag 76. Door de samenvoeging van Achterhaag en Voorhaag heeft het oude woonhuis aan de ripskant een nieuw huisnummer gekregen maar het betreft nog steeds hetzelfde pand. eind handjaren zestig krijgt het pand een nieuwe bestemming. Miet Hendriks verhuist dan naar de locatie van de weverij die inmiddels is verbouwd en ingericht tot woning (dan De Haag 72; nu De Haag 102). De Haag 76 wordt eigendom van de gemeente en de stichting Gemerts Atelier de nieuwe gebruiker.

Eind jaren zeventig van de vorige eeuw ontwikkelt de gemeente het bouwplan ‘Hagenhof’ dat de goedkeuring van de gemeenteraad krijgt. Het pand De Haag 76 wordt daarvoor opgeofferd want op die locatie komt de toegang tot het nieuwbouwwijkje. De straatnaam Hagenhof dateert al van december 1978 maar pas een jaar of wat later start de nieuwbouw ter plaatse. Dan verdwijnen ook de rips en het pad ‘de ripskant’, dat wil zeggen in de bedding van het riviertje wordt een (fraai) wandelpad aangelegd dat sinds 2007 de naam draagt van Vorsterpad.

De meest bijzondere nalatenschap van Jaspert Hendriks betreft het louter uit piëteit door hem vele decennia bewaard gebleven handweefgetouw waarmee hij in 1923 als zelfstandig en onafhankelijk thuiswever startte. Zijn zus Miet maakt het in april 1981 als eregast tijdens de opening van de Heemkamer nog mee dat op het antieke getouw van haar broer weer geweven wordt. Op dezelfde dag presenteert de heemkundekring ook het boek “De Gemertse handwever. Zijn vaktaal en zijn dagelijks leven”. De auteurs waren Michel van de Ven en Piet Vos.

Elders in Gemert wordt dan ook al geweven op de door Willem Vos op oud-ambachtelijke wijze gecreëerde eikenhouten kopie van dit hand weefgetouw dat Willem de naam meegaf van “’t Overskötje van ’t Slötje” op grond van het gegeven dat alle eikenhouten materiaal dat hij daarvoor gebruikte afkomstig is uit de sloop van ’t slötje, oftewel het tot boerderij verbouwde oude Huis Lanckveld in de Deel. Dit monumentale weefgetouw wordt nu gebruikt in het wevershuis van het Boerenbondsmuseum, terwijl het authentieke handweefgetouw van Jas d’n Botter – enige jaren geleden gerestaureerd door Ben Kerkhof – in het museum nog wacht op een toepasselijke plaats dan wel bestemming.

Maria (miet) Hendriks overlijdt op 22 april 1984 te Veghel in het ziekenhuis. Zij is dan 84 jaar. Vier dagen later wordt ze in Gemert begraven.

Met dank aan Marij van Pelt-Vos, Willy Ivits, Mia van Hoof-Kandelaars en Sjaantje van Vugt de Wit

GH-2018-04-Jaspert-Hendriks-alias-Jas-d’n-Botter-1893-1961.pdf