GH- 2018 04 De onafhankelijkheid van Gemert
Jan Timmers
Er is al veel geschreven en verteld over de bijzondere status van Gemert in de regio. Gemert is een soevereine heerlijkheid; heeft een ‘status aparte’; het is een vorstendom. Op oude kaarten staat het gebied van de voormalige gemeente Gemert als afzonderlijk gebied aangegeven en in de Bosatlas van de Geschiedenis van Nederland staat Gemert steeds weer opnieuw als onafhankelijk staatje op de kaart, niet behorend tot het hertogdom Brabant. Eeuwenlang heeft Gemert die onafhankelijke status gehad. De baas in Gemert was de Duitse Orde, om precies te zijn de landcommandeur van Alden Biesen, maar eerder nog de commandeur van Gemert. Hij was de vorst van Gemert tot aan de bezetting door Franse troepen in 1794. Waar komt die onafhankelijkheid vandaan?
Duitse Orde
Een mogelijke gedachte is dat de Duitse Orde gezorgd heeft voor de onafhankelijke status van Gemert en die status heeft meegebracht toen ze zich in Gemert vestigden. Dat is echter niet het geval. Als dat wel zo zou zijn, dan zouden alle commanderijen van de Duitse Orde eenzelfde onafhankelijke status moeten hebben. Van alle commanderijen binnen de landcommanderij Alden Biesen is echter Gemert de enige onafhankelijke. Die bijzondere situatie bestond al vóór 1366. In dat jaar verkocht Diederik van Gemert na veel strijd zijn gedeelte van Gemert aan de Duitse Orde, die vanaf dat moment alleenheerser was. De Duitse Orde heeft door haar grote rijkdom en macht en de daarmee samenhangende gezaghebbende relaties, er wel voor kunnen zorgen dat Gemert die onafhankelijke status door de eeuwen heen heeft kunnen behouden. Vóór 1366 was Gemert een tweeheerlijkheid met twee heren: Diederik van Gemert en de commandeur van Gemert. Die situatie bestond al enige jaren, maar voordat de Duitse Orde bezit in Gemert verwierf, in of voor 1220, waren de voorouders van Diederik alleen heer en meester.
Ontstaan heerlijkheden
In de (Oost-) Brabantse regio was er in de 12de eeuw nauwelijks sprake van een centraal gezag van een hertog, graaf of bisschop. Daardoor konden beheerders zich domeingoederen van geestelijke instellingen toe-eigenen. tegelijk vonden juist in die periode grote ontginningen plaats door lokale edelen. De nieuwe grootgrondbezitters beschouwden hun nieuw verworven en ontgonnen bezit als vrij eigen goed. Dat bezit werd aangeduid als allodiaal: vrij eigen goed zonder aanspraken van anderen. De lokale adel eigende zich niet alleen onroerend goed toe, maar ook de rechtsmacht en andere heerlijke rechten, zoals de zeggenschap over de gemene gronden. In oostelijk Brabant verschijnen in de loop van de 12de eeuw op deze manier nieuwe heren, aangeduid als ‘dominus’, zoals domina Didradis van rixtel (1140), dominus Herbertus van Heeze (1172) en dominus Boudewijn van Lieshout (1199). De heren van Gemert passen ook in dit rijtje. een naam kennen we niet, maar bij het archeologisch onderzoek van het latere Hooghuis van de familie Van Gemert is gebleken, dat er op die plaats al vanaf ca. 1050 een groot gebouw stond. De eerste met name genoemde heer van Gemert is Diederik, die heer van Gemert is geweest in de periode van ca 1250 tot na 1271 .
Vrij eigen goed
Dat Gemert een allodiaal goed was met eigen rechtsmacht blijkt vooral uit het ontbreken van archiefstukken waaruit valt op te maken dat Gemert tot een groter rechtsgebied behoorde, zoals een graafschap of hertogdom. In de 12de eeuw bezat de familie Van rode een uitgebreid rechtsgebied rondom st.-Oedenrode. In 1167 kwam het in bezit van de aartsbisschop van Keulen, die het in leen uitgaf aan de graaf van Gelre. In 1231 werd het als graafschap rode verkocht aan de hertog van Brabant. Op dat moment behoorden hiertoe onder meer de aan Gemert grenzende dorpen Bakel, Aarle-rixtel en erp. Dit voormalige graafschap rode werd de basis voor het latere kwartier Peelland van de meierij van Den Bosch. een reconstructie van het graafschap leverde geen enkele relatie op met Gemert. Ook is er geen relatie tussen Gemert en bijvoorbeeld het domeingoed rondom Helmond, dat in 1222 door de Graaf van Horne verkocht werd aan de hertog van Brabant en dat later eigendom wordt van ex-keizerin maria van Brabant. In Gemert komen we geen leengoederen of cijnsgoederen tegen die een band hadden met rode of rixtel of Helmond, geen leengoederen of cijnsgoederen van de hertog van Brabant, de graaf van Kleef of van Gelre. In de 12de eeuw blijkt er geen enkele band te zijn met aanpalende rechtsgebieden en ook niet met verder weg gelegen gebieden, heren of graven. De allodiale rechtsheerlijkheid Gemert is ontstaan vanuit de vestiging van en de ontginning door de familie Van Gemert in de 11de en 12de eeuw. Pas later, in een oorkonde uit 1270, vermeldt de abt van de abdij van echternach dat Gemert een eigen bezit is van Diederik van Gemert. In een oorkonde van 25 maart 1271, laat Jan I, hertog van Brabant er ook geen twijfel over bestaan. Hij geeft dan aan dat hij in Gemert geen enkele rechtsmacht bezit, noch de hoge, noch de lage rechtspraak. Later wordt de soevereiniteit van Gemert meerdere malen bevestigd door zijn opvolgers, zoals bijvoorbeeld in 1479 door keizer Maximiliaan van Oostenrijk. Die onafhankelijkheid bestond echter al veel langer.
De familie Van Gemert
De oudste vermelding van leden van de familie Van Gemert is uit 1172, de gebroeders Willem en rutger van Gemert, edellieden. De datum op deze oorkonde is later aangebracht, dus op dat jaartal moeten we ons niet vastpinnen, maar we weten wel dat aan het eind van de 12de eeuw deze broers leefden. Hun vader wordt niet vermeld en zal dus al overleden zijn. Hij was ongetwijfeld Heer van Gemert. Zoals gebruikelijk in die periode wordt de oudste zoon het nieuwe familiehoofd en erft de belangrijkste bezittingen. Willem is de eerstgenoemde en zal daarom de oudste zijn. Hij volgt zijn vader op als Heer van Gemert. Zijn jongere broer rutger moet een andere carrière kiezen. We weten uit andere bronnen dat het erfdeel van rutger in Gemert aan de Duitse Orde is gekomen. Hij heeft er kennelijk voor gekozen om ridder te worden en waarschijnlijk is hij samen met anderen in een kruistocht naar het beloofde land getrokken. Daar moet hij zich aangesloten hebben bij de Duitse ridderorde. Na zijn dood in of vóór 1220 is zijn erfdeel aan de Duitse Orde gekomen en dat is de basis voor de Commanderij Gemert.
Tweeheerlijkheid
Door allerlei gegevens te combineren is inmiddels achterhaald dat we de eerste vestigingsplaats van de Duitse Orde in Gemert in Handel moeten zoeken. Dat was kennelijk het erfgoed van rutger van Gemert. Het was onroerend goed dat bestaan moet hebben uit een grote hoeve met aanhorigheden. Omdat het belangrijkste element van een gerechtsheerlijkheid juist de rechtsmacht is, is het onwaarschijnlijk dat aan het erfgoed van Rutger rechtsmacht over Gemert was verbonden. Volgens het erfrecht van die tijd zullen alle heerlijke rechten, zeker de rechtsmacht, bij de oudste zoon als familiehoofd terecht zijn gekomen. Bij de vestiging van de Duitse Orde ca. 1220 zal de orde nog geen rechtsmacht hebben gehad. er is wel een mogelijkheid dat de Duitse Orde recht kon spreken bij geschillen als die direct betrekking hadden op hun grondbezit. Leden van de familie Van Gemert blijven de titel Heer van Gemert voeren, terwijl de commandeur van Gemert aanvankelijk niet vermeld wordt met die titel. toch heeft de commandeur langzaam maar zeker rechtsmacht weten te verwerven. mogelijk is dat gebaseerd op zijn rechten als grondheer. Die rechten kunnen zijn toegenomen door uitbreiding van de bezittingen van de commanderij binnen Gemert. We weten dat andere leden van de familie Van Gemert ook schenkingen deden aan de Duitse Orde. De Orde zal tevens ook zelf de nodige grond ontgonnen hebben. In de oorkonde van 1271 vermeldt hertog Jan van Brabant dat de rechtsmacht in Gemert toekomt aan de broeders van de Duitse Orde, samen met Diederik van Gemert, elk voor zijn eigen deel. In 1326 worden door Diederik van Gemert de grenzen vastgelegd tussen het rechtsgebied van de Duitse Orde en zijn eigen rechtsgebied. een tijd lang is Gemert een tweeheerlijkheid. Gezien de steeds weer terugkerende geschillen tussen beide heren zal de machtstoename van de Duitse Orde voor de Van Gemerts als een bedreiging zijn ervaren. Uiteindelijk moeten ze helemaal toegeven.
De Duitse Orde
In 1366 wordt de commandeur van Gemert de enige Heer van Gemert. Hij is de juridische opvolger van Diederik als vorst van Gemert. De heerlijkheid Gemert blijft als onafhankelijke eenheid bestaan, maar nu onder het gezag van de commandeur. In de loop van de 14de eeuw wordt de landcommanderij Alden Biesen strakker georganiseerd en neemt de macht van de landcommandeur ten opzichte van de verschillende commandeurs toe. Behalve de commandeur van Gemert komen we regelmatig de landcommandeur tegen als Heer van Gemert. Dat komt ook omdat er niet altijd een commandeur in Gemert is. Al snel wordt de titel Heer van Gemert overgenomen door de landcommandeur van Alden Biesen. De commandeur van Gemert is dan slechts de stadhouder van die landcommandeur. De landcommandeur van Alden Biesen is dan de vorst van Gemert, maar dat doet aan de onafhankelijke status geen enkele afbreuk.
Conclusie
Gemert is een onafhankelijke, allodiale gerechtsheerlijkheid. De onafhankelijkheid is niet ontstaan door de vestiging van de Duitse Orde, maar vanuit het allodiale bezit en de heerlijke rechten die de adellijke familie Van Gemert van oudsher bezat. De Heren van Gemert waren de eerste vorsten van Gemert en de Duitse Orde heeft dat geleidelijk overgenomen. Door de machtige positie van de Duitse Orde was zij in staat de onafhankelijkheid van het vorstendom Gemert te blijven waarborgen
Bronnen
Heemkundekring De Kommanderij Gemert, Oorkonden betreffende Gemert, Gemertse bronnen deel 12, te raadplegen op https://www.heemkundekringgemert.nl/documentatie/bronnen/gbr-12-oorkonden-betreffende-gemert/
Drs H.m. Brokken, De vestiging van de Duitse Orde te Gemert, Varia Historica Brabantica deel V, ’s-Hertogenbosch 1976
Drs H.m. Brokken en mr W.m. Lindeman, Inventaris van het archief van de Kommanderij van de Duitse Orde te Gemert 1249-1795, Inventarisreeks nr. 19 rijksarchief in Noord-Brabant, ’s-Hertogenbosch 1977
Dr H.P.H. Camps, Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312, deel I De meierij van ’s-Hertogenbosch (met de heerlijkheid Gemert), ’s-Gravenhage 1979
Ad Otten, De vestiging van de Duitse Orde in Gemert 1200-1500, Bijdragen tot de geschiedenis van Gemert nr. 13, Gemert 1987 F
rans theeuws en Arnoud-Jan Bijsterveld, Der maas-Demer-schelde-raum in Ottonischer und salischer Kaiserzeit, in: Horst Wolfgang Böhme, siedlungen und Landesausbau zur salierzeit, teil 1, sigmaringen 1991
mr G.F. van der Ree-Scholtens, De grensgebieden in het noordoosten van Brabant ca 1200-1795, Institutionele aspecten, Brabantse rechtshistorische reeks deel 6, Assen/maastricht 1993 martien van Asseldonk, Het graafschap rode, bouwsteen van het middeleeuwse kwartier Peelland, Brabants Heem jrg. 48 (1996) nr. 2
A. Thelen (red), Het Hooghuis te Gemert, Archeologisch en historisch onderzoek betreffende het middeleeuws kasteel van de heren van Gemert, Bijdrage tot de geschiedenis van Gemert nr. 27, Gemert 2001
Martien van Asseldonk, De meierij ontrafeld, Plaatselijk bestuur, dorpsgrenzen en bestuurlijke indeling in de meierij van ’s-Hertogenbosch, circa 1200-1832, tilburg 2003
GH-2018-04-De-onafhankelijkheid-van-Gemert.pdfGH- 2018 04 De Nonnenakker van Binderen en het goed Te Kieboom
Jan Timmers
In Gemerts Heem van zomer 2018 stond een kapittelstokje over een Nonnenakker van Binderen bij het Binderseind
Het begon met een aantal vermeldingen in de schepenprotocollen van een huis met schuur en hof bij de Kieboom van Willem, de zoon van Jan van Loon, die men De Guliker noemt. Dit erf bleek aan drie zijden begrensd te worden door een openbare weg (gemeyne straet) en één ervan was de Oudestraat. Aan de vierde zijde lag de Nonnenakker. In een andere akte wordt dat perceel het eigendom genoemd van het Convent van Binderen. De Nonnenakker heeft die naam kennelijk gekregen, omdat hij eigendom was van het nonnenklooster Binderen in Helmond.1
Inmiddels is er verder gezocht naar de locatie van die Nonnenakker. Het erf van Willem de Guliker was aan drie zijden omgeven door een straat en lag langs de Oudestraat. Het lijkt erop dat we moeten zoeken in het gebied tussen stereind en Josephstraat. Het Gemertse Landboek, waarin alle particuliere grondpercelen met hun eigenaars werden opgetekend, werd in 1717 aangelegd. Zoeken in het landboek naar bezit van het klooster Binderen levert inderdaad een perceel op in de buurt van het Stereind
In het landboek zijn alle percelen genummerd en per perceel worden achtereenvolgende eigenaars genoteerd. De eerstgenoemde is de eigenaar in 1717. De term ‘modo’ moeten we interpreteren als ‘daarna’. Perceel nummer 1447 blijkt in 1717 eigendom van het klooster Binderen. Die heeft het kennelijk verkocht aan mathijs van Hoek. Later wordt Francis van de Laar eigenaar en weer later wordt de Nonnenakker gesplitst in twee gelijke delen met als eigenaars Willem van de Vondervoort en Willemijn Penninx.
Een reconstructie van deze percelen uit het Landboek leert dat de vermelde percelen het gebied vormen, dat tegenwoordig wordt ingesloten door Oudestraat, stereind, Dr. Kuijpersstraat en Josephstraat. Belangrijk daarbij is landboeknummer 1449 dat in 1717 eigendom was van de erfgenamen van heer Henricus Kox en dat later in handen kwam van de kapel van Handel. Op de kadasterkaart van 1832 staan in dat gebied een paar huizen met grond eromheen (sectie H nrs 316 t/m 320) die eigendom zijn van de Kapelaan van Handel. Op bijgaand kaartje met als ondergrond de kadasterkaart van 1832 zijn de perceelgrenzen van 1717 ingetekend. Het perceel op de hoek Dr. Kuijpersstraat-Josephstraat is het eigendom van de kapel van Handel.
Midden in het gebied, tegenover Keizersbosch, lag de akker van het nonnenklooster Binderen (nummer 1447). Het is op het kaartje rood omrand. Het bestaat in 1832 inderdaad uit twee gelijke helften, de kadastrale nummers 314 en 315. De landboekpercelen 1444, 1445, 1446 en 1448 vormen samen het huis en erf uit 1493 van Willem, de zoon van Jan van Loon, die men De Guliker noemt. Het is aan drie zijden begrensd door wegen. Dat zijn nu Oudestraat, stereind en Dr. Kuijpersstraat. De Nonnenakker ligt naast herberg De Zwaan, schuin tegenover Keizersbosch, dat in de middeleeuwen onderdeel uitmaakte van het goed te Kieboom.
Verkoop van Te Kieboom
Hoe Willem van Loon eigenaar werd is inmiddels ook bekend. We lezen in de Bossche Protocollen3:
“Goyart van Erp zoon van wijlen Goyart van Erp heeft erfelijk verkocht een hofstad, lopense land of daaromtrent gelegen in de parochie Gemert tussen de gemene straat aan de ene kant en het ene eind en tussen het erf van Arnt, natuurlijke zoon van wijlen Goyart van Gemert aan de andere kant en aan het resterende eind zoals hij zei met al haar gemeynten en vrijheden waar dan ook gelegen, voorheen eigendom van Gooswijn Cnode zoals hij zei, aan Jan de Guliker, natuurlijke zoon van wijlen Jan van Loon, belovend op al zijn goed vrijwaring en verplichting af te doen. Getuigen Monic en Groetart, 13 september 1452.”
Het is niet direct duidelijk dat de verkoop waarvan hier sprake is, om hetzelfde perceel gaat. De begrenzing wijkt immers af. Het grenst slechts aan twee kanten aan een straat. Aan de andere twee zijden ligt eigendom van Arnt van Gemert. Wat wel opvalt is dat zowel Goyart Goyartszoon van erp als zijn voorganger Gooswijn Cnode eigenaars waren van het goed te Kieboom.4 Het is duidelijk dat in 1452 Jan de Guliker, natuurlijke zoon van Jan van Loon, (en vader van de latere eigenaar Willem Janszoon van Loon) een deel van het goed te Kieboom heeft gekocht.
Dat wordt nog bevestigd in een Helmondse schepenakte van 31-3-1483 met daarin de erfdeling tussen de kinderen van het echtpaar Jan van Loon de Guliker en Hilla, dochter van Willem Zaelden, te weten Jan, Willem en Yda, gehuwd met Jan maes tempelers. Bij die erfdeling wordt maar één huis genoemd: huys hostat ende hoff ter stede geheiten Kieboem in Gemert met aan een zijde Jan Gebackemans en verder alomme aen die straet. Dit huis wordt in 1483 wél aan drie zijden begrensd door een straat en verder door Jan Gebackemans. Het lijkt er dus op dat dit huis inderdaad aan de zuidkant van het stereind stond, voorheen behoorde tot het goed te Kieboom, verkocht werd aan Jan van Loon de Guliker en later eigendom was van diens zoon Willem van Loon.
Een andere conclusie kan zijn dat de akker zuidelijker ervan in 1483 eigendom was van Jan Gebackemans en dus niet van het klooster Binderen in Helmond. echter op 7 juli 1467 lezen we in de Bossche Protocollen5: “Rutger van Arkel bezit een erfpacht van 8 malder rogge maat van Gemert van en uit een perceel bij de Kyeboem genaamd der Nonnenacker naast de gemene weg, …”.
In 1467 moet de Nonnenakker dus al van Binderen geweest zijn. Waarschijnlijk was in 1483 Jan Gebackemans niet de eigenaar, maar de pachter van de akker.
Een ander belangrijk punt in de akte van de erfdeling uit 1483 is de vermelding dat dit huis, hofstad en hof de naam Kieboom heeft. Dat zou betekenen dat het hier gaat om het hoofdgebouw van het goed te Kieboom. In de akte van 1452 wordt al vermeld dat er aan dit pand gemeynten en vrijheden waren verbonden. en dat was inderdaad het geval bij het goed te Kieboom. Ook de eerdere eigenaars Goyart van erp en Gooswijn Cnode horen bij te Kieboom. Hebben we hiermee de oude hoeve te Kieboom kunnen lokaliseren? Het lijkt er wel op. eerder was het vermoeden dat het goed te Kieboom aan de oostkant van het Binderseind lag. Inmiddels weten we dat te Kieboom uit minstens twee delen bestond. een deel was van de familie Van Gemert, dat overerfde naar de families Van Goor, Cnode en Van erp. een ander deel was eigendom van de Duitse Orde en dat zal aan het Binderseind hebben gelegen.6
Overdracht aan Binderen
Het puzzelwerk levert nog meer op. Uit de verkoop aan Jan van Loon in 1452 blijkt dat Arnt, de natuurlijke zoon van Goyart van Gemert, eigenaar was van aangrenzende percelen aan de westkant en de zuidkant. De zuidkant is de latere Nonnenakker. De westkant is het perceel op de hoek stereind- Dr. Kuijpersstraat. Arnt van Gemert was een bastaardzoon van Goyart van Gemert en daarmee een kleinzoon van Diederik IV van Gemert. Hij wordt meestal vermeld onder de naam Arnt van de Vondervoort. De erfenissen van bastaardkinderen werden in die tijd na hun overlijden in beslag genomen door de commandeur van Gemert volgens het toen geldende bastaardrecht.7 Naar alle waarschijnlijkheid heeft Arnt van Gemert alias van de Vondervoort daarom al voor zijn dood maatregelen genomen. Hij heeft het westelijk stuk verkocht aan Jan van Loon, wiens eigendom op die manier werd uitgebreid. Het zuidelijk deel heeft Arnt waarschijnlijk overgegeven aan de abdij van Binderen. misschien voor zijn eigen “zielenheil”, misschien in verband met het toetreden van een familielid in het klooster van Binderen. Dat moet gebeurd zijn tussen 1452 en 1467. Vanaf die tijd tot ergens in de 18de eeuw is dit stukje Gemert eigendom van het klooster Binderen in Helmond.
Noten
1. Jan Timmers, een Nonnenakker van Binderen bij het Binderseind, Gemerts Heem 2018 nr. 2 blz. 40. De vermeldingen komen uit schepenregister Gemert r97
2. Een transcriptie van het Landboek van 1717 is te vinden op de website van de heemkundekring onder bronnen. Gemertse Bronnen nr. 3.
3. Bossche Protocollen r1222 f95v; 1451-1452
4. Ad Otten, De heren van de Kieboom in de 14de en 15de eeuw, Gemerts Heem, nr. 56, 1974
5. Bossche Protocollen r1236 f 109
6. Zie voor de opvolgende eigenaren van het eerste deel de verwijzing in noot 4 of het hoofdstuk Wie was de Keizer van Keizersbosch in het boekje: De Oudestraat, de oudste straat van Gemert, Gemert sept. 2014. Dat een deel eigendom van de Duitse orde was blijkt onder meer uit de verpachting door de Duitse Orde aan Bate everets van het goed Kieboom in het jaar 1386. KADO inv nr. 676, een transcriptie van de oorkonde staat op de website van de heemkundekring bij Bronnen. Gemertse Bronnen deel 12c
7. een voorbeeld daarvan lezen we in Gemert r95 d.d. 30-8-1474. Commandeur Art van der Dussen heeft huis en hof aan de Ploesterdonk met nog een aantal percelen grond op basis van het bastaardrecht in beslag genomen van Heilen van Ploesterdonk, omdat zij “naturlic” was. Hij verkoopt dit onroerend goed vervolgens. Opvallend hierbij is dat zowel het huis en hof aan de Ploesterdonk als alle andere percelen grenzen aan percelen van Arnt van de Vondervoort. een jaar later blijkt Jan de zoon van Arnt van de Vondervoort eigenaar te zijn van de Ploesterdonk (Ad Otten, Ploesterdonk 1300-2000, Gemerts Heem 2000, nr. 1)
GH-2018-04-De-Nonnenakker-van-Binderen-en-het-goed-Te-Kieboom.pdfGH- 2018 04 De Heemkundekring Revolutie 15 april 1977 moet zijn 26 april 1977
Martien van den Boom
Het lentenummer 2016 van Gemerts Heem is geheel gewijd aan het 75-jarig bestaan van Heemkundekring De Kommanderij Gemert. Voorzitter Peter van den elsen geeft in zijn voorwoord aan, dat doorgewinterde leden van de heemkundekring veel kwaliteiten hebben, maar ook tekortkomingen. een van de tekortkomingen, die Peter noemt is, dat ze heel moeilijk iets weggooien. Zo een is ondergetekende zelf ook. Dat merk je als je een verhuizing meemaakt en inmiddels is Peter wat dat betreft ook een ervaringsdeskundige. In mijn eigen archief kwam ik de uitnodiging tegen voor de algemene ledenvergadering van de heemkundekring in 1977 en dat is de aanleiding voor dit kapittelstokje. In het eerder genoemde extra dikke nummer van Gemerts Heem wordt de ontstaansgeschiedenis en de verdere 75 jaren in diverse periodes behandeld en voorzien van interessante persoonlijke interviews van (oud-) bestuursleden. Natuurlijk zijn data in geschiedenisboeken belangrijk. Zo kennen we de oprichtingsdatum woensdag 28 April 1941 en de heroprichtingsdatum woensdag 24 oktober 1956.
Na de Franse revolutie in 1789, de Gemertse Weversrevolutie in 1849, kennen we in Gemert ook een Heemkundekring revolutie. een aantal (vooral ) jongere leden wilden een geheel andere aanpak van het heemkundewerk. De jongere leden wilden dat naast het bestuur er ook werkgroepen zouden komen op het gebied van stamboomonderzoek, geschiedenis en dialect. Daarnaast eisten ze dat de kring statuten en een huishoudelijk reglement zouden krijgen. met jeugdige voortvarendheid hadden ze zelf al werkgroepen opgericht die in een overkoepelende werkgroep samen vergaderden.
De contacten tussen enkele bestuursleden en deze ‘vernieuwers’ verliepen steeds stroever. Of zoals de secretaris het in zijn jaarverslag over 1976 in zijn openingszin verwoordde: “Het jaar 1976 is voor onze heemkundekring niet zonder schokken voorbij gegaan”. Omdat Ad Otten zich kandidaat had gesteld voor het bestuur, besloot het bestuur in 1976 geen algemene jaarvergadering te houden en dat kon ze, want er waren immers geen statuten. In de tweede helft van 1976 werden helemaal geen heemkundeactiviteiten meer georganiseerd; zelfs geen bestuursvergaderingen! tijdens de gemeentelijke Nieuwjaarsreceptie van 1977 nam oud-bestuurslid pater m.H.J. Pennings het initiatief om de draad weer op te pakken, “want de heemkunde moet wel doorgaan”. een algemene ledenvergadering was nodig om de zaak vlot te trekken.
In de winter van 1977 waren vier bestuursvergaderingen nodig om die ene algemene ledenvergadering voor te bereiden. De uitnodiging aan alle leden met volledige agenda (en als hoofdschotel de bestuursverkiezing) heeft als datum: 15 april 1977. Dat zal de reden zijn dat op blz. 24 van GH 2016/1 staat dat deze jaarvergadering is gehouden op 15 april 1977. Dit is niet juist. De bewuste vergadering in de bovenzaal van Hotel de Kroon was op dinsdag 26 april 1977. met veel tumult vond de revolutie plaats: het zevenkoppige bestuur trad in zijn geheel af. twee oud-bestuursleden en vijf nieuwe bestuursleden werden gekozen. De vernieuwing kon beginnen… (zie ook bijgaand artikel van J.N. van Breukelen in het Gemerts Nieuwsblad.)
In de bijlage van GH 2016/1 is een compleet overzicht van alle bestuursleden opgenomen. met begin- en einddatum van elk bestuurslidmaatschap. maar liefst 16 keer staat er dus: 15-apr-77. In werkelijkheid moet het dus 26 april 1977 zijn.
GH-2018-04-De-Heemkundekring-Revolutie-15-april-1977-moet-zijn-26-april-1977.pdfGH- 2018 04 De Gevaarlijke Sloot
Peter van den Elsen
In 1997 kwamen wij (weer) op esdonk te wonen aan een door de ruilverkaveling aangelegde diepe sloot, zeg maar een loop. Niet wetend dat deze loop een naam heeft, hebben wij om onze kinderen te behoeden voor verdrinking, deze een onheilspellende naam gegeven: de Gevaarlijke sloot. Het was verboden om daar te spelen. recent is het Waterschap begonnen met het plaatsen van naambordjes bij de gemeentelijke waterlopen. Nu blijkt dat deze loop al decennia lang een officiële naam heeft: de Verreheiseloop. Ik herinner me dat marinus de Wit, indertijd ambtenaar bij de gemeente Gemert, alle lopen in de gemeente van een naam moest voorzien. In de naamgeving zitten wel enige inconsequenties: wanneer schrijf je de naam aan elkaar en wanneer los van elkaar? Noordelijk van esdonk ligt de mutshoekse Loop, vervolgens de Landmeerse Loop, de Verreheiseloop, de Peelse Loop, de snelle Loop, etc. meestal staat loop apart en met een hoofdletter, maar soms wordt de naam weergegeven als één woord. Bij straatnamen zien we dit probleem ook: is het esdonkse Dijk of esdonksedijk? De gemeentelijke straatnamencommissie heeft er voor gekozen om in dergelijke situaties te kiezen voor de schrijfwijze aan elkaar, want het is immers één ding of begrip. Wanneer deze regel wordt toegepast op de waterlopen, dan moet het dus worden: Landmeerseloop, Peelseloop en snelleloop. Of zijn er uitzonderingen? Bij straatnamen heb je die ook. Het is bijvoorbeeld de Oudestraat, maar bij de Oude molenweg in De mortel staat oude weer los geschreven. Is er iemand onder de lezers die hierin helderheid kan brengen?
GH-2018-04-De-Gevaarlijke-Sloot.pdfGH- 2018 04 Componist Matthias van den Elsen nu ook te horen
Peter van den Elsen
Over de muzikale kwaliteiten van Matthias van den Elsen, de jongere broer van Gerlacus van den elsen, is in Gemerts Heem al eerder aandacht geschonken.1 In de betreffende artikelen worden een aantal H.-miscomposities voor koren genoemd. Op zijn oude dag schreef hij veel muziekcomposities voor het orgel. Van hem is een drietal publicaties bekend: – rev. matthias John van den elsen, 17 Voluntaries for Organ , 1946. – rev. matthias John van den elsen, 16 Inventions for Organ, 1949. – rev. matthias John van den elsen, 16 Versets for Organ, 1952.
Intussen heeft een zekere organist Wayne Warren tenminste 26 composities op internet gezet en deze zijn nu te horen op soundcloud.com.2 Wayne Warren is muziekdirecteur en organist van de st.-Annakerk in ruskin, gelegen aan de tampabaai, in het district saint Petersburg aan de westkust van Florida, UsA.
Streekkoor Canthonis uit sint-Anthonis en omgeving heeft momenteel een complete H.- miscompositie van matthias van den elsen in voorbereiding. Indien er in Gemert voldoende belangstelling is, is men voornemens om deze ook in Gemert te komen zingen.
Noten
1 Antoon van den Elsen, Componist Matthias van den Elsen (1870-1957) in Gemerts Heem 1992-1, pag. 26-29. P. Jos Destombes, Analyse van de werken van mathias van den elsen in Gemerts Heem 1992-1, pag. 30-32.
2 https://soundcloud.com/wayne-warrenruskin1995
Bijvoorbeeld:
https://soundcloud.com/wayne-warrenruskin1995/march-in-c-by-rev-matthias-john-van-den-elsen-o-praem
https://soundcloud.com/search?q=matthias%20van%20den%20elsen
https://soundcloud.com/wayne-warrenruskin1995/verset-no-7-by-rev-matthias-vanden-elsen-o-praem
Wayne Warren heeft ook een eigen Facebookpagina:
https://www.facebook.com/wayne.warren.56
en is via de mail te bereiken: wwarren@saintanneruskin.org
GH-2018-04-Componist-Matthias-van-den-Elsen-nu-ook-te-horen.pdfGH- 2018 04 Bijnaam ‘de stuuper’
een nieuwe poging tot een verklaring
Piet Vos en Wim Vos
In het lemma ‘Stuuper, de –’ in het Gemerts Woordenboek (2017), p. 547, wordt als betekenis van deze bijnaam van de slagersfamilie Van Schijndel ‘bijwever, helper’ geponeerd. Deze verklaring berust op een artikel van Jacques van der Velden.1 Jacques trof ‘stoeper/stuuper’ aan in de Tilburgse Courant van 1929, waarin die betekenis gegeven werd. Echter, de bijnaam ‘de stuuper’ hoorde bij een slagersfamilie. Jacques dacht dat de naam daarom misschien sloeg op het beroep van een voorvader van de slagers, en dat ‘stuuper’ mogelijk is afgeleid van het ww. ‘stoppen’ (:dichtmaken), zoals in lakenstopster.
Onlangs schreef Peter van der Wijst een verhaal in het Gímmers over Gemertse bijnamen. Het hele verhaal krijgt u ongetwijfeld nog een keer te horen op een ‘Gímmerse Middeg’, maar één passage uit zijn verhaal willen wij hier even citeren, omdat hij daarin een interessante betekenis van ‘stuuper’ geeft, die ook nog eens beter aansluit bij wat veel Gemertenaren altijd al dachten.
“Godde richteng ’t Kèske, dan wonde daor Graard èn Leen van Schijndel, die han as bajnaom ‘de Stuuper’. Graard kwamp aojt ’n sláchtersfemielie, d’n bajnaom ‘de Stuuper’ dankte haj án z’n beroep. As vruuger ’n vèèrke geslácht wiejr, goote ze ’r haët wátter óvver èn gónge mí ’n horntje de haor d’r vanaf krabbe òf ‘stuupere’, zo-as ze dè toen nuumde ….”2 In een gesprek over dit verhaal na afloop van het recente Grooët Gímmers Dikteej 2018 zei Peter dat stuupere zoiets betekende als: de huid van een geslacht varken met behulp van gereedschap in de vorm van een trechter met haak van haren ontdoen.3 Wim Vos dacht toen aan het werkwoord stoepe. In dat lemma in het GWB wordt als betekenis gegeven ‘poetsen’ met twee voorbeeldzinnen: ‘Ge moet oew skoewn ífkes stoepe…’ en ‘Smondes waor ’t wasdág èn stón ’w uure óvver (…) die ròbbel (:wasbord) te stoepe: de was op en neer te wrijven over het wasbord om het vuil eruit te poetsen’.4 Vooral in de tweede voorbeeldzin lijkt het werkwoord stoepe een stotende beweging van de hand(en) aan te duiden die lijkt op de beweging die een slager maakt bij het verwijderen van varkenshaar.
Nog interessanter werd het toen Piet Vos in Onze taal in een recensie van een Jiddisch woordenboek las: “Het woord sjtoepm betekent in het Jiddisch niet alleen ‘duwen’.5 Hedendaagse sprekers van de taal, overwegend vrome Joden in New York, Londen en Antwerpen, kennen ook een andere betekenis: ‘neuken’.” Het Nederlandse woord ‘neuken’ betekent trouwens ook oorspronkelijk ‘stoten’. De beweging die de slager maakt met het trechtervormige stuk gereedschap om de haren te verwijderen, zal ook een soort stotende beweging zijn.
In de aflevering van het Woordenboek van de Brabantse Dialecten over de slager lezen we op pagina 1 van het ‘ten Geleide’: “De Joodse vaktermen i.v.m. het huisslachten worden hier niet behandeld.” Het ww stuupere vinden we dus niet in deze aflevering van het WBD. Dat is jammer, want in de slagersterminologie vindt men vaak Joodse termen (denk aan het ritueel slachten).
In het Woordenboek der Nederlandsche taal vinden we ook nog stoepen (II): “1) stuiken met knikkers (…) stoepen. met de hand een vooruitdrijvende beweging doen, om den marmer zeer ver te brengen (…)”.6 Ook hier zien we dus een vergelijkbare beweging van de hand als bij de slagersterm. Voor de overgang -oe- > -uu-: vergelijk bijvoorbeeld roeren tegenover het Gemertse ruujre.
Noten
1 Jacques van der Velden, De Praojst, in: Gemerts Heem 2011, nr. 4, p. 5-10.
2 Peter van der Wijst: Bijnamen; nog niet gepubliceerd; de geïmproviseerde spelling van de auteur is hier omgezet in de nieuwe Gemertse spelling (ngs).
3 Zie het lemma Krabber in WBD II, afl. 1, p.30: “een meestal kegelvormig metalen voorwerp met een scherpe onderrand waarmee men de geweekte varkensharen verwijdert.”
4 GWB, s.v. stoepe, p. 538.
5 Onze taal 2018, nummer 4, p. 24-26, recensie van marc Oostendorp ‘Het grootste Jiddische woordenboek ter wereld,Justus van der Kamp over zijn levenswerk’. Wikipedia: “Het Jiddisch of Jiddis (… Jüdisch, Joods-Duits) is een Germaanse taal die door ongeveer drie miljoen Joden over de hele wereld gesproken wordt.”
6 marmer: knikker (vgl. het engelse marble).
GH-2018-04-Bijnaam-de-stuuper-een-nieuwe-poging-tot-verklaring.pdfGH- 2018 04 Aanvulling op het Gemerts Woordenboek 2017
Wim Vos
Op 3 februari 2018 ontving ik van Martien van den Boom, die in Gemerts Heem al in 1965/’66, nr. 21, p.2-4 een eerste artikel ‘Aaw Gímmers’ publiceerde en daarna talrijke woorden en gezegdes aanleverde, een aanvulling op het in 2017 verschenen Gemerts Woordenboek. Hij was bij het opschonen van mappen en ordners, diverse briefjes met dialectwoorden tegengekomen. sommige woorden die al in het nieuwe woordenboek stonden, had hij weggegooid, andere konden als aanvulling dienen en sommige waren nieuw.
Deze geef ik hier alsnog. Ik heb ze in dezelfde vorm gegoten als de lemmata in het Gemerts Woordenboek. Daarbij heb ik niet het hele lemma met alle betekenissen gegeven, maar uitsluitend de nieuwe betekenis of een al gepubliceerde betekenis (met eventueel het vet gedrukte betekenisnummer) die het woord heeft in de nieuwe uitdrukking. Als in de toekomst deze publicatie ooit gedigitaliseerd wordt, kan deze aanvulling, hoop ik, gemakkelijk ingevoegd worden in de gedigitaliseerde versie.
I. Gímmers – Nederlands
bezwèèj
o ev/geen mv: 1. rompslomp, gedoe. (=hírrejeej).
burrie
v ev/mv -s: 1. lamoen, berrie (gew.), tweearmige disselboom v.e. kar. (Na een werkpauze:) Kòm, we moete wír in de burries: we moeten weer aan het (zware, moeilijke) werk.
dun
bn –ner, -st: 1. dun. 2. met grote tussenruimten tussen de verschillende delen of eenheden. Ze hé vort dun haor. De goej zitte dun: goede, eerlijke mensen zijn dun gezaaid.
érghajd (èrreghajd, èrregeghajd)
v ev/geen mv: een ernstige, kwalijke zaak. ’t Is nie zon èrghajd/ èrreghajd/ èrregeghajd: het is niet zo erg.
haawe
ww: (1haaw, 2/2mhawt, 3héélt, 1m/3mhaawe, 1/3hiejl, 2/2mhiejlt, 1m/3mhiejle, h. gehaawe) II.1. gaan. Wor hawd’ ’t hín: waar ga je heen?
hín (hén)
bw van plaats: heen. 1. naar een verwijderd punt. Wor hawd’ ’t hín: waar ga je heen?
hírrejeej
o ev/geen mv: rompslomp, gedoe. Dè ’s ’n héél hírrejeej: dat is me nogal wat, een heel gedoe. (=bezwèèj). [Opm: Vgl. het Ned. tw heremijntijd; ‘heremejee’ komt als tw voor in een liedje van Aart staartjes, ‘Heremejee, ik heb een 2’].
inhébbe
ww overg (vormen, zie hébbe, h. in-gehad): 3. te betekenen/beduiden hebben, voldoende van belang zijn, betekenisvol zijn. ’t Moet ’r wél van inhébbe: het moet wel belangrijk genoeg zijn.
kòp
m ev/mv –pe verkl köpke: 1. hoofd, kop. Haj worde zo kaod dèt ie mí ’ne koje kòp (boos, woedend, kwaad) no haojs ging.
kléén1
bn m ev klénne/klánne; v/o ev en m/v/o mv kléén; klánder/klánner/klénder/klééner/klénner, klánst/klénst: klein.
líllekeghajd
v ev/geen mv: lelijkheid. De líllekeghajd van dè nééj gebaow slù alles.
natteghajd
v ev/ geen mv: nattigheid. Ge mákt ’m niks wejs, haj vuult mee natteghajd.
ooëgendiender (ougendiender)
m ev/mv –s: ogendienaar, iemand die een ander naar de ogen ziet, vleier. Zonnen ooëgendiender hoewfde ’r nie baj te haole, án zo ínne hédde niks nie.
òrde
v ev/geen mv: orde. D’n dieje is nie krèk in òrde: hij mankeert iets (lichamelijk/psychisch).
ròtteghajd
v ev/geen mv: 1. rottigheid, bederf. ’t Is ’ne valappel, snèèjt ’r de ròtteghajd már aojt. 2. gemene streek. Ròtteghajd aojthaole.
taatere (taatele)
ww onoverg (-t, -de, h. getaaterd/getaateld): luid kletsen. Ze laojsterde nie már waoren elaën már tígge mekaor án ’t taatele.
verdulleme (verdummele)
tw bastaardvloek: verdomme. Verdulleme, naw stooët ik evél m’nen taën.
verdummele
tw bastaardvloek: zie verdulleme
II. Nederlands-Gímmers
bederf: klaad 6, ròtteghajd
beduiden (te – hebben): inhébbe 3
belang (voldoende van – zijn): inhébbe 3
belangrijk (- zijn): inhébbe 3
betekenen (te – hebben): inhébbe 3
betekenisvol (- zijn): inhébbe 3
boos: bruusteg, kaod, kaoj, (zie kòp 1), kotteleg, smírreg
dun (- gezaaid): (zie dun 2)
gaan (naa r een bepaald doel): ándoen I,2; haawe II,1
gedoe: begankenes, bezwèèj, gedoew, genèùjk, genaojk, hírrejeej, speul
kletsen (luid -): taatele, taatere
kwaad: bruusteg, kaod, kaoj, (zie kòp 1), kotteleg, smírreg
lelijkheid: líllekeghajd
mankeren: hébbe, mekeere, (zie òrde)
nattigheid: natteghajd
ogendienaar: ooëgendiender, ougendiender
orde: òrde
rompslomp: begankenes, bezwèèj, gedoew, hírrejeej, ópstand
rottigheid: ròtteghajd
streek (gemene -): ròtteghajd
verdomme: gòdverdorrie, gòrdie, gòrdölme, gòrdorrie, gòrtemiej, márdítte, pòdòmme, verdòkke, verdòmme, verdorrie, verdulleme, verdummele
werk (moeilijk, zwaar -): toewr, (zie burrie)
woedend: (zie kòp 1)
zaak (ernstige/kwalijke -): èrghajd, èrreghajd, èrregeghajd
GH-2018-04-Aanvulling-op-het-Gemerts-Woordenboek-2017.pdfGH- 2018 04 ’t Kèske van De Deel èn m’n ùrste blaow ooëg
Doriet Janssen-Munsters
Óp de pláts wor De Deel, De Paandelaor èn ’t Kraojsánd saomekòmme, dor stí ’n skon kèske èn dor wil ik ’t ’s mí állie óvver hébbe. As ik ’t kèske ziej ston mí die skon bílde d’rin, dénk ik aaltejd trug án diejen bewusten dág, begin jorre séésteg. Toen wás ónze Willy, m’nen awdsten bruujr, óvver dieje skonne, skaojne gemètselde raand án ’t looëpe óp ’t kèske, z’naajge vaasthaawend án ’t middestuk. Ik waor toen zonne snòtaop van ’n jaor òf zeuven èn kón ’t aajgelek nie aojtston dèè’k dè nie kós èn begón toe már wa te kliejre. Ik zí: “Dor kömt de pliesie án” èn tròk ’m án z’n kòrte bóksepeepkes. Blejkbaor dí ik dè ’n bietje te hárd, want ónze Willy drejgde van dè rèèndje af te skeuve èn eraf te valle. As ínnegste hawvaast zág ie de Haajlege Maria. As ik die vaastvat, daacht ie, bliejf ik wél ston. Már die stón ’r toen nòg gewoon lòs in èn haj bog z’naajge veuróvver.
“Án de kant”, riejp ie nòg èn spróng aachteróvver van ’t kèske af, gevòlgd dùr de Haajlege maogd. Ik waor toen nòg nie zo rap as naw èn ston wa verskoote umhog te bliejke èn jao, ik wiejr goewd gestraft vùr m’n gekwal want dieje gipse kòp van ’t bíld kwam krèk óp m’n ooëg terèècht èn bezèùrgde meen m’n ùrste blaow ooëg. Ik kan me hèrinnere dè Jan van Gímmert ’t bíld nètjes hí gerèstereerd èn dèt ’r haël gaow ’n smeedejzere hékske vùr kwam te ston. Èn hiejr gèèldt ok ’t spraëkwoord “wie ’n keul graoft vùr iemes anders, véélt ’r zèèlf in!”
Már ’r kwam gaow hulp van tom Assendelft, n’n aawe pliesie in reuste, vruuger bajgenaomd ‘d’n dikke pliesie’, die vruuger ’s dùr ’t ejs zákte, toen ie de kénder wo wégjaoge die án ’t skátse waore óp te deun ejs van ’t baojtegraft*. Haj ha ’t haël vùrval zien gebeure vanaojt z’n kefee án d’n óvverkant. Ik lág wa te piejrooëge, half baojte wéste.
Toen ie maj óvveránd zétte, kós ’k nèt twaë maëter looëpe, um ’r vervòlges wír nír te kwákke. Daogs dornoo mós ik wír no de Paandelerskool èn wiejr d’n állengen dág aojtgeskólde vùr blaow praojm, want zooë zág m’n ooëg eraojt! Naë, dan waor tikkertje speule um ’t kèske tòch veul skonner! Èn zooë, rèècht tíggenóvver dèkèske, hadde ’t pèèjke van Graarda de mikker van ’t gruuntewinkeltje. Die wonde daor mí hullie truus èn bruujr Frans. As ge dor in liejpt, kwaamde óp d’n Bluumerd aojt, baj de port van hullie-jen appelboogerd. Linksaf goongde no de Haog èn rèchs koonde no Hárrie de Neel ’raojt kòmme. Dè wás rèècht tíggenóvver óns haojs. Naw, m’n neecht aojt Hèlmend èn ikke kwaome van de Haog af langs dè pùrtje mí die skon appel ’raachter. m’n neecht zí: “Ik gou hiejr wa van die skon appel vatte, kòm óp!” Ik zí: “Dè dèùrf ik nie want Frans de mikker stí daor án de wég óp d’n aojtkiejk èn ie kiekt no de Paandeler èn ’t Kraojsánd.”
Ik blíf óp d’n aojtkiejk ston èn m’n neecht plukte zo vlug as ze kós de skonste appel af in hog tèmpo. Jao, Frans ha wél ’ne kaër umgekeeke, már dí nèt òf ie niks zág, waandelde richteng Hárrie de Neel èn liejp daor mooj no óns toew. terwejl m’n neecht eraojt zág òf ze in mós kooëpe, liejpe waj saome rèècht in de faojk van Franse. Haj zí tíggen heur: “Wa hédde gaj daor?” Èn zoas ge van ’n èchte Hèllemóndse zòt verwaachte, zí ze niks as “Hoezoo?”, d’r trèùjke ónder goewd vaasthaawend dèt ’r nie alles aojt zò valle. “Doe die haand ’s ewég”, zí Frans èn jawél, dor viejl d’re winst óvver ’t Bluumerdtpèdje!! Ik begón ’t steeds benaawder te kriejge toen Frans zí: “Ópraope gállie èn vlug!!” “Jao”, zí ze, “dan slodde gaj meen daolek tígge m’n orren án.” “Wor kòmme die appel vandon?”, vroeg ie. “Oo”, zí ze, “die hébbe we van óns tante Anna gekrígge. Dor kòmme waj naw vanaf”. “Ge liejg ’t”, zí Frans, “ik héb gezien dè ge in m’nen boogerd waort, dus rápt ze már gaow óp!!” Jao, toen kónne we gínne kant mír óp èn hébbe we dè már gedon. Dè wás ok mee de lééste kaër dèè’k vùr iemeze óp d’n aojtkiejk ging ston…
* ’t baojtegraft = de buitengracht (oud Gemerts).
Tekst uitgesproken tijdens de achtste Middeg van de Gímmerse Taol op zondag 15 november 2015; omspelling: Piet Vos.
GH-2018-04-’t-Kèske-van-De-Deel-èn-m’n-ùrste-blaow-ooëg.pdfGH- 2018-01 De Gemertse Peel geclaimd door Brabant
Kroniek van een bizar grensconflict
Jan Timmers
In 2017 is door heemkundekring De Kommanderij Gemert samen met de gemeente Gemert-Bakel en waterschap Aa en Maas, een grenspaal geplaatst, die in de 15de eeuw de grens moest aangeven tussen het soevereine Gemert en de Gemertse Peel. Het gebied van de Gemertse Peel is ruwweg het grondgebied van het huidige Elsendorp. Eeuwenlang was dat gebied woeste grond, dat gemeenschappelijk gebruikt werd door inwoners van Gemert. Dergelijke gemeenschappelijk gebruikte woeste gronden worden ‘gemeynt’ genoemd.
De Gemertse Peel was vanouds een onderdeel van de Gemertse gemeynt. De begrenzing van het soevereine Gemert, maar ook die van omliggende dorpen lag in de hoge middeleeuwen nog niet eenduidig vast. Voor zover het de woeste gronden betreft was dat aanvankelijk ook niet echt nodig, maar als in de loop van de 12de en 13de eeuw de bevolking toeneemt verandert dat. Niet alleen het areaal cultuurgrond wordt uitgebreid, maar ook steeds meer mensen maken gebruik van de woeste grond. De inwoners van grensdorpen komen elkaar daar steeds vaker tegen en gaan een claim leggen op het gebruik van die woeste gronden. De hertog van Brabant beschouwt zichzelf als eigenaar van alle woeste gronden binnen zijn hertogdom en vanaf de 13de eeuw gaat hij ertoe over om het gebruiksrecht van bepaalde delen van de woeste grond toe te kennen aan dorpsgemeenschappen. Daarmee worden tegelijkertijd de grenzen tussen die dorpen vastgelegd. De hertog van Brabant kende opdie manier woeste gronden toe aan de inwoners van Bakel, Aarle-Rixtel, Beek en Donk, Helmond, Erp etc. Die dorpen behoorden tot het hertogdom Brabant. Rutger van Herpen deed hetzelfde door het toekennen van gemene gronden aan de inwoners van Volkel en Boekel, ten noorden van Gemert. Bij de uitgifte van die woeste gronden werd het rechtsgebied van Gemert steeds gerespecteerd.
3 februari 1313 en 1 maart 1325
Op 3 februari 1313 werd een gemeynt toegekend aan de inwoners van Volkel en Boekel door Rutger van Herpen. De grens van die gemeynt liep langs het Land van Cuijk naar “de heerscaepheit” van Gemert en dan verder naar de grenspalen van de hertog van Brabant. Die grenspalen stonden in de Aa bij Esdonk op een drielandenpunt. Daar grensden Gemert, het Land van Ravenstein (Boekel) en het hertogdom Brabant (Erp) aan elkaar.1 Op 1 maart 1325 gaf hertog Jan van Brabant de Bakelse Peel alsgemeynt uit. De grens werd aangeduid als lopende vanaf Scheepstal, langs de gemeynt van Aarle “tot den gericht van Ghemert, alsovoert op den Pedel en toter gericht van Doerne,…”. De grens van Bakel liep dus vanaf Aarle langs het rechtsgebied van Gemert de Peel in en dan verder richting Deurne. Het zijn globale grensbeschrijvingen, maar het is zonder meer duidelijk dat de Bakelse Peel en Boekel niet aan elkaar grenzen. Tussen de Bakelse Peel en de Boekelse gemeynt ligt de Gemertse Peel, die naar het oosten doorloopt tot aan het Land van Cuijk met daarin Sint-Anthonis en Oploo.2
26 augustus 1408
De hertog van Brabant gaf de Bakelse Peel niet alleen in gebruik aan de inwoners van Bakel, maar ook aan die van Aarle, Rixtel en Beek (en Donk). Later verwierf ook de stad Helmond nog gebruiksrechten in de Bakelse Peel. Het gevolg is dat het tamelijk druk geworden zal zijn in dat Peelgebied. De druk op het gebied zal dermate groot geworden zijn dat men de behoefte had aan een groter stuk van de Peel. De kans om uit te breiden ontstond op 26 augustus 1408. Onder leiding van Dirk van den Broek, rentmeester van het kwartier van Peelland van de Meierij van Den Bosch, werd de grens tussen Bakel en Gemert geïnspecteerd en werden de grenspalen vernieuwd. Volgens het relaas van Dirk van den Broek had hij een en ander vooraf laten aankondigen in de kerken van Bakel, Aarle en Beek. Een delegatie vanuit die dorpen was aanwezig bij de inspectie. Ook de landcommandeur en andere Gemertse vertegenwoordigers waren uitgenodigd, maar zij waren niet aanwezig, terwijl ze toch “eenwerf, anderwerf, derdewerf en vierdewerf” daartoe waren geroepen. Dirk begon dus met zijn mannen zonderGemertse delegatie te “herpalen”. Eerst werd de paal aan Dijmelsbeek vernieuwd op de plaats van de oude paal die daar in de grond stond. Dat is de grenspaal op het punt waar de grenzen van Aarle-Rixtel, Bakel en Gemert bij elkaar komen op Grotel. De volgende was de oude paal die voor Hogen Aarle staat bij de vonder. Een grenspaal dus waar de weg van Gemert naar Bakel de Snelle Loop passeert. Toen gingen ze naar de derde paal, die aan de andere kant van de hoeve Hogen Aarle stond, verder de Peel in. Dat is de zogenaamde Stegebergse Paal aan de rand van de Stippelberg. Inmiddels was kennelijk het Gemertse dorpsbestuur gewaarschuwd, want daar kwam de commandeur opdagen met “een deel der Duytschen Heren ende met een deel der guede luden van Ghemert”. De Gemertse delegatie vond het prima dat daar de grenspaal werd vernieuwd “want daerbij eenen ouden staet in d’eerden, en dairmede weynde hij hem wederom ende ginck te Ghemert wart”. Zo onverwacht als de Gemertse delegatie verscheen zijn ze dus ook weer direct vertrokken, althans volgens de versie van Dirk van den Broek.
Dirk van Betgenhusen, commandeur van Gemert onder Ywan van Cortenbach, landcommandeur van Aldenbiesen, verklaarde later dat hij vernam dat er nieuwe palen werden geplaatst door Dirk van den Broek, overigens zonder medeweten van diens baas, de rentmeester van de meierij van Den Bosch. Hij was toen ter plaatse gaan kijken en had gezien dat de nieuwe grenspalen op verkeerde plaatsen werden gezet, zodat de heerlijkheid Gemert behoorlijk werd verkleind. Hij deed daar zijn beklag over en reed daarna pas naar Gemert terug.
Dirk van den Broek was namelijk niet vanaf de Stegebergse Paal verder naar het oosten de Peel ingegaan, maar juist naar het noorden. Er werd een paal geplaatst in de Wolfsbosch “bij de waterlaet, geheyten die Zijpe, daer ghene oude pael in d’eerden en stont”. De grens tussen Bakel en Gemert werd dus direct vanaf Hogen Aarle naar de Wolfsbosch gelegd en er werd een grenspaal geplaatst langs wat nu de Peelse Loop heet. In het latere verslag van de expeditie wordt opgemerkt dat daar geen oude grenspaal aanwezig was, maar alleen een oude put. Daarna gingen ze snel verder naar de volgende paal ten noorden van de kapel van Handel bij dePeel. Daar stond wél een oude grenspaal, maar die stond op de grens van Gemert met het Land van Ravenstein en had met de grens met Bakel niets van doen. Dirk van den Broek had er in zijn eentje voor gezorgd dat Bakel plotseling aan Boekel grensde.
Het Kijfveld
De inwoners van Bakel, Helmond en Aarle gingen vervolgens “hun” gemeynt gebruiken. Het zal niet verwonderlijk zijn dat de landcommandeur, het dorpsbestuur van Gemert en alle inwoners en gebruikers van de Gemertse Peel hiermee niet akkoord konden gaan. Die van Gemert bezorgden de nieuwe gebruikers grote overlast op allerlei manieren, zelfs met geweld. De consorten van Bakel, Aarle, Beek en Helmond hebben vervolgens diverse malen klachten ingediend. Ze gaven aan bereid te zijn om in het openbaar de grens opnieuw te inspecteren. De kosten daarvoor zouden voor rekening komen van de partij die ongelijk zou krijgen. De lijst met klachten werd op schrift gesteld en ondertekend. De reactie van de landcommandeur en die van Gemert was dat zij zich niet verplicht voelden om daarop te antwoorden. Immers Gemert hoorde niet bij Brabant, was zelf gerechtigd en had de vrijheid, het privilege en het recht om niet te verschijnen bij een proces voor de Raad van Brabant. De ruzie werd niet bijgelegd en die van Bakel c.s. en die van Gemert zouden elkaar steeds hebben lastiggevallen. De Gemertse Peel kreeg de naam Het Kijfveld. De landcommandeur van de Duitse Orde als heer van Gemert beschouwde zich onafhankelijk en had weinig boodschap aan een “ambtenaar” van het hertogdom, die bovendien zonder instemming van zijn meerdere nieuwe grenspalen was gaan plaatsen. Bovendien had de Duitse Orde steeds een vriendschappelijke band met de hertog van Brabant en landcommandeur Ywan van Cortenbach was zelfs raadsheer van de hertog. Na enige tijd werd het conflict op een hoger bestuurlijk niveau gebracht.
5 januari 1411
Hertog Antonie van Brabant was op bezoek in Maastricht, toentertijd de residentie van de landcommandeur van Aldenbiesen, en had er kennelijk een onderhoud met de Duitse Orde. Er werd ter plekke een oorkonde opgemaakt. Dehertog stuurde die naar al zijn ambtenaren in de Meierij van Den Bosch. Hij had van de Commandeur van de Duitse Orde gehoord dat een deel van de heerlijkheid Gemert door de inwoners van Bakel was “bezet”. Zij hadden hun gemeynt een stuk uitgebreid en hadden daardoor de heerlijkheid van Gemert aangetast. Ze waren ver over de grens gegaan die destijds door hertog Jan van Brabant was vastgelegd als de grens tussen Bakel en Gemert.
Hertog Antonie liet aan zijn ambtenaren weten dat hij de rechten van de Duitse Orde, waarmee hij een goede band had, wilde beschermen en behouden. De hertog beval alle ambtenaren ernstig om de waarheid te achterhalen over de bewering van de Duitse Orde. Hij gaf verder aan dat zijn onderdanen ‘met lijf en met goed’ gedwongen moesten worden om de voorheen vastgestelde grens te handhaven en de commandeur, de broeders van de Duitse Orde en hun onderdanen hun heerlijkheid “peyselyck ende vredelyck” te laten gebruiken, althans als werd vastgesteld dat de inwoners van Bakel inderdaad de oude grens waren voorbijgegaan. De oorkonde werd afgesloten met de opmerking: “behoudelyck iegelyck sijn recht” (iedereen moet zijn rechten behouden). Feitelijk gaf de hertog opdracht om te onderzoeken of die van Bakel en hun compagnons in overtreding waren geweest.
Het onderzoek 1411-1434
Over de manier waarop het onderzoek werd uitgevoerd, zijn we niet in detail ingelicht. In het verslag daarover lezen we wel dat Dirk van den Broek, onder wiens verantwoordelijkheid de grens werd verlegd, voor het gerecht moest verschijnen voor schout en schepenen van Den Bosch. Daar had hij bekend dat hij in overtreding was geweest en “kiesende genade voir recht” en “cochte sijn lijf ende sijn goet”. Hij kwam ervan af met een geldboete aan Aart Stamelaert van Uden, die toen schout van Den Bosch was. De Bossche schepenbrief werd eerst in kopie, daarna ook het origineel ter hand gesteld van de landcommandeur. Op grond van die schepenbrief concludeerde de landcommandeur terecht dat de grenspalen die Dirk van den Broek plaatste, maar ook alle brieven die erover waren opgesteld, van geen enkele waarde zouden zijn. Verder werden nog veel documenten opgesteld en uitgewisseld over al de vergrijpen, het geweld en de onenigheden die zich hadden voorgedaan. Er werd zelfs melding gemaakt van een bezoek ter plaatse door beide partijen.
Door de Raad van Brabant werd een en ander verder onderzocht en uitgewerkt. De vertegenwoordigers van Gemert gaven aan dat zij gezien de soevereiniteit van Gemert, niet verplicht waren om te verschijnen voor de Raad van Brabant. Ze stelden dan ook als voorwaarde dat de vrijheid van Gemert gewaarborgd moest worden. Het feit dat zij meewerkten aan een oplossing mocht geen precedent zijn voor de toekomst. Dat gezegd hebbende werden alle voorvallen, “misgrijpe, forche, crachte, wille ende gewaut” nog eens opgesomd. Alle opgestelde verklaringen en documenten passeerden nog eens de revue. De Raad van Brabant gaf aan dat alle bewijsstukken waren aangeleverd en dat alle “acten ende producten in den processe van deser saken claerlic ende volcomelic geregistreert ende geschreven staen”. De Raad van Brabant stelde een bezegelde brief op in tegenwoordigheid van landcommandeur Ywanvan Cortenbach, raadsheer en kamerling van de hertog. Daarin werd gesteld dat de inwoners van Bakel, van Helmond en van Aarle met haar medeplichtigen, hun aanspraken op de Gemertse Peel niet hadden kunnen aantonen, zoals dat rechtens zou moeten. Bovendien hadden zij “den lantcommandeur ende sijne ondersete van Ghemert t’onrecht in derselver saken gevexeert ende gemolesteert”. Ze moesten beloven dat ze dat nooit meer zouden doen en verder moesten ze alle proceskosten betalen. De landcommandeur, zijn orde en de arme onderdanen van Gemert moesten “voir uwen saligen langen leven ende den dogentliken staet van uwen eerwerdigen cancellier ende edelen raide, onsen lieven here God ten welcke ende innentlike bidden”. Kortom: bidden tot God voor een lang leven van de hertog, zijn cancellier en de leden van de Raad van Brabant. Het onderzoek had lang geduurd en het leek er op dat de commandeur en het dorpsbestuur van Gemert geheel in het gelijk gesteld zouden worden.
19 oktober 1434
Na het onderzoek door de Raad van Brabant deed Filips de Goede, hertog van Brabant op 19 oktober 1434 in Brussel uiteindelijk uitspraak in de geschillen over de grens tussen de Gemertse en de Bakelse Peel, het zogenaamde Kijfveld. Dirk van Betgenhusen was inmiddels landcommandeur van Aldenbiesen en was aanwezig. Ook vertegenwoordigers van Bakel, Aarle en Helmond waren uitgenodigd, maar die kwamen niet opdagen met uitzondering van Godert van Budel, procureur van Helmond en Willem de Kock. Die kwamen alleen zeggen dat zij niet gemachtigd waren door die van Helmond, Bakel of Aarle om een vonnis te ontvangen. In het vonnis werd nog eens een en ander herhaald. Dirk van den Broek had de grenspalen niet mogen plaatsen. Hij had dat zelf ook erkend voor de schepenen van Den Bosch en hij had daarvoor ook geen toestemming van de rentmeester van Den Bosch. Hij had voor zijn overtreding een geldboete moeten betalen. Hijhad bovendien volgens het landsrecht leenmannen van de hertog moeten betrekken. Bovendien bleek niet dat hij de landcommandeur van AldenBiesen als heer van Gemert vooraf had uitgenodigd. De commandeur gaf aan dat hij niet instemde met de plaats van de grenspalen en Dirk had met die klacht niets gedaan. Hij was duidelijk over de grens gegaan door palen te zetten tot aan het Land van Herpen en af te wijken van de grensafbakening die hertog Jan destijds had vastgelegd. Het was duidelijk dat het Kijfveld niet behoort tot de Bakelse Peel. Maar dan komt de verrassing. De hertog zei tegelijkertijd dat het Kijfveld of de Gemertse Peel ook niet tot het rechtsgebied van Gemert behoorde. Geen van beide partijen, Gemert en ook Bakel c.s. waren volgens de hertog gerechtigd om dat gebied te gebruiken zonder zijn toestemming. Beide partijen werd verboden om nog langer gebruik te maken van het Kijfveld. Hier had de Duitse Orde een steekje laten vallen. Er was wel aangetoond dat de Gemertse Peel niet hoorde bij de gemeynt van Bakel, maar men vergat om tegelijk te laten zien dat het wél een onderdeel van het rechtsgebied van Gemert was. Waarschijnlijk vond de Duitse Orde het zo vanzelfsprekend dat men dat niet nodig vond. Bovendien was de relatie tussen de hertog van Brabant en de Duitse Orde dermate goed, dat men op voorhand al uitging van een goede afloop. Als de Duitse Orde de moeite had genomen om de uitgifte van de gemeynt van Boekel van 1313 door Rutger van Herpen er bij te halen, dan zou dat een voldoende bewijs geweest zijn. Immers de gemeynt van Boekel grensde aan de zuidoostkant alleen aan het rechtsgebied van Gemert en verder aan het Land van Cuijk, dus niet aan gebied van de hertog. Had de Duitse Orde zich beet laten nemen door de hertog?
7 december 1434
Niet lang nadat Filips de Goede de Gemertse Peel in beslag had genomen, werd een volgende belangrijke stap gezet in de perikelen rond dit Kijfveld. Filips verkocht op 7 december 1434 de Gemertse Peel in zijn geheel aan de Duitse Orde. Je kunt ook zeggen dat de Duitse Orde zijn eigen Gemertse Peel kon terugkopen van de hertog. Misschien was deze verkoop vooraf al doorgesproken met de Duitse Orde en was het een onderdeel van een compromis-oplossing over het Kijfveld. We weten het niet, maar het lijkt minder waarschijnlijk. In de oorkonde over de verkoop werd gesteld dat de ambtenaren in Brussel het Peelgebied wilden veilen en verkopen aan de meest biedende. Het ging kennelijk gewoon om geld. Het kostte de Duitse Orde een eenmalig bedrag van 600 Gouden Peters en daarboven op nog jaarlijks 50 Oude Konings Groten Tournoois. Daarnaast was de Duitse Orde verplicht om elk jaar op 5 oktober, zolang hertog Filips zou leven, voor de ziel en zaligheid van de hertog, de hertogin en hun zoon Karel “te singen in hoerre kercken in den hoogen coer aldaer eene misse van den heiligen Geest alsoo feestelijck ende met allen alsulcken solempniteyten van licht, ornamenten ende geluyde van clocken, als men opten heyligen Pinxstdage den dienst Godts aldaer gewoonlijck is te doen”. Als Filips zou zijn overleden zou die jaarlijkse gebeurtenis moeten worden voortgezet op zijn sterfdag “ten eeuwigen daghe” met ook nog een gezongen mis op de dag daaraan voorafgaand.
Bij de verkoop aan de Duitse Orde werd natuurlijk ook de grens van het gebied beschreven. Tegen de wijzers van de klok in gaande luidde de omschrijving: vanaf de Stegebergse paal die op het grondgebied van de heerlijkheid Gemert staat, lijnrecht naar het Land van Cuijk, daarna langs dat Land van Cuijk tot het Land van Herpen, vandaar naar de paal boven de Kapel van Handel, vandaar naar de paal op Wolfsbosch bij waterlaat de Zijp, vandaar naar de paal op de Mommenberg en dan weer naar de Stegebergse paal. Opvallend is dat de grenspalen die door Dirk van den Broek waren verzonnen en ten onrechte waren geplaatst tussen Gemert en de Gemertse Peel, nu ineens als officiële grenspunten werden beschouwd. Eens te meer blijkt hier uit dat er eerder geen grens aanwezig was, anderszou die oudere grens zeker zijn aangehouden. Het is meer dan duidelijk dat de Gemertse Peel tot dan toe een gewoon, onafgescheiden onderdeel was van de heerlijkheid Gemert.
De Duitse Orde heeft zich inderdaad beet laten nemen. Ze moesten hun eigen Peelgebied terugkopen. De financiële gevolgen voor de orde waren niet zo groot, omdat de jaarlijkse afdracht aan de hertog van Brabant werd doorgeschoven naar de inwoners van Gemert. Die moesten voortaan jaarlijks een bedrag opbrengen om gebruik te mogen maken van de gemeynt, die ze daarvoor gratis konden gebruiken. De kleine financiële gevolgen voor de Duitse Orde was wellicht te meer een reden om akkoord te gaan met de regeling.
De grenspunten
De beschreven grenspunten tussen Gemert en de Gemertse Peel waren de grenspalen op de Mommenberg en op de Wolfsbosch bij de Zijp. We veronderstellen dat de grens die Dirk van den Broek in 1408 heeft bedacht een min of meer recht lopende lijn was vanaf de Stegebergse Paal tot aan de Heereveldse Paal ten noorden van Handel. Die rechte grenslijn kruiste maar op één plaats een natuurlijke waterloop en dat is de Peelse Loop. Andere waterlopen vanuit de Gemertse Peel waren er gewoon niet. Destijds droeg De Peelse Loop kennelijk de naam De Zijp. Dat punt ligt iets ten oosten van de Wolfsbosch. Op die plaats kruist tegenwoordig de Rooije Hoefsedijk de Peelse Loop. Dat zal geen toeval zijn. Al vóór de aanleg van de Rooije Hoefsedijk zal er een karrespoor richting de Peel zijn gelopen, die ook al op die plaats de waterloop kruiste. De plaats waar vanouds de Peelse Loop kon worden overgestoken richting de Peel is de meest waarschijnlijke plaats van de voormalige grenspaal. Op die plaats is dan ook opnieuw een grenspaal geplaatst.
Het lokaliseren van het tweede grenspunt is wat lastiger. De naam Mommenberg komt in vroegere en latere archiefstukken niet meer voor. Het grenspunt moet in ieder geval ten zuiden liggen van de Rooije Hoefsedijk. Een ander houvast dat we hebben is dat het kennelijk ging om een berg, een duidelijke verhoging in het landschap. Als we gaan zoeken langs een rechte lijn naar de Stegebergse Paal, dan is er geen ‘berg’ te vinden. Dirk van den Broek heeft kennelijk niet echt een rechte lijn gevolgd. Er is echter wel één plaats die serieus in aanmerking kan komen en dat is de relatief hoge dekzandrug, aan de westkant van Het Zwarte Water. Voor de ontginning van de Gemertse Peel was dat een Peelven. Dat voormalig ven is het brongebied van De Peelse Loop. De hoge dekzandrug op de westoever van het ven stak zeker 3 à 4 meter boven het omliggende maaiveld uit. De boeren in de omgeving haalden er regelmatig geel zand. In de middensteentijd was het een niet onbelangrijke woonplaats. De vuurstenen artefacten en de oude woonlaag waren in de wand van de zandwinning makkelijk te vinden. Tijdens de ruilverkavelingswerkzaamheden is de dekzandrug, inclusief de vindplaats uit de steentijd, met de grond gelijkgemaakt. De dekzandrug langs Het Zwarte Water was een langgerekte noord-zuid georiënteerde hoogte. Het is heel goed mogelijk dat de paal op de Mommenberg ergens op deze hoogte stond. Toch moet nog melding gemaakt worden van een andere plek, die nog iets verder zuidelijk ligt. Op de oudste topografische kaart staat midden op de hei een stenen paal ingetekend. Zou ‘m dat zijn? Verder onderzoek is nog nodig om een definitieve plaats aan te kunnen wijzen.
Latere gevolgen
Voor de inwoners van Gemert waren de gevolgen van de claim, die de hertog op de Gemertse Peel legde, dat er jaarlijks betaald moest worden. Op dat punt wijkt dat overigens niet af van wat er in andere dorpen gebeurde. Ook daar moesten de inwoners jaarlijks betalen voor het gebruik van de gemeynt, meestal direct aan de hertog. De consequenties voor Gemert bleken pas veel later weer ernstige gevolgen te hebben. Door de claim van de hertog, maar vooral door de verkoop aan de Duitse Orde werd de Gemertse Peel vol eigendom van de orde. Toen in de Franse tijd de orde werd opgeheven, werden al haar goederen door de overheid geconfisqueerd en het beheer ervan werd ondergebracht bij de Domeinen. Dat betekende dat het latere koninkrijk Nederland zich voortaan eigenaar van de Gemertse Peel beschouwde, juist zoals ze ook eigenaar werd van bijvoorbeeld het kasteel van Gemert en andere Duits Ordens goederen. Voor de tweede keer werd er een claim gelegd op de Gemertse Peel. Als in de 19de eeuw de grote Brabantse heidegebieden hun functie binnen de agrarische bedrijfsvoering als het ware verliezen, gaan nagenoeg alle dorpen ertoe over om hun gemeynt – zij waren eigenaar – te verkopen. Met de opbrengst ervan worden scholen en raadhuizen gebouwd en worden er wegen aangelegd. Zo niet in Gemert, immers de gemeente was geen eigenaar. De gemeente moest een proces voeren tegen de rijksoverheid over die eigendommen. Pas in 1871 wordt overeenstemming bereikt. Er wordt vastgelegd dat het gebied van de Gemertse Peel ter grootte van 1694 ha binnen 15 jaar verkocht moest zijn. De opbrengst van die verkoop was deels voor de overheid en deels voor de gemeente Gemert. Voor de tweede keer een financiële strop voor de inwoners van Gemert.
Noten: 1. Ton Thelen & Lauran Toorians, Boekel Bijzonder, Elementen uit de geschiedenis van een eigenwijs dorp, Boekel 2015, blz 42.
2. Deze en volgende gegevens zijn ontleend aan drie oorkonden die over dit grensconflict zijn opgesteld. Het betreft oorkonden uit het Archief van de Kommanderij Gemert van de Duitse Orde. Inventaris nummer 17 van 5-1-1411, nummer 20 van 19-10-1434 en nummer 19 van 7-12-1434. Met name inventarisnummer 20 geeft een uitvoerig relaas van de feiten. De transcripties van deze oorkonden staan op http://www.heemkundekringgemert.nl/bronnen, oorkonden betreffende Gemert.
GH-2018-01-De-Gemertse-Peel-geclaimd-door-Brabant.pdfGH- 2018-01 Een toevallige ontmoeting in Harrochov
Hein van Dooren
Boven de grote rivieren vergt het meestal enige uitleg voordat men weet waar Gemert precies op de landkaart te vinden is. ‘Gemert, in de buurt van Helmond’, wil wel eens helpen, als je gesprekspartner tenminste ooit van Helmond heeft gehoord.
Des te opmerkelijker is het dat onze dorpsnaam in een klein dorp in Tsjechië 22 jaar geleden wel meteen tot een enthousiaste reactie leidde. Ad Marinus, voormalig directeur van het Gemertse bejaardenhuis, overkwam het toen hij in 1995 met zijn vrouw Truus op vakantie was in Harrachov. In de lift van het hotel raakte hij aan de praat met een Engelsman. Toen Marinus liet weten dat hij uit Gemert kwam, noemde de man – Roy Gillespie luidde zijn naam – spontaan een rijtje plaatsnamen op: Lieshout, Aarle-Rixtel, Beek en Donk, Gemert, Handel. Het bleken dorpen te zijn waar hij in 1944/1945 als militair op doortocht naar de Deense grens, herinneringen aan bewaarde. Zo overnachtte hij twee keer in Beek en Donk en verbleef hij drie of vier nachten in de lagere school in Handel.
Dat laatste wapenfeit leek Ad Marinus wel een vermelding waard in Gemerts Heem, nadat hij in het vorige nummer het verhaal had gelezen over Arie van Dommelen (Ze noemden me Zoeloe; zoon van een zwarte Amerikaanse bevrijder) wiens vader ook korte tijd in Handel verbleef. De ontmoeting in Harrachov leidde tot een briefwisseling met Gillespie die in het Engelse Chigwell bleek te wonen. Op oorlogspad met de 11th Armoured Division door Nederland en Duitsland doorstond hij vele ontberingen. In een van de twee brieven die hij aan Ad Marinus schreef, verhaalt hij over dode Duitsers, vuurgevechten met de vijand en de kou in de winter van 1944/1945. Na aan de Maas twee uur in een loopgraaf gevechtsontwikkelingen te hebben afgewacht bleek zijn geweer aan de bodem vastgevroren.
Dat hij zich Handel nog levendig wist te herinneren komt door de ansichtkaarten die hij daar kocht en een voorval in de lagere school. De militairen sliepen op de vloer van de school toen er per ongeluk een pistool afging. Niet zomaar een pistool maar een Luger, een Duits pistool, schrijft Gillespie. De kogel vloog rakelings langs zijn been en drong een stukje verderop in de vloer van de school, zo’n vijf centimeter van een kameraad die vanuit de slaaphouding omhoog sprong alsof hij over de spierkracht van een olympisch atleet beschikte. Vervolgens beschrijft de Engelsman gedetailleerd waar de 9-millimeter kogel volgens hem in de vloer moet zitten. ‘It may still be there. A metal-detector might locate it’.
Dat laatste zal trouwens niet meevallen, omdat het oude schoolgebouw inmiddels is gesloopt.
GH-2018-01-Een-toevallige-ontmoeting-in-Harrochov.pdf