GH-2001-01 Lieve Vrouw gevonden in Mechelen

Ad Otten

De Sint Romboutskathedraal in Mechelen geldt als één van de grote voorbeelden van de (middeleeuwse) Brabantse gothiek. En als je dan toch in Mechelen bent laat je een ommegang door zo’n monumentale kerk natuurlijk niet aan je neus voorbij gaan. ’t Is goed wandelen in oude kerken. Ze hebben ook allemaal iets unieks te bieden. Waar je ook komt, overal is het toch weer net iets anders.

Achter in een zijgang van de kathedraal zie ik al van ver een Mariakapel. Je kent het wel. Een Maria met het kind op de arm geplaatst op een troon met zo’n barok gouden verwulfsel. Moeder en kind dragen een gouden kroon. Om de schouders hangen met goud bestikte gewaden, de zomen afgezet met hermelijn. De kapel is afgescheiden van de gang door een langwerpige gesmede tafel met daarop een paar honderd brandende waxinelichtjes. Het schijnt een wonderdadig beeld… Ik loop naar het bordje van de Dienst voor het Toerisme en lees:

‘Onze Lieve Vrouw van de Rozenkrans. Het beeld heeft een bewogen geschiedenis achter de rug. Vóór 1629 werd het vereerd in het dominicanenklooster van ‘s-Hertogenbosch. Toen de stad werd veroverd door de Hollandse Troepen namen de kloosterlingen het op hun vlucht mee. Na vele omzwervingen konden de dominicanen omstreeks 1700 een nieuw klooster  bouwen in Mechelen waar het beeld van Onze Lieve Vrouw van de Rozenkrans boven het hoofdaltaar werd geplaatst. Na de opheffing van het klooster tijdens de Franse Revolutie bracht men het beeld in 1813 over naar de Sint Romboutskathedraal.’

‘Verrek,’ dacht ik, ‘als het waar is wat daar te lezen staat dan moet deez Maria tijdens die omzwervingen in de zeventiende eeuw zo’n jaar of tien in Gemert aan de Markt oftewel ‘het Mèrtvèld’ hebben gestaan. Want die Bossche predikheren (= andere naam voor dominicanen) die zijn toch via Boxtel, Stratum, Breda en Venlo uiteindelijk in Gemert pas tot rust gekomen? In ‘onze’ Vrije Heerlijkheid, vallend buiten het gezag der Hoogmogende Heren van Den Haag, konden zij opnieuw beginnen. Hun eerste bedehuis hier werd geopend in november 1639. Aanvankelijk zaten zij nog gehuurd. Maar het kwam weldra tot de stichting van een compleet nieuw klooster met uitzicht op de Markt van Gemert. Vooraan op het Binderseind kochten zij drie huizingen, een brouwerij, hof en boomgaard en in no-time verrees daar een kapel, een kloostergebouw met een noviciaat (sedert 1643) en een ziekhuis.
In de geschiedschrijving van ‘De Predikheeren van Den Bosch’ is daaraan volop aandacht besteed.1

De predikheren waren vanouds de propagandisten van de rozenkrans. Een opdracht van hun stichter de heilige Dominicus. En geen wonder dat men in een predikherenklooster altijd een Maria van de heilige rozenkrans aantreft… Tijdens de belegering van Den Bosch door Frederik Hendrik was het klooster in de stad flink beschadigd. Een ‘bommenregen’ beschadigde ook het predikherenklooster dusdanig dat de kloosterlingen genoodzaakt waren zich elders in de stad te huisvesten. Onder meer ook de kloosterkerk werd flink gehavend. Maar hun ‘Maria van de Rozenkrans’ bleef bij dat alles, aldus de kloosterkroniek, als door een wonder ongeschonden. Wij citeren: ‘Een bom viel tijdens het octaaf van O.L.Vr. Geboorte voor het  Mariabeeld, dat volgens oud gebruik in het midden der kloosterkerk geplaatst was, neder, ontplofte en verbrijzelde alles wat zich in den omtrek bevond, maar liet het beeld met de kaarsen en bloemen ongedeerd. Een voorval dat aller verwondering wekte.’2 Bij hun verplichte uittocht uit de stad, enige weken later, was de predikheren beloofd dat zij hun beelden, kerkelijk vaatwerk en kerkmeubelen mochten behouden. Veel van hun inventaris moest bij het overhaaste vertrek vooralsnog achterblijven. Maar gezien het voorgaande ligt het voor de hand dat zij de Maria van de Rozenkrans als één van hun meest dierbare bezittingen direct zullen hebben meegenomen. Een bevestiging daarvoor vinden we onder meer ook in het gegeven dat de predikheren op hun zwerftocht door de Meierij na het gedwongen vertrek uit Den Bosch, een spoor achterlieten in de vorm van op verschillende locaties gestichte rozenkransbroederschappen. Ook Gemert viel zo’n broederschap al ten deel in 1632 dus zo’n 7 jaar voordat zij zich definitief in Gemert vestigde. De kloosterkronikeurs maakten de aantekening dat de Gemertse bevolking de kloosterlingen goed was gezind. Die goede gezindheid werd nog duidelijker toen de stichting van het klooster in 1639 een feit werd. De Gemertse Rozenkransbroederschap moet toen zelfs direct zicht hebben gekregen op de Wonderbare Maria van de Rozenkrans die in de zomer van 1629 met glans een (g)heus bombardement had doorstaan…
Uit de te boek gestelde geschiedschrijving van de Bossche Predikheren citeren we: ‘Op de dag dat in Gemert de deur van het eenvoudig bedehuis van het nieuwe klooster zich ontsloot en er voor het eerst een plechtige Heilige Mis werd opgedragen stroomde eene dichte menigte naar de paters en verdrong zich bij de biechtstoelen, zoodat vijf of zes biechtvaders ternauwernood voldoende waren om allen te helpen.’3 Deze opening moet hebben plaatsgevonden in november 1639. In 1643 bestond het kloostercomplex uit kapel, drie huizingen, en een brouwerij met hof en boomgaard. In het laatste jaar werd van het provinciaal kapittel van de Dominicanen om jongelieden in de Orde op te nemen. ‘Vele studenten, uitmuntend van inborst en aanleg namen hier het kleed van den H.Dominicus aan en strekten later het klooster tot sieraad,’ zo schrijft de kloosterkronikeur P. de Jonghe.4 Eén van die jonge Gemertenaren was Vincent Staijackers die we later (in 1662) te Mechelen zien opgeklommen tot prior van het klooster aldaar.

De predikheren werden in 1649 door Staatse troepen uit Gemert verdreven, waarna zij nog hetzelfde jaar van de koning van Spanje toestemming kregen om zich in Mechelen te vestigen. Het beeld van Maria van de Rozenkrans moeten de kloosterlingen met zich hebben meegenomen. Het prijkt nu in de Sint Romboutskathedraal te Mechelen achter een blitse zee van waxinelichtjes. In het Gemertse predikherenklooster werd in 1662 de gereformeerde kerk en school van Gemert gevestigd en daar vonden ook de dominee en de gereformeerde schoolmeester met hun gezinnen onderdak. Het complex bleef overigens nog tot 1741 in eigendom van de predikheren van Mechelen. In laatstgenoemd jaar werd het complex gekocht door de gemeente Gemert die het vervolgens verhuurde aan de gereformeerde gemeenschap van Gemert. In de Franse Tijd ging de protestantse gemeente van Gemert ter ziele. De laatste dominee die er woonde was dominee Leonard Swildens. Sybille Engelburgs, diens weduwe, bleef met een van haar dochters nog heel lang op deze locatie wonen waardoor het voormalige kloostercomplex in de volksmond de naam kreeg van ‘den Engelenburcht’ … Opmerkenswaard is nog dat de kapel werd gesloopt in 1817 en dat in de overige gebouwen in 1828 een doofstommeninstituut werd gesticht dat in 1840 naar St. Michielsgestel verhuisde. Het voormalige Gemertse doofstommeninstituut werd toen verbouwd tot een riante woning. Tot in het begin van de twintigste eeuw woonde daar één der textielfabrikanten Prinzen. Omstreeks 1910 werd het pand gesloopt en werd de nu nog bestaande villarij gebouwd. De naam D’n Engelenburcht is tot op de dag van vandaag blijven herinneren aan de bijzondere geschiedenis van deze locatie. Dat eens hier ook ene Wonderbare Maria van de Rozenkrans stond is echter al sinds mensenheugnis vervlogen…

NOTEN:

1. G.A. Meijer, De Predikheeren te ‘s-Hertogenbosch 1296-1770; Eene bijdrage tot de geschiedenis van het katholieke Noord- Brabant, Nijmegen 1897, blz. 108-114.
2. idem, blz. 90-91.
3. idem, blz. 109.
4. idem, blz. 110.

Bekijk PDF

GH-2001-01 Stakingen bij kuiperij Groeneweg

Anny van de Kimmenade-Beekmans

In de vorige aflevering van Gemerts Heem heeft u kunnen lezen over de opkomst, groei en verval van de Gemertse, machinale kuiperij van Groeneweg. Daarin werd onder meer beschreven dat de steenrijke eigenaren van deze fabriek lange werkdagen paarden aan een uiterst sobere levensstijl. Kennelijk gingen ze ervan uit dat ze van hun werknemers – in ruil voor een karig loon – een zelfde arbeidsinzet mochten verwachten. Dat deze opvatting niet altijd strookte met die van de werknemers moge blijken uit het navolgende.

Op dinsdagmorgen 5 juni 1900 legden de machinewerkers bij Groeneweg het werk neer. Deze machinewerkers, die gemiddeld acht cent per uur verdienden, vonden dat ze in vergelijking met de handwerkers te weinig kregen betaald. De laatste groep, de kuipers kregen een uurloon van elf cent. Deze verschillende tarieven hanteerde Groeneweg ook wanneer de machine- en handwerkers van hun werk werden geroepen voor het verrichten van andere werkzaamheden, bijvoorbeeld het versjouwen van bomen. Om dit verschil in beloning te verminderen, eisten de machinewerkers een loonsverhoging van een cent per uur. Deze staking was slechts van korte duur. Enkele dagen later stond in de Zuidwillemsvaart te lezen dat de staking ‘een onbezonnen werk’ was. De schrijver prees ‘Jantje’ Groeneweg als patroon en achtte het verschil in beloning gerechtvaardigd. Immers, de kuipers, de mensen die een ambacht hadden geleerd, verdienden een weekloon tot tien gulden. De machinewerkers moesten zich tevreden stellen met een weekloon van zes gulden. Men oordeelde dat iedereen na een korte oefenperiode dit werk kon verrichten. ‘Enkele der stakers hebben elders werk gevonden, anderen loopen nog langs ‘s-Heeren wegen, allen hebben blijkbaar berouw over hun onberaden stap, maar geen hunner schijnt meer bij zijn vroegeren patroon werk te kunnen vinden’.1
Dat deze staking indertijd zo snel verliep, is gemakkelijk te verklaren. Hoewel de arbeidsomstandigheden vaak erbarmelijk waren, was het neerleggen van de arbeid – in een streven naar loonsverhoging, kortere arbeidsduur of bescherming van de gezondheid – in de ogen van velen een verderfelijk middel. Deze stakers konden (nog) niet op de steun van een vakorganisatie rekenen, want ook de kerkelijke partijen veroordeelden deze handelwijze. Sedert jaren hadden die alles in het werk gesteld om de gelovige arbeiders uit de greep van het socialisme te houden. Met het verstrijken der jaren werden ook de kerkelijke partijen gedwongen de ernst van het sociale vraagstuk te erkennen en beter te kijken naar de sociale noden van de arbeidende klasse. Voor het katholieke volksdeel was 1909 een beslissend jaar. In juni van dat jaar schreef het Nederlandse episcopaat de vorming van de vakorganisaties voor. De pauselijke encycliek Rerum Novarum (1891) gold hierbij als uitgangspunt. Dit besluit was van grote betekenis voor de groei van de katholieke vakbeweging in Nederland. Op den duur bracht het een omslag in het denken over stakingen en het oplossen van arbeidsconflicten met zich mee.
Ook in Gemert werd aan de wens van de bisschoppen gehoor gegeven. Bijvoorbeeld in datzelfde jaar werd daar de Katholieke Sigarenmakersbond opgericht. Geruggensteund door voornoemde vakbond, brak in 1911 bij de Gemertse sigarenfabriek Verbrugge een staking uit. Er verstreken weliswaar elf maanden voordat de partijen het eens waren, maar de sigarenmakers kwamen zegevierend uit de strijd.2
Mogelijk dat deze afloop de arbeiders bij Groeneweg heeft beïnvloed. Begin 1916 werd door het hoofdbestuur uit de leden van het RK Werkliedenvereniging – die werkten bij Groeneweg – de RK Houtbewerkersbond “St. Joseph” opgericht. Op dat moment had de kuiperij ongeveer 54 mensen in dienst en van dat aantal sloten 41 arbeiders zich aan. Een conflict kon niet uitblijven; Groeneweg erkende deze organisatie niet en wilde dus ook geen georganiseerde arbeiders in dienst hebben.
Op 29 maart brak er bij de kuiperij een staking uit. In totaal 39 georganiseerde arbeiders legden de arbeid neer. Ze eisten loonsverhoging of werktijdverkorting. Over de achtergronden vermeldde De Zuidwillemsvaart: “Ongeveer twee weken geleden had de firma voor haar werkvolk een ziekenfonds opgericht, maar het werkvolk, dat reeds voor een groot deel bij een RK Ziekenfonds was georganiseerd, weigerde toe te treden. Door de firma werd de druk op het werkvolk verhoogd. Pesterijen. Vier mensen, die dat werk nog nooit gedaan hadden, moesten bomen lossen. Toen het 8 uur sloeg, sluitingstijd, wilden deze vier arbeiders, die nog niet klaar waren met lossen, hiermee stoppen, maar ze werden gedwongen over te werken. Toen ze dat weigerden, omdat dat van tevoren niet was aangekondigd, volgde ontslag op staande voet. De firma was geen liefhebber van de bond. Nog meer mannen kregen vanwege hun organisatie ontslag. Het bondsbestuur trok zich deze kwestie aan, maar de firma wenste niet te onderhandelen, waarna men besloot over te gaan op een staking”.3
Mogelijk schatte het bondsbestuur de kansen op een succesvolle afronding hoog in. Immers, juist ten tijde van de Eerste Wereldoorlog – toen er vanwege de heersende metaalschaarste een grote vraag was naar houten kuip- en vaatwerk en er in de kuiperij geen arbeider kon worden gemist – kon men van de ondernemer een meer meegaande houding verwachten. Reeds na een week bleek dat het hoofdbestuur Groeneweg had onderschat. De firma wenste niet te onderhandelen en de krachtmeting begon. Inmiddels was het aantal stakers toegenomen tot 45 en van de overige arbeiders waren er nog achttien mensen aan het werk (inclusief drie voerlui en zes jongens). De Marechaussee hield toezicht op eventuele arbeid van schoolgaande kinderen.4
Ongeveer één week na het uitbreken van de staking ontving de burgemeester van Gemert een brief van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Deze instantie publiceerde in zijn Maandschrift een statistiek van werkstakingen en uitsluitingen. Bij het uitbreken van een geschil benaderde dit bureau beide partijen voor het inwinnen van informatie. Omdat bij hen geen adres bekend was van de werkman of werkliedenorganisatie die de arbeiders vertegenwoordigde, verzochten ze de burgemeester hierom. We mogen aannemen dat de burgemeester de gevraagde informatie heeft verstrekt. Op voornoemde brief stond met potlood geschreven: ‘Werkman Joh. van der Kruijssen, in de Molenstraat, Gemert’. Waarschijnlijk was deze Gemertenaar de plaatselijke voorzitter van de RK Houtbewerkersbond. 5
Opvallend in de verslaglegging zijn de cryptische omschrijvingen en de spaarzame vermelding van namen. Waarschijnlijk koos de redactie van de Zuidwillemsvaart deze aanpak om gevoeligheden te vermijden. Dit conflict speelde zich namelijk af in een periode dat de bovenlaag van Gemert politiek diepgaand was verdeeld. Oud-kapelaan Sicking noemde deze tijdspanne, die ruwweg van 1909 tot 1917 duurde ‘De Gemertse ruzie’. Tegenover de groep overwegend jongeren en progressief-liberalen vond men het meer conservatieve kamp.6 Laatstgenoemde groep – en daartoe behoorde de toenmalige Gemertse bestuurders – gruwde bijvoorbeeld van sociale veranderingen. Marinus Groeneweg, de toenmalige directeur van de firma, was lid van de gemeenteraad. De kloof tussen beide kampen werd mogelijk nog meer verdiept met de komst van Lambert Poell. In juli 1915 werd deze voormalige vakbondsman pastoor in Gemert. Poell droeg de katholieke vakbeweging een warm hart toe. Hij was voorstander van vergaande sociale vernieuwingen en moest behoedzaam laveren tussen beide partijen.
Op zich was het gemeentebestuur geen partij in dit geschil. In dat licht is het stilzwijgen van de bestuurders te verklaren. Opvallend is wel, dat de latere onrust en de verstoring van de openbare orde, geen enkele aandacht kreeg in de raads- of B&W-vergaderingen. Ook in het gemeentelijk jaarverslag van 1916 werd met geen woord over deze staking gerept.
Hoe dan ook, zoals eerder gezegd kon Groeneweg op dat moment geen arbeiders missen. Om dit probleem het hoofd te bieden, nam Groeneweg Belgen in dienst. Dat waren oorlogsvluchtelingen die in een speciaal daarvoor ingericht kamp in Uden verbleven. Volgens oudkapelaan Sicking had burgemeester Buskens hierin een actieve rol.7 Medio april meldde de Zuidwillemsvaart dat nog steeds vele Belgische oorlogsvluchtelingen bij Groeneweg ‘onderkruiper’ hadden gespeeld. J. Gielen, de voorzitter van de RK Houtbewerkersbond sprak de overste van het kamp hierop aan. Die verklaarde dat deze mensen zonder zijn medeweten het kamp hadden verlaten. Hij beloofde hiertegen aanstonds maatregelen te treffen. Die belofte bleek aanvankelijk doeltreffend, aan het einde van de week was er geen Belg meer verschenen, maar voor het overige was er geen positief nieuws te melden.8 Het conflict zat muurvast en naarmate de tijd verstreek, werd het gedrag van de stakers grimmiger. Op dinsdag 18 april deed zich een eerste incident voor. Een zekere Althuizen uit Boekel, die tot grote ergernis van de stakers sedert enige dagen werkzaam was bij Groeneweg, werd die avond rond zeven uur, ter hoogte van de Peelse Loop door een zestal stakers van de fiets geslagen. Naar zijn zeggen hadden ze hem flink toegetakeld. De rijkspolitie onderzocht een en ander en maakte proces-verbaal op tegen de zes stakers.9
Korte tijd later moest Frans Maas, weduwnaar en vader van vijf kinderen, het ontgelden. Omdat hij niet mee staakte, werd hij door de stakers herhaaldelijk van ‘onkatholiciteit’ beschuldigd. De pesterijen en dreigementen waren van zodanige aard, dat Maas de tussenkomst van de politie inriep. Veel hielp dat blijkbaar niet. Enkele weken later werden bij Maas de ruiten stukgegooid. Ook bij Bert van Berlo, die Belgische oorlogsvluchtelingen in de kost had die bij Groeneweg werkten, gingen de ruiten aan diggelen. Weer later, toen de Belgische arbeiders door hun kostbaas op straat werden gezet, kregen ze onderdak in een schuur van Groeneweg.10
Naarmate de situatie grimmiger werd, nam de kans op onvrede en verdeeldheid toe. Om de onderlinge solidariteit te bevorderen, liet Kapelaan A. Geurts – de geestelijke adviseur van de bond – een uitgebreide uiteenzetting over de staking op de voorpagina van de Zuidwillemsvaart plaatsen. Hij benadrukte ten overvloede dat het hier ging om een rechtvaardige staking. De firma Groeneweg had arbeiders ontslagen omdat ze georganiseerd waren en daarop proclameerde het hoofdbestuur een staking. “Immers het recht van de arbeider om zich te organiseren is door de Nederlandse wet erkend en door de Paus en de bisschoppen gewenst. Dit recht wordt door de firma verkracht. Ze wil niet onderhandelen. De staking duurt nu ruim 5 weken en er zijn 42 arbeiders werkloos. Is het niet beneden alle peil, dat, behalve een tweetal onderkruipers van naburige gemeentens, er thans een 10-tal Belgen uit het kamp te Uden, deze onderkruipersol elke week wederom komen aanvullen en daardoor aanleiding geven, om een aantal huisgezinnen mogelijk broodeloos te maken?” Met enige trots vermeldde hij dat niet één Gemertse werkman de rol van onderkruiper op zich nam. Nogmaals moest hem de ‘uitermate ondankbare houding’ van de Belgen van het hart, ‘die hier toch zo gastvrij onderdak vinden, tegen de oorlogsverschrikkingen in eigen land’.11
Op 12 juni – Tweede Pinksterdag – werd onder grote belangstelling een protestvergadering in het patronaatsgebouw gehouden. Dit was indertijd gehuisvest in een magazijn van de firma H. Corstens. Bij deze protestvergadering waren de heren C.J. Kuiper en Gielen aanwezig, respectievelijk secretaris en voorzitter van het RK Werkliedenverbond. Laatstgenoemde vroeg de aanwezigen om de nodige morele steun. Hij weersprak het verwijt als zou hij onvoldoende met Groeneweg in onderhandeling zijn getreden.12 De staking duurde onverminderd voort. Op maandagavond 26 juni ontstond er een vechtpartij tussen enkele stakers en Belgische arbeiders. Volgens de berichtgeving moesten verschillende ‘vechtlustigen’ zich met een bebloed hooft terugtrekken en verrichtte de politie twee arrestaties.13 Maar Groeneweg was op geen enkele wijze – ook niet door anderen – tot een vreedzaam vergelijk te bewegen. Zo werd de voorzitter van de RK Patroonsbond voor werkverschaffing aangezocht om Groeneweg over te halen tot een scheidsgerecht. Na drie pogingen van deze zijde was er geen enkele voortgang te melden. Ook de deur voor een collega-patroon bleef gesloten.
Eind juli – na achttien weken – verscheen in de Zuidwillemswaart het bericht dat de ‘RK Organisatie’ zegevierend uit de strijd kwam; een oplossing was in zicht. “Een man, wiens hart warm klopt voor de RK organisatie en voor het recht van de werkman, zag na alle mislukte pogingen maar een oplossing: de RK organisatie van Houtbewerkers in staat te stellen zelf een fabriek op te richten. Door zijn bemiddeling zal weldra in Gemert een tweede kuiperfabriek verrijzen, namelijk dat van de RK organisatie. En telkens, wanneer de neutrale stoomfluit van de fabriek de firma Groeneweg door de straten van Gemert zal klinken, om zijn Belgische onderkruipers c.a. te werk te roepen, dan zal straks telkens ook als een echo de stoomfluit der fabriek van de RK organisatie over de daken heen, triumphantelijk het luider uitstooten. Hoog de RK organisatie”.14
Medio september volgde de definitieve afronding. De nieuwe handkuiperij ‘St. Joseph’ werd voorlopig ingericht in de stoomzagerij van Marinus van de Velden in de Molenstraat.15 Deze stoomzagerij was in 1908 door molenaar Van de Velden opgericht en stond in de directe nabijheid van zijn graanmolen ‘De Peperbus’.16 Met deze nevenactiviteit hoopte hij de concurrentie van het toegenomen aantal graanmolens in Gemert op te kunnen vangen. Omdat de praktijk anders uitwees en de molenaar op dat moment in financiële problemen verkeerde, lag zijn stoomzagerij sedert enige tijd stil.17 Tijdens de voorbereidingsfase werkten in de nieuwe kuiperij acht arbeiders en naar men verwachtte zou het aantal geleidelijk toenemen.
Op ‘marktmaandag’ 18 september vond de plechtige inzegening en officiële ingebruikstelling van de nieuwe kuiperij van de RK Houtbewerkersbond plaats. Na een kerkdienst trokken arbeiders en genodigden naar de nieuwe, versierde werkplaats in de Molenstraat. “Zoodra had de inzegening niet plaats gehad, of de Herder, van wien wij allen weten welk deel hij had in den vooruitgang der Roomsche organisatie in ons Bisdom gedurende de laatste twintig jaren, nam ’t woord”. Het is duidelijk dat de verslaggever hier doelde op pastoor Poell. Hierna trokken de aanwezigen in optocht naar het patronaatsgebouw. Zegevierend werd het eerst gemaakte vaatje meegevoerd. Daar werd het einde van de staking gevierd, die bijna 25 weken had geduurd.18

In de nieuwe kuiperij werkten de arbeiders voortaan tegen stukloon. Niet alleen het loon, ook de werktijden waren verbeterd; de werkweek telde nog 58 uur en op zaterdag hoefde er nog maar acht uur te worden gewerkt. Hoe het met handkuiperij ‘St. Jozeph’ verder ging, is niet bekend. We mogen aannemen dat deze kuiperij niet lang heeft bestaan. Direct na de Eerste Wereldoorlog zakte de markt voor houten kuip- en vaatwerk ineen. Waarschijnlijk vonden de kuipers na verloop van tijd werk in andere bedrijfstakken. Zoveel is zeker, ook dit keer lukte het de stakers niet nog ooit een werkplek bij Groeneweg te vinden.19

NOTEN:

afkorting: Zuidwillemsvaart (ZWV)
1. Lathouwers, P. Gemerts Nieuws, Gemert 1981, blz.112-113
2. Otten, A. e.a. Aan de Arbeid, Gemert 1989, blz. 37 – 40
3. ZWV: 1 april 1916
4. ZWV: 8 april 1916
5. AG.003: Invnr. 3419
6. Gemerts Heem 1983, nr 1, blz. 20-32
7. Heemkamer: Varia 4: blz. 135
8. ZWV: 15 april7 1916
9. ZWV: 22 april 1916
10. ZWV: 26 april 1916, 13 mei 1916, 13 september 1916
11. ZWV: 20 mei 1916
12. ZWV: 14 juni 1916
13. Meierijsche Courant: 27 juni 1916
14. ZWV: 29 juli 1916
15. ZWV: 13 september 1916
16. AG.003: Invnr.: 2405
17. N. Rooderkerken sr. en J.v.d. Velden
18. ZWV: 13 en 19 september 1916
19. N. Rooderkerken sr.

Bekijk PDF

GH-2001-01 Nééj Gímmerse Spèlleng (NGS) – deel 2

Wim Vos

 Even ter opfrissing van het geheugen: Op 11 november 1999 werd in Antwerpen het handboek ‘Hoe schrijf ik mijn dialect? – Een referentiespelling voor alle Brabantse dialecten’  gepresenteerd. 1 Aan het voorwoord ontlenen we het navolgende:
“Voor de niet-professionele verzamelaar en beschrijver is de spelling van dialectklanken een groot en soms onoverkomelijk probleem. Om dat probleem een mogelijke oplossing te bieden, hebben leden van de Stichting Brabantse Dialecten (Leuven) enerzijds en van het Noordbrabants Genootschap (Den Bosch) anderzijds gedurende enige jaren gesleuteld aan een spellingsysteem voor het schrijven van alle Brabantse dialecten. Zij werden daarin bijgestaan door professionele taalkundigen en dialectologen van de Katholieke Universiteit Nijmegen, de Katholieke Universiteit Leuven en de Vrije Universiteit Brussel. Bij het maken van deze spelling is met opzet niet gestreefd naar een eenheidsspelling die iedere lokale auteur zou moeten overnemen, maar naar een referentiespelling. Iedere poging om tot spellingeenheid te komen door lokale dialectschrijvers te doen afzien van bepaalde ingesleten aspecten van hun eigen spellingsysteem, is immers bij voorbaat tot mislukken gedoemd.
Het is dan ook de bedoeling van deze referentiespelling dat lokale dialectschrijvers hun eigen systeem, dat ze vaak reeds jaren hanteren, er naast leggen, ervan bewaren wat hun goed lijkt en het aanpassen of aanvullen met elementen uit de referentiespelling. De enige discipline die van hen gevraagd wordt, bestaat erin dat ze het eigen spellingsysteem vervolgens beschrijven in functie van de referentiespelling, dat wil zeggen dat ze de punten waarop hun spelling afwijkt van de referentiespelling opsommen. Op die manier kunnen voortaan alle gangbare spellingen in het Brabantse gebied, ondanks hun onderlinge verschillen, toch voor iedereen interpreteerbaar zijn en met elkaar vergeleken worden. De ontworpen referentiespelling vormt daarvoor het neutrale ijkpunt.”

In Gemert wordt al ruim 25 jaar een spellingsysteem voor het Gemerts gehanteerd. Mijn broer Piet Vos, als taalkundige en dialectoloog verbonden aan de K.U. Nijmegen, mag genoemd worden als de vader van dat systeem. Piet leverde ook een substantiële bijdrage aan de nu kersverse uitgave ‘Hoe schrijf ik mijn dialect?’ en in het verlengde daarvan kwam hij in de eerste aflevering van Gemerts Heem van de jaargang 2000, met een uitgebreid en verantwoord voorstel tot aanpassing van de (Oude) Gemertse Spelling (OGS) tot een Nieuwe Gemertse Spelling (NGS). Het verwierf de instemming van alle dialectschrijvers in het Gemertse. Het hiernavolgende kan gezien worden als een aanvulling op het artikel van Piet Vos. Het biedt in tabelvorm een vergelijkend overzicht van alle medeklinkers en klinkers van de Oude Gemertse Spelling (OGS) met die van de Nieuwe Gemertse Spelling (NGS). Ook combinaties van zowel medeklinkers als klinkers (tweeklanken) komen hier aan bod. Ter vergelijking is voorts opgenomen een fragment van een verhaal van Ad Otten2 in zowel de oude (OGS) als de nieuwe Gemertse spelling (NGS).

Medeklinkers

(zie tabellen)
Opmerking 1
De c, x en y komen niet voor in de OGS en de NGS (woorden met een c worden ook in het Nederlands uitgesproken met een k of een s: cent en ijsco). In de NGS komt ook de q niet meer voor omdat het spellen van assimilaties is afgeschaft (de q-klank wordt gewoon weergegeven met een k zoals in het Nederlands. Ook de ij komt niet voor, in de OGS wél de îj, die in de NGS íj is geworden (vgl. mî z’n twîje – mí z’n twíje).
Opmerking 2
De medeklinkers worden in de NGS gespeld zoals in de Brabantse referentiespelling. Dus geen assimilaties meer. Zoveel mogelijk het Nederlandse woordbeeld volgen. Ogs pèrt > ngs pèrd. Pas op met ng en n-g: zinge en án-gon. Na korte klinkers verdubbeling van medeklinkers, behalve bij ie, uu en oe. Na tweeklanken (diftongen) geen verdubbeling.

Klinkers

(zie tabellen)

VERHAAL
(in de Oude Gemertse spelling (OGS) van het Gemerts Woordenboek) (Auteur: Ad Otten)
Leentje dîn de wingkel èn Jaonez dîn èlken dách mî ‘ne grôôte pák op s’n fiets d’m bowr op. Behalven op môndech wand dan ooberden ie d’n állengen dág baj De Kroon. Dôr wáz ’t dan Kôrrembeurz èn dan dîn Jaones meepesant án klantembindeng, zîn ie, vûr de Fonts èn vûr de wingkel. Èn Anna taojs ha èlken dách maer te nèèje. Ze mákten ’t chelejk, ’t liefst jepunnekez èn ondergowt mî kèntjes. Vûr ècht sjiekke pákke èn mantelpèkskes sprong Dienna van Skajq baj. Alaen án mánsjèèsterse (mesjèèsterse) bokse ha Anna ’n verèkte hîkkel. Op ’n gegîvve mômènt ha Jaonez iejt hael môdèrnz in de eetalaazje gehange. Vlîsklûrrege kawse! Van die hael deun, zîn iedderaen. Pestoor Poel hág ’t chehöörd èn dîn op hôch pôôte nô ’t Kraojzánt. Want Poel wákte tîggen ’t seedebedèèrv in z’n peròchie. Kòrt fan tevûrre hát ie nòch cheprîkt èn in ’t Kérk-klökske geskrîvve dèt ‘r in de eetalaazjes fan Gîmmert noojt chîn mènsevlîs te zien mönde zén.
***
Ter vergelijking hetzelfde verhaal (in de aan de Brabantse referentiespelling aangepaste, Nieuwe Gemertse Spelling (NGS))
Leentje dín de winkel èn Jaones dín èlken dág mí ‘ne grooëte pák óp z’n fiets d’n boewr óp. Behalven óp mondeg want dan ooberden ie d’n állengen dág baj De Kroon. Dor wás ’t** dan Korrenbeurs èn dan dín Jaones meepesant án klantenbindeng, zín ie, vùr de Fónds èn vùr de winkel. Èn Anna taojs ha èlken dág maër te nèèje. Ze mákten et** gelejk, et liefst jepunnekes èn óndergoewd mí kèntjes. Vùr ècht sjieke pákke èn mantelpèkskes spróng Diena van Skajk* baj. Alaën án mánsjèèsterse (mesjèèsterse) bókse ha Anna ’n verrèkte híkkel. Óp ’n gegívve momènt ha Jaones iejt haël modèrns in de eetalaazje gehange. Vlísklùrrege kawse! Van die haël deun, zín iederaën. Pestoor Poel* hág ’t gehèùrd èn dín óp hog pooëte no ’t Kraojsánd. Want Poel wákte tíggen et zeedebedèèrf in z’n peròchie. Kòrt van tevùrre hát ie nòg gepríkt èn in et Kérkklökske geskrívve dèt er in de eetalaazjes van Gímmert noojt gín mènsevlís te zien mönde zén.

* Spelling van achternamen vergemertst.
Let op de ‘moeilijke’ assimilatie in de oude spelling: .. Skajq baj .. Vgl. nieuwe spelling: .. Skajk baj ..
** Het Nederlandse het kan voluit gespeld worden als et in het Gemerts in de nieuwe spelling, of naar believen als ’t, zoals vanouds. Om verwarring te voorkomen verdient het echter de voorkeur om m’n, z’n, d’n, ‘n, ‘ne, enz. te blijven schrijven (i.p.v. men, zen, den, en, ene, enz., hoewel e staat voor de stomme e (‘schwa’).

NOTEN:

1. Hoe schrijf ik mijn dialect? Een referentiespelling voor alle Brabantse dialecten, Acco, Leuven/Amersfoort, 1999.
2. Ad Otten, Otten hèg ’t, Gemert, 1999.

 

Bekijk PDF

GH-2001-01 De Molenstraat als Broadway

Simon van Wetten

De wondere wereld der bewegende beelden

Natúúrlijk hield Gemert de vaart der volkeren bij. Je kon in de jaren ’30 alle klassiekers gaan bekijken in het mondaine Luxortheater in de Molenstraat. Neergezeten op stalles keek de Gemertse jeugd ademloos naar King Kong, Ben Hur en Tarzan. Met opgerekte nekspieren spoedden vooral de jongens zich onmiddellijk na de voorstelling naar de Handelse bossen, om aldaar in en rond de Mariaboom aan bij wijze van lianen opgehangen touwen van tak naar tak te slingeren. De Johnny Weismüllers van Gemert schreeuwden de oerkreet van hun grote voorbeeld tot ver over de Handelse bèrg.
Ze trommelden zich óók gorilla-achtig op de borst, zij het dat de resonantie wel wat minder was dan bij de echte Tarzan, om over King Kong maar niet te spreken. Enkele avontuurlijke filmfans lieten zich zelfs in een oude vrachtwagenband de hoogste berg afrollen. De centrifugale werking van die activiteit gaf het gevoel alsof de hersenen via de neus en de oren naar buiten wilden, en toen een kind door een botsing tussen band en boomstronk zodanig werd gelanceerd, dat het ruim een half jaar thuis verpleegd moest worden, is deze Gemertse aanvulling op het Tarzan-filmscript toch maar geschrapt.

Het eerste bericht in de “Gemertsche Courant” dat duidt op de mogelijkheid tot bioscoopbezoek in Gemert dateert van 29 november 1930:
CINEMA “MODERNE” GEMERT
Bij den heer L. van Lieshout werd Zondagavond eene Bioscoopvoorstelling gegeven. Door bijzondere omstandigheden kon de aangekondigde voorstelling: “De straat der Verlorenen” geen doorgang vinden. Maar door den ondernemer werden kosten nog moeite gespaard om Zondag Gemerts publiek niet teleur te stellen en hun een andere film te vertoonen. Nu werd voor een propvolle zaal op het witte doek gebracht “Mac Donavan”, een detectieve film.

Bijgaand stond een advertentie voor de eerstvolgende voorstelling: “De Poort van het Geluk”. Je mocht die poort door als je 60 cent (1e rang), 40 cent (2e rang) of een kwartje neertelde (3e rang). Voor dezelfde prijzen kon je een paar weken later smullen van “Sircus Schandalen” en vervolgens van “De Huwelijks Marsch.” Onovertrefbare Corstumeering, onverbeterlijk van spel, was de reclameslogan bij deze kasmagneet voor “MODERNE”. In één woord: het wordt deze week weer iets aparts. En al zijn dat eigenlijk zeven woorden, wij voelen zeventig jaar later nog iets van de opwinding en het cinefiele enthousiasme dat zich destijds van Gemert meester maakte.
Aardig is ook de vermelding van de aanwezigheid van een ‘explicateur’. Er stond dus iemand gedurende de film uit te leggen waar het allemaal over ging.
Maar wat was dat? Concurrentie! Op 6 april 1931 werd in CONCERTZAAL HOTEL “DE KEIZER” een bioscoopvoorstelling gegeven. “De Arke van Noach” dreef daar in het rond, “Grootsch, Indrukwekkend, Machtig”. Dat gold ook voor de prijzen der plaatsen, die een kwartje hoger lagen dan in “MODERNE”. En dan moest je voor het plaatsbespreken nog 10 cent per plaats bijbetalen. Maar ja, het was dan ook een Sprekende film – dat spreekt.
Op 2 mei 1931 vinden we de voorlopig laatste vermelding van “MODERNE” in de krant. Nee, er was geen sprake van neergang en cinematografische recessie, integendeel. De zaken werden nog groter aangepakt. Exploitant Leo van Lieshout vroeg en kreeg in juli 1931 een bouwvergunning voor het bouwen van een bioscoopzaal aan de Molenstraat. Aannemer Janus van Eupen zou dit filmpaleis voor ƒ 9.200 bouwen. Wie de bouwtekening goed bestudeert, ziet dat er ook toen al aan nooduitgangen werd gedacht. Maar de “noodtrap” werd later vaak oneigenlijk en in tegengestelde richting gebruikt door diegenen die wel culturele belangstelling, maar geen geld hadden. Een geldnoodtrap.
Op zaterdag 10 oktober 1931 vond de opening plaats. De prijzen waren een stuiver opgeschroefd, het dubbeltje voor het plaatsbespreken was van “De Keizer” afgekeken – maar daar werd toch geen film meer gedraaid, en de “upperclass” van Gemert kon heel toepasselijk op het Balcon plaatsnemen. Het kostte 85 cent om afwisselend naar de film en het plebs beneden je te kunnen kijken.
In de “Gemertsche Courant” stond een juichend verslag van de opening: In dezen tijd van economische malaise mag het een verheugend verschijnsel genoemd worden, wanneer er in ons blad melding kan gemaakt worden van moderniseering van een bedrijf. Er behoort moed toe, maar bovendien energie, doortastendheid en zakenkennis van den ondernemer. Tot deze categorie kunnen we gerust rangschikken de heer L. van Lieshout die het heeft aangedurfd Gemert in het bezit te stellen van een prachtig en practisch ingericht bioscooptheater.
De bekende bouwkundige, de heer A. van Eupen, kreeg voor eenige maanden terug de opdracht van het betrekkelijk primitieve bioscoopgebouw, waarin de heer L. van Lieshout op bescheiden schaal zijn bedrijf begonnen is, een modern ingericht theater te maken, vol licht en kleur.
En laten wij er direct aan toevoegen, hierin is de heer van Eupen in recordtijd geslaagd. Het oude gebouw is verdwenen en de heer van Eupen verstond de kunst, met vermijding zelfs van alle overdadige decoratieve tooi, de heer van Lieshout een inrichting te bezorgen, zoals men in grootere plaatsen nog sporadisch aantreft.
De Molenstraat is een pand rijker geworden, dat het aspect der omgeving niet weinig verhoogt. Als men de hal binnentreedt vraagt men zich onwillekeurig af of men wel in een bioscoop, of een rijk patricirshuis is binnengeloopen. De hal is groot en hoog. Ter rechterzijde leidt een breede trap den bezoeker naar het balcon, terwijl een andere deur toegang geeft tot den breeden gang. Door twee deuren kan men hier toegang krijgen tot de groote bioscoopzaal, voorzien van zeer gemakkelijke zitstoelen in prachtige modellen en uitvoering.

Ondanks al deze voorzieningen heeft “MODERN” in 1932 een tijdje stilgelegen. Wellicht dat de practisch aangebrachte ventilatie of de centrale warming niet goed functioneerde, misschien dat explicateur Schellekens een tijdje zijn stem is kwijtgeraakt, het was hoe dan ook nodig om op zondag 4 september 1932 te heropenen. Vanwege de tijdsomstandigheden waren de prijzen verlaagd. En zo kon men in Gemert al in de vooravond genieten van “Na Middernacht”, met de gevierde filmster Eddie Polo in de hoofdrol.
Een week later zal het wel dringen zijn geweest voor de ingang van “MODERN”: Wij maken belangstellenden nog attent op de filmvoorstelling a.s. Maandagavond van de Amstelbrouwerij. De bezoekers zullen worden vergast op een glaasje frisch amstelbier.
Leo van Lieshout was een gewiekst zakenman. Al in 1932 vierde hij het vijfjarig bestaan van zijn bioscoop, en kon dus met een jubileumaanbieding de kijkers naar de Molenstraat lokken. De getoonde film heette “Koning der Koningen” en ging over het leven van Jezus van Nazareth. Adembeklemmend de hoogtepunten van den lijdensweg, fel ontroerend het Laatste Avondmaal. De laatste scenes zijn meestal het hevigste maar niemand zal na het zien van dit drama, ooit de bioscoop verlaten hebben met een zóó opgekropt gemoed. Behalve gewiekst kon Van Lieshout ook heel sociaal voelend zijn. In november 1932 gaf hij een gratis voorstelling voor de werkelozen. De getoonde film, “Tusschen twee vuren” schijnt geheel in het niet te zijn gevallen bij de indrukwekkende manier waarop de nieuwe, maar niettemin zeer ervaren explicateur Bob Sabo een en ander van commentaar voorzag. Sabo had blijkbaar al voor hetere vuren gestaan.
En ook van gevoel voor humor was Leo van Lieshout niet ontbloot. Op 1 april 1933 kondigde hij de vertoning van de eerste vloeibare film aan, dat was beter voor den ogen. Wel kon het zijn dat de film verboden zou worden. Een week later stond er een kort berichtje in de “Gemertsche Courant”: De vertooning van de Vloeibare film in Cinema “Modern” is uitgesteld tot 1 april 1934. De titel van de film? “Wo Zweie sich zanken erfreut sich der Dritte”. Die derde was ongetwijfeld Leo zelf.
Hotel “De Keizer” meldde zich weer eens aan het filmfront: “Watt en Half Watt als Ridders in Lompen”. De directie van “MODERN” sloeg terug met de aanschaf van een der modernste apparaten voor de sprekende films, op één lijn gesteld met haar stadsconcurrenten. Dat was op 13 oktober 1934. Zo kon het verzamelde Gemertse volk in de voorstelling van 20 oktober Marlene Dietrich niet alleen zien, maar ook horen. De “Schanghai Express” zal nog wel lang nagedenderd hebben in Gemert…
Was de investering voor deze nieuwe apparatuur te hoog gegrepen? Hadden ze de film “Onteerd” (zaterdag 27 oktober 1934) beter niet kunnen draaien? In ieder geval werd de bioscoop “met ruim 300 zitplaatsen” en tevens “een der meest beklante café’s” van Gemert, alles gelegen op “den besten stand” van Gemert, hoek Molenstraat-Haageik, op 27 december 1934 verkocht. Goed, je kon intussen in “De Keizer” naar “Bleeke Bet”, maar dat was toch ook niet je dát. Pas een jaar later gingen de hekken van het portiek van “voorheen MODERN” weer open. De Eindhovense Bioscoopmaatschappij huurde de bioscoopzaal van P. Ermers en draaide er “Leise Flehen meine Lieder” naar de Onvoltooide Symfonie van Franz Schubert. Benieuwd hoe die film afliep?
Weer een klein jaar later nam het Luxortijdperk een aanvang. Was het aanvankelijk nog directeur Desmet van de Eindhovense Bioscoopmaatschappij die zich op het affiche plaatste, vanaf 25 september 1937 nam P.J. Ermers zelf het heft in handen, zij het dat hij de film even de film liet en aan kwam zetten met een Telepaath-Fascinateur en ook nog een Vermaarde Goochelkunstenaar en illusionist: De voorstelling gaf een uiterste verbazing, vrolijkheid en stemming. Voor Prof. Murray was door enkele daartoe aangezochte personen uit Gemert een geheime opdracht gemaakt, welke door den telepaath geblinddoekt in het openbaar keurig is uitgevoerd. Staande op de treeplank van een auto reed Prof. Murray vanuit de Molenstraat naar Boekhandel Ermers, moest daar een girohouder wegnemen en deze brengen naar Hotel “De Keyzer”, moest hier een flesch Ranja Soda medenemen en deze bezorgen bij Sigarenhandel P. v.d. Wijst, moest daar een doosje sigaretten nemen en dit deponeeren bij den heer J.H. Ypenburg. Moest hier de hoed pakken van de heer des huizes en deze brengen naar de zaal Ermers. Dit programma is zonder eenige storing in enkele minuten afgewerkt. Ook de Illusionist speelde zijn rol uitstekend, zoodat het geheel een ongekend amusement is geworden.
Vervolgens was toch echt de beurt aan Tarzan en Ben Hur en King Kong. Helaas, daarna brak de oorlog uit en de Amerikaanse films kwamen vanzelfsprekend niet door de Duitse censuur. Zelfs Johnny Weismüller mocht, ondanks zijn hoog Ariërgehalte en zijn Duitse achternaam, geen kunsten meer vertonen in de Gemertse bioscoop. Er werden nu Duitse films vertoond, zoals “Die Goldene Stadt”, volgestouwd met Duitse propaganda. Veel kaartjes werden er voor zulke films niet verkocht, en ach, naarmate de oorlogsjaren vorderden, hadden de mensen in Gemert natuurlijk ook wel wat anders aan hun hoofd.

Na de bevrijding ging het Luxortheater weer open. Terwijl de Tweede Wereldoorlog nog woedde, waren er speciale filmvoorstellingen voor evacués in december 1944, en  toneelvoorstellingen in februari en april 1945. Daarna leek even alles als vanouds, hoewel: Wij ontvingen nog een relaas betreffende de paniek, die zich op tweede Kerstdag in de avondvoorstelling in Bioscoop “Luxor Theater” heeft voorgedaan. De inzender v. B. (waarschijnlijk operateur Jan van Berlo) noemt het hele geval ’n storm in een glas water. Enkele dingen kan hij niet goed begrijpen. Wie schreeuwt er brand, als er geen vuur te zien is en de film rustig doordraait? Wie springt er – vrouw en kind achterlatend!! – van het 3? M. hoge balcon, waar twee nooddeuren uitgang bieden… in de zaal, waar 200 mensen in paniekstemming ’n goed heenkomen zochten? Het personeel trachtte vergeefs de lichtschakelaar te bereiken. Het werd gewoonweg door het hals-over-kop door één uitgang naar buiten vluchtende publiek onder de voet gelopen, terwijl drie nooduitgangen gelegenheid boden de zaal normaal te verlaten… Al met al een les voor de toekomst!

Dezelfde Jan van Berlo (als v. B. inderdaad onze Rooie Jan was) haalde twee maanden later weer de krant. Hij had een onder de operateurs van de Bioscoopondernemingen in Nederland uitgeschreven prijsvraag gewonnen met het volgende reclamevers:
’n Operateur in Meerhoven
vertoonde reclame ondersteboven.
Het publiek was er mee aan,
moest op zijn hoofd gaan staan,
Het is haast niet om te geloven!

Even leek dus alles als vanouds, maar ziet, daar was zomaar opeens een wondermachine in Gemert te aanschouwen. Niet in de bioscoop, niet in de Molenstraat, maar in de winkel van Van Lieshout in de Virmundtstraat. Met de neuzen plat tegen de etalageruit gedrukt, vergaapte de Gemertse jeugd zich anno 1948 aan de nieuwste vinding. Een wirwar van buizen, draden, lampen, toeters en bellen, tot een toverachtige symbiose samengebracht om de onvoorbereide passant met stomheid te slaan en vervolgens vol verrukking aan de winkelruit te doen kleven. De beelden in dat kastje bewogen! Dat was je wat. “Ze han d’r gîn èrg in dè ‘k ‘r ôk waor, zô stonde ze te kiejke”, zei ons opa.
Het Gemertse volk liep te hoop in de Virmundtstraat. In het Luxortheater was niks te beleven. Cor Smits, die later in lampen ging doen, was de bouwer van het tv-toestel. Het  eeldscherm
waar men voor te hoop liep, mat tien bij acht centimeter… De televisie stond in de startblokken om Gemert te veroveren.

Het Luxortheater ging niet meteen failliet. Ik ben er als menneke van een jaar of acht, zo in het begin van de jaren ’60, voor het eerst binnen geweest. Gewend als ik was aan de dikke tapijten van de Tuschinkski in Amsterdam, de ultramoderne aankleding van Cinema Damrak en de doorlopende voorstellingen in het Calypsotheater, was dat eerste bezoek aan het Luxor al een belevenis op zich! Ze draaiden er de oude zwart-wit versie van “King Kong” en de diepe indruk die de film op mij maakte, was voor een fors deel toe te schrijven aan de entourage van de Gemertse bioscoop. Het was net alsof het oerwoud waarin King Kong vertoefde, tot in de zaal dóórliep. Een ontmoeting met de reuzenaap behoorde daarom in mijn optiek tot de reëele mogelijkheden en hoewel ik op het eind van de film een diep medelijden voelde met de geheel doorzeefde en ook nog van het Empire State-building gestorte Kong en de tranen zelfs in mijn ogen sprongen (een week eerder was mijn parkiet óók al dramatisch om het leven gekomen), had ik toch niet graag gehad dat de gigantische gorilla zich daadwerkelijk vanuit het projectiescherm op de tweede rang had neergezet.

Nee, het Luxortheater ging niet meteen failliet. Het duurde immers nog een hele poos eer de experimentele uitzendingen vanuit de gloeilampenfabriek in Eindhoven werden opgevolgd door regelmatige uitzendingen vanuit Hilversum. En het duurde nog langer voordat de televisie betaalbaar en gemeengoed werd en de antennes bij honderden de sky-line van Gemert bepaalden. Antennes die, o ironie, vooral op het oosten gericht stonden om naar d’n Duitser te kunnen kijken. Daar hadden ze blijkbaar skoner programma’s: “Na Fury, wie wär es mit ein kleine Spazierfahrt?” Of d’n dikke Hoss tegen hullie pa in Bonanza: “Jawohl, sir!”

Denkt u nog wel eens aan dit alles, als u een plaatsje zoekt voor uw auto op de parkeerplaats in de hoek van de Haageik en de Molenstraat? Niet? Toch zou u dat moeten doen, als u op de plek waar eens de stallesstoelen in het Luxor stonden uit uw voertuig stapt. Dat houdt de geest rijk en levendig! Dat u door deze overpeinzingen wellicht vergeet de deur op slot te doen en bij terugkomst uw autoradio ontbeert, is weer een heel ander verhaal. Ik aanvaard geen enkele aansprakelijkheid. Ohne Gewähr.

GROTE DANK ben ik verschuldigd aan Peter van de Wijngaard, medewerker van het Gemerts gemeentearchief, die voor mij hele jaargangen van de Gemertsche Courant heeft afgestruind op “Modern” of “Luxor”-berichten.

Foto’s: Heemkundekring De Kommanderij Gemert en Gemeentearchief Gemert.

Bekijk PDF

GH-2001-01 Heemkundebeoefening

Ook de heemkundebeoefening is aan verandering onderhevig, door de wijze waarop zij naar het verleden kijkt, hoe zij het verleden beschrijft en een plaats geeft in de tijd waarvan zij zelf actief deel uitmaakt.

Als wij het hebben over het verleden, praten wij over iets dat achter ons ligt. Maar dat verleden was eens ‘actuali-tijd’. Bij elke stap die wij zetten op het veld van de tijd verwerkelijken wij niet alleen datgene wat nog niet is, maar hernemen daarbij ook datgene dat reeds geworden is en scheppen daardoor opnieuw wat verleden wordt. Binnen onze cultuur beleven wij tijd als een voortgaand proces dat zich in één richting beweegt van verleden naar toekomst, waarbij het heden op het snijpunt van beide ligt.

Tijd ervaren wij ook aan den lijve als groei en veroudering. In het proces van geboren worden en sterven schrijdt de tijd voort, doordat iedere nieuwe mens meer is dan de herhaling van de soort. Hij draagt bij tot het ontwerp van de wereld en laat daarin zijn sporen na.

Ook de tijd vandaag de dag rijgt zich aan het verleden, dat daardoor niet op één moment bevroren kan worden. Door oog te hebben voor de veranderlijkheid, die ook het verleden omsluit, blijft de heemkundebeoefening bij de tijd.

Het zijn deze gedachten die geïnspireerd hebben tot het ontwerp van de omslag voor Gemerts Heem in het jaar dat de Heemkundekring haar zestig-jarig bestaan ingaat. In het ouder worden zijn de jaren niet louter opgeteld als gelijkblijvende meeteenheden, maar rijgen zij aaneen als een groei in de tijd.

Bekijk PDF

GH-2001-04 Het Franse Archief 2

 

Bekijk PDF