GH-2020-03 Kostelijk kosterijboek

S i m o n  va n  We t t e n

In het archief van het Brabants Historisch Informatiecentrum ligt een dossier over beurzenstichtingen behorend bij de Latijnse school in Gemert. Het bevat wetenswaardigheden aangaande fundaties van beurzen en de bijbehorende stichters en onderpanden.

Zo lezen we dat in 1654 de schepenen van Gemert op uitdrukkelijke order van de edelgestrenge heer commandeur de hoeve genoemd De Haseldonck visiteren. “Wij hebben toen bevonden dat het nodig is dat de hoeve wordt gerepareerd. Immers, de voorbrug is vervallen en de kans lijkt groot om met wagen en paarden daarin te vallen. Ook het dak van de zolder is vervallen. Samen met de laat hebben wij uitgezocht welke bomen het meest geschikt zouden zijn om voor de reparatie te gebruiken.” Leuk verhaal. Maar het wordt nóg leuker, want dit beurzendossier bevat ook een aparte omslag: het kosterijboek. Koster Jan Hendrikx Bonenberchs deelt ons vanuit een ver verleden mee, dat hij de oude registers uit het archief van zijn voorganger Walraven Janssen heeft bestudeerd, “in wiens plaetse ick gekomen was, voor Kerstmisse 1636”. Een van de wetenswaardigheden die hij heeft aangetroffen, is een duidelijke band met Bakel: “De costerije is annex der costerije van Bakel, en de coster van Gemert settet eenen adjutorem (een helper) te Bakel, die aldaar sijne gerechtigheden treckt, ende hier de coster van Gemert de sijne…”

Arbeidsvoorwaarden

Koster Bonenberchs kent zijn rechten en plichten. Hij heeft kost en inwoning op het kasteel, in de pastoorskamer aldaar. Jaarlijks krijgt hij van de commandeur een nieuwe mantel, die vier en een halve gulden mag kosten. “Ik moet op de pastoor wachten, de klokken luiden, de kerk sluiten en ontsluiten, metter schellen te gaen, bij het zingen ook de koralenzang helpen te leren en de school helpen houden.” Een andere taak is om de binnenkinderen, dus de Gemertse jeugd, Duits (= Nederlands) en de kleine fondamenten aan te leren. Daarvoor mag hij 12 gulden per jaar putten uit de geïncorporeerde beneficiën. Bonenberchs mag om die reden geen loon aannemen van de Gemertse binnenjongens, maar die van buiten het dorp – met uitzondering van de zes portionisten – zullen jaarlijks een gulden betalen. En de koster deelt nog trots aan ons mee: “Dese 12 gulden heeft mijnheer commandeur van ’t land, namentlijck Ruijschenborgh als stichter der nieuwe schoole van Gemert, eerstmael der costerije toegelijt.” En hoe genoeglijk is de vervolgmededeling… Je ziet de koster bijna in zijn handen wrijven als hij in 1640 noteert dat die 12 gulden zijn veranderd in 14 gulden op last van de edele en gestrenge heer Caspar Ulrich, commandeur tot Gemert, en de eerwaarde heer Hendrick de Bije, persoon én pastoor te Geldrop. Een andere inkomstenbron is het uurwerk in het klokkentorentje vóór de kerk, aan de straatzijde dus. Om dat te stellen ontvangt koster Bonenberchs jaarlijks 4 gulden. En omwille van de juiste geschiedschrijving voegt hij er nog aan toe dat dit uurwerk zich aanvankelijk in het kasteel bevond en eerst anno 1571 op de kerk is ‘gedrongen’.

Méér inkomsten

Als ware het ’t heilig putje in Handel, zo wellen de neveninkomsten op. Koste(r)lijk! Van het lof te zingen: 3 gulden. De vigiliën en negen missen voor ene Goort van Wermt: 2 gulden. En in natura: “Ik heb wijn helpen drinken aan de H. Tafel.” En de 4 vaten rogge, waar de koster recht op heeft omdat hij de tempore pestis – het pestjaar 1636 was nog maar net achter de rug – heeft gezongen, leverden normaliter 38 stuivers op, maar vanwege de gevaarlijke tijden dit keer 2 gulden. Een malder rogge uit de Steenen Camer komt Bonenberchs toe omdat hij de H. Sacramentsmisse zingt, en de dekenen van Onze Lieve Vrouwe keren 3 gulden uit om de koster de zaterdagse misse en het lof te laten zingen. De dekenen van Sint-Anthonis blijven niet achter en overhandigen 12 stuivers “van ’t lof te zingen van Sint Antonis”. Een hoofdsom van 50 gulden kapitaal, waarover 3 gulden rente die de familie Van Nieuwenhuijs jaarlijks betaalt, staat onder druk omdat de bijbehorende akte kwijt is, maar Bonenberchs is niet alleen goed bij stem, hij heeft ook oplossend vermogen: “Anno 1639 heb ik de 50 gulden aan mijzelf genomen en behouden tot profijt der costerije, overmits de obligatie daarvan verloren was, en ik dezelve van doen hadde.” En we zijn er nog lang niet. Van iedere dode die gecommuniceerd heeft – uiteraard vóór zijn of haar overlijden – 4 stuivers, van een kind dat begraven wordt 1 stuiver, van een kraamvrouw een negenmanneken, en van een votiefmis die iemand laat doen 2 stuivers, helaas te delen met de vier koorleden.

Verder krijgt de koster regelmatig iets wat hem per testament nagelaten wordt, en – o, wat een feest – de paaseieren, ’s maandags en dinsdags na palmenzondag te halen, ‘rondom binnen Gemert’. Als de koster dan ook nog bereid is de dienaar van de commandeur te helpen met ‘opwachten’, de dis dekken en het koren te keren, dan deelt hij mee in het drinkgeld.

De Gemertse hoeven

Een lucratieve tocht door het buitengebied geeft het kostersbestaan nog meer cachet. En inkomsten. Alvorens hij vertrekt naar hoeve den Hoogen Aerlen, legt Bonenberchs ons uit: “Nog heeft de coster op de hoeven, daer de pastoor of sijnen capellaen die hij heeft, twee provenbrooden, usuael, niet min dan een coopbroot. En nog van iedere hoeve een vat rogge, het ene brood met nativitatis domini, het andere met Pasen, en de rogge te Lichtmisse. Kerstmis 1636 mijn eerste brood, en Lichtmissen 1637 mijn eerste vat rogge.” Het standaardtarief is twee broden en een vat rogge. Naast de Hoge Aarle zijn de Ordenhoeven Milschot en Nieuwenhuijs, de uitgegeven hoeve Ter Eijcken, Ten Broeck en De Haselbosch reisdoelen, net als het goed te Vossenberch, de uitgegeven hoeve Ter Inden, het goed tegenover Jan de Smit aan Boekent, het goed van Meth Noijen aan Boeckent, het goed aan de Dijkstraet, de uitgegeven hoeve Groenendael, het Schuijlengoed, de hoeve van Erp alias den Kieboom, het goed Aelken in de Pandelaer, de hoeve Cruijsdonck op Espdonck, Vogels’ hoeve op Espdonck, de hoeve op Strijbos, de Ordensche hoeve Haendel, de hoeve te Wou op de Doonheide, de hoeve Eenswinckel, de hoeve op den Beverdijck, de Ordensche hoeve Vogelsanck en het goed van Geeraert Verhoeven. Ja, ja, over karrensporen en langs tsjilpende vogels rijk beladen door de dreven te gaan, ach, hoe schoon is het kostersbestaan… Misschien zijn die tsjilpende vogels wat aan de vroege kant, want al in februari werd de ronde gedaan. “Om de rogge placht men gemeenlijk terstond na Lichtmis om te varen, als de pastoor om zijn pitantie om voer, welke men Zondags tevoren op den Stoel zeide: De pastoor zal omvaren om sijn pitantie, ende den coster om sijnen provenrogh, die hem gelden sullen hennen rogh vaerdich maken.” Die provenbroden brachten zij in de kerk op de hoogtijden en waren bedoeld voor uitdelingen aan de armen.

De klerkengerechtigheden

De klerken of zangers – waar de koster óók bij hoorde – hadden een oude gerechtigheid voor Vastelavont. Zij mochten dan op het kasteel komen en dan stonden er een halve ton bier, vijf broijkens, vijf scheuten mikken, elk van sessen, een stuk gezouten rundvlees en wat vet tot sop (soep) voor hen klaar. Bonenberchs schoof ook aan. En dan Witte Donderdag. Een feestdag. Het passiespel. Samen met dertien klerken al om acht uur een telloor soep, dan zijn de kelen goed gesmeerd en komt het lijdensverhaal van Christus er goed uit. De mannen kregen na afloop ieder twee mikken mee, een haring en een stuiver. Degene die bereid was de niet zo populaire rol van Judas te spelen, kreeg al het opgesomde dubbel! Als extra info krijgen u en ik mee: Ende is dit in de plaetse des voetwassens.

Renten voor de kost

“Volgen nu de renten welke mij mijn gestrenge heer Caspar Ulrich, commandeur tot Gemert, geassigneerd heeft voor den cost, waarvan op mij, Joannes Bonenberch, den eersten halve pacht vervallen is Lichtmisse 1637, omdat ik omtrent Kerstmis 1636 in mijn dienst was getreden, ende den eerste geheele pacht is op mij vervallen Lichtmisse 1638.” De rente uit diverse kapitalen, variërend van 50 tot 200 gulden, levert de koster in totaal 50 gulden en 10 stuivers per jaar op, plus ongeveer 15 vaten rogge. Het rentepercentage is steevast 5%. Degenen die moeten betalen worden, inclusief de bedragen en het onderpand, nauwkeurig in het kostersboek geregistreerd. Koster Joannes Bonenberchs had een leuke, afwisselende baan. Volgens mij was zijn eerste gedachte bij het ontwaken: Wat ga ik vandaag doen? Waar ga ik vandaag iets aan verdienen? Moet ik zingen? De klok stellen? Het paard inspannen en naar al die boerderijen dokkeren? Eieren ophalen? Op het kasteel helpen? Is vandaag niet de dag dat ik mij een nieuwe mantel mag laten aanmeten? Judas pesten misschien? Het is duidelijk: de koster gaat vóór de baat uit. Of erachteraan.

2020-03-Kostelijk-kosterijboek.pdf

GH-2020-03 Ymelbeke, waar de naam vandaan komt

J a c q u e s  v a n  d e r  Ve l d e n

Op een frisse zonnige namiddag in januari, na een sneukeltje verorberd te hebben in herberg De Brabantse Kluis, besloten wij, mijn vrouw en ik, om nog een uurtje te gaan wandelen in de Biezen. We lieten ons de weg wijzen door wandelroute ‘Pak de Biezen’, een route van ongeveer 4,5 km door nat drassig laagland.

Voorbij de ‘Negen weikes’, waar de gemeenten Gemert-Bakel en Laarbeek elkaar raken, troffen we een infobord aan. Onder het kopje ‘Landweer en Ymelbeek’ wordt een toelichting gegeven op enkele karakteristieke elementen van dit gebied. We hebben hier te maken met een grensrivier die door vee gemakkelijk te overschrijden is. In vorige eeuwen werden daarom op deze plaats landweren aangelegd die vooral als veekering dienstdeden.1 Het woord ymel in deze samenstelling intrigeerde mij. Wat vertelt ymel ons eigenlijk over deze beek? Deze naam was ik eerder al tegengekomen in het rapport ‘De archeologie van een nat cultuurlandschap’, een verslag van het veldonderzoek, uitgevoerd ten behoeve van de aanleg van het tracé PW205, nu onderdeel van de N279. De Ymelbeek wordt al genoemd in 1288: ‘…rivum qui vocatur Ymelbeke…’ (Camps 1979, nr. 431).2 Onze wandeling ligt ook in dit onderzoeksgebied. Het nieuwe tracé is voor ons een belangrijke verbinding geworden. Het verbindt ons geboortedorp met onze huidige woonplaats Asten. Deze weg hebben wij voor het gemak ‘de Paardenweg’ gedoopt, verwijzend naar de beelden langs de weg. Omdat dit toponiem de grensbeek van Gemert-Bakel met Laarbeek betreft, is dit misschien ook een interessant verhaal voor Gemerts Heem.

Het standaardwerk ‘Van d ‘n Aabeemd tot de Zwijnsput’ vermeldt het toponiem Ymelbeke wél maar vindt het een ‘onduidelijke combinatie’.3 In de toponymie is een im of imme meestal een bij of bijenzwerm. Een Ymelbeek is dan een soort van Bijenbeek. Ik ben óók van mening dat bijen en beken weinig met elkaar van doen hebben en dus een ‘onduidelijke combinatie’ vormen. Alleen in de Duitstalige woordenboeken van Jacob en Wilhelm Grimm heb ik nog een ander voorbeeld gevonden, waarvoor wél een summiere verklaring wordt gegeven. Immel zou korenworm betekenen.4 Helaas zie ik ook weinig verband tussen korenwormen en beken. Ik heb me tenslotte geworpen op de historische woordenboeken. In het Woordenboek der Nederlandse Taal (WNT) staan onder imme drie betekenissen: bijenzwerm, honingbij en benaming voor de maskers der waterjuffers. Maskers zijn larven. Tussen waterjufferlarven en beken bestaat zéker een verband, water is het verband.

Of dit de oplossing is zullen we zien. Het citaat waarin imme gevonden is, gaat als volgt: “Deze wormen, bij onze Visschers gemeenlyk Katjes, en ook wel Im of Immen, genaamd, zyn enz.”. Deze regel is afkomstig uit een van de boeken der Natuurlyke Historie van Houttuyn [1768]. Ik heb deze verwijzing nauwkeurig onderzocht en ben tot de conclusie gekomen dat Houttuyn geen waterjuffers maar langpootmuggen bedoelde. Het ‘Instituut voor de Nederlandse taal’ heeft mijn bevinding bevestig d, het WNT had volgens de zegsman er beter aan gedaan om bij de derde betekenisomschrijving van imme te schrijven: ‘Benaming voor de maskers der langpotigen’, in plaats van waterjuffers. Hoe dan ook, het gaat in ieder geval over larven of maskers van insecten. De libellen en waterjuffers behoren tot de familie der libellen (Libellulidae) en de vliegen en muggen zijn ingedeeld bij de familie der langpootmuggen (Tipulidae). Veel larven hebben soortvaste namen. De larven van de langpootmug duiden we tegenwoordig aan met het woord emelten (ook wel glazenwassers of spekkenbijters). De meest voorkomende emelten van de langpootmug zijn Tipula oleracea (kool- of grote langpootmug) en Tipula paludosa (moeraslangpootmug). De naamgeving van dieren is bijzonder ingewikkeld. Pas vanaf Linnaeus, 18e eeuw, is er sprake van een wetenschappelijke indeling van de flora en fauna en die indeling is nog steeds aan verandering onderhevig.

Langpoten zijn onschuldige dieren, maar hun larven kunnen aan gewassen veel schade toebrengen. Ze zijn pootloos, leven overdag onder de grond en komen ’s nachts naar boven om de groene delen van planten te eten. De vochtigheid van het land is belangrijk voor de voortplanting, de drassigste weiden produceren gewoonlijk de meeste emelten. In het noordwesten van Duitsland in de hoogveenontginningen, heeft men om die reden in het verleden veel last gehad van emelt-plagen [1907].5 De opbrengsten van de moerasweiden waren zeer laag. De vochtige weiden zijn er de oorzaak van dat veel larven geboren worden, die vervolgens deze weiden aantasten door vraatzucht. Mogelijk hebben de ‘Negen weikes’ in de Biezen daar in het verleden ook last van gehad? Uit het Duitse onderzoek blijkt dat deze schadelijke larven onder de namen Aehmel, Oehmel of Wurm bekend stonden.

De volwassen langpootmug is van maart tot oktober te vinden in de buurt van, bij voorkeur stromend, water. Deze muggen geven vooral de voorkeur aan schaduwrijke plekken in het groen, waar het vochtig is. Voldoende begroeiing en vochtige aarde zijn belangrijke voorwaarden voor het afzetten van de eitjes. Het achterlijf van het vrouwtje is spits en tot een eenvoudige legboor omgebouwd. Na de paring worden de eitjes met deze boor in de vochtige grond geplaatst. Er worden hoogstens tweehonderd eitjes gelegd, die na veertien dagen uitkomen, met als resultaat een grote hoeveelheid emelten. Een Ymelbeek is volgens mij een soort van Emelbeek. Ik gebruik bewust de oorspronkelijke vorm emel, die in het Nederlands en Nederduits in de loop van de tijd vervangen is door de vrouwelijke vorm emelte.6 De verwante vormen in andere talen zoals Middelnederduits: amelt, emelte en Oudengels: emel, æmil, ymel, lijken uiterlijk wél sterk op emelt, maar verwijzen toch veelal naar andere insecten zoals rupsen en mieren. We zagen dit eerder al bij de korenworm en de bij. Mogelijk geeft de volgende uitleg hiervoor een verklaring. Taalkundigen denken dat er in het Oudger- maans een werkwoord bestaan heeft, dat zoveel betekende als ‘krachtig, onvermoeid, vlijtig voortgaan, druk bezig zijn’, waaruit woorden afgeleid zijn zoals het Duitse Eifer en het Nederlandse ijver, betekenis ‘vlijt’.7 Het vernoemen van insecten en of larven naar hun vlijtig, ijverig en bezig gedrag, kan een mogelijke verklaring zijn. Als men ervan uitgaat dat allerlei soorten insecten in hun verschillende stadia overeenkomende en of verwante volksnamen kunnen dragen, zijn er nog veel meer verwante woorden te vinden, zie iembijter.8 Volgens het citaat, is de naam Ymelbeek een toponiem dat ingegeven is door vissers. Het is een beek waar langpootmuggen huizen. Rondvliegende muggen die over het water scheren, moeten voor een visser een indicatie zijn dat er mogelijk ook emelten of immen in de grond zitten. Beschutte nabijgelegen natte weiden kunnen dan in bepaalde perioden dit soort larven bevatten. Vissers halen die wormen uit de grond om ermee te vissen. De maskers van de gewone Tipula’s of langpoten, worden door hengelaars gebruikt om als aas te dienen, om er baars mee te vangen. Dit is mijn verklaring voor de naam Ymelbeek in een nat drassig landschap. Een Ymelbeek is een beek waar langpootmuggen zich ophouden en waar emelten (immen of larven van deze langpootmug) zich in de grond verschansen.

Bronnen:

1. www.saspeelland.nl/Cultuurhistorische_rapporten/files/De-landweer-tussen-Bakel-en-Aarle.pdf De landweer tussen Bakel en Aarle-Rixtel. De ligging. Jan Timmers [2007].

2. www.academia.edu/2560685/De_archeologie_van_een_nat_cultuurlandschap_deel_I_ pdf_ 2.

3. Het Broek in de Prehistorie en Romeinse tijd, noot 68, Antoinette Huijbers [2006].

4. www.woerterbuchnetz.de/DWB?lemma=immel immel, m. der kornwurm. Nemnich wb.

5. edepot.wur.nl/158590 Een studie over emelten en hare bestrijding, Pagina 7-8.

6. www.etymologiebank.nl/trefwoord/emelt emelt zn. ‘muggenlarve’.

7. taaldacht.nl/2014/09/24/en-de-immen-ijveren-voor-hun-honing Taaldacht: im of imme.

8. http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/iembijter

2020-03-Ymelbeke-waar-de-naam-vandaan-komt.pdf

GH-2020-04 Gemerts dialect; een aanvulling

W i m  Vo s 

In mei jongstleden maakte Ad Otten me erop attent dat er dankzij de Stichting Gemert Vrijstaat in de Weversstraat naast een fraaie afbeelding van Sint Severus een ironische Gemertse spreuk staat over de rol van de pers, gesponsord door het Gemerts Nieuwsblad. Van Ad kreeg ik ook nog een gezegde dat wijlen zijn vader Cor Otten gebruikte en een ondeugend rijm van zijn grootmoeder Anna van Zeeland–de Vries; van Cis Wijn een tweede betekenis van ’ántrééje’ en van Toos Vos-Maas, mijn vrouw, een derde. Jo van den Elzen-van Berlo belde me met de talrijke overige aanvullingen. Zoals gebruikelijk in Gemerts Heem zijn de nieuwe lemmata in dezelfde vorm gegoten als de lemmata in het Gemerts Woordenboek 2017 t.b.v. een gemakkelijke digitalisering later. Tenslotte wederom een woord van dank aan Harry Slits voor zijn nauwkeurige correctie van dit artikel.

Gímmers – Nederlands

aën2 onbep vnw: ‘een’, verwijzend naar een onbepaalde referent, iemand, iets. Ze zaot ’r baj vùr aën te maër: ze zat erbij voor spek en bonen. (Vgl spèk).

ántrééje ww I. overg (vormen, zie trééje, h. án-getrooje): aanstampen, aanharden met de voet van aarde). II. onoverg (is án-getrooje):1. aantreden, (aanwezig zijn). Um kwárt vùr élf moet ik aald ántrééje baj ’t koor. 2. vertrekken. Um zeuven uure waore we al án-getrooje no de kepèèl óp Hándel.

aojtkaffere ww overg (-t aojt, -de -, h. aojtgekafferd): uitschelden. Hadde iejt verkaërd gedon, dan begós ie oew mee aojt te kaffere.

aojtkeeve ww overg (vormen, zie keeve, h. aojtgekívve): mopperen op iemand. Ge moet ’m már ’s flink aojtkeeve. Dan méénde dè ge ’t goewd doet èn dan worden nòg aojtgekívve!

aoreghajd v ev/mv -heej verkl -hajdje: aardigheid, het aardige van iets. Die joong óp de spùlpláts, ’t is ’n aoreghajd um no ze te kiejke.

bròs m ev/mv -? verkl bröske: broche. Ze kríg ’ne skonnen bròs van ’m toew ze jaoreg waor èn de daochter ’n bröske.

butskèèj m ev/mv -kèèr: kassei, kinderkopje. Dè fietse óvver die butskèèr in Bèls viejl nie mee.

falderá m ev/mv –’s: falbala (zeldz.): geplooide strook aan een rok. Ze ha ’ne ròk án mí ’ne falderá d’rán. [Opm: waarschijnlijk een verbastering van ‘falbala’ waarvoor Van Dale als tweede betekenis geeft: afhangende geschulpte zoom aan vrouwenkleren, gordijnen enz.; >Prov. farbello (franje)].

frut m ev/mv -te verkl -je: zuigdot, fopspeen (v.e. lap met suiker erin om een zuigeling stil te houden). [Vgl tut, tutlèpke].

gelaojve (gelèùjve) ww overg (1gelaojf/ gelèùjf, 2/2m/3gelaojft/gelèùjft, 1m/3m gelaojve/ gelèùjve, 1/2/2m/3/1m/3mgelaojfde/ gelèùjfde, h. gelaojfd/ gelèùjfd): geloven. (gez, zie skreeve).

gooliejat m ev/mv -te: warhoofd. Wa béénde tòch ’ne gooliejat dè ge dè nie dùr hét.

grummele ww onoverg (-t, -de, h. gegrummeld): kruimelen. Wa hédde tòch gegrummeld mí oewen botteram, blie bovven oewen bùrd! (=brussele I). (Vgl grummelke).

hoek m ev/mv -e verkl huukske: 1. hoek. Haj is ’t huuksken um: hij is dood. ’t Huukske umgon: doodgaan, sterven.

inhébbe ww overg (vormen, zie hébbe, h. in-gehad): 3. beduiden. Dè hét ’r wél wa van in: dat heeft wel wat te beduiden, het kan wel waar zijn.

inskiejt m ev/geen mv: 1. bergplaats. ’n Grooëte, diejpe tès is dik ’nen hèndegen inskiejt. 2. toevluchtsoord. ’t Stumpke waor vruuger ’ne gezéllegen inskiejt vùr ’t jónk vòlk.

jèn m ev/geen mv: onzin. ’nen hooëp jèn verkooëpe: een heleboel onzin opdissen.

jírremieneere ww onoverg (-t, -de, h. gejírremieneerd): jeremieren, jammeren, weeklagen. Óvver die vèèrkeskoje hébbe ze me wa gejírremieneerd in de raod.

kaffere ww overg (-t, -de, h. gekafferd): tieren. Hadde iejt verkaërd gedon, dan begos ie te kaffere.

knaojfele ww overg (-t, -de, h. geknaojfeld): kneden met de hand v.e. steenvrucht om de pit gemakkelijker te verwijderen. Knaojfelt die praojm már ífkes, dan gí de pit ’r hèndeger aojt.

krèbbele ww overg en onoverg (-t, -de, h. gekrèbbeld): krabbelen. ’t Dùrske krèbbelde al vruug ’n pár létters èn ’n bùmke óp ’n stukske pepiejr. Z’ne naom waor óp de muujr gekrèbbeld.

siepe ww (-t, -te, h. gesiept): zuigen (op snoep, door kinderen op een zuigdot).

sjees v ev/mv sjeeze verkl -ke: 1. rijtuig (licht, tweewielig, met kap). 2. auto. Toew die twaë trawde dín ze mí zon duujr sjees no ’t raodhaojs.

sjeeze ww onoverg (-t, -de, is gesjeesd): 1. hard lopen. Toew de pliesie d’rán kwamp, sjeesden ie zo hárd ewég dèt ie ónderweege ’ne klómp verloor. 2. snel rijden. Haj sjeest mí dien aawe waoge dùr de straot òf ’t niks is.

skèttere ww (-t, -de, h. geskètterd): luid, schel praten. Lop tòch nie zo te skèttere, iederaën kiekt no oew! (Vgl hárdgetáld, skètter).

skölleketrappe ww infin: ijs waaronder het water is weggelopen of weggezakt stuktrappen bij wijze van ijsvermaak. Zal oew ’s gon skölleketrappen óp ’t graft? Dor lí naw veul skòlejs.

skreeve ww (1skreef, 2/2m/3skreeft, 1m/3mskreeve 1/3skríf, 2/2mskríft, 1m/3m skrívve, h. geskrívve I. overg: 1. schrijven. ’r Wort vanalles gezíd èn geskrívve èn d’r is aald wél iemes die ’t gelaojft: (ironisch) de almanak en de krant brengen de leugens in het land [Opm: Door het Gemerts Nieuwsblad gesponsorde spreuk in de Weversstraat].

slampamper m ev/mv -s: niksnut. Dè gaj gèld gíft án die slampamper!

splajte ww (1splajt 2/2m/3splajt,1m/3m splajte, 1/3spleet,2 /2mspleet,1m/3mspleete). I. overg (h. gespleete): splijten, door een slag, bv met een scherp voorwerp. Kaande gaj de kónt van dien umgekapten bom ífkes splajte mí oew áks? (=klaojve). II. onoverg (is gespleete). Die plank is álleng gespleete, stok ze már óp.

ston ww onoverg (1stou ,2/2mstot, 3stí, 1m/3mston, 1/3stón, 2/2mstoont, 1m/3mstónne, h. geston): staan. 10. ’rtoew ston: ertoe dienen. Gebraojk dè gèld már, ’t stít ’rtoew.

toewte ww onoverg (3toet, 3/3mtoette, h. getoewt) 3. een windje laten. Vgl het rijm dat men gebruikte als men, zo rond 1950, zogenaamd per ongeluk, een wind liet: “Hannemoet, m’n gat dè toet/ èn as m’n gat dan nie mír toet/ dan zég ik nie mír Hannemoet.” (rijm, zie gat).

tut m ev/mv -te verkl -je: lapje dat men kinderen laat gebruiken bij het duimen. ’t Jeungske liejp nòg án z’nen tut te siepe. [=tutlèpke]. [Vgl frut]

tutlèpke o ev/mv -s verkl: lapje dat men kinderen laat gebruiken bij het duimen. [=tut]. [Vgl frut].

umgon ww onoverg (vormen, zie gon, is umgegon): omgaan. (gez, zie hoek).

verblooëtekónte ww infin: schelen.’t kan me/meen/mán niks (nie) verblooëtekónte: het kan me/mij niet schelen.

verkooëpe (verkoupe) ww overg (vormen, zie kooëpe/ koupe, h. verkaocht): 3. opdissen. (gez, zie jèn)

waskaan v ev/mv -kanne: lampetkan (voor het schone waswater ’s ochtends). waskoom v ev/mv -kómme: waskom waarin men het water giet (uit de waskaan) waarmee men zich ’s ochtends wast.

wasstél o ev/mv -le: wasstel, bestaande uit waskaan, waskoom, zípbèkske en kambèkske; het geheel stond vroeger in de slaapkamer op de wastòffel en werd gebruikt als men zich ’s ochtends waste.

wastòffel v ev/mv -s: (vroeger) slaapkamermeubel voor het wasstel, soms voorzien v.e. spiegel.

Nederlands – Gímmers

aantreden (aanwezig zijn): ántrééje II,1

aardigheid: aoreghajd

auto: sjees 2

beduiden: beskreeve, inhébbe

bergplaats: inskiejt

broche: bròs

dienen (ertoe –): ’rtoew ston (zie ston 10)

dood zijn: (zie bil), (zie hoek 1), (zie tejd)

doodgaan: (zie afpikke), dooëdgon, doudgon, hímmele, ), (zie hoek 1), kepòtgon (van dieren, mensen)

jammeren: án-gon, jírremieneere, lammenteere, mieme

kassei: butskèèj, kénderköpke

kinderkopje (keisteen): butskèèj, kénderköpke

kneden v.e. steenvrucht om de pit te kunnen verwijderen: knaojfele

krabbelen: krèbbele

kruimelen: brussele, grummele

lampetkan: waskaan

lapje bij het duimen: tut, tutlèpke

leugens: (zie skreeve I.1)

lopen (hard -): sjeeze 1

mopperen (op iemand): aojtkeeve

niksnut: slampamper

onzin: jèn, kwats, (zie zééjk), zwèts 2

praten (luid, schel): skèttere

rijden (snel -): jaoge, sjeeze 2, toorze

rijtuig (licht, tweewielig,met kap): sjees 1

schelen: lèèje, skille, verblooëtekónte, verrèkke I,4

slaapkamermeubel (voor het wasstel): wastòffel

spek en bonen (voor – – -): (zie aën2), (zie aëveveul)

splijten: splajte

sterven: (zie afpikke), aftélle, hímmele, (zie hoek 1), (zie jas), kepòtgon, (zie leujke), stèèrve, verrèkke

stuktrappen (van ijs): skölleketrappe

tieren: aojtvaare, aojtvaore, dómmieneere, kaffere

toevluchtsoord: inskiejt

uitschelden: aojtkaffere, aojtmèsse, aojtskèlde

vertrekken: ándejsele, ándoen I,1, ántrééje II,2, aojttrékke II, gon, (zie ópkòrte), (zie stap), vertrékke

warhoofd: golliepaap, gooliejat

waskom: waskoom

wasstel: wasstél

weeklagen: jírremieneere, lammenteere, mieme

windje (een – laten): in-giejte, poole 2 ,1, (zie skeet) , toewte 3, (zie vliejge)

strook (geplooide – aan een rok): falderá

zuigen: siepe

zuigdot: frut

2020-04-Gemerts-dialect-een-aanvulling.pdf

GH-2020-04 Kapittelstokjes: Over de Paardenstal in het kasteel…

Ad Otten

Het was in de oorlogsjaren 1940-1945. Missionarissen, priesters en broeders van de congregatie van de Heilige Geest waren vanaf het begin van de Duitse bezetting gebonden aan het kasteel in Gemert. Hun missiegebieden in Afrika en Brazilië waren onbereikbaar geworden. En elk jaar kwamen er nog weer priesters bij. De afgestudeerden van het op het kasteel gevestigde groot-seminarie werden priester gewijd en de meesten daarvan bleven op het kasteel wonen, En al die priesters – aan het eind van de oorlog zo’n 60 à 70 man – moesten elke dag een Heilige mis opdragen. De bel-etage van de westvleugel van de hoofd- burcht, oftewel de grote zaal die tot 2011 bij de leden van de congregatie in gebruik was als ‘de soos’, is in die oorlogsjaren daarom speciaal uitgerust om aan die misbehoefte te kunnen voldoen. In de zaal werden schotten geplaatst met daar tegenaan heel veel altaartjes. Het zijn de misdienaars geweest die toen aan deze missenzaal de naam gaven van “de paardenstal”. In de loop der jaren waren juist zij met veel minder in aantal geworden. Om al die missen bij te kunnen houden hadden zij zich tussen al die altaartjes te haasten van de ene Heilige mis naar de andere. En niet zelden gebeurde het dat zij werden verrast door een plotseling achterwaarts gericht been van een knielende priester, dat overkwam als een stamp of een schop van een paard. Vandaar de naam ‘Paardenstal’. Pas in 1946 komt er met het vertrek van zo’n 120 spiritijnse priesters en broeders eindelijk weer wat ruimte op het kasteel. Het is het einde van “de Paardenstal”.

2020-04-Kapittelstikjes-Over-de-Paardenstal-in-het-kasteel….pdf

GH-2020-03 Berta Hendriks, toen catering nog onbekend was

M a r i j  v a n  Pe l t  –  Vo s 

Een gevierd kookster op bruiloften en partijen Begin 2019 schonk Bert Mickers een aantal foto’s aan de heemkundekring. Hij kreeg ze na het overlijden van zijn oudtante Berta van de Kerkhof-Hendriks. Iedereen in Gemert kende Berta, altijd een glimlach, altijd vriendelijk, altijd goei zin. In een tijd waarin catering nog onbekend was, verzorgde zij diners bij mensen aan huis. Berta werd op 19 september 1904 in Gemert geboren als zesde van de zeven kinderen van Jan Hendriks en Dina van Woensel.

Bij de foto’s zat ook een ingelijst schilderstukje van een oud huis, gemaakt door een onbekende schilder naar een foto van omstreeks 1928. Dit huis, Pandelaar A 136, stond net voorbij de tegenwoordige St.-Michaëlstraat (die er toen nog niet was), richting Erp. Het was eigendom van Jan en Dina en nadat hun andere kinderen getrouwd waren woonden zij hier met zoon Piet en dochter Berta. Het huis was oud en brandbaar en op 23 augustus 1934 ontstond er brand. De gealarmeerde brandweer kwam met de motorspuit, maar die werd niet ingezet. Er was geen redden meer aan. Het huis met de hele inboedel brandde tot de grond toe af.

Gelukkig werd een tijdelijk onderdak gevonden. Buren uit de Pandelaar brachten spullen, een tafeltje, een paar stoelen, wat keukengerei en serviesgoed. Mensen gaven wat ze konden missen en het gezin Hendriks kon even vooruit. Al snel werd besloten om een nieuw huis te bouwen op de plek waar het oude gestaan had en er werd een plan gemaakt. Al op 29 oktober kreeg Jan Hendriks vergunning voor het bouwen van het huis dat er nu nog steeds staat, Pandelaar 51. Daarnaast werd in 1939 de Pandelaarschool gebouwd en tussen de school en het huis van Hendriks kwam later de St.-Michaëlstraat. Berta vertelde mij vijftig jaar later: ”Èn toen de Paandelerskool gebaowd zò worre, hèbbe we dor nòg grónd vùr verkaocht”.

Vader Jan overleed in 1941 en moeder Dina in 1943. Berta, die bij verschillende gezinnen in het huishouden werkte, en Piet, die in die tijd kuiper van beroep was, bleven in het ouderlijk huis wonen. Piet bleef vrijgezel en Berta kreeg verkering. Op 24 juni 1946 trouwde zij met Janus van de Kerkhof, een stoere grondwerker en vriend van Piet. Met zijn drieën woonden ze nog twintig jaar op nr. 51 in de Pandelaar. In de jaren ’50 werkte Piet als tuinman bij Ypenburg in de Ruijschenberghstraat. Als wij met een stel kinderen vanuit school naar huis gingen, kwamen we daarlangs en dan bleven we altijd een tijdje met hem staan buurten en dat was leuk.

Tot ver voorbij het midden van de vorige eeuw werden trouwerijen, gouden bruiloften, priesterfeesten en andere heuglijke feiten thuis gevierd. Bij elk feest hoort natuurlijk lekker eten. Om zelf ook iets aan de feestdag te hebben en niet heel lang in de keuken te moeten staan, werd dan iemand gevraagd om te komen koken. Er waren in Gemert een paar vrouwen die konden koken voor een groot gezelschap en een van hen was Berta Hendriks. Als Berta zou komen werd met haar het diner besproken en de familie bestelde de nodige boodschappen. Daags voor het feest werd begonnen met de voorbereidingen. Door zussen, nichtjes of buurmeisjes werden grote hoeveelheden aardappels geschild en groenten schoon gemaakt. Als het nodig was kwam Berta dan ook al vast en ze bracht heel grote pannen mee. Er werd bouillon getrokken, in de appeltijd werd appelmoes gemaakt, anders kwam die uit weckflessen en er werd pudding gekookt. Deze kooksters kwamen in veel verschillende huizen. Zij moesten kunnen improviseren en zich als het nodig was behelpen. Water kwam in Gemert tot rond 1950 nog uit een pomp en bij sommige gezinnen nog uit een put. Bouillon werd dikwijls getrokken op een petroleumstel en gekookt werd op een kolenfornuis, waarop ook elke liter heet water die nodig was werd verwarmd. Later kwamen de gasstellen met een butagasfles. Pas in 1955 werd begonnen met de aanleg van het gasnet. Vanaf toen werden fornuizen met vier pitten aangeschaft die werkten op propaangas en kwamen er geisers voor het hete water. Als de feestdag was aangebroken kwam Berta, in een gesteven en gestreken witte schort. In die tijd werd er nog ’s middags warm gegeten en terwijl de familie naar de kerk was werd er thuis gewerkt aan het feestdiner. Nichtjes of buurmeisjes die gevraagd waren om mee te helpen assisteerden Berta. Van het soepvlees werd kaawskottel gemaakt, met hardgekookte eieren en mooi opgemaakt. Op het menu stond dan als voorgerecht hors-d’oeuvre. Er werd gebakken en gebraden en het begon heel lekker te ruiken. De tafels werden mooi gedekt en versierd en alles werd keurig opgediend. Berta kreeg het altijd weer voor elkaar om met haar helpsters een lekkere feestmaaltijd klaar te maken waar iedereen van genoot. Als dan alles was afgewassen en opgeruimd zat Berta’s taak erop. Terwijl de familie het feest voortzette, ging Berta met de grote pannen weer op weg naar huis. En de volgende dag genoot de familie nog eens volop van d’n óvverskòt. In 1966 verhuisden Berta en haar mannen naar Ruijschenberghstraat 36. Het huis aan de Pandelaar 51 werd verkocht aan de familie Rovers. Berta, Janus en Piet hadden het met zijn drieën goed naar hun zin op de nieuwe stek. Toen Janus ziek werd verzorgde Berta hem liefdevol en Piet hield hem gezelschap. Janus overleed op 17 augustus 1973. Broer Piet overleed op 14 april 1980 en Berta bleef alleen achter. In 1997 is ze overleden, bijna 93 jaar oud.

Met dank aan Bert Mickers en Mien Delisse-van den Bergh

2020-03-Berta-Hendriks-toen-catering-nog.pdf

GH-2020-04 Kapittelstokjes: Meer over Bertha Hendriks

Annemie Slits

In de vorige Gemerts Heem jrg. 62, 2020, nr. 3, p. 18 staat een artikel van Marij van Pelt-Vos over Bertha Hendriks (zo schreef ze haar naam). Op dat artikel heb ik enkele aanvullingen.

Ik ken Bertha al mijn hele leven want ik ben, net als mijn broers Frans en Harry, geboren in haar huis in de Pandelaar. Onze ouders hebben zo’n 4 jaar ingewoond bij Bertha, Janus en Piet (van mei 1944 tot in 1948). Tot aan haar dood kwam ik vaak bij Bertha op bezoek, de laatste jaren wekelijks om samen boodschappen te doen. Ze was voor mij als een tweede moeder en voor onze kinderen een extra oma. In het artikel staat dat Piet tuinman was bij Ypenburg. Dat was hij ook, maar eigenlijk was hij stoker bij de firma Raaijmakers Weverijen. Daarnaast deed hij het tuinonderhoud voor Ypenburg, de directeur van deze fabriek. Behalve bij families thuis kookte Bertha jarenlang bij café Verhappen. Ze heeft dit tot op hoge leeftijd gedaan. Na de dood van Janus en Piet is Bertha verhuisd van de Ruijschenberghstraat naar een flat aan de Julianastraat. Daar heeft ze nog zeker 15 jaar gewoond.

2020-04-Kapittelstokjes-Meer-over-Bertha-Hendriks.pdf

GH-2020-04 Kiek Naw: Golgotha Calvarius

Paul Verhees (tekst en foto)

Deze boom staat op de hoek van de Pandelaarse Kampen en het Karrenspoor dat naar het Boerenbondsmusuem voert. Maar wat is dit voor een boom? Kruisbessen groeien aan struiken, maar dat kruisen aan bomen groeien heb ik nooit gehoord. E fructu arbor cognoscitur – Aan de vruchten herkent men de boom. Nou ben ik nooit goed geweest in het benoemen van alles wat groeit en bloeit. Elk vogeltje is voor mij een mus, elke plant een varen en elke boom een eik. Als ik het echt wil weten raadpleeg ik een determinatieboekje. Ik zocht op Golgotha Calvarius, want dat leek me wel een passende naam. Maar die stond niet in mijn boekje. Op internet vond ik wel een Limburgse wijngaard die Kruisboom heet, maar onze Wijnboomlaan ligt een stukje verder dus die zal er ook wel niks mee te maken hebben. Ach, ik heb me erbij neergelegd: deze boom mag geen naam hebben. Ik vroeg me nog wel af of ze het hout van deze boom gebruiken om kruisbogen van te maken.

2020-04-Kie-Naw-Golgotha-Calvarius.pdf

GH-2020-04 Van klei tot brons; Toon Grassens, door Simon van Wetten

W i m  Vo s 

Op zondag 6 september j.l. werd een magistraal boek over de Gemertse beeldhouwer en restaurateur Toon Grassens gepresenteerd op het dorpsplein van het Boerenbondsmuseum, in de openlucht, vanwege de coronacrisis.

Ik maakte al kennis met Toon in 1964/’65 in de BBA-bus van Gemert naar Den Bosch. Toon werkte toen als restaurateur aan de St.-Jan en ik op een school in de Postelstraat. Toon vertelde toen al enthousiast over zijn werk als beeldhouwer of las in een boekje over de opleiding van politiehonden. Simon slaagt erin Toon te portretteren zoals ik hem gekend heb. Bij de opsomming van de talrijke werken heeft de auteur monotonie weten te vermijden door telkens binnen de vaste volgorde van opdracht tot onthulling van het werk, andere accenten te leggen, de ene keer op de bijzondere productie, de andere keer op de omstandigheden tijdens de productie of op de bijzondere persoon die afgebeeld is. Daardoor krijgt de lezer een uitstekend beeld van de productiviteit, veelzijdigheid en inleving van Toon in de persoonlijkheid van de afgebeelde persoon/personen en de bedoeling van de opdrachtgever(s). De leesbaarheid wordt nog verhoogd door de humoristische stijl van de auteur, waardoor de aandacht van de lezer geen kans krijgt af te dwalen. In het voorwoord gaat Ad Otten in op de grote rol van Toon Grassens bij het weer zichtbaar maken van de historie van het eens souvereine Gemert in het straatbeeld, de doelstelling van de werkgroep Gemert Vrijstaat van de heemkundekring. In de biografie laat de auteur Toon zelf aan het woord. Toon vindt dat hij allereerst een ambachtsman is, die zoals vroeger heel gewoon was in opdracht werkt; het woord ‘kunstenaar’ vindt hij veel te pretentieus en hij vertelt hoe hij aan de L.T.S. de opleiding voor huisschilder doet en daarna reclametekenen en schilderen. Dan pas worden zijn ware talenten ontdekt en gaat hij naar de kunstacademie in Den Bosch, die hij na vijf jaar verlaat zonder diploma. Na zijn militaire diensttijd trouwt hij met Stannie van Crey (die een heel belangrijke rol zal spelen in zijn leven), wordt restauratiebeeldhouwer aan de Sint-Jansbasiliek in Den Bosch en na drie jaar modelleur bij de DAF-fabrieken in Eindhoven. Dat laatste bevalt hem niet en na een cursus lastechnieken wordt hij werkplaatsasssistent aan de Kunstacademie in Den Bosch. Na dertien jaar moet hij daar mee ophouden wegens herniaklachten maar besluit voor zichzelf te gaan werken. In 1987 kopen Stannie en hij de boerderij aan De Haag 49. Hij bekwaamt zich verder in allerlei moderne technieken om aan de eisen van zijn talrijke opdrachtgevers te voldoen en neemt zelfs een assistent in dienst. De auteur laat Toon zelf uitvoerig aan het woord over zijn verdere ontwikkeling als vakman. Vanaf pagina 11 worden met behulp van korte maar indringende teksten en schitterende foto’s alle werken van Toon getoond. Natuurlijk ook het schitterende ‘Stannie in verwachting’.

Soms gaat het om restauratieopdrachten waarbij het verbazingwekkende vakmanschap van Grassens opvalt en de eerbied die hij daarbij tentoonspreidt voor de bedoelingen van de oorspronkelijke maker, maar ook verbazingwekkend veel werken die hij in opdracht maakte. Daarbij was hij natuurlijk enigszins gebonden aan de bedoeling die de opdrachtgever had, maar Toon slaagde er altijd in met zijn eigen artistieke interpretatie van de opdracht een werk te creëren dat ver uitgaat boven het puur ambachtelijke. Voorbeelden daarvan zijn er te over: de stier (in aanvalshouding), Bonfire, de melkboer, de beeldengroep in Ruijschenbergh, de Gildebeelden in Gemert, de Peelwerker, Kinderen, Stier Sunny Boy (in Heerenveen) en niet te vergeten Toons werken in de nieuwe Sint-Joriskapel in Gemert. En dan hebben we het nog niet eens gehad over zijn werken in Canada, Korea, Japan (Holland Village), Italië en Duitsland. Misschien is een van Toons grootste verdiensten zijn belangstelling voor en karakterisering in steen en brons van de gewone mens. Bij hem zijn het niet langer uitsluitend de autoriteiten die na hun dood ons straatbeeld mogen bepalen. Kortom: een hommage aan een door sommigen onderschatte restaurateur/beeldhouwer en verplichte literatuur voor elke in kunst en geschiedenis geïnteresseerde.

2020-04-Van-klei-tot-brons-Toon-Grassens.pdf

GH-2020-04 Graf van een textielfabrikeur en zijn vrouw

C a s  J a m i n 

In Gemert-Bakel zijn oude grafmonumenten te vinden, die de hedendaagse voorbijganger niet veel meer zeggen. Dit vormt de aanleiding om in de archieven op zoek te gaan naar die vroegere levens en tegelijkertijd de graven te beschrijven.

Dit keer een bezoek aan het oude kerkhof van de kerk van de Sint-Jans Onthoofding in Gemert, waar het graf te vinden is van Johannes Theodorus Prinzen (1784-1864) en zijn echtgenote Adriana van Mierlo (1796-1843). Het is een imposant graf, dat is opgetrokken uit een grijze/ grijsblauwe steen. Het bestaat grotendeels uit strakke, rechte vlakken en heeft weinig ornamenten. Het graf heeft een forse basis. Daarboven een rechtopstaand, rechthoekig vlak waarin een graftekst is gebeiteld:

Bid voor de ziel van Zaliger den heer Johannes Theodorus Prinzen geboren te Steinfort Pruissen den 22 mei 1784 overleden te Gemert den 21 februari 1864 dezelfs echtgenoote mevrouw Adriana van Mierlo geboren te Helmond den 9 februari 1796 overleden te Gemert den 26 juni 1843

Boven de rechthoekige steen met opschrift rust een fronton (in de bouwkunde: driehoekige vorm als bekroning van een gevel of monument) met daarin een Grieks kruis (kruis met 4 armen van gelijke lengte). Aan de zijpunten van het fronton zijn akroteria (e.v.: akroterion) aangebracht, ze doen denken aan schouders. Boven het middelpunt van het fronton wordt het grafmonument bekroond met een gedrapeerd kruis met daarin de letters JHS. Het monogram IHS is de verbasterde weergave van de eerste drie letters van de naam “Jezus” in het Griekse alfabet. Het wordt soms ook geschreven als JHS of IHC. De letters werden later ook wel opgevat als afkorting van Latijnse zinnen als “Iesus hominum salvator” wat betekent “Jezus de redder der mensen”. Het gedrapeerde kruis (kruis met een lap stof erom) symboliseert de lijkwade van Jezus en daarmee zijn verrijzenis uit de dood. Het graf heeft kenmerken die passen in een neoclassicistische (terugkeer naar oude Griekse Detailfoto grafornamenten (foto: Cas Jamin). en Romeinse vormen) bouwstijl, zoals: de ingetogen, imposante bouwstijl; het fronton; de strakke, rechte vlakken.

Johannes Theodorus was de eerste van de, van oorsprong uit Pruisen afkomstige familie Prinzen, die in 1824 naar Gemert verhuisde. Hij is daarmee de stamvader van de Gemertse tak van zijn familie. Een tak die intussen geen naamgenoten meer heeft in Gemert. Er is wel een “Prinzenstraat” in Gemert en er zijn graven van nazaten.1

Johannes Theodorus was afkomstig uit het Rijnland in Pruisen, waar destijds een bloeiende textielnijverheid bestond. Zijn vader (Johan Pieter Prinzen) en zijn oom (Willem Prinzen) waren samen betrokken bij een textielnijverheidsbedrijf in Helmond. Zijn oom Willem had zich inmiddels ook in Helmond gevestigd, maar zijn vader Johan Pieter bleef wonen in Liedberg in Pruisen.

Rond 1810, op 26-jarige leeftijd, trekt Johannes Theodorus naar Helmond, waar hij bij zijn oom gaat inwonen en gaat werken in het textielbedrijf van zijn familie. In 1819 trouwt hij met Adriana van Mierlo, de dochter van een Helmondse brouwer. Bij het huwelijk wordt ook een enkele maanden eerder geboren zoon gewettigd. In 1824 verhuist Johannes Theodorus met zijn gezin naar Gemert, waar hij zijn verdere leven blijft wonen. In Gemert legt hij de basis voor zijn eigen textielbedrijf, dat zal uitgroeien tot het grootste textielbedrijf dat Gemert in de 19e eeuw kent.

Johannes Theodorus heeft gevoel voor de markt, want hij schakelt bijtijds over van de productie van fijn, gebleekt linnen op die van bonte, katoenen stoffen. Als textielfabrikeur (een tussenvorm van koopman en fabrikant) verkoopt hij de benodigde grondstoffen aan thuiswevers en koopt later de vervaardigde eindproducten op, om ze met winst door te verkopen.

In Helmond, Eindhoven en omliggende gemeenten zijn de thuiswevers met handen en voeten gebonden aan hun fabrikeur, omdat ze ook Graf van Johannes Theodorus Prinzen en Adriana van Mierlo (foto: Cas Jamin). vaak wonen in huizen die eigendom zijn van hun patroon en omdat ze verplicht zijn om hun verdiensten te besteden in diens winkel. In Gemert speelt dat niet, dus is het makkelijker voor een nieuwe textielreder, zoals Johannes Theodorus, om zich in Gemert te vestigen. Hij verwerft daarnaast ook een goede concurrentiepositie in Gemert, omdat thuiswevers veel tijd kunnen besparen door niet meer voor hun grondstoffen en hun eindproducten naar de stad te hoeven reizen.

In 1832 wordt Johannes Theodorus Prinzen nog als enige textielfabrikant in Gemert vermeld.2 Hij is in die tijd ook de enige die een fabrieksgebouw met ververij bezit. Zijn woonhuis, met daarachter zijn bedrijf, ligt aan de Nieuwstraat, op de plek waar tegenwoordig Brasserie Lekker Bijzonder zich bevindt. In 1834 breidt hij zijn bedrijf nog uit met een kalandermolen, die wordt aangedreven door een paard. Door de stoffen door verhitte walsen te halen, krijgen ze in de kalandermolen een glanzend, gesloten oppervlak. In 1841 werken er ruim driehonderd mensen voor Johannes Theodorus, waarmee hij ruimschoots de grootste werkgever van die tijd is in Gemert. Twee jaar na zijn dood, in 1866, worden in Helmond de eerste mechanische getouwen ingevoerd, waardoor de thuisweverij in Gemert grote klappen krijgt. Dat is het begin van de ondergang van deze vorm van huisnijverheid.

Noten:

1. O.a. Wilhelmus Wijnandus Prinzen (1824-1908) en Medardus Hendrikus Prinzen (1832-1901).

2. Vanaf 1837 gebruikten de Belgische textielhandelaren Joseph Hartog en Louis Couvreur (hoofdvestiging in Haarlem) de westvleugel van Kasteel Gemert als weefkantoor (zie Busselke nr. 7, p. 20). Tussen 1838 en 1846 zette Jacques Jean Volkert dit kantoor voort, voordat hij naar Indië vertrok (zie idem en GH 2020-1).

Bronnen:

– Drs. van Hooff, G. (1981). Busselke nr. 7: Johan Theodor Prinzen (1784-1864) en de Gemertse Textielnijverheid. Gemert: Heemkundekring De Kommanderij Gemert.

– A. Capiteyn, A. Huysmans, C. Vanthillo (1983). Kunst na het leven: grafmonumenten van de middeleeuwen tot in de 19e eeuw. Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen, 21(3). Geraadpleegd op 16-9-2020, van https://okv.be/OKV-artikel/ kunst-na-het-leven-grafmonumenten-van-de-middeleeuwen-tot-de-19e-eeuw.

erfgoed.gemert-bakel.nl

www.gemeentearchiefgemert-bakel.nl

www.openarch.nl

2020-04-Graf-van-een-textielfabrikeur.pdf

GH-2020-04 Gemert verdedigd in ’14-‘18

Ha n s  v a n  d e  L a a r s c h o t (1 )

De Eerste Wereldoorlog (WO I) woedde van 1914 tot in 1918. Op 11 november 1918 kwam een einde aan deze gruwelijke strijd door het overeenkomen van een wapenstilstand. Vervolgens kwam met het Verdrag van Versailles op 28 juni 1919 een formeel einde aan de oorlog. In onze regio waren wij gevrijwaard van strijd vanwege de neutraliteit die Nederland betrachtte, maar we bevonden ons wel dicht bij het strijdtoneel.

De grens met België, dat wel – en hevig – in de ‘Groote Oorlog’ betrokken was, was erg nabij. Nederlandse legertroepen waren in het grensgebied paraat en de legertop hield ook rekening met aanvallen op ons land. Om daar enigszins op voorbereid te zijn, voerde het leger in de jaren voor2 en tijdens WO I in onze regio verkenningen uit. Die waren strikt geheim. De officieren verkenden in burgerkleding, informeerden wel bij deze en gene, maar zullen niet gezegd hebben waarom. Zelfs de burgemeesters van de te verkennen gemeenten waren niet op de hoogte en hebben nooit geweten wat het eigen leger bedacht had om de vijand in bijvoorbeeld Gemert te bestrijden. De bedachte, aaneengesloten verdedigingsgordel werd gevormd door verdedigingsstellingen van de groep Gemert (waaronder Aarle-Rixtel, Beek en Donk en Lieshout), de groep Helmond, de groep Asten, de groep Meijel en de groep Kessel tot de Maas. Deurne en Vlierden speelden een essentiële rol in het achterland. Van elke verkenning werd door de verantwoordelijk officier een gedetailleerd rapport opgemaakt met een beschrijving van het landschap, de verdedigingslocaties, de belemmeringen en de medische omstandigheden, met onder meer aandacht voor de waterkwaliteit. Tekeningen en kaarten verduidelijken de rapportteksten. Opvallend is dat een aanval verwacht werd vanuit het (zuid)westen en niet zoals bij de oorlogsdreiging in de jaren dertig van de vorige eeuw vanuit het oosten, waarvan in Gemert-Bakel onder meer de Peel-Raamstelling resteert. Er bleek gelukkig geen noodzaak te zijn de gedachte verdedigingswerken voor WO I aan te leggen, zodat we in het landschap hier niets van kunnen opmerken. Wel zijn de rapporten, kaarten, tekeningen en correspondentie bewaard gebleven en in het Nationaal Archief in Den Haag in te zien.

Een stelling van Gemert tot de Maas

De gehele stelling was voorzien vanaf paal 973 aan de Zuid-Willemsvaart, langs het kanaal zuidwaarts tot paal 74 iets voorbij sluis 11 bij Someren/Asten, waar ze afbuigt naar Meijel om vervolgens langs het Zijkanaal de Maas te bereiken. Paal 97 is het punt tussen Keldonk en Boerdonk in de buurt van nu Bosscheweg 17 (Erp). De stelling is verdeeld in twee sectoren, de noordelijke en de zuidelijke. De scheiding hiertussen is de lijn van de kerk van Liessel naar de kerk van Ospel. Gemert valt in de noordelijke sector, die drie groepen omvat: 1. Groep GEMERT. Van Pl. 97 Zuid Willemsvaart (1 K.M. beZ[uiden]. Sluis No. 5 tot Pl. 89 beO[osten]. Rixtel. 2. Groep HELMOND. Van Pl. 89 tot 200 M. beZ. P. 81(1 K.M. beZ. Stipdonk). 3. Groep ASTEN. Van Pl. 81 tot de scheiding der sectoren. De zuidelijke sector kende een verdeling in twee groepen: 1. Groep MEIJEL. Van de scheiding der sectoren tot de bocht in het Zijkanaal 250 M ten Z. van Pl. 1. 2. Groep KESSEL. Van pl. 1 tot de Maas. Naast de operationele bezetting (tabel 1) kreeg elke sector drie reservebataljons toegewezen voor aflossing van de bezettingstroepen. Plus enige artillerie en één compagnie mitrailleurs. Beide sectorcommandanten konden een vliegtuigafdeling inzetten voor verkenningen over een grote afstand, groter dan de wielrijders konden bereiken.

De verkenningen

Op 10 augustus 1917 kreeg kolonel M.C. van der Hoog van de IIIe Divisie opdracht van luitenant-generaal Van Terwisga om tussen 20 en 25 augustus een detailverkenning uit te voeren van de noordelijke sector. Daarbij mocht hij zich laten vergezellen door andere officieren, van wie de eerste aangewezen moest worden door zijn divisiecommandant. De anderen mocht hij zelf kiezen. De kolonel kreeg het advies om een rijwiel mee te nemen. Nog dezelfde dag geeft Van der Hoog de opdracht aan diverse officieren om de terreinen van de verschillende groepen te verkennen en de beste verdediging te bedenken. Voor Gemert is dat luitenant-kolonel C.E. Baud. Het resultaat van de sectorverkenning is duidelijk omschreven in de opdracht: een rapport met als bijlage een kaart. Op de kaart moest hij aangeven wat de beste plaats is voor de opstelling van de sectorreserve, de gemeen schapswegen, telefonische gemeenschappen, eventueele opnamestellingen en aanvullingsplaatsen. In het rapport wilde de hoogste baas van het Nederlandse veldleger ook lezen welke maatregelen voor de hygiëne genomen moesten worden en waar de troepen ondergebracht konden worden. Uiterlijk 1 september moest het rapport op zijn bureau liggen. Dat werd anderhalve week later, als het met de rapporten van de groepsverkenningen van Breda naar Den Haag wordt gebracht.

Afstemming sectorverkenners met groepsverkenners

Van 20 tot en met 24 augustus is de noordelijke sector verkend door kolonel M.C. van der Hoog, kapitein-adjudant A.E. Kist, kapitein K. van Drunen en reserve-eerste luitenant D. Baggelaar. De eerste dag begon met een afstemming met de verkenners van de aparte groepen. De groepscommandanten dienen hun manschappen in de breedte naar eigen inzicht over Kaart 1. Detail van de kaart van de noordelijke sector met het commandocentrum in Bakel en militaire bestemmingen in Gemert. De rechthoek op Neder Heide is het gedachte vliegveld (bij pijl). De zwarte lijnen dwars over de Zuid-Willemsvaart geven de grens van de stelling Gemert aan. Een toelichting op de andere symbolen is in de tekst opgenomen. vakken te verdelen. De voorloopige bezetting van elk vak – met uitzondering van het gedeelte voor den veiligheidsdienst bestemd – wordt gelegerd op 1000 à 2000 M. achter de voorste verdedigingslijn. Elke groep ging beschikken over twee tot vier bataljons groepsreserve, die gereed dienen te staan als de vijand nadert. Voor de groep Gemert zullen die worden gelegerd in Gemert (1 regiment van 3 bataljons) en De Mortel. De reservetroepen voor de sector komen in Bakel te liggen en niet in Deurne, zoals eerder gedacht. Deurne ligt te ver van het noordelijkste deel van de stelling. Voor de groepsreserve is Deurne wel belangrijk, omdat de trein Deurne-Helmond kan worden ingeschakeld. Het gaat om drie bataljons ( kaart 1), 3 batterijen met 8 cm-geschut ( kaart 1) en 1 compagnie mitrailleurs ( kaart 1). Meerdere locaties in Bakel komen in aanmerking als legeringsplaats voor de diverse compagnieën, zoals het Boerenbondsgebouw, de kerk, de jongensschool, de Zusterschool en koffiehuis Vermulst. De heide tussen de weg Bakel-Gemert en de korenmolen zal fungeren als verzamelplaats van de sectorreserve. Het verkenningsterrein van wielrijders van de groep Gemert is ten westen van de Zuid-Willemsvaart tot Middelbeers. Het sectorstafkwartier ( kaart 1) kan in de pastorie in Bakel ingericht worden waar een voldoend aantal bureelvertrekken aanwezig zijn. In de nabijheid is voldoende logiesgelegenheid voor de officieren. En waar kan het vliegkamp komen voor de vliegtuigafdeling? Volgens de sectorverkenners op de Nederheide ten noordoosten van Bakel. Maar, enkel het westelijk deel is geschikt als vliegterrein. De oostelijke heide is ongeschikt omdat het te geaccidenteerd en doorsneden is. De groepsverkenners hebben nog een ander geschikt hulplandingsterrein gevonden, gelegen op het bouwland, dat aan de N- en O-zijde begrensd wordt door de drie Korenmolens, aan de Ozijde van Gemert gelegen. Dit terrein is vlak en vast en zou waarschijnlijk met weinig voorbereiding voor het beoogde doel zijn in te richten.

De gemeenschapswegen voor de gehele sector ( kaart 1)

In het vooroverleg tussen de sectorverkenners en de groepverkenners zijn afspraken gemaakt over het bepalen van de geschikte gemeenschapswegen, de te gebruiken routes van het ene naar het andere punt, zoals van de legeringsplaats van een compagnie reserve naar de voorste loopgravenlinie. Als gemeenschapsweg van de standplaats der Sectorreserve naar eenig vak van de groep GEMERT is in de eerste plaats bestemd de weg BAKEL-GEMERT, een zeer goede macadam weg, 5 M. breed en uitstekend geschikt voor verplaatsing van troepen der verschillende wapens. […] Voor verplaatsing naar het zuidelijk gedeelte zullen van af ESP bestemd zijn de beide Peeldijken, de Noordelijke voerende naar BEEK, de Zuidelijke naar AARLE. Beide wegen hebben het zelfde karakter. Het zijn +6 M. breede landwegen, welke tot even voorbij de bruggen over de ESPERloop geheel open zijn. Daarna loopt de Zuidelijke Peeldijk geheel in boschterrein, de noordelijke is ten noorden van Achterste Grootel beplant met jonge eikenboomen, welke echter geen afdoende bescherming tegen waarneming uit de lucht geven. Beide wegen zijn aan het westelijk gedeelte (westelijk van den verbindingsweg der beide Broekkanten) verhard. Waar de beide Peeldijken niet verhard zijn, zijn de karresporen voor het marcheren van Infanterie eenigszins hinderlijk, terwijl ook voor de verplaatsing van artillerie enkele zandige gedeelten bezwaren opleveren, zonder dat echter gezegd zou moeten worden, dat zij voor de genoemde wapens niet bruikbaar zijn. De bruggen over de Esper loop zijn in goeden toestand en hebben eene breedte van 3 ½ M. Voor verplaatsing van de sectorreserve naar het centrale deel van de groep Gemert zijn meerdere mogelijkheden. Allereerst via de weg over Gemert en dan over de harde wegen van de Broekkant en de ‘Lekkerstraat’. Dat die route langer is dan via de Achterste Grootel en Broekkant, wordt ruimschoots gecompenseerd door het betere wegdek. Naar Boerdonk en het meest noordelijke deel van de stelling gaat het beste via de kunstweg over Gemert tot Koks en de landweg naar Boerdonk. Deze landweg, breed +6 M. is een weg met vrij hard bovenvlak, met gras begroeid en voor verplaatsing van infanterie, en artillerie behoorlijk geschikt. Naar de middengroep ligt het voor de hand dat de sectorreserve de kunstweg Bakel-Helmond volgt tot aan Kruisschot. Nadeel is wel dat ze vanuit de lucht erg goed te zien is. De groepsverkenner pleit voor wegwijzers op belangrijke kruispunten van wegen in en achter de stelling met voorkeur om deze ’s nachts te verlichten en wel op een voor de vijand onzichtbare manier.

Gemert telefonisch verbonden met Helmond, maar Bakel niet

Een goede en snelle communicatie tussen het hoofdkwartier en de groepen is gewenst. De telefoon is hiervoor een adequaat middel. Welke telefonische verbindingen moeten er komen tussen het sectorstafkwartier en de groepsstafkwartieren? Het sectorstafkwartier zal te Bakel zijn ingericht en het groepsstafkwartier voor de groep Gemert in Gemert. Vanuit Bakel zal voor elk van de kwartierplaatsen een verbinding aangelegd worden. Bakel kent echter nog geen telefoonnet. Waarschijnlijk zal in januari 1918 een verbinding Bakel-Helmond tot stand zijn gebracht. En wat zijn de aanknopingspunten voor de andere gewenste telefoonverbindingen (dunne, zwarte lijnen op kaart 1)? Gemert is telefonisch enkel verbonden met Helmond. Voor Gemert moet derhalve een afzonderlijke lijn Bakel-Gemert worden aangelegd. De groepscommandanten bepalen welke telefoonlijnen nodig zijn voor hun onderlinge communicatie en die met hun troepen. De verkenner van de groep Gemert pleit voor een telefonische en/of telegrafische verbinding van Gemert met Sint-Oedenrode. Dit is in het belang van een snelle communicatie met de wielrijders, die ten westen van de Zuid- Willemsvaart de situatie verkennen, en de legertroepen ten zuiden van Den Bosch. Een van de doelen van de stelling aan de Zuid- Willemsvaart is namelijk om den opmarsch van vijandelijke troepen uit Westelijke richting te stuiten, althans zoodanig te vertragen, dat eene nabij ’s Hertogenbosch opgestelde divisiegroep gelegenheid krijgt uit Noordelijke richting in te grijpen. De artillerietroepen bekijken de telefoonverbindingen voor de regeling van het artillerievuur. De groepsverkenner schat in dat voor de gehele stelling Gemert 80.000 meter telefoondraad en 70 telefoontoestellen nodig zijn.

Bevoorrading via station Deurne naar kasteel Gemert

De bevoorrading van de stelling gaat gebeuren vanuit de Rangeerdienst Nijmegen-Arnhem. De etappenspoortreinen kunnen de stelling bereiken via het spoor over Venlo. Station Deurne zal het eindstation zijn voor de noordelijke sector. Dat is daarvoor alleszins voldoende ingericht. De verplegingsspoortrein kan worden opgesteld op lijn 4 (kaart 2). Vandaar gaan de levensmiddelen etc. met vrachtauto’s naar de plaats van bestemming. De verkenners van de Groep Gemert kiezen hiervoor de rondgaande dreef om het kasteel Gemert (zie kaart 3 bij aanvullingsplaats). Die vinden ze een geschikte bevoorradingsplaats vanwege de ligging nabij den grooten kunstweg Erp-Gemert-Bakel en aan den stoomtramweg van Helmond via Gemert naar ’s Hertogenbosch. De gewondentrein zal opgesteld zijn op lijn 1 (kaart 2). Op perron 1 kan het inladen van gewonden in veertien wagons gelijktijdig geschieden. De Deurnese stationschef is ermee akkoord dat het gewone treinverkeer omgeleid wordt via lijn 3.

Aanvullingsplaats bij koffiehuis “De Keizerskroon”

In verband met de onderbrenging der troepen van den Sector worden aanvullingsplaatsen Kaart 2. De gedachte verkeerssituatie op het station van Deurne. Rechts de weg Deurne-Vlierden. Spoorlijnen 1 en 2 zijn voor het gewone treinverkeer, lijn 3 is voor het rangeren en lijn 4 is beschikbaar voor opstelling van materieel. ( kaart 1) aangewezen. Voor Gemert is dat voor 7 bataljons en 7 batterijen, n.l. 3 bataljons der groepsreserve en de bataljons en batterij van de vakken der groep GEMERT, behalve het zuidelijk batons vak. Als terrein voor de aanvullingsplaats is bestemd een hoog weiland nabij den kunstweg BAKEL-DE MORTEL-GEMERT, gelegen achter het koffiehuis “De keizerskroon”4 bij [op de kaart bij de] B van Beijnderseind. Goede toegangen voor in- en uitrijden zijn aanwezig.

Zorg voor gewonden in de Latijnse School

Voor de geneeskundige dienst zullen de groepscommandanten de precieze plaatsen voor eerstehulpposten en hulpverbandplaatsen aanwijzen. Elk bataljon in de voorste loopgravenlinie bij de Zuid-Willemsvaart krijgt een eerstehulppost. In elk vak van de stelling Gemert komt een hulpverbandplaats ( kaart 1). De vervoerbare gewonden gaan per draagbaar vanaf de eerstehulpposten naar de oostelijke kanaaloever. Zo mogelijk per auto gaan ze vandaar naar de hulpverbandplaatsen. Vervoer over het water van de Zuid-Willemsvaart, riviertjes, beken en lopen is niet mogelijk. De sectorcommandant regelt het vervoer vanaf de hulpverbandplaatsen, de verzamelplaatsen voor gewonde soldaten, die nog marschvaardig zijn, de hoofdverbandplaatsen en de hygiënische omstandigheden in de gehele sector. Voor de groep Gemert is de kerk van De Mortel de verzamelplaats ( kaart 1) voor de marschvaardige gewonden. Hier kunnen de gewonden bij aankomst desgewenscht in nabij gelegen gebouwen rusten, terwijl gelegenheid is hen te laven en opnieuw verbanden aan te leggen. Een hoofdverbandplaats ( kaart 1 en 3) komt in de Latijnse School in Gemert. Gelijkvloers zijn zes lokalen beschikbaar; twee van 6×6 m en 4 m hoog, twee van 6×5 m en 3½ m hoog en ook twee kleine lokalen. Ook de bij het gymnasium horende woning van de rector kan als hoofdverbandplaats worden ingeruimd. Zij dient tevens als kantonnementsziekenverblijf. Gebruikt kunnen worden twee lokalen van 5×6 m en 2½ m hoog. Het Wit-Gele Kruis zal voor bedden en beddengoed zorgen in overleg met de voorzitter, gemeentegeneesheer Kuijper. De zusters van het missiehuis zijn bereid om te assisteren, als er niet voldoende geneeskundig personeel is. Een veterinaire post ten behoeve van verzorging van de legerpaarden komt in één van de stallen van wat genoemd wordt ‘complex Daalhorst’ (zie kaart 3) ten zuiden van Gemert. De post staat echter ingetekend bij de Armenhoef aan het eind van de Kromstraat.

Gemert vrij van besmettelijke ziekten

De verkenner van de noordelijke sector rapporteert over de geneeskundige en hygiënische omstandigheden in Gemert6: Hygiënische toestand in de gemeente (onderdeelen van de gemeente): – Besmettelijke ziekten komen niet voor. – Het drinkwater is welwater van goede tot vrij goede hoedanigheid. De bruine kleur berust op ijzerzouten. Het water is smakelijk en goed voor drinkwater. De groepsverkenners daarentegen vinden het welwater van middelmatige kwaliteit. Zij vrezen een tekort aan gezond drinkwater: Regenwater wordt slechts sporadisch opgevangen, terwijl de resultaten, verkregen met het slaan van Norton-pompen negatief moeten worden geacht. Het is dus wel zaak deze aangelegenheid nader onder de oogen te zien, want op den langen duur kan, bij bezetting van de groep, watergebrek ontstaan. – Afvoer van faccaliënen afval geschiedt in beerkuilen nabij de woningen. – Badgelegenheid des zomers in de Aa nabij Koks, 2½ KM noordwestelijk van Gemert; ’s winters kan bij een der fabrieken eene gelegenheid tot baden worden ingericht. Geneeskundig personeel en materieel dat beschikbaar kan worden gesteld: – Te Gemert is een z.g.n. Gasthuis, zijnde een oude mannen- en vrouwenhuis; een gedeelte daarvan is bestemd tot opname van lijders aan besmettelijke ziekte. Verpleging kan door de zusters van het Gasthuis (ongediplomeerd) geschieden. – Bij den aanvang der mobilisatie waren noodziekeninrichtingen geheel compleet ingericht bij de Zusters van Nazareth, het Gasthuis en in het Jezuitenklooster7, totaal ±80 bedden. – de gemeentearts (Dr. Kuijper) is bereid hulp te verleenen. – een gediplomeerde wijkverpleegster is aanwezig. Kaart 3. De geplande situatie rondom het groepsstafkwartier (wit-blauwe vlaggetje) in Gemert met de drie reservebataljons Infanterie (VI, VII en VIII), het hoofdmunitiemagazijn in het klooster, de aanvullingsplaats, de hoofdverbandplaats (HdV) en de veterinaire post bij de Armenhoef in de Kromstraat5. Vervoermiddelen, welke beschikbaar kunnen worden gesteld: – Een brancard voor ziekenvervoer is aanwezig. – Auto’s, voor ziekenvervoer bruikbaar te maken, zijn aanwezig bij v.d. Musschenbroek8 op +5 K.M. van Gemert en bij C.H. van de Aa te Handel (3½ K.M. van Gemert). – Rijtuigen op veeren zijn aanwezig bij: Theo de Vries 3 stuks, Korsten 1 stuk, Van de Worp te Handel 1 stuk. – Bij Eekelenboom en Oskam9 in de Peel op 5 K.M. afstand zijn open wagens beschikbaar.

De stelling Gemert in een landschap van het bekende Brabantsche onoverzichtelijke type

De werkelijke stelling met loopgraven, schuilplaatsen en geschut is gedacht bij de Zuid- Willemsvaart. Zelfs de achterliggende tweede stelling blijft een flink eind van Gemert af. Daarom blijven de details hier achterwege met uitzondering van die, welke direct aan Gemert verbonden zijn. Een mogelijke derde stelling, als achterhoedestelling, kon dichter bij Gemert komen. Evenwel hebben de gehouden verkenningen aangetoond, dat zich in het onoverzichtelijke terrein ten O. van de Kleine Walgraaf (Snelleloop) geen verdedigingslijnen met eenige afstootende kracht bevinden. Ook het grotere geschut zal niet in Gemert opgesteld worden. De dichtstbijzijnde kanonnen komen te staan bij het Boonhol op de Broekkant. Zij worden van munitie voorzien vanuit het hoofdmagazijn, wat wel in Gemert ingericht wordt. Luitenant-kolonel C.E. Baud verkende met assistentie van kapitein P.W. Best en de 1e luitenanten P.H. Schoute en C.A. Hooterp van 20 tot en met 25 augustus 1917 Gemert en omgeving. Het is de verkenners opgevallen, dat het terrein in en om de stelling van het bekende Brabantsche onoverzichtelijke type is met talrijke heggen, hoogere terreinafscheidingen en boomgaarden. Deze laatsten vindt men in hoofdzaak nabij de dorpen en gehuchten. De kunstwegen en breedere landwegen zijn over het algemeen aan weerszijden begrensd door flinke boomen of hoog opgaand hout. Voor de aanleg zullen benodigde kruiwagens, karren en andere materialen bij burgers worden gevorderd. Bepaald is dat zulks niet zal zijn bij Gemertenaren, maar wel bij inwoners van Lieshout, Beek en Donk en Aarle-Rixtel. Dit geldt ook voor de als werkkrachten in te zetten burgers. De niet meteen benodigde vervoermiddelen en materialen gaan naar het groepspark in Gemert bij de Houtzagerij, waarmee mogelijk het bedrijf van J.B. Groeneweg & Zn. Aan het Binderseind bedoeld is. De kosten voor de aanleg van de stelling Gemert laten een raming zien van minstens 320.000 gulden. Voor de 72 kilometer lange en 10 meter brede draadversperring is 7.200 kilometer prikkeldraad en 360.000 strekkende meter sparhout nodig; een kostenpost van 72.000 gulden. De aanleg zal 560.000 manuren vergen. De 760 aan te leggen schuilplaatsen gaan minstens 246.000 gulden kosten en vragen om zo’n 200.000 meter hout van diverse aard en heel veel 6- en 3-duimse spijkers. Meer dan 14 dagen zal het graven van de loopgraven en het bouwen van de schuilplaatsen duren. Het hout kan betrokken worden van houthandelaren in Helmond, Veghel en Sterksel, maar ook bij J.B. Groeneweg10 te Gemert. Gemert zal gespaard blijven van verwijdering van gebouwen en begroeiing die het blikveld be- lemmeren of die de vijand een goede uitkijkpost bieden. In Aarle-Rixtel en Beek en Donk komen wel huizen en fabrieksschoorstenen voor sloop in aanmerking. Zelfs de alleenstaande Oude Toren bij Beek zal ten prooi vallen aan dynamiet, als die in handen van de vijand dreigt te vallen. Van daaraf kan men veel van de omgeving strategisch bekijken, tot in Gemert toe. Van het dorp Gemert is alleen het dak en de toren van de kerk te zien, van de Mortel eveneens, doch bovendien een strook gronds, zich voor het oog van den waarnemer uitstrekkende van 25 o/oo Rechts tot 40 o/oo Links van laatstbedoelden toren en waarschijnlijk omvattende het hoogere terrein nabij Boekend, Kranebraken en Ren.

Terugtrekken achter de Snelleloop

De vijand kan de Nederlandse soldaten wel eens op de vlucht doen slaan en hen achtervolgen. Het is goed om dan te weten welke terugtochtwegen het beste naar de dan door de Nederlanders in te nemen opnamestellingen ( kaart 1) leiden. Voor de groep Gemert is een terrein achter de Snelle Loop geschikt. Dat is te bereiken via de weg Beek-Gemert en de weg Donk-‘Lekkerstraat’-Gemert. Het terrein ten O[osten] van den Snellen loop, dus achter de aldaar in te richten opnamestelling, is zeer bedekt en alle perceelen bouw- of weiland zijn omgeven door opslag van elzenhout of wilgen hout, terwijl in de richting van Oost naar West nog vele rijen dunnen eikenboomen loopen. Verplaatsing van troepen in en achter de stelling kan daardoor ongezien geschieden, terwijl ook van uit de lucht weinig zal kunnen worden waargenomen. De Snelle Loop zelf is, voornamelijk met het oog op de ten Westen daarvan gelegen drassige gronden, een belangrijke hindernis. Langs de Snelle Loop kan echter nergens worden ingegraven zoodat de gevechtsdekkingen er geheel zouden moeten worden opgeworpen. Het voorterrein – alzoo het terrein ten Westen van den Snellen Loop is eveneens zeer bedekt, zoodat zonder het verrichten van belangrijke opruimingen er – ook voor infanterie – geen schootsveld aanwezig is. Intusschen bestaat het hout aldaar slechts uit laag elzen- en wilgenhout, zoodat bij eenigen tijd van voorbereiding er geen bezwaar zou zijn het benoodigde schootsveld te verkrijgen. Ook langs de wegen, waarlangs de terugtrekkende troepen zich zullen moeten bewegen moeten opruimingen plaats hebben, in de eerste plaats ten behoeve van de artillerie. Aan weerszijden van den straatweg zouden achter den Snellen Loop opstellingen voor 2 bataljons zijn te maken, ten einde al naar gelang van omstandigheden 2 bataljons ter eene en 1 bataljon ter andere zijde of omgekeerd te kunnen aanwenden. De sectorrapporteur is het niet eens met de plaatsen voor de artilleriestellingen, die de groepsverkenner op het oog heeft. De luitenantkolonel vindt dat ze op ongeveer 500 meter achter de Snelle Loop moeten komen. De kolonel geeft echter de voorkeur aan de percelen ten westen van Boekent aan de weg Gemert-De Mortel. Aldaar is een hoog terrein vanwaar de weg Gemert-Beek kan worden ingezien. Bedoeld wordt waarschijnlijk de akkers aan weerszijde van de Broekstraat en aan de westkant van de Oudestraat. Omdat de artillerie niet van de nieuwste richtmiddelen is voorzien, werkt dat in het voordeel. Het terrein zal ook beter in te richten zijn, dan het lage terrein bij de loop. De beide terugtochtwegen naar de Snelle Loop passeren de Aa. De twee bruggen moeten voorbereid worden op vernieling en de richting van de vuurmonden zal daarop moeten zijn vastgelegd.

Tot slot

De beste oorlog is géén oorlog. Gelukkig hoefde de stelling Gemert niet ingericht te worden en ontstond hier geen slagveld met duizenden doden en vermisten. Er resten in en om Gemert geen loopgraven, schuilplaatsen en militaire begraafplaatsen uit de Eerste Wereldoorlog, zoals op de Belgische ‘slachtvelden’. Geen conflictarcheologie en oorlogstoerisme rond WO I in Gemert. Archeologen kunnen geen Eerste- Wereldoorlogssporen bovenhalen en de VVV kan geen trips en evenementen naar de stelling Gemert organiseren, zoals in België op de Flanders Fields. De Gemertenaren hoefden in 1917 niet massaal naar het kanaal om te kijken hoe duizenden Nederlandse soldaten daar druk waren met het graven van loopgraven, bouwen van schuilplaatsen en plaatsen van tientallen kanonnen en mitrailleurs. Moeten we dat erg vinden? Nee, een wereld zonder oorlog is het beste en ook interessant.

Noten:

1. In januari 2014 is Hans van de Laarschot gestart met het project Peel. In de archieven bij het Nationaal Archief in Den Haag bevindt zich onnoemelijk veel informatie over de Peel. Die wordt gefotografeerd en digitaal mee teruggenomen naar de Peel. Maandelijks wordt een portie daarvan bewerkt en voor iedereen vrij beschikbaar gesteld in ‘Peelbronnen’ op de website www.oorlog-depeel.nl, waarop ook alle authentieke stukken over de militaire verkenningen van de stellingen in 1917 geplaatst zullen worden. Veel andere Peelbronnen bevatten informatie over Gemert en Bakel.

2. Zie www.oorlog-depeel.nl > Peelrapporten > Peelrapport 1912.

3. Op de topografische kaarten, gebruikt door de verkenners, zijn langs de hoofdwegen (o.a. de weg langs de Zuid- Willemsvaart) met de letters MP mijlpalen weergegeven. Elke mijlpaal heeft zijn eigen nummer. Ze zijn ook deels vermeld op de handgetekende kaarten van de stelling Gemert. Zie de afgebeelde kaarten.

4. Hebben de sectorverkenners zich hier vergist in de naam van het koffiehuis? De naam “De Keizerskroon” is bij navraag een voor Gemert onbekende naam gebleken. Wordt misschien Keizersbosch bedoeld?

5. Het rood-witte vlaggetje staat voor het sectorstafkwartier, maar dat is een misser van de verkenner van de Groep Gemert. Het sectorhoofdkwartier is gepland in Bakel.

6. Voor de Groep Gemert worden ook de geneeskundige en hygiënische omstandigheden in Bakel en Boerdonk beschreven.

7. Het Jezuïetenklooster was gevestigd in het kasteel van Gemert.

8. Van de Musschenbroek zat op de Annahoeve op de Dompt in Elsendorp.

9. Boerderijen op landgoed De Sijp in Elsendorp.

10. Zie voor de geschiedenis van dit bedrijf: Anny van de Kimmenade-Beekmans. Kuiperij Groeneweg: opkomst, groei en verval. In Gemerts Heem, 2000, nr. 4. Dit artikel staat ook op de website van de heemkundekring: www.heemkundekringgemert. nl.

Bronnen:

Nationaal Archief, Den Haag, Hoofdkwartier Veldleger, nummer toegang 2.13.16, inventarisnummer 256. Rapport noordelijke sector Stelling Zuid-Willemsvaart en rapport Groep Gemert.

2020-04-Gemert-verdedigd-in-14-‘18.pdf