2024-1_KAPITTELSTOKJES – Skoefelde Napoleon op Esp?

Naar pdf-bestand klik hier

(door Simon van Wetten)

In het gemeentearchief is een aantal ferme boeken terug te vinden die de transporten van onroerend goed in de Franse Tijd uitvoerig vermelden. In zo’n overzicht met betrekking tot Bakel staat een verrassende mededeling. Het betreft de hoeve Esp. Deze omgrachte Commandeurshoeve uit de 15e eeuw werd in 1485 gekocht door de Duitse Orde en bleef ruim driehonderd jaar eigendom van de Commanderij Gemert. Maar op de 26e der Wintermaand 1809 werd alles anders. Rentmeester der Domeinen Joh. Robijns verkoopt op die dag de hoeve. U kent de verkrijger vast wel. Dat is namelijk Zijne Majesteit de Keizer van Frankrijk en Koning van Italië. Napoleon Bonaparte dus. Naast zijn Keizer-rijk en de Veroverde Gebieden was hij nu ook de trotse eigenaar van een huis, schuur, stalling, hof en aangelag genaamd de hoeve Esp, met daarbij zes percelen land, groes en houtwas. Ik ben benieuwd of de bewoners van het buurt-schap Esp de nieuwe eigenaar daar ooit hebben zien skoefelen.

 

2024-1_Elzenheggen als cultuurhistorisch fenomeen

Naar pdf-bestand klik hier

Jan Timmers

Op een aantal plaatsen in Gemert-Bakel zijn nog oude elzenheggen in het landschap aanwezig. Op de meeste plaatsen zijn ze verdwenen, maar bijvoorbeeld in natuurgebied de Biezen staan nog oude geknotte elzenheggen. Voorheen kwamen ze veel voor, maar bij de ruilverkaveling werden ze als hinderlijke begroeiing verwijderd. Waar ze nu nog zijn overgebleven, is goed onderhoud belangrijk voor het behoud.
Elzenheggen zijn destijds aangeplant als hakhoutheggen tussen kleine weidepercelen. Natte gebieden zoals broeklanden en beekdalen waren doorgaans niet geschikt voor akkerbouw, maar alleen als weiland of hooiland. Daarvoor moest dat natte gebied eerst worden ontwaterd. Er werden tussen de kleine weidepercelen smalle slootjes gegraven. Aan weerszijden van die slootjes werd vervolgens een rij elzen aangeplant voor de houtproductie. De heggen dienden tevens als veekering en de boomwortels zorgden voor stevigheid van de slootoevers. De heggen werden ongeveer elke zes jaar gekapt ten behoeve van stookhout en geriefhout. Na de eerste wereldoorlog ontdekten boeren het nut van prikkeldraad als veekering. Voortaan werden weilanden omheind met prikkeldraad om het vee bij elkaar te houden. Het prikkeldraad werd doorgaans tegen ingegraven weidepalen gespijkerd met krammen. Bij weidepercelen die met elzenheggen waren omgeven, waren geen weidepalen nodig. Het prikkeldraad werd daar tegen de stammen van de elzenheggen gespijkerd. Alleen op open plaatsen in de heg waren weidepalen voor de afrastering nodig. Als de elzenheggen weer gekapt moesten worden, werden de stammen niet bij de grond afgezaagd, maar een stuk hoger, zodat het prikkeldraad gehandhaafd kon worden. Op die manier zijn geknotte elzenheggen ontstaan. Voor de ruilverkaveling kwamen deze kleine weidepercelen met slootjes en geknotte elzenheggen heel veel voor. Op sommige plaatsen zijn dergelijke weilandjes behouden gebleven. Dat is bijvoorbeeld het geval met de Negen Weitjes in de Biezen, omdat dit gebied bewust buiten de ruilverkaveling werd gehouden. De Biezen werd natuurgebied en de weitjes verloren langzaamaan hun functie als weiland. Bovendien was er nauwelijks meer behoefte aan stookhout. De elzenheggen rond de weitjes zijn om die redenen niet meer op de traditionele manier onderhouden. Het gevolg is dat ze langzaamaan veel breder zijn geworden en dat de oude knot-elzen grotendeels zijn verdwenen.

Herstel van geknotte elzen langs de Snelleloop

 Cultuurhistorisch gezien is het behoud en herstel van geknotte elzenheggen erg waardevol. Ze zijn bijzonder zeldzaam geworden. De combinatie met smalle slootjes tussen die heggen bestaat nauwelijks meer. Bij de aanleg van een EVZ (Ecologische Verbindings Zone) langs de Snelleloop in 2003 ontstond de mogelijkheid om een eerste deel van de landweer terug te halen, waarbij een stuk van de dubbele loop weer hersteld werd. Tegelijk deed zich een kans voor om ook elzenheggen te herstellen. Aan de Beek en Donkse kant van de Snelleloop lag van oudsher een rij weidepercelen tussen die Snelleloop en de weg Biezen, onderling gescheiden door slootjes. Die weidepercelen waren in het verleden aan particulieren uitgegeven, onder de voorwaarde dat elke eigenaar het onderhoud van het stuk wal bij de Snelleloop, dat grensde aan zijn perceel, voor zijn rekening nam. Op oude kaarten is dat landschappelijk beeld goed zichtbaar en duidelijk aanwezig. Dat traditi-onele beeld van slootjes en elzenheggen langs de Snelleloop is deels hersteld. De afspraak met Staatsbosbeheer was dat de heggen op de traditionele manier onderhouden zouden worden. Dat betekent afkappen om de zoveel jaar. Daarbij is het van belang om te kappen op ca heuphoogte, dus op de traditionele manier, waardoor geknotte elzenheggen ontstaan.

Natuuramnesie

 In zijn proefschrift Natuuramnesie beschrijft Marc Argeloo het fenomeen ‘shifting baseline syndrome’: “De kennis van de rijkdom van de natuur verdwijnt uit ons collectieve bewustzijn. De maatschappelijk aanvaarde normen veranderen geleidelijk als gevolg van een gebrek aan ervaring, ge-heugen en/of de kennis van de vroegere toestand ervan. Elke nieuwe generatie weet niet meer hoe anders, en vaak rijker, de natuur was ten tijde van de jeugd van hun ouders of grootouders”. Door de ruilverkavelingen is het cultuurlandschap van zo’n honderd jaar geleden flink op de schop genomen. De ruilverkaveling Gemert-Bakel had plaats in de jaren 80 van de 20ste eeuw. Hoe het landschap daarvoor er in het echt uitzag, is bijna uitsluitend bekend bij mensen van vóór de verkaveling. Een nieuwe generatie van bestuurders, plannenmakers, landschapsontwerpers en natuurbeheerders is niet op de hoogte en kiest als referentiepunt haar eigen jeugdjaren. In een bijdrage op het social mediaplatform LinkedIn constateert Joks Janssen dat het shifting baseline syndrome ook bij het cultuurlandschap en het landschappelijk erfgoed optreedt. “Wat er vroeger was maar nu niet meer, neem je simpelweg niet waar. Zodoende vertrekt iedere generatie vanuit het beeld van de natuur en het cultuurlandschap, zoals het zich op dat moment voordoet, en ontwikkelt op basis daarvan eigen criteria.” Het zou nuttig zijn als bestuurders en plannenmakers zich bewust worden van hun vaak gebrekkig zicht op het landschap van het (recente) verleden. Bij het onderhoud van oude elzenheggen zien we nu ook een voorbeeld van het shifting baseline syndrome.

 Bronnen:

– Jan Timmers, Het historisch landschap aan de benedenloop van De Snelle Loop, Gemerts Heem 2005, nr 1
– Marc Argeloo, Natuuramnesie. Hoe we vergeten zijn hoe de natuur er vroeger uitzag, Amsterdam 2022.
– Jan Timmers, Landschappelijk erfgoed: verrijking van de leefomgeving. In: Ger van den Oetelaar, Jan van der Straaten, en Jan Timmers, Het stroomgebied van de Dommel, een landschapsbiografie, Woudrichem

BIJSCHRIFTEN BIJ ILLUSTRATIES:

Oude geknotte elzenheggen langs de Negen Weitjes in 2009. De heggen zijn helaas breder geworden en veel van deze cultuurhistorische monumentjes zijn inmiddels door het ontbreken van traditioneel onderhoud gesneuveld.

 Een rij elzen langs een slootje in de Negen Weitjes in 2009. Op de voorgrond een geknotte els. Daarnaast elzen die veel lager afgezet zijn. Die zullen dateren van de tijd dat er nog geen prikkeldraad werd gebruikt.

 De Negen Weitjes in de Biezen omstreeks 1900. Niet alleen de Negen Weitjes waren omzoomd met elzenheggen, maar nagenoeg alle weilanden. De zwarte streeplijn geeft de gemeentegrens aan. Op die grens ligt een landweer uit de 15de eeuw. De Negen Weitjes liggen net over de grens in Aarle-Rixtel.

 Geknotte elzenheg in Uden omstreeks 2000.

Links de elzenheggen langs weilanden bij de Snelleloop met slootjes en elzenheggen erlangs omstreeks 1900. Ze zijn deels hersteld. Rechts een moderne satellietfoto waarop met zwarte lijnen de plaats van de oude heggen in 1832 is ingetekend. De elzenheggen liggen nu verder uit elkaar dan oorspronkelijk het geval was.Nieuwe slootjes met rijen elzen aan weerszijden werden langs de Snelleloop gerealiseerd bij de aanleg van de EVZ. De linkerfoto is gemaakt in 2009, een paar jaar na de aanleg. De rechterfoto is van 2024. Het slootje is niet meer te zien.

Geknotte heg bij de Derdesteeg in Gemert.

 Foto boven:De elzenheggen langs de slootjes zijn deels vlak boven de grond afgezet. De bedoeling was dat de elzen op circa een meter hoogte zouden worden afgezet, zodat rijen met knotelzen zouden ontstaan.

 Foto midden: Een oude heg van elzen en beuken langs de Galgeveldseweg, geknot op heuphoogte, zoals dat traditioneel gebeurt.

 Foto onder: Elzenheg langs de Galgeveldseweg, die weer toe is aan een nieuwe knotbeurt.

 

 

 

2024-1_De weg naar Beek en Donk die er niet kwam

Naar pdf-bestand klik hier

C a s p e r K a l b

Discussies over de aanleg van wegen zijn van alle tijden. Tegenwoordig zijn nieuwe wegen vaak bedoeld om de dorpskernen te ontzien, in het midden van de 19e eeuw was er vooral behoefte aan goede verbindingen van dorpscentrum naar dorpscentrum. De snelst mogelijke fietsroute naar Helmond staat inmiddels hoog op de agenda, maar rond 1840 was het ook al de vraag hoe de Brabanders zo snel mogelijk van Veghel naar Helmond konden en weer terug. De gemeenten Gemert en Beek en Donk roerden zich natuurlijk ook in dit vraagstuk.
De Bossche archieven van de provincie en Rijkswaterstaat schetsen een beeld van de ontstaansgeschiedenis van het wegenpatroon tussen de verschillende dorpen. In 1839 werd in de verga-dering van Provinciale Staten de toestand van de gemeentewegen ter sprake gebracht. Die was niet best en dit stond een ‘gemakkelijke communicatie tusschen de Gemeenten’ in de weg. De provin-ciale afdeling Financiën concludeerde: ‘ofschoon het in het belang der Gemeenten zelve is, daarop bedacht te wezen, en den verbeteringen der wegen daarterstellen, wordt zulks evenwel dikwijls verzuimd, en uit onachtzaamheid en mindere belangstelling der Bestuurders verwaarloosd, en ook bij andere, uit onvermogen der plaatselijke financiën om zulks geheel ten laste der Gemeente te doen, nagelaten.’ De gemeentebesturen hadden er geen zin in en/of geen geld voor (over). Dat moest veranderen en er was ook provinciale subsidie beschikbaar om de gemeenten hierbij te ondersteunen. Vandaar dat werd uitgevaardigd dat de gemeentebesturen hun verlangens kenbaar moesten maken en ontwerpen moesten indienen om de verbindingen met andere gemeenten te verbeteren. In mei 1840 deed het districtshoofd van Rijkswaterstaat verslag van zijn pogingen om een nieuwe weg te faciliteren tussen Gemert en Sluis 6 aan de Zuid-Willemsvaart. Op deze plek werden alle goederen die van Gemert kwamen en voor Gemert bestemd waren geladen en gelost. De districtsfunctionaris meldde: “Men heeft reeds veel gesproken dat die van Gemert eenen regteren weg dan den tegenswoordigen wilden maken, doch dit heeft op den onwil van sommigen om hunnen grond hiervoor af te staan schipbreuk geleden. Men is zelfs zoo ver gegaan van eenen straatweg of eene vaart van Gemert naar sluis 6 te willen maken, doch ook dit is blijven zitten.” De nieuwe route van 7 tot 8 meter breed zou door het broekgebied lopen, leiden tot een tijdwinst van 15 tot 20 minuten en met de aanleg van twee bruggen en duikertjes zouden de onkosten beperkt kunnen blijven. De districtsman zou het wel eventjes fiksen: “Ik nam de kadastrale kaart ter hand en liet mij het terrein aanwijzen, hetgeen ik tamelijk kende, en overtuigde van de gegrondheid der bekomene mededeeling. Met de leden van den raad opperde ik eenige bedenking tegen het aanvragen van eenen tol of passagegeld, hetgeen altoos belemmering zoude veroorzaken, zeide dat u om dit voor te komen waarschijnlijk wel zoude genegen zijn tot het verleenen van eenige subsidie uit de provinciale fondsen en dat, daar Gemert meerder belang dan Beek en Donk bij dien weg had, die gemeente waarschijnlijk hiertoe ook wel zoude willen bijdragen, waartoe ik mij aanbood het bestuur over te halen.” Hij kwam echter van een koude kermis thuis. Zijn verslag eindigt als volgt: “Niemand te Beek en Donk had bij dien weg belang dat de weinige huisgezinnen die bij sluis nr 6 wonen, als die van Gemert het goed op de kar hebben dan komt het er weinig op aan of zij een kwartier uur korter of langer varen, zij zullen er toch wel komen. Zij wilden hun kostelijk broek niet ten plaisiere van die van Gemert vergraven, en bruggen leggen die er niet noodig zijn, en soortgelijke boere-argumenten meer. En wat ik hiertegen mogt inbrengen, het hielp niet, zoo dat ik het op moest geven.” Uit dit verslag is op te maken dat de gemeente Beek en Donk roet in het eten gooide. Het duurde tot het najaar van 1841 dat het onderwerp weer op de radar kwam. Dit had te maken met het voornemen – op initiatief van de gemeente Helmond – om een verbeterde verbinding tot stand te brengen tussen Helmond en Veghel. Lees: een verharde weg. Hier hadden de tussenliggende dorpen natuurlijk ook baat bij. Gemert meldde zich in september 1841 bij de provincie om een plekje aan tafel en uiteindelijk op de route te krijgen, daar het gemeentebestuur ‘de rigting van den straatweg van Helmond over Gemert voor deze gemeente in het grootst mogelijk belang’ beschouwde. Het zou de ruim negenduizend zielen van Aarle-Rixtel, Beek en Donk, Gemert en Erp aanzienlijk meer mogelijkheden geven om niet alleen elkaar, maar ook de grote steden te bereiken. Het verzoek van Gemert kwam ook in de gemeente Beek en Donk aan en eind oktober mengden de Beek en Donkenaren zich in de discussie. Zij constateerden dat de aanleg van de weg zich richtte op de bestaande route, maar het gemeentebestuur bracht een alternatief ontwerp in: de rechte weg naar Sluis 6 kwam weer op tafel. Blijkbaar was er bij de buren sprake van voortschrijdend inzicht. De argumentatie was dat het ‘tevens voor den handelstand van Gemert en zelfs voor Boekel en elders zeer wenschelijk zoude zijn als daardoor aanmerkelijk nader bij de Zuid Willemsvaart en juist aan Sluis nr. 6 alwaar de geschiktste gelegenheid tot berging en opslag van koopwaren gevonden wordt.’ Uitvoeringsproblemen zagen die van Beek en Donk niet. Het was zeer aannemelijk dat de gronden voor deze weg beschikbaar zouden worden gesteld door de grondeigenaren, omdat men ‘alleen zoude te doen hebben met den Heer Mr. A. van Riemsdijk welke men vertrouwt diens grond voor eene zoo nuttige onderneming gratis zal willen afstaan, hetwelk eveneens het geval is met Jonkheer de Jong van Beek en Donk als eigenaar van den grond en weg, van af Sluis No 6 tot nabij het dorp alhier als welke bereids daartoe aanbieding heeft gedaan behoevende voor het overige slechts broekgrond aan deze gemeente in eigendom competerende te worden onteigend.’ De brief van Beek en Donk eindigt met de toezegging dat als dit voorstel zou worden aangenomen, de gemeente bereid was om hierin naar evenredigheid financieel te participeren, en dat zou ook voor Aarle-Rixtel gelden. Het voorstel werd in november vanuit Gedeputeerde Staten doorgestuurd naar de mensen van Rijkswaterstaat, voor ‘consideratiën en advies’. Helaas is uit de archieven (nog) niet naar voren gekomen hoe er vervolgens mee is omgegaan. De kwestie is afgedaan in juni 1842 en de weg is er niet gekomen. Was Van Riemsdijk wellicht toch niet zo genegen om zijn gronden gratis af te staan voor deze nieuwe weg? Is het plan door het gemeentebestuur van Gemert afgewezen vanwege de waarde van het gebied rondom het kasteel? Of waren die van Gemert simpelweg uit rancune niet voornemens om nu het plan van Beek en Donk over te nemen, waar dit eerst door die van Beek en Donk werd weggewuifd? We weten het (nog) niet, maar deze kwestie had de westkant van Gemert voor hetzelfde geld een heel ander aanzien kunnen geven.

Noten:

  1. BHIC, Rijksarchief in Noord-Brabant, Provinciaal Bestuur BHIC, toegang 17 inventarisnummers 5468 en 12419;
  2. BHIC, Rijksarchief in Noord-Brabant, correspondentie Rijkswaterstaat 1811-1953, toegang 262, inventarisnummer 1149.

 

BIJSCHRIFTEN BIJ ILLUSTRATIES:

De ingediende schets door de gemeente Beek en Donk. De oranje lijn is volgens de legenda ‘den geprojecteerden klinkerweg op dit plan aangeduid. De twee verschillende leidingen van den weg bij inkom des dorps worden voorgesteld om daarvan de beste te kiezen.’

De route van de door Beek en Donk gewenste klinkerweg, geprojecteerd op de hedendaagse luchtfoto. (bron luchtfoto: kadastralekaart.com)

 

 

GH 2024-1_Johan Claassen veelzijdig kunstenaar van De Peel

Naar pdf-bestand klik hier

Paul Verhees

In 1966 brandde Magazijn ’t Schaap tot de grond toe af. Een paar jaar later nam een groep jongeren het initiatief om op het braakliggend terrein een volkstuin in te richten. De nog relatief onbekende kunstenaar Johan Claassen was één van hen. Hij beschilderde een muur aan de rand van het volkstuintje. Hij zal wel geweten hebben dat dit kunstwerk geen eeuwig leven beschoren was, maar veel van zijn latere kunst kreeg wel een ereplaats in musea en op exposities.
Johan Claassen werd op 24 maart 1943 geboren in Beek en Donk en overleed op vrijdag 20 oktober 2023 in Bakel. Toch was hij vooral een Gemertse kunstenaar. Hij had ateliers aan de Handelseweg, aan de Scheiweg, in een lokaal van de voormalige meisjesschool Nazareth aan het Binderseind en tenslotte verscholen in de bossen aan de Grotelseheide in Bakel. Hoewel zijn werk tot ver over de landsgrenzen is geëxposeerd, was hij toch vooral een kunstenaar van De Peel.

Johan zocht kunst

 Claassen creëerde geen kunst, hij zocht het en drukte er vervolgens zijn persoonlijk stempel op. Op de website van kunstmakelaardij Metzemaekers uit Oirschot schreef Johan over zijn werk: “Toevallige vlekken, vegen, krassen op papier of ander materiaal, een gevonden stuk hout, restmateriaal van voor andere doelen verzaagd spul enz., zet een reeks van associatieve mogelijkheden in gang, die tegen elkaar worden uitgespeeld. Tevoren is er geen thema of inhoud, ik weet niet wat en zeker niet hoe ik iets zal gaan maken. Via het toeval krijg ik toegang tot vergeten stemmingen, herinneringsbeelden, dromen, waarnemingen. Ik voeg toe, haal weg en blijf open voor onverwachte wendingen. Bijna altijd is er eerst een teveel aan vorm, dus er moet flink geschoffeld worden. Ik veronderstel dat mijn beelden een ineenstrengeling zijn van tegenstrijdigheden en omtrekkende besluipingen van het menselijk bewegen in de wereld, in relatie tot de directe omgeving, de natuur, de liefde, angst en violentie, kleine en grote geneugten, wensen en dromen, geluk en ongeluk.”

 Gezin Claassen

 Johan Claassen was de zoon van Albert Claassen en Maria van der Putten. Ze stichtten een gezin van zeven kinderen, waarin Johan als zesde in de rij de enige jongen was. De oudere zussen van Johan werden geboren tussen 1930 en 1937. Hijzelf werd zes jaar later geboren, maar meer dan welkom, zoals jongere zus Alma bij het afscheid van Johan memoreerde. Ze citeerde hun vader die bij de geboorte van Johan op een in het boek ‘Aeolos’ afgedrukt briefje dichtte: “Kleine Jantje grote vreugde, welkom in ons huisgezin. Wat brengt gij ’n grote vreugde, wat is dit een groot gewin. Dat zoo’n kleine teere kindje zoveel vreugde brengen kan, is voor ons niet te begrijpen lieve kleine Janneman. ‘k Breng U dank o grote schepper voor dit grote gunstbetoon, en ‘k vraag U help zijn Moeder om haar lieve kleine zoon, tot een sterke man te maken naar het lichaam en naar geest. Dat uw grote lieve gave niet is te vergeefs geweest.” Vader Claassen zou niet teleurgesteld zijn, als hij de levensloop van zijn zoon had mogen meemaken. Al op jonge leeftijd was Johan creatief en zijn moeder gaf hem een eigen kamer, waarin hij zich lekker kon uitleven. Na een jaar mulo ging Johan naar de textielschool van meester Scheepers in Gemert. Hoewel in de textielnijverheid niet zijn toekomst lag, kwam de opleiding hem wel van pas toen hij later als kunstenaar veel met textiel ging werken. In zijn driedimensionale werk ge-bruikte hij naast metaal en hout ook vaak textiel.

Willi Martinali

 Johans vader was metaalarbeider bij Van Thiel’s schroefboutenfabriek in Beek en Donk en was daarnaast een verdienstelijk violist. Hij bespeelde een met zigeuners geruilde viool. Hij gaf ook vioollessen. Eén van zijn leerlingen was Willy Martinali, die het talent van Johan ontdekte. De in 1914 in Beek en Donk geboren Martinali vestigde zich in de Tweede Wereldoorlog in Deurne. Hij trok na de oorlog samen met de Gemertse kunstenaar Jan van Gemert als straatmuzikant door de regio, maar ontwikkelde zich ook tot een gerenommeerd textielkunstenaar. Het was deze Willi Martinali die Johan Claassen stimuleerde om zich te scholen aan de Academie voor Industriële Vormgeving in Eindhoven – de huidige Design Academy.

Landarbeidershuis

 In Eindhoven kreeg Claassen schilderles van de Eindhovense kunstenaar Ruud Peeters en leerde hij tekenen van Kees Bol, die was opgeleid aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag. Na zijn avondstudie aan deze Academie voor Industriële Vormgeving (1963-1966) trouwde hij in 1966 – het jaar waarin zijn vader overleed – met Jeanne van de Ven. Ze kochten een oud landarbeidershuis aan de Handelseweg vlak bij Pelgrimsrust in Gemert. Met familie van Jeanne en vrienden knapte hij het op tot een kunstig en knus huis. Drie jaar later hielp Johan de oude boerderij van zijn zus Alma en zwager Ad opknappen. Hij herstuukte de muren met zijn blote handen.In hun huis aan de Handelseweg kre-gen Johan en Jeanne twee kinderen: in 1967 Bjorn en twee jaar later Ca-sper. En in die tijd rees ook de ster van Jan Claassen als kunstenaar. Al in 1970 exposeerde hij in het Noordbrabants Museum en in 1971 in het Stedelijk Museum Amsterdam. ‘De schoonheid van het onooglijke’ was een van de vette krantenkoppen, gewijd aan zijn kunst.

Collecties

 In de jaren zeventig werd het werk van Johan Claassen opgenomen in vooraanstaande collecties zoals die van het Frans Hals Museum in Haarlem, het Stedelijk Museum in Amsterdam en Museum Beelden aan Zee in Scheveningen. Ook de Rijksdienst Beeldende Kunst, het Rijksmuseum Twenthe in Enschede, het Brabants Museum in Den Bosch, het Textielmuseum in Tilburg en de stedelijke musea van Haarlem en Nijmegen na-men werk in hun collectie op. Verder is zijn werk te vinden in de gemeentelijke kunstcollecties van Uden, Gemert-Bakel, Rosmalen en diverse andere gemeenten.Ook veel werk is in particulier bezit. Zijn zus Alma memoreerde tijdens zijn afscheidsdienst: “Zelfs toen mijn Ad het presteerde, ‘n groot oud reliefwerk-in-terracotta uit de jaren zestig van jouw hand, gewoon van een andere kleur te voor-zien, kon je er om lachen. Vijftig jaar eerder, toen je van plan was het te vernietigen, kregen we ’t mee naar huis omdat we dát ‘zo’n zeund’ vonden. Dertig jaar hing het aan het voeteneind van ons bed. Toen je erachter kwam dat Ad het had ‘gewit’ reageerde je met een brede smile van ‘Godver-domme jongen, wa hedde gaj lef om een werk van een groot kunstenaar zomaar over te schilderen.’ In ’t wit is ’t nog zeker twintig jaar blijven hangen. Nog maar kortgeleden zag je dat het weer ge-woon terracotta was geworden… ‘Hee…’, zei je en je kon er nog steeds om lachen.”

 Ateliers

 Begin jaren tachtig verhuist het gezin van Johan Claassen naar de Scheiweg en in 1993 trekt hij in één van de ateliers Nazareth aan het Binderseind. “Nazareth heeft het meest voor mij betekend in de tijd dat ik volop schilderde. Ik kon daar profiteren van het prachtige licht dat door de hoge ramen naar binnenviel”, zei hij over die tijd in het boek ‘De kunst van Nazareth’. Vanaf 1999 werkte hij vooral in zijn atelier in de bossen aan de Gro-telseheide. Die grote schuur stond zo vol met kunstwerken en grondstoffen voor nieuw werk, dat hij in zijn laatste levensjaren vaak verzuchtte: “Ik moet dit eigenlijk maar eens opruimen, maar ik weet niet waar ik moet beginnen.”

 Vergeten

 In 2009 publiceerde Galerie Willy Schoots in Eindhoven het boek ‘Aeolos’, waarin het oeuvre van Johan Claassen uitvoerig wordt belicht. “Johan Claassen behoort tot het naoorlogse naar welvaart tot elke prijs riekende Brabant, maar is ook oud genoeg om zich althans te herinneren dat hij iets heeft vergeten dat volstrekt anders was. Dat vergetene is de missing link in zijn autobiografie, de blinde vlek in zijn geestesoog en de duistere grond van zijn kunstenaarschap”, aldus een citaat van kunstcriticus Maarten Beks in Johans boek ‘Aeolos‘.In ‘Aeolos’ tekende Johan Claassen ook enkele van zijn dromen op. Die dromen zeggen volgens hem meer over de totstandkoming van zijn werk dan ‘wakkere taal’. Als kunstenaar staat Johan Claassen te boek als assemblagekunstenaar, beeldhouwer, schilder, tekenaar en graficus, maar de manier waarop Johan zijn dromen opschreef, is ook als een kunstvorm te zien.

Dromen

Zijn dromen inspireerden Johan Claassen niet alleen tot het máken van nieuw werk, door ze op te schrijven wáren het ook kunstwerken. Eén van zijn dromen die hij opschreef in ‘Aeolos’: “Gemert/Bakel, 24 dec. 2007. Ook over mijn vader gedroomd. Zag, hoe hem een mobieltje in zijn handen werd gedrukt, wat ik een gek gezicht vond omdat hij in 1966 overleden is, toen er nog geen mobieltjes waren en de telefoon alleen gebruikt werd voor iets noodzakelijks. ‘Het zal wel weer iets ergs zijn’, dacht ik, en jawel hoor, er was weer eens iemand dood. ‘Wie is het, wie is het?’ schreeuwde ik, omdat hij alsmaar niets zei. Gelukkig was het deze keer iemand die ik niet kende…”Van 1979 tot ver in de jaren ’90 was hij ook docent ruimtelijke vormgeving en tekenen aan de Tehatex van het Mollerinstituut in Tilburg, een beroepsopleiding tekenen, handvaardigheid en textiele werkvormen. Ook gaf hij beeldonderzoek en plastische vormgeving aan de Koninklijke academie voor Kunst en Vormgeving Sint-Joost in Den Bosch en aan de Academie Minerva in Groningen.
Zijn werken waren al begin jaren zeventig te zien tijdens exposities in het Noordbrabants Museum in Den Bosch, het Stedelijk Museum in Amsterdam en het Van Abbemuseum in Eindhoven. Eind jaren zeventig werd zijn werk tentoongesteld in Duisburg, Saarbrücken, Belgrado, Erlangen, Ingolstadt, Aalst/Alost en Reykjavik. Ondanks de internationale belangstelling bleef Johan Claassen toch vooral dicht bij huis zijn inspiratie vinden en zijn werk tonen.

Wolkenobservatorium

 Johan Claassen heeft veel bijzondere werken nagelaten, zoals zijn wolkenobservatorium aan het IJsselmeer uit 1978 en zijn windtekeningen (aeolografieën). Hangend aan een touwtje liet Johan een door de wind bewogen pen op papier tekenen. Ook zijn vogelverschrikkers zijn fameus. Zijn schilderij bij het volkstuintje uit 1966 aan de Kerkstraat hield niet lang stand. Maar in Gemert staat voor het Commanderij College aan de Sleutelbosch nog wel zijn beeld ‘Figuur met zeisvorm’. Na het overlijden van zijn vrouw Jeanne in 1992 leerde hij Dorien Melis kennen, die in dezelfde periode haar echtgenoot verloor. Zij was ook een kunstenares en het klikte tussen die twee. Ze trouwden en samen zetten ze hun werk voort in een maatschap. Ze zouden ook samen exposeren, zoals in 2011 in de Cacaofabriek in Helmond.

Best gezellig

 In een interview in het Eindhovens Dagblad ter gelegenheid van die gezamenlijke expositie Accordate in de Cacaofabriek zeggen ze over elkaars werk: “Johan: ‘Dorien heeft een heel andere aanpak dan ik. Niet zo chaotisch. Bedachtzamer.’ Dorien: ‘Jij bent een echte dromer. Vanuit die wereld ontstaan nieuwe dingen’.”Dorien overleed geheel onverwacht in 2021 en toen brak voor Johan een moeilijke tijd aan. Johan overleed na een kort ziekbed op vrijdag 20 oktober 2023. “Doodgaan is best gezellig”, zei hij in de laatste weken van zijn leven, toen hij veel bezoek ontving. Hij had toen nog actief meegewerkt aan de tentoonstelling ‘Altijd in het nu’ in de Cacaofabriek van acht kunstenaars op leeftijd die werd geopend op 10 december en te zien was tot 11 februari 2024. Op de website van de Cacaofabriek wordt het werk van Johan Claassen kort en bondig beschreven: “Zijn werk heeft een sterk associatief karakter in een mengeling van melancholie en humor. Vaak gaat het over menselijke werkzaamheid in de natuur, de liefde en alledaags geluk, maar eigenlijk gaat het over alles.”

BIJSCHRIFTEN BIJ ILLUSTRATIES:

Claassen in 2019 met recent werk. (Foto Paul Verhees)

 Johan Claassen maakte deze muurschildering in 1970 aan de rand van een volkstuintje op een braakliggend stuk grond aan de Kerkstraat, waar warenhuis Magazijn ’t Schaap was afgebrand. (Archief heemkundekring De Kommanderij Gemert)

 Johan Claassen in zijn atelier in de bossen in Bakel. (Foto Paul Verhees)

Het huisje aan de Handelseweg in Gemert, waar Johan in 1966 na zijn huwelijk met Jeanne ging wonen. (Archief heemkundekring De Kommanderij Gemert)

Een van de kunstwerken die Johan maakte rond het thema Vogelverschrikker. (Foto Paul Verhees)

 Een foto van zijn huis aan de Handelseweg, zoals die is opgenomen in zijn boek ‘Aeolos’.

 Johan Claassen schreef veel van zijn dromen op.

 

 

GH 2024-1_Grenspunt Bribrake of het Diepgat

Naar pdf-bestand klik hier

Jan Timmers      

Bij de oude weg naar Beek en Donk

In 1300 gaf hertog Jan II van Brabant het gebied aan de westkant van de Snelleloop in bruikleen aan de bewoners van Beek en Donk en Aarle-Rixtel. De grenspunten van dat gebied werden beschreven en dat waren tegelijkertijd ook de grenspunten met Gemert. Een ervan is Bribrake. De locatie van dat grenspunt is al eens genoemd, maar waarom het daar ligt, is niet eerder beschreven1. Dat is één van de redenen van dit artikel.
In 1997 kwam Johan van Vlerken uit Aarle-Rixtel op bezoek in de Heemkamer van Gemert. Hij had een stapeltje aantekeningen bij zich over historisch onderzoek dat hij deed. Eén van de onderwerpen betrof het grenspunt Bribrake. In de oorkonde van 4 december 1300 over de uitgifte van de Laarbeekse Broekkant werd de grens van het gebied als volgt omschreven:2 “a molendino dicto Skepstal usque ad debitam divisionem communitatis de Ghemert se extendentem et a divisione eadem de Ghemert usque Bribrake, a Bribrake usque rivum dA et usque Hestebrughe et a dicto loco usque molendinum Skepstal predic-tum ascendendo”. Vertaald is dit: “vanaf de molen van Scheepstal (1) strekkend tot aan het vaststaande grenspunt van de gemeint van Gemert (2) en vanaf dat grenspunt tot aan Bribrake (3) en vanaf Bribrake tot aan rivier de Aa (4) en tot aan de Heesterbrug (5) en vanaf die plaats tot aan de molen van Scheepstal (1)”. Tussen haakjes zijn de grenspunten genummerd. Nummer 1 was de watermolen van Scheepstal, het grenspunt van de voormalige gemeenten Helmond, Bakel en Aarle-Rixtel. Met het vaststaande grenspunt met Ge-mert wordt gewezen op het oude grenspunt van Aarle-Rixtel, Bakel en Gemert tussen Tereijken en camping De Biezen. Vanaf dat punt loopt de grens langs de huidige Snelleloop tot aan de Aa en vandaar weer terug langs de Aa via de Beekse Brug naar Scheepstal. Het gebied betreft dus het deel van de huidige gemeente Laarbeek tussen Gemert-Bakel en de Aa. De conclusie is dat het grenspunt Bribrake ergens langs de Snelleloop ligt. Maar waar dan precies?

De gegevens van Johan van Vlerken

 In het oud administratief archief van Beek en Donk bevindt zich een Maatboek uit 1792. Dat is een register waarin alle particuliere percelen zijn beschreven met hun eigenaars. Een voorloper van het kadaster. Johan van Vlerken vond in dat register op folio 103 bij percelen die de nummers 2292 en 2293 hadden, de aanduiding ’t Diepgat of Bribraken. Hij zocht uit waar dat in Beek en Donk precies was en hij kwam uit bij percelen die op het kadaster van 1832 de nummers D 94, 95 en 96 hebben. Het toeval wil dat niet alleen Johan van Vlerken, maar ook Frans Leenders uit Beek en Donk op zoek was naar Bribrake. Hij was niet op de hoogte van wat Johan van Vlerken had gevonden, maar hij had wel dezelfde conclusie getrokken. Met Frans werd afgesproken om samen een artikel over Bribrake te gaan schrijven met daarin ook het werk van Johan. Daar is het niet meer van gekomen, omdat Frans na een vervelende ziekte overleed. Johan van Vlerken was ons al eerder ontvallen. Frans stuurde destijds zijn bevindingen toe, die hij opstelde in 2016. Een samenvatting daarvan volgt hierna.

De gegevens van Frans Leenders

 In het Maatboek van Beek en Donk uit 1792 vinden we op folio 101v t/m 105 percelen met nrs. 2235 t/m 2362, samen 61 zogenaamde nieuwe erven. Deze percelen waren onderdeel van de gemeenschappelijke gronden en werden door de gemeente op 10 oktober 1791 verkocht aan par-ticulieren.4 Ze lagen merendeels aan de Walgraaf langs de grens met Gemert vanaf de Aa en het Liesveld richting Beekse Dijk en vervolgens naar Grotel. Bij de verkoop van nummers 2292 en 2293 in 1791 door de gemeente staat vermeld: “een perceel gemeente gelegen onder de conven-tionele jurisdictie van Beek en Donk, ter plaatse genaamd het diepgat en soo men vermeend ook van ouds de Briebraken genoemd, groot volgens metinge van den gesworen landmeter Adriaan Coppens 8 lopensen en 36 roeden, een zijde Hendrikus Melis, andere zijde Peter Adrianus van Handel, een eind de gragt en wal en loop van de jurisdictie scheiding van Gemert, ander eind het gemeen broek, heeft hij mits desen wettelijk en erfelijk opgedragen en overgegeven Boudewijn van Besoijen en Huibert Kool”. Precies deze eigenaars vinden we terug in het Maatboek. Daarin staan ook latere eigenaars bijgeschreven. Bovendien vinden we in het Oud Rechtelijk Archief van Beek en Donk de akten van verkoop aan volgende eigenaars. Dat het bij de percelen 2292 en 2293 om Bri-brake oftewel het Diepgat gaat blijkt nog eens uit de verkoopakte van 24-6-1805: “Willem van den Eijnden wonende te Gemert, verkoopt aan Antonij Jansen van den Elsen ook wonende te Gemert, de onverdeelde helft in een perceel nieuwe erve, zijnde groes, genaamd het Diepgat, in het geheel 8 lopensen 36 roeden, aan de gracht, wal en loopje van de jurisdictiescheiding van Gemert en aan het Gemene Broek alhier, een zijde Michiel Jansen van Dooren, andere zijde Peeter Adriaans van Haandel”.5

De Broekkantseweg

Als we nu kijken naar de kadasterkaart van Beek en Donk dan zien we op de eerste plaats een dubbele waterloop, de Walgraaf en de Kleine Walgraaf met een wal daartussen. Een landweer die op die plaats niet meer bestaat en waar nu de Snelleloop ligt. Opvallend is de situatie aan de Gemertse kant van de grens. Het grenspunt Bribrake, later genoemd het Diepgat, ligt precies aan het einde van de Broekkantseweg. Op een kaart uit het archief van het waterschap is te zien dat over beide waterlopen aan weerszijden van de wal een brug aanwezig was. In de legger van de waterlopen van het waterschap werd in 1931 nog vermeld dat bij kadastraal perceel D94 een schoor met balken aanwezig was over de Kleine Walgraaf.6 Een houten bruggetje dus. Nu ligt er aan het eind van de Broekkantseweg nog steeds een brug, maar de weg loopt dood in een Beek en Donkse wei. Een situatie met een lange voorgeschiedenis.

De oude weg naar Beek en Donk

 Grenspunten in de middeleeuwen waren altijd opmerkelijke punten in het landschap. Bij elk grenspunt moest voor iedereen direct duidelijk zijn welk punt bedoeld werd. Bribrake moet ook zo’n punt geweest zijn. We moeten beseffen dat in 1300 de landweer met de dubbele waterloop nog niet aanwezig was. Die werd pas in de tweede helft van de 14de eeuw aangelegd. De grens liep nog door het broekland, waarin weinig herken-bare elementen voorkwamen. Als er dan toch een grenspunt aangewezen moest worden, dan is het niet vreemd als daarvoor een punt gekozen werd langs een bestaande weg. Het tracé van Wijn-boomlaan en Broekkantseweg is een oude route. Dat wegtracé ligt op een hogere dekzandrug, een donk, die de naam Ploesterdonk heeft. Ook de Broekkantseweg ligt wat hoger dan zijn omgeving. Die dekzandrug is een van de weinige mogelijk-heden om het natte broekgebied over te steken. Dat het een oude route is, blijkt ook uit de vondst van vuursteenmateriaal uit de Middensteentijd op het terrein van De Wilde Bertram langs de Broekkantseweg.7 Voldoende reden om ervan uit te gaan dat de weg er al in 1300 moet hebben gelegen. Hoe belangrijk deze weg in het verleden was, blijkt uit meerdere getuigenissen. In 1539 ontstond er een jarenlange twist tussen Gemert enerzijds en Beek, Donk, Aarle en Rixtel ander-zijds. Simon van Wetten beschreef het in het boek ‘Grensconflict zonder limieten’. Steeds weer opnieuw ging het over het slechte onderhoud van de landweer, over het te hoge schutgeld dat Gemertenaren moesten betalen voor hun vee dat aan de verkeerde kant van de grens rondliep, maar het ging ook over onenigheid en strubbelin-gen rond het Diepgat. Aan het eind van de 16de eeuw werden getuigenissen afgelegd, waaruit een beeld ontstaat van die plek. Het blijkt dat het Diepgat een voorde was, een plaats waar je met paard en kar kon oversteken door het water. Er was voor voetgangers een vonder, een klein bruggetje. Over de weg hing een hek waarmee de weg afgesloten kon worden. Anno 1599 wisten alle getuigen over de doorgang te melden dat daar een hek hing en dat aan beide zijden van dat hek, tot aan de wal toe, de doorgang was afgemaakt met een ‘gelijnt of staecketsel’ (een afrastering van paaltjes met vlechtwerk of planken). Bij de doorgang is een diepte, zodat het water van de twee grachten, links en rechts van de wal, kan doorstromen. De getuigen meldden verder dat het hek stond ter hoogte van de vonder, die gewoonlijk aan de Beekse kant lag. Toen het hek kapot en vervallen was, had men de hekkenpost gebruikt als vonder en over de graaf gelegd. Aan de Gemertse kant bij de plaats die men Wijnboom noemde, stond nog een gelijnt, maar zonder dwarshek.In 1612 had de Raad van Brabant in Brussel een uitspraak gedaan in het slepende conflict en die was nogal negatief uitgevallen voor Aarle, Beek en Rixtel. Het gevolg was, onder meer, dat de bewoners van Aarle en Beek de wal al te en-thousiast gingen herstellen. De wal werd gewoon doorgetrokken over de weg bij het Diepgat. Het hek dat er altijd had gehangen was verdwenen. De weg werd kortom afgesloten voor alle verkeer. Uiteraard tegen het zere been van Gemert, maar die van Aarle en Beek verklaarden dat ze deze keer, conform de uitspraak van de Raad van Brabant, de wal heel goed hadden hersteld. Over die afsluiting werd in december 1612 een proces gevoerd en in 1613 werd het Diepgat weer heropend, zodat men weer te voet kon passeren, maar ook met paard en wagen. Ook het hek werd teruggehangen. Vanwege dat hek, waarvoor ook de term ijnde wordt gebruikt, wordt het Diepgat soms ook aangeduid met IJndgat.8 De meest opmerkelijke getuigenis in verband met de weg Gemert – Beek en Donk was de verklaring, die nog in 1612 werd afgelegd, dat de weg door het Diepgat de enige verbinding was tussen Ge-mert en Beek en Donk. We weten dat de huidige Beeksedijk op Gemerts grondgebied pas in 1662 werd aangelegd.9 Tot nu toe gingen we ervan uit dat men voor die tijd via de Galgeveldseweg naar Beek en Donk kon. Uit de getuigenverklaringen blijkt dat dat in 1612 niet het geval kan zijn ge-weest, want waar de Beeksedijk nu de Snelleloop kruist, was destijds geen doorgang aanwezig. Er was maar één plaats waar de grens overgestoken kon worden en dat was bij het Diepgat aan het eind van de Broekkantseweg. In de archieven van Beek en Donk zal nog gezocht moeten worden, wanneer de Gemertseweg vanuit Beek en Donk naar Gemert werd aangelegd. Dat zal waarschijn-lijk niet veel vroeger dan 1662 geweest zijn. Voor die tijd was de oude verbinding via Ploesterdonk en Bribrake of het Diepgat de belangrijkste verbinding.

Wateroverlast

In de getuigenverklaringen, die aangehaald worden in het boek ‘Grensconflict zonder limieten’, werd ook herhaaldelijk aangegeven dat de landweer, de twee waterlopen en de wal, bijzonder slecht werden onderhouden. Dat onderhoud was de verantwoordelijkheid van de eigenaars en dat waren de dorpsgemeenschappen van Beek en Donk en Aarle-Rixtel. Alle gebruikers van de gemeenschappelijke graslanden hadden de plicht om een vak van de landweer te onderhouden, maar het zal in de prakrijk niet steeds duide-lijk geweest zijn wie welk vak moest doen. Dat werd pas in 1791 geregeld door de verkoop van percelen langs de landweer, inclusief stukken van de waterloop en de wal. Voortaan moest ieder zijn eigen stuk onderhouden. Voor die tijd was het kennelijk een janboel. Je kunt je wel afvragen waarom vanuit Gemert steeds zo werd geklaagd over dat slechte onder-houd. Welk belang moesten de Gemertenaren daarbij gehad hebben? Het oversteken van vee door de wal kan het niet geweest zijn. Het vee werd wel in beslag genomen (geschut), maar men kreeg het terug na het betalen van een boete, die, vervelend genoeg, erg hoog was. Als dat de belangrijkste reden was om te klagen dan had-den ze in Gemert ook kunnen besluiten om een omheining te plaatsen aan de Gemertse kant. Overstekend vee kon dus niet de belangrijkste reden van de klagers geweest zijn. Bij het nog eens doorlezen van de getuigenverklaringen ontstaat er een ander beeld. De klachten over het slechte onderhoud gingen steeds samen met ver-klaringen dat men in Gemert last had van te veel water. Kennelijk ging het steeds over het slechte onderhoud van de waterloop aan de Gemertse kant. Het water kon onvoldoende weg en het Gemertse broek kwam onder water te staan. Een logisch gevolg van het gegeven dat over de gehele lengte van de Gemertse grens, van Tereijken tot aan de Aa, een wal was aangelegd. Het is voorstelbaar dat de Beekse en Aarlese gebruikers van het nieuw uitgegeven broekland in de 14de eeuw de wal hebben aangelegd om te voorkomen dat water vanuit Gemert geloosd werd op het Beekse broek en dat op die manier dat broekland voor hen ook beter bruikbaar werd. Door de aanleg van de wal kon het water in het Gemertse broek niet meer goed weg, te meer omdat ter hoogte van de Broekkantseweg een dekzandrug lag. Het water kon daar niet passeren.

Het beekje de Locht

 Na de afsluiting van de doorgang door het Diepgat werd het probleem van de wateroverlast nog duidelijker. Het water kon niet doorlopen naar het noorden vanwege de aanwezige dekzandrug, maar vanwege de aanwezige wal kon het ook niet richting Beek en Donk. In de overeenkomst van 1613 werd bepaald dat het Diepgat in de wal tussen het Beekse en het Gemertse broek moest worden geopend. Het Gemertse water kon dan via het Diepgat weer oversteken naar de Beekse kant. Opmerkelijk is dat daarnaast ook werd bepaald dat er ook nog “een zeker sijdelloopken, genoemd de Locht” moest worden geopend en hersteld. Daarbij wordt nog vermeld “de Locht, zijnde een loopke met natuurlijke cours naar de gracht”. Het beekje met de naam de Locht moet een natuurlijk beekje geweest zijn dat stroom-opwaarts van het Diepgat in de gracht langs de wal uitstroomde. De enige mogelijkheid is dat de Locht een naam is die gegeven werd aan de bovenloop van de Leijgraaf. De Leijgraaf komt vanaf De Mortel en passeert de Daalhorst, waar hij samenkomt met de Broekloop, die vanuit Tereijken komt. Dit beekje passeert in gekanaliseerde vorm de Beeksedijk ter hoogte van de champignonkwekerij en stroomt verder naar het noorden. Het was een natuurlijke beek, die de dekzandrug bij Bribrake niet kon passeren en daarom oorspronkelijk om die dekzandrug heen richting het Beekse broek stroomde. Voordat de landweer werd aangelegd zal de voorganger van de Locht de oude weg van Gemert naar Beek en Donk moeten hebben gekruist en dat punt heette destijds Bribrake.De conclusie die we kunnen trekken is dat het grenspunt Bribrake in 1300 niet zomaar een punt langs de oude weg was, maar juist het punt waar die weg een natuurlijke beek kruist. Op dat punt stroomde eeuwen geleden een beekje met de naam de Locht. Het beekje verdween omdat juist daar de landweer werd aangelegd. Bribrake was daarmee inderdaad een opmerkelijk punt in het landschap en voor iedereen in 1300 een eenduidig bepaalde plek. De zoektocht naar Bribrake heeft ook nog opgeleverd dat we beter op de hoogte zijn van de voormalige ligging van de waterlopen aan de Gemertse Broekkant.

 Noten:

  1. Jan Timmers, Het historisch landschap aan de benedenloop van De Snelle Loop, Gemerts Heem 2005, nr 1.
  2. H. Camps, Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312, Deel I, De meierij van ‘s-Hertogenbosch met de heerlijk-heid Gemert, Den Haag, 1979, oorkonde nr 604.
  3. Oud Rechtelijk Archief Beek en Donk inv.nr.13/31
  4. Oud Rechtelijk Archief Beek en Donk inv.nr 59.
  5. Oud Rechtelijk Archief Beek en Donk, inv.nr.61, folio 126.
  6. Legger 643-1 van het waterschap d.d. 1931 (OAA Beek en Donk 1811-1930).
  7. Mededeling Jeanette Renders.
  8. De getuigenverklaringen zijn allemaal ontleend aan Simon van Wetten, Grensconflict zonder limieten, de strijd rondom de Snelle Loop, Bijdrage tot de geschiedenis van Gemert deel 21, Gemert 1995.
  9. Jan Timmers, De aanleg van de Beeksedijk in 1662, Gemerts Heem 2012, nummer 1.Een tweetal kaarten in dit artikel zijn ontleend aan: Ton Thelen, D’n Broekkant, Laarbeek 1998.

BIJSCHRIFT BIJ ILLUSTTRATIES:

Op een kopie van folio 103 van het Beek en Donkse Maatboek van 1792 heeft Johan van Vlerken met typemachine toegevoegd met welke kadastrale percelen van 1832 de maatboekpercelen corresponderen. Ongeveer in het midden staat perceel 2292/2293 met de aantekening ’t Diepgat of Bribraken. Deze kopie bracht Johan van Vlerken in 1997 naar de Heemkamer.

De Broekkant in Beek en Donk en Aarle-Rixtel omstreeks 1840. Het ingekleurde gebied is precies hetgeen door de hertog van Brabant in 1300 aan de dorpsgemeenschappen werd uitgegeven. Met rode sterren zijn de grenspunten van 1300 aangegeven. 1 de watermolen van Scheepstal, 2 het al eerder vastgestelde grenspunt met Gemert, 3 Bribrake, zoals zal blijken, 4 de Aa, 5 Heesterbrug (de kaart is een bewerking van een kaart uit het boek D’n Broekkant).

 Aan de linkerzijde van de afbeelding staat de kadasterkaart van Beek en Donk anno 1832 met de betreffende kadastrale nummers. Bribrake of het Diepgat ligt bij de nummers D94, 95 en 96. D94 is een deel van de wal tussen de Walgraaf en de Kleine Walgraaf (net als D93 en D98) Aan de Gemertse kant (rechterkant) staat de huidige topografie met de Broekkantseweg, maar ook met de Walgraafseweg die in 1832 nog niet bestond.

 Kaart anno 1931 uit het archief van het waterschap. Bij de Broekkantseweg liggen zowel over de Walgraaf als over de Kleine Walgraaf bruggen.

 De Broekkantseweg loopt dood in een weiland voorbij de brug over de Snelleloop.

Geomorfologische kaart van de Broekkant. Groen is laaggelegen broekland en geel zijn dekzandruggen. In het Beek en Donkse deel zijn ze feller van kleur dan aan de Gemertse kant. 1 de oude verbinding van Gemert naar Beek en Donk (rood gestippeld), 2 reconstructie van het beekje de Locht als bovenloop van de Leijgraaf (blauw gestippeld) (de kaart is een bewerking van een kaart uit het boek D’n Broekkant).

 

Maatboek 1792 nrs 2290 en 2291
Hendricus Melis vanaf 1791
Michiel van Dooren vanaf 1796
kadaster 1832 nrs D92 en D93
Michiel van Dooren
Maatboek 1792 nrs 2292 en 2293
Boudewijn van Besoijen en Huibert Kool samen vanaf 1791
Willem van den Eijnden en Jan van den Elsen samen, al vóór 1800
Anthonie Jan van den Elsen vanaf 1805 voor het geheel
kadaster 1832 nrs D94, D95 en D96
Wed. Antonie van den Elsen
Maatboek 1792 nrs 2294 en 2295
Peter Adrianus van Handel vanaf 1791
kadaster 1832 nrs D97 en D98
Wed. Peter van Handel

GH 2024-1_Kiek Naw – De Muur

Naar pdf-bestand klik hier

KIEK NAW Paul Verhees (tekst en foto)

De Muur! Dan denk je al snel aan de Berlijnse Muur, die in 1961 werd gebouwd om te voorkomen dat te veel inwoners van Oost- naar West-Berlijn overliepen. In het na de Tweede Wereldoorlog door Rusland bezette oostelijk deel van Duitsland was in 1949 de Deutsche Demokratische Republik gesticht. Ruim 2,6 miljoen Oost-Duitsers verkozen echter het vrije Westen boven het strenge communistische regime van de DDR. De Muur verhinderde een verdere leegloop. Dat bleef zo tot in 1989 De Muur viel.
Van minder strategisch belang, maar voor Gemertenaren een zeer gewaardeerd stukje erfgoed, is de muur rond de voormalige moestuin aan de H.-Geestlaan tegenover het poortgebouw van het kasteel. Ergens rond 1875 liet het echtpaar Scheidius-Lüps – toenmalig eigenaar van het kasteel – een ommuurde moestuin aanleggen. Veel onderhoud is er aan die muur in de loop der tijd niet gepleegd. De huidige eigenaar van het kasteel heeft plannen om de vervallen muur te herstellen. Hopelijk doet hij dat op tijd, want in tegenstelling tot de Berlijnse Muur zit in Gemert niemand te wachten op de val van de muur.

 

 

GH 2024-1_De oudere Latijnse School

Naar pdf-bestand klik hier 

 Ad Otten

Trots van Gemert Vorstendom

Het huidige gebouw van de Gemertse Latijnse School aan de Ruijschenberghstraat dateert van 1891. Een rijksmonument. Maar het gebouw van vóór die tijd mocht er ook zijn. Een schilderij uit 1820 geeft daar na flink inzoomen een beeld van.

Inzoomen op de Latijnse School in 1820

Het Noordbrabants Museum bezit een olieverfschilderij met een gezicht op de hele bebouwde kom van Gemert vanaf de toen nog nagenoeg onbebouwde Molenakker. Inzoomen op het luttel aantal vierkante centimeters rond de vroegere Latijnse School levert een best verrassende prent van de vroegere Schoolstraat, zoals toen de huidige Ruij-schenberghstraat heette. Dat door de meervoudige uitvergroting de vertekening in de situering van de panden wat meer opvalt, nemen we maar voor lief. In dit van oudsher monumentale straatje valt veel te herkennen. Gewapend met enige voorken-nis, zoals het kadastrale minuutplan uit 1832 van deze locatie, komen we tot de onderstaande beschrijving.Centraal, ietwat rechts van het midden, zien we de omgrachte Latijnse School met de hoge topgevel. Op die top een sierlijk vormgegeven smeedwerk. De oude school heeft een leien dak en je kunt er bijna donder op zeggen dat alle blauwe daken op deze afbeelding met leien zijn gedekt. Op de brug over de gracht zien we een poortgebouw dat toegang geeft tot het schoolter-rein. In het Gemerts gemeentearchief bevindt zich nota bene een bestek uit 1740 van de herbouw van dat poortgebouw.1 Jammer dat de daarbij behorende bouwtekening ontbreekt. In dat bestek vinden we allerhande bijzonderheden, van de fundering in de gracht tot en met de bevesti-ging dat het blauwe dakje op het poortgebouw inderdaad staat voor ‘belegd met leien’. De school zelf telt vijf dakkapellen en twee deurpartijen op het zuiden, drie schoorstenen en flinke raampar-tijen in zowel de zuidgevel als de kopgevel op het oosten.De Schoolstraat kent alleen panden met historie.In het pand rechts voor de school-met-poort herkent iedereen het pand dat vandaag de dag bekendheid geniet als Lekker Bijzonder. Twee-honderd jaar geleden heette het De Keulse Kar, naar de stopplaats van de postkoets van Keulen naar ’s-Hertogenbosch of omgekeerd. Het is het geboortehuis van zeekapitein Jan van Amstel.Links van de Latijnse School herkennen we het Hofgoed, nu de woning van de notarisfamilie Gerrits-Van der Aa. Als Goed Ten Hove is het al bekend in de tweede helft van de veertiende eeuw, wanneer het nog deel uit maakt van het do-mein van het Hooghuis van de adellijke Heren van Gemert, dat gelegen was binnen de omgrachting van het inmiddels verlaten politiebureau aan de Komweg. In 1366 is dit ‘eerste Gemertse kasteel’ met de gedeelde soevereine rechten over Gemert verkocht aan de Duitse Orde, die daarmee de volledige soevereiniteit over Gemert krijgt. Het Hooghuis wordt dan leengoed van de Com-manderij Gemert. Een omstandigheid die de Van Gemerts zodanig lijkt te hebben gefrustreerd dat zij in de daaropvolgende decennia besluiten hun ‘hooghuis-in-leen’ niet langer te bewonen. Het vervalt tot ruïne, wordt uiteindelijk gesloopt en lang vóór 1500, volgens de opgravingsresultaten van het Hooghuis zelfs vóór 1400, is ook de om-grachting daarvan al gedempt. Het aangrenzende Hofgoed en de latere Latijnse School staan buiten de leenverplichtingen aan de Duitse Orde. Naar het zich laat aanzien is de laatste locatie door de adellijke familie Van Gemert omgracht en be-stemd tot hun nieuwe adellijke woonstee.2 Zonder enige leenverplichting! In het derde kwart van de vijftiende eeuw sterft het hier verblijvende adellijk geslacht Van Gemert uit. Het maakt het daardoor ook niet meer mee dat juist op deze omgrachte en aansprekende locatie de elkaar opvolgende commandeurs van de Commanderij Gemert, te weten Mathliaan, Henrick en Wijnand van Eynat-ten, hier tenminste dertien bastaarden verwekken bij hun ‘vaste’ buitenvrouwen. Hierbij kan worden opgemerkt dat noch deze bastaarden, noch hun ‘deftige’ moeders in het Vrije Gemert ooit iets te kort lijken te zijn gekomen. Wanneer drie eeuwen later de balans wordt opgemaakt blijken welhaast alle Gemertenaren van die drie commandeurs af te stammen.3 Alle leden van de Duitse Orde heb-ben een gelofte af moeten leggen van kuisheid, die inhield dat zij niet met een vrouw onder één dak mochten verkeren dan wel samenwonen. Ge-makshalve moet dat dan zijn uitgelegd dat zij niet met een vrouw mochten verkeren op hun eigen kasteel… Bij een visitatie hebben zij wellicht voor een en ander ook wel een kleine boete moeten betalen.4De in het bovenstaande ter sprake gebrachte ‘buitenhof’ van de Gemertse commandeurs Van Eynatten wordt uiteindelijk gekocht door de Commanderij Gemert. Het Vrije Gemert biedt in de zo roerige beginperiode van de Tachtigjarige Oorlog een ideale locatie voor de vestiging van een blijvend Roomse Latijnse School, zo moet Hendrik van Ruijschenbergh hebben gedacht. In 1587 krijgt hij van het kapittel van de Duitse Ridderorde de goedkeuring voor een compleet uitgewerkt stichtingsplan. Hij is de landcomman-deur van Alden Biesen en in die kwaliteit de vorst van het soevereine Gemert. Ook de man die tot in de hoogste kringen van de geestelijke ridderorde van zich laat horen als fervent voorvechter van de contrareformatie. Tijdens zijn landcommandeur-schap sticht hij Latijnse Scholen en studiebeurzen in Keulen, Aken, Leuven, Maastricht en Gemert.5 Mooi rijtje van belangrijke plaatsen, hè? De school in Gemert bedeelt hij met jaarlijks maar liefst twaalf te vergeven studiebeurzen, waarvan hij de helft bestemt voor inwoners van Gemert zelf. De beschrijving van het inzoomen op de Schoolstraat moeten we nog voltooien met het grote pand links van het Hofgoed. Al vanaf het eerste kwart van de 18de eeuw is dit de pastorie van Gemert en dat blijft het tot 1935. De pastoor van Gemert is vanaf 1587 tevens rector van de Latijnse School. De voormalige monumentale pastorie gaat thans door het leven onder de naam D’n Hubert.6 Na de grote dorpsbrand van 1785 is het pand geheel opnieuw opgebouwd, zij het tweeëneenhalve meter lager en wat minder breed. Na de brand, waarbij zo’n 150 woningen verloren gingen, moest bezuinigd worden. Het vroegere pand is in 1647 door de Latijnse School gekocht van de erfgenamen van Jonker Tobias van Eynatten, de zoon van commandeur Wijnand. Met deze aankoop wilde de school een bredere basis leggen voor een systeem van kosthuizen voor het juist in deze periode almaar toenemend aantal studenten. De Vrede van Munster in 1648 en de daarop volgende onrechtmatige bezetting van Gemert door Staatse troepen dwarsboomt de uitvoering van deze grootse schoolplannen. Veertien jaar wordt er geprocedeerd terwijl de school gedurende die hele periode op slot blijft. In 1662 wordt een akkoord gesloten met ‘Den Haag’ en krijgt de Duitse Orde weer alle soeve-reiniteit en superioriteit over Gemert. Na een korte periode van wederopbouw komt de Latijnse School opnieuw tot grote bloei. In 1728 komt het zelfs met een Congregatio Municipii Gemertanii tot een heuse Gemertse studentenvereniging in de universiteitsstad Leuven.7 De vroegere Latijnse School van Gemert mogen we gerust benoemen tot de trots van Gemert Vorstendom.

Noten:

  1. MHJ Pennings, De nieuwe poort voor de Latijnse School, Gemerts Heem 1980, nr.2, blz. 46-50.
  2. Vooralsnog lijkt dit de meest logische verklaring voor een veelheid aan feiten. Niemand hoeft er zich over te ver-wonderen dat het gebouw van de oudere Latijnse School inclusief omgrachting teruggaat naar de middeleeuwen, zoals ook kasteel en kerk. Het gebouw van de latere Latijnse School blijkt in elk geval al lang voor de stichting van de school in 1587 te zijn omgracht (zie o.m. Gemertse schepenakte d.d. 1 mei 1566); Zie ook: A. Thelen (red.), Het Hooghuis te Gemert, Gemert 2001; Jan Timmers, De bakermat van Gemert, een biografie van de domeinhof tot 1500, Gemerts Heem 2021 nr 1.
  3. A. Otten, Commandeur Henrick van Einatten, zijn afkomst en zijn nageslacht, in: W. Ivits en H.Vogels, Stammen alle Gemertenaren af van Karel de Grote?, Gemert 1993, p. 43-50.
  4. Vgl. A. Otten, Jan van Oerle, kleurrijke middeleeuwer- Pastoor, notaris, gildekoning en geabonneerd op seks met huishoudster, In: Gemerts Heem 2020, nr.3, p.24-26.
  5. Jozef Mertens, De onderwijspolitiek van de landcommandeurs Reuschenberg (+ 1603) en Amstenrade (+ 1634) in de Balije Biesen, Provincie van de Duitse Orde, Brussel – Algemeen Rijksarchief 2002, 158 pagina’s.
  6. P. van den Elsen, D’aaw Pastorie, Gemerts Heem 1978, nr. 3, p. 75-81; Jan Timmers, Het Hooghuis op den Hubert, Gemerts Heem 1985, nr.4, p. 98-112.
  7. A. Otten, Congregatio Municipii Gemertanii Anno 1728, Gemerts Heem 1989, nr.3, p.91-104.

 

BIJSCHRIFTEN BIJ ILLUSTRATIES:

Fragment van een schilderij uit 1820 in het Noordbrabants Museum. Vanuit de Vloyendijk (nu Virmundtstraat) kijken we in de vroegere Schoolstraat (nu Ruijschenberghstraat). 1: Lekker Bijzonder, 2: Latijnse School met poort, 3: Hofgoet, 4: D’n Hubert.

Fragment kadastraal minuutplan van 1832. Op de achtergrond is vaag de huidige situatie te zien. 1: Lekker Bijzonder, 2: Latijnse School, 3: Hofgoet, 4: D’n Hubert.

 

GH 2024-1_Wijst in Gemert-dorp

Naar pdf-bestand klik hier 

Jan Timmers

De laatste maanden van 2023 is er veel regen gevallen en het grondwaterpeil is flink gestegen. Daarom is het wijstverschijnsel bij de breuken in de ondergrond ook veel intensiever dan normaal. Op veel plaatsen in het buitengebied is dat te zien, maar rond de jaarwisseling was het wijstverschijnsel ook in het dorp heel mooi zichtbaar en wel in de Valeriusstraat.
Wijst is het verschijnsel waarbij grondwater op de Peelhorst ter hoogte van de Peelrandbreuk en zijn nevenbreuken omhoog wordt gestuwd en aan het oppervlak komt. De oorzaak daarvan is dat het grondwater de breuk heel moeilijk kan passeren. Juist op die breuk is een ondoorlaatbare ‘dam-wand’ ontstaan van leem en ijzeroer, zodat de grondwaterstroom stagneert. Door de waterdruk komt het wijstwater aan het oppervlak. Aan de oostkant van de breuk ontstaat een natte strook grond, terwijl het grondwater aan de westkant van de breuk makkelijker kan wegzakken, zodat het daar veel droger is. De Peelrandbreuk ligt aan de oostkant van de bebouwde kom van Gemert. Een nevenbreuk, de Breuk van Gemert, loopt dwars door de bebouw-de kom en aan de zuidoostkant ligt de Breuk van Gemert-Zuid. Bij alle breuken treedt het wijstver-schijnsel op. In een natuurlijke omgeving is de wijst doorgaans goed te zien, maar de bebouwde kom is grotendeels bebouwd en bestraat, zodat het wijstverschijnsel daar nagenoeg onzichtbaar is. Door het vele regenwater werd de wijst ook binnen de bebouwde kom zichtbaar. Het wijst-water kwam tussen de straatklinkers door naar boven.

Wat zien we eigenlijk?

 Het diepe grondwater dat als wijstwater aan het oppervlak komt, is zuurstofarm, maar is wel rijk aan mineralen, vooral aan ijzer. Als het wijstwater is uitgetreden, zorgen diverse processen ervoor dat het ijzer chemische verbindingen aangaat. Vooral ijzeroxide (roest) geeft het water een roodbruine kleur. Daarnaast wordt er vaak een dun, kleurrijk vliesje gevormd aan het oppervlak. Op internet worden verschillende verklaringen voor deze verschijnselen, maar helaas zijn die verklaringen niet allemaal correct.Zo wordt er van het dunne vliesje, dat op een olielaagje lijkt, terecht gezegd dat het geen olie is, maar een laagje ijzerbacteriën. Maar dat is ook niet wat we zien.
IJzerbacteriën spelen wel een belangrijke rol bij het wijstverschijnsel, maar die bacteriën zijn anaeroob. Dat wil zeggen dat ze niet kunnen overleven in een omgeving met zuurstof en dus niet kunnen overleven aan het wateroppervlak. IJzerbacteriën leven alleen ín het zuurstofarme water en niet er bovenop. Het dunne laagje óp het water ontstaat als het ijzer in contact komt met zuurstof uit de lucht, waardoor er ijzerverbindingen ontstaan, zoals ijzeroxiden, maar ook fosfaten of carbonaten. Die verbindingen lossen niet op in water en vormen daarom een dun kleurrijk laagje van amper meer dan een molecuul dik boven op het wateroppervlak. Dat laagje is dus geen olie, maar ook geen ijzerbacteriën.
IJzerbacteriën spelen overigens wel een belangrijke rol bij het wijstverschijnsel, maar dan alleen onder water, zoals op de bodem van een sloot. Daar zijn ijzerbacteriën verantwoordelijk voor de kenmerkende bruine vlokken die er onder water worden gevormd. Uiteindelijk binden die ijzerrijke vlokken zich aan de grond, waardoor ijzeroer wordt gevormd. Verschillende stammen van ijzer-bacteriën, die bekend staan onder namen zoals Gallionella en Leptothrix, spelen een belangrijke rol bij de vorming van ijzeroer. Op de foto’s van het wijstwater in de Valerius-straat zien we zowel het dunne vliesje op het water, als de ijzervlokken onder het water. Het wijstverschijnsel is bijna helemaal compleet in beeld.

BIJ DE ILLUSATRATIES:

De breuken in Gemert-Bakel. De dikke rode lijn is de hoofdbreuk: De Peelrandbreuk

Informatiebord in Boekel over het wijstverschijnsel.

Een dun laagje ijzerverbindingen op een teil met grondwater. Een dergelijk kenmerkend laagje is vaak te zien op wijstwater.

 Wijstwater komt op het parkeerterrein aan de Valeriusstraat tussen de straatklinkers omhoog. (foto Jeanette Renders)

 Links op de voorgrond een vliesje ijzerverbindingen op het water. Midden op de foto onder het water vlokken van ijzerverbindingen, waar ijzerbacteriën verantwoordelijk voor zijn.

 Wijst in de voormalige Rips. Op de voorgrond een vliesje ijzerverbindingen op het water. Midden op de foto onder het water vlokken van ijzerverbindingen, waar ijzerbacteriën verantwoordelijk voor zijn. (foto Jeanette Renders)

Wijst op het parkeerterrein bij de Valeriusstraat. (foto Jeanette Renders)

De omgeving van de Valeriusstraat op een luchtfoto. In blauw is het tracé van de inmiddels gedempte Rips zichtbaar, zoals die aanwezig is op de kadasterkaart van 1832. In delen van de bedding ligt nu een wandelpad. De rode lijn geeft bij benadering de loop van de Breuk van Gemert aan. Op de plaats van de ster lag de middeleeuwse watermolen van Gemert. In het omcirkelde terrein was rond de jaarwisseling het wijstverschijnsel duidelijk zichtbaar. Deels is dat juist in de oude loop van de Rips.

 Wijstwater bij de Hazeldonklaan in Gemert. Het is niet in de Valeriusstraat, maar we nemen deze op, omdat het zo’n mooie foto is. (foto Jeanette Renders)

 Onder water ijzeroervlokken, ontstaan door ijzerbacterien. Onderaan op de foto een laagje met onoplosbare ijzerverbindingen die ontstaan zijn door contact met zuurstof.

 

 

GH 2024-1_Schilderijen Alphons Arts op de omslag

Naar pdf-bestand klik hier

Pa u l  Ve r h e e s

Dit jaar sieren schilderijen van de Gemertse kunstenaar Alphons Arts de omslagen van Gemerts Heem. Het is al decennialang een traditie dat de covers van het kwartaalblad van de heemkundekring worden aangekleed met werk van Gemertse kunstenaars. Alphons Arts, in 1951 geboren in Venray, bracht zijn jeugd door in Uden en Tilburg en verhuisde in 1976 naar Gemert. Aan de kunstacademie ontstond zijn voorliefde voor het afbeelden van mensen en al hun relaties. In de ruim 40 jaar dat hij kunstlessen gaf aan het Commanderij College in Gemert en onder andere het Grafisch Lyceum in Eindhoven stond zijn drang om zelf kunstzinnig bezig te zijn op een laag pitje, al bleef hij wel eigen werk maken. Exposeren of verkopen van dat werk had nooit prioriteit. Sinds hij in 2016 met pensioen ging, heeft hij echter de draad weer opgepakt. Hij hield over-zichtstentoonstellingen in onder meer Uden en vorig jaar nog in KunstLokaal in Gemert. Hij beleefde veel plezier aan zijn deelname aan het project ‘Mijn straat’ waarin kunstenaars terugkij-ken op hun jeugd. Een andere passie van Arts is muziek, die hem vaak inspireert in zijn schilder-werk. Hij blijft in zijn kunstuiting altijd dicht bij zichzelf. Zo maakt het kasteel van Gemert zoals bij veel Gemertenaren grote indruk op hem. Hij legde het vast op doek. Dat schil-derij, dat in het gemeentehuis hangt, staat nu op de omslag van dit nummer.

 

Alphons Arts maakte dit schilderij, nadat hij bij Volkel een vliegtuig had zien neerstorten.

 

GH_2024-1_Inhoudsopgave

Naar pdf-bestand klik hier

 Jaargang 66, 2024, nr 1

 

Inhoudsopgave

Schilderijen Alphons Arts op de omslag Paul Verhees …………………………………………………………1

Wijst in Gemert-dorp Jan Timmers …………………………………………………………………………………..2

De oudere Latijnse School Ad Otten …………………………………………………………………………………..7

Kiek Naw Paul Verhees ……………………………………………………………………………………………………11

Grenspunt Bribrake of het Diepgat Jan Timmers ………………………………………………………………13

Johan Claassen veelzijdig kunstenaar van De Peel Paul Verhees …………………………………………23

De weg naar Beek en Donk die er niet kwam Casper Kalb… ………………………………………………..31

Elzenheggen als cultuurhistorisch fenomeen Jan Timmers …………………………………………………35

Kapittelstokje Skoefelde Napoleon op Esp? Simon van Wetten……………………………………………40

 

Grafische verzorging Neel van Eupen Drukwerk Weemen Web | Print | Promo Omslag Alphons Arts (reproductie Paul Verhees)