GH-2006-02 Gemertenaren en Bakelnaren in Franse dienst
Simon van Wetten
Typerend voor de Franse Tijd (voor Gemert was dat de periode van september 1794 tot en met december 1813) is de enorme informatiehonger van de overheid. Of de oude Commanderij nu rechtstreeks onder het Franse bestuur viel (1795-1800 en 1810-1813), deel uitmaakte van de Bataafse Republiek (1800-1806) of van het Koninkrijk Holland (1806-1810), de bijbehorende overheid wilde méér over haar burgers weten dan daarvoor ooit was vertoond. Misschien is dat wel de meest revolutionaire verandering die uit de beroemde Franse Revolutie is voortgekomen. In de laatste vier jaar van de Franse Tijd was de belangstelling-van-staatswege toegespitst op de jongemannen.
Inschrijving voor de krijgsdienst – wie is er twintig jaar?
Lodewijk Napoleon, de vriendelijke, had dikwijls onenigheid met zijn kleine grote broer in Parijs. Naar het keizerlijk inzicht was Lodewijk te aardig en te sociaal voor “d’ Ollandèrs”. Hij pakte de smokkelhandel met Engeland niet doortastend genoeg aan, en het gedoe met hulpacties na de buskruitramp in Leiden en de stormramp in Zeeland (toen ook al) onderstreepte volgens Napoleon Bonaparte alleen maar de weekhartigheid die het karakter van zijn broer zo kenmerkte. Maar Lodewijk liet zich niet kennen. Hij bleef zijn rol als koning van Holland een eigen invulling geven en verzette zich bijvoorbeeld ook heftig tegen de invoering van de conscriptie (inschri-ving voor de krijgsdienst). Zo bleef er van de oorspronkelijke broederliefde weinig over. In het najaar van 1809 liet Napoleon aan Lodewijk weten dat “hij er altijd spijt van had gehad dat hij hem een koninkrijk had geschonken”. 1′ Daarna waren er nog wel wat wederzijdse pogingen om de verhoudingen te verbeteren, maar die bleken vruchteloos. In de nacht van 2 op 3 juli 1810 vertrok (ex)koning Lodewijk voorgoed, met slechts een klein deel van de hofhouding en zijn hond als escorte. Napoleon annexeerde Nederland. Geen woede-uitbarstingen, geen opstanden, niet eens een demonstratie. De vaderlandse onafhankelijkheid, zo trots gewonnen en gekoesterd tijdens de Tachtigjarige Oorlog, werd zonder slag of stoot opgegeven. Nou ja, in Gemert waren we, in de periode 1795-1800, al aan inlijving gewend geraakt. In die dagen werden we immers óók gerekend tot het Franse territorium. Maar toch, nu was het anders, strenger, barser, en niet ondersteund door de idealen van vrijheid, gelijkheid en broederschap. Eén van de duidelijke voorbeelden daarvan was de onmiddellijke invoering van de conscriptie. Alle jongemannen die de leeftijd van twintig jaar hadden, moesten in dienst. Mobilisatie van alle beschikbare mankracht stond voor Napoleon voorop. Ook nu was het verzet niet uitbundig en ging men tamelijk gewillig naar de kazernes.
De meeste lotelingen kwamen uit de lagere klassen. De hogere klassen, de draagkrachtigen, konden namelijk een remplaçant aanstellen. De bedragen die voor zo’n vervanger neergeteld werden, varieerden van 3000 tot 10.000 francs. Twee jaar moest een conscrit, een dienstplichtige, in dienst, althans in vredestijd. Daarna kreeg hij groot verlof, en was tot zijn 45ste verjaardag oproepbaar. Maar ja, dat kleine menneke met de grote naam voerde voortdurend oorlog. Inloten, opgeroepen worden voor het leger van Napoleon, betekende naarmate de Franse Tijd vorderde “niet veel meer dan een uitgesteld doodvonnis”.2 Er was nog één legale ontsnappingsmogelijkheid: afgekeurd worden. De aanstaande militair diende gekeurd te worden door een “doctoor”. Wanneer je nu willens en wetens een zeer stevige verkoudheid wist op te lopen, kón het je gebeuren dat je wegens een zware borstkwaal werd afgekeurd. Ik heb u eerder de zaak van J. Luurmans uit Gemert voorgehouden, die vanwege zo’n kwaal al heel snel uit het leger ontslagen werd.’ 3
Aanvankelijk waren alleen de twintigjarigen de klos, maar de behoefte aan méér kanonnenvlees deed de keizer besluiten tot het uitschrijven van extra-levées. Zo waren jaarklassen aan de beurt die nog niet eerder waren opgeroepen. De vele levées hebben in Nederland zo’n 30.000 tot 35.000 jonge mannen gedwongen hun families gedag te zwaaien.4
De Russische veldtocht – 1812
En daar gingen ze, degenen die een verkeerd lot hadden getrokken. In juni, bij uitstek de maand om Rusland aan te vallen, zetten de soldaten van de Grande Armée de eerste schreden op weg naar Moskou. Tja, in de zomer is de eindeloze Russische vlakte al tamelijk somber makend. Zou u, aangewezen door het lot om dienstplichtige te zijn, op de dag van het vertrek aanwezig zijn geweest? Nee? Weet dan dat u en ik (want ik ga ook niet mee) in het conscriptiejargon voortaan door het leven moeten als “retardataires” of achterblijvers. Na een maand ondergedoken te hebben ergens achter in de Peel zijn we officieel “refractaires”, weerspannigen. Omdat wij natuurlijk onvindbaar blijven, dienen onze ouders de daarbij horende boete, zo tussen de 500 en 1500 francs, te betalen. Dat kunnen ze niet, hun meubeltjes worden verkocht, en wij kunnen niet meer naar huis; op deserteurs werd gejáágd!
Weet u nog van Johannes Arnoldus van Vechel uit Gemert? 5 Deze wakkere knaap meldde zich in februari 1813 aan bij het gemeentehuis van Den Bosch als voluntair voor klerk, maar werd op een paard in plaats van achter een schrijftafel geplaatst en maakte plots deel uit van het 7e Regiment Huzaren. De Russische veldtocht was, gelukkig voor Johannes, toen al voorbij. De Berezina heeft hij nooit gezien…
Eind november was de rivier nog niet dichtgevroren, maar dreef vol met ijsschotsen. Het terugtrekkende leger moest hier overheen zien te komen, terwijl het door de Russen werd achtervolgd. Er dreigde nu een hopeloze toestand te ontstaan. Men slaagde er echter in om twee houten bruggen over de rivier te slaan. De soldaten die dit moeilijke werk moesten volbrengen, stonden daarbij urenlang in het ijskoude water, terwijl overal de Russische granaten insloegen. Op de linkeroever verschenen steeds meer mensen, achtergeblevenen en zieken, met afgevroren vingers en soms ook afgevroren armen en benen. Ze drongen de bruggen op en smeekten er door te mogen, omdat de vijand hen op de hielen zat. Maar men liet hen niet door. Napoleon had bevolen vóór alles de soldaten te laten oversteken en daarna pas, als er nog tijd over was, de ongewapenden, gewonden, vrouwen en kinderen. Als er geen tijd over was, moesten de bruggen worden verbrand.6
Zijn er Gemertse jongens over één van die twee houten bruggen gereden of gelopen? Burgemeester A. Leijten schrijft in december 1814 aan de commissaris van het arrondissement Eindhoven:
Ingevolge aanschrijving van den heere gouverneur deezer provincie de dato 7 november laatstleden, geplaets(t) in het Dagblad deezer Provincie no. 23, heb ik deer u edelgestrenge te doen gevinden enen lijst van Hollandse militairen welke bij de Fransche legers Bedient hebben, en die men supponeert dat in Rusland krijgsgevangen zijn gemaakt.
De lijst:
Naam Ouderdom Wanneer in dienst Legeronderdeel
Peter Dekkers 14 maart 1793 februari 1812 1ste Regiment van Linie
Joseph Jaspers 1 mei 1791 oktober 1812 33ste Regiment infanterie
Peter Michiels 11 juli 1788 februari 1812 1ste Regiment, grenadiers
Thomas Gijsberts 14 mei 1793 oktober 1812 93ste Regiment fuseliers
Nicolaas vd Sande 24 september 1791 oktober 1812 33ste Regiment jagers
Joannes Manders 9 april 1790 februari 181 27e Regiment huzaren
Peter Verschuuren 15 januari 1789 april 1812 11e Regiment huzaren
Nicolaas v Lieshout 24 september 1791 september 1812 33ste Regiment jagers
Joannes van Kessel 13 oktober 1789 april 1812 11e Regiment huzaren
Jan Baptist F. Meuris 8 oktober 1790 februari 18121 25ste Regiment fuseliers (lag in hospitaal van Stett n)
Godefridus vd Elsen 4 maart 1793 oktober 1812 24ste Regiment van Linie
Christiaan Deckers 2 maart 1789 februari 1812 33ste Regiment jagers
En ook voor Bakel en Milheeze is zo’n lijst naar Eindhoven gestuurd:
Naam Ouderdom Wanneer in dienst Legeronderdeel
Willem Kuijpers 25 oktober 1811 33ste Regiment jagers (is met de Fransen naar Rusland gemarcheerd, en sedert er niets meer van gehoord, heeft bij het beleg denkelijk in Hamburg gelegen)
Jacobus vd Eijnden 24 november 1812 33ste Regiment infanterie (in Hamburg gelegen)
Josephus Raijmakers 24 november 1812 33ste Regiment infanterie (heeft laatst in Maagdenburg in ’t hospitaal gelegen)
Johannes Noijen 22 september 1813 1ste Regiment folligeurs (?) (heeft laatst te Maijenu gelegen)
Gerardus vd Laar 24 februari 1812 125ste Regiment van Ligne (heeft bij het beleg in Stettin gelegen)
Theodorus v Tilburg 22 april 1813 21ste Regiment infanterie (heeft laatst gelegen te Maagdenburg)
Martinus Martens 28 februari 1813 1ste Regiment tirailleurs (heeft laatst gelegen bij Breslau in Silezië)
Antonie Biemans 22 september 813 62ste Regiment linietroepen (heeft laatst gelegen bij Leipzig)
Johannes Welten 23 maart 1813 1ste Regiment garde imperial (van deze nooit geen tijding ontvangen)
Gerardus Biesbos 28 oktober 1811 33ste Regiment jagers van Rooseveld (is met de Fransen naar Rusland gemarcheerd, en sedert er niets van gehoord)
Maar ook eerder al waren jongens van hier naar ver oorlogsgeweld vertrokken. In zijn artikel Gemertenaren in Franse dienst somt Ad Otten degenen op die in 1811 uit Gemert zijn afgereisd.7 In zijn lijstje treffen we twee jongemannen aan die we ook op ons ‘vermistenlijstje” hebben gezien, namelijk Joannes van Kessel en Peter Verschuuren en we stellen nu definitief vast: die zijn nooit teruggekeerd. Gerard van den Eijnden en Adriaan van Zeeland kwamen wél terug, de laatste zelfs als generaal buiten dienst, dat was althans lange tijd de veronderstelling van zijn nazaten, totdat iemand doorkreeg dat “Congé Génèral” niet zozeer de rang van iemand verwoordde, maar meer zijn ontslag uit militaire dienst.’ Indirect weten we ook nog dat broers van Adriaan Groenewald, Petrus Werts en Willem van den Berg in het Franse leger dien-den; zij werden immers vrijgesteld van loting omdat ze een broer ‘en activité’ hadden .9
Ook de van oorsprong Gemertse generaal b.d. Geerts heeft zich verdiept in het wel en wee van Gemertenaren in dienst van keizer Napoleon.10 De genoemde broer van Petrus Werts blijkt Leonardus Werts te zijn. Hij hoorde bij het 126ste Regiment, dat bij de Berezina werd opgeofferd, om zo de overtocht van de Grande Armée veilig te stellen.
Gemertenaar Jan Donkers overleefde weliswaar de veldtocht, maar overleed op 21 februari 1813 aan waterzucht, in het garnizoenshospitaal in Den Haag. Hendrik Lamers overleed op 12 mei 1813 in het militaire hospitaal van Breda aan dysenterie.
Hendrik Staals verwisselde het tijdelijke met het eeuwige in het Douane Hospitaal in Mainz, op 9 februari 1814. Peter Arnoldus Henrik Tonis sneefde door hevige koorts, in het militaire hospitaal van Vitoria in Spanje, al op 1 april 1812.
Jan Hendriks overleefde een longtuberculose niet en overleed op 16 juli 1813 in het garnizoenshospitaal in Wesel aan de Rijn. 11
Er is ook nog sprake van een Cornelis Hardie uit Gemert. Deze geweerschutter overleed op 24 maart 1812 in het militaire hospitaal van Emden, in Noord-Duitsland.11
Laten we tot slot de “Van de Laar, hij ligt in het hospitaal van Bremen” niet vergeten.12 Zo komen we maximaal aan drie- of vierentwintig Gemertse jongens die daadwerkelijk in Franse dienst zijn gegaan. Van hen hebben een- of tweeëntwintig soldaten de barre tocht naar Rusland meegemaakt. Zestien van hen overleden tijdens of kort na de veldtocht, één van hen een jaar later, twee of drie keerden er terug naar Gemert (Van Zeeland, Van den Eijnden en misschien Van de Laar), en twee (Peter Tonis en Cornelis Hardie) al vóór de tocht naar Rusland begon. Van twee lotelingen (de broers van Adriaan Groenewald en Willem van den Berg) weten we niets.
In Bakel en Milheeze vielen op z’n minst tien gesneuvelden te betreuren. De Grande Armée was zonder de Gemertse en Bakelse jongens blijkbaar nog niet groot genoeg, de verliezen des te groter…
NOTEN:
1. Gerlof D. Homan, Nederland in de Napoleontische Tijd, 1795-1815 (Haarlem 1978).
2. T. Presser, Napoleon. Historie en legende (Amsterdam/Brussel 1946).
3. S. van Wetten, ‘Het Frans Archief III’, in: Gemerts Heem, jrg. 44, 2002, 25-30.
4. Johan Joor, De Adelaar en het Lam (Amsterdam 2000).
5. Als bi) 3.
6. Tekst in oude geschiedenis-schoolmethode (Kleio voor mavo).
7. Ad Otten, Gemertenaren in Franse Dienst, in: Gemerts Heem, jg. 24, 1982, 68-74
8. Ad Otten, ‘De pepierre van de gînneraol’, in: Vertellingen aojt d’n traonpot (Gemert 1998).
9. Als bij 7.
10.G.A. Geerts, Gestorven voor de aspiraties van Keizer Napoleon (Gouda 2001).
11.Deze Hardie is in geen andere documentatie uit en over Gemert in die tijd terug te vinden. Zijn departement wordt ook aangeduid als “Bouches de la Meuse”, terwijl Gemert bij de “Bouches du Rhin” hoorde. Misschien een vergissing? Sowieso staan er in de lijst van G.A. Geerts een paar personen van wie betwijfeld kan worden of ze wel uit Gemert kwamen. Laten we niet vergeten dat de Fransen ook toen al moeite hadden met de ‘h’ en wellicht gemakshalve van ‘Hemert’ ‘Gemert’ maakten.
12.Deze Van de Laar is bijna zeker niet dezelfde als de Gerard van de Laar uit Bakel. Het briefje met de mededeling dat hij nog leefde en in Bremen lag is van augustus 1813, terwijl Gerard van de Laar uit Bakel op 19 augustus 1813 overleed te Stettin.
GH-2006-02 Gemertse gangen gedecoreerd
Ad Otten
In de vorige jaargang van Gemerts Heem’ werd gesuggereerd om ter bevestiging van de oude dorpsstru¬tuur van Gemert-centrum, de verschillende loodrecht op de doorgaande hoofdstraat uitkomende ‘gangen’ van Gemert op te waarderen en een duidelijker functie te geven en dat een eerste stap daartoe zou kunnen zijn die gangen te voorzien van een (historische) naam. Die naamgeving is voor een aantal gangen inmiddels al een feit geworden en het gemeentebestuur schaarde zich ook achter het voorstel om de naamborden speciaal uit te voeren zodat ze niet alleen informatief (naam met onderschrift) maar ook decoratief zouden zijn. Gekozen werd voor sjieke witte en/of zwarte emailleborden met wat verhoogd daarop aangebracht de naam van de gang en dat alles in een nieuw en uniek letter-type… (zie verderop)
Na de presentatie eind vorig jaar van onder meer plannen van stichting ‘Gemert Vrijstaat’ om in de toekomst diverse panden en locaties in Gemert hun historische naam terug te geven, bood Gemertenaar Harry Huybers aan om voor dat doel een heel alfabet inclusief cijfers en leestekens te ontwerpen en dat digitaal aanleverbaar te maken voor drukkerijen, metaalverwerkende bedrijven etc. Het lettertype ‘de vrijstaat’, van deze als zelfstandige in Gemert gevestigde grafisch ontwerper, is nu voor het eerst gebruikt op de gangnaamborden. In een smaller of een vetter versie, op bordjes danwel met losse letters, zal het straks ook gebruikt worden voor huisnamen. Even enthousiast als Harry Huybers werd kunstenares Maria van der Velden bereid gevonden om ten aanzien van het ‘project geveltaal’ adviezen te geven wat betreft maatvoering en het kiezen van de naar verhouding en omgevingsfactoren meest gunstige locatie op muren en gevels. En zo is het gekomen dat op 21 juni j.l. gemeenteambtenaar Piet van de Wetering met ondergetekende als hulpje, Gemert kon verrijken met welgeteld tien gangnaamborden.
Hieronder volgt een wat uitgebreidere historische achtergrond op de gekozen namen der gangen:
Pelikaangang (onderschrift ‘herberg op erf van de oude kerk’). In verschil¬lende nummers van Gemerts Heem werd al eens gewezen op de locatie van Gemerts eerste parochiekerk die bekend stond als offer- en bedevaartskapel van het heilig kruis. Het kan geen toeval zijn dat pal naast deze oude kerk maar wel op hetzelfde erf in de zeventiende eeuw een herberg wordt gedreven die de naam draagt van De Pelikaan.
Een zich tot bloedens toe in de borst pikkende pelikaan om daarmee zijn jongen te voeden is vanouds het symbool van de kruisdood van Christus. In de 19de eeuw wordt de naam van herberg de Pelikaan veranderd in De Gouden Leeuw en die werd op haar beurt een paar decennia geleden weer omgedoopt in Ridderhof. Maar in het Ridderhof is kort na de onthulling van de Pelikaan van Monic van Helvoirt — het kon niet uitblijven — onder de naam van “de Gouden Pellicaen” nu ook een cateringbedrijf gevestigd.
Sint Joris en Sint Tunnisgang met als onderschrift ‘patroonheiligen schutsgilden’. De naam herinnert aan het gegeven dat op de plaats van het gemeentehuis van medio 16de eeuw tot 1879 de herberg en brouwerij Stioris was gevestigd die tegelijk de thuisbasis was van het schutsgilde van die naam. In De Keizer is nog steeds het gilde van Sint Antonius (en Sint Sebastiaan) gevestigd.
Nonnengang met als onderschrift ‘franciscanessen 1848-2000’. Tot 1933 stond de Nonnengang in heel Gemert bekend als Nonnenpad. Na de laatste uitbreiding van de Nazarethschool in genoemd jaar werd de Nonnenpad, die het Binderseind verbond met de Kapelaanstraat en de Stroom van de openbare wegenlegger afgevoerd. De Nonnengang loopt nu nog dood maar dat zal in de toekomst zeker veranderen.
Amstelgang (onderschrift ‘geboortehuis Jan van Amstel’). Het pand dat tot voor kort dienst deed als postkantoor werd omstreeks 1565 gesticht door ‘meester glazenmaker’ Peter van Amstel. Zijn achterkleinzoon Jan van Amstel werd in dit pand geboren op 12 december 1618. Hij bracht het tot vice-admiraal onder Michiel de Ruyter.2 Hij overleed in Schijndel in 1669. Niemand minder dan Joost van den Vondel maakte een grafschrift.
Soikerijgang (onderschrift ‘Gemertse cichoreikoffie’). Het was in de eerste helft de toegang tot één van de grootste fabriekjes van “soikerij'(= gebrande cichoreiwortel). In de Franse Tijd werd door de invoering van het zgn. continentaalstelsel de invoer van koffiebonen onmogelijk. Her en der in het land verrezen toen cichoreibranderijen voor de produktie van surrogaatkoffie. In de eerste helft van de 19de eeuw exploiteerden in Gemert zowel de burgemeester (Haest), een wethouder (Leijten) als d’n dokter (Douve) een soikerijfabriek. Terwijl op veel plaatsen de cichoreibranderijen weer verdwenen bleef de produktie van Gemert nog tot in de twintigste eeuw. In 1920 werd zelfs nog een nieuwe hinderwetvergunning aangevraagd. De populariteit van de soikerijkoffie blijkt ook uit de naamgeving van ‘soikerijteulers’ voor een tot voor kort bestaande plaatselijke carnavalsvereniging.
Gasthuisgang (onderschrift ‘gasthuis circa 1400-1849’). Deze gang verbindt Haageik met Elisabethplaats. De gang ligt op de locatie van de vroegere ‘achterom’ van het uit de middeleeuwen daterende oude Gast- en Geefhuis aan het Haageik. Het pand brandde af tijdens de eerste grote dorpsbrand van 1780 en brandde opnieuw af bij de tweede dorpsbrand van 1785. Na het Gemertse weversoproer werd het aan Haageijk opnieuw opgebouwde gasthuis verhuurd aan de Koninklijke Marechaussee als kazerne.3 Later kwam het pand in particuliere handen. De locatie is nu bij iedereen bekend als het winkelpand van Rooyackers Meubelen. De Gasthuisgang vormt een verbinding met de Elisabethplaats die globaal genomen de vroegere binnenplaats en de tuin van het nieuwe, uit de tweede helft van de negentiende eeuw daterende (Elisabeth)Gasthuis beslaat. Het Elisabethgasthuis werd gesloopt in 1974/1975.
In de toekomst zullen er beslist nóg een aantal ‘gangen’ een naam krijgen. En wanneer de gemeente bij de komende inbreidingsplannen op percelen pal achter de oude dorpskern de oude historische plattegrondstructuur inclusief de oude gangen en binnendoors als uitgangspunt blijft nemen, dan kan daarmee op termijn zelfs een wandelroute mogelijk worden rond de uit de middeleeuwen daterende oude kern van Gemert.
In dit kader vermeldenswaard is zeker ook het gemeentelijk initiatief om in het wegdek van Watermolen niet alleen met blauwe plavuizen de loop van de vroegere Rips te markeren, maar ook om in de ‘gang’ vanuit de Molenstraat, aan de hand van inscripties in hardsteen in zekere zin de weg te wijzen naar de precieze vroegere locatie van de watermolen.
NOTEN:
I Ad Otten, Dorpskern in historisch perspectief, Gemerts Heem 2005, p.4-11.
2. Ad Otten, Gemert en de post, Gemert 1988, p.48-50.
3. In 1896 verhuisde de in Gemert gevestigde brigade van de Marechaussee naar het Binderseind (nu huisnr.20).
Het lettertype ‘de vrijstaat’
(verantwoording van Harry H uybers)
Bij de ideevorming voor de gangnaamborden leek het me niet goed om vanuit een bestaand lettertype te denken. Het is een uniek project dat vraagt om een niet-voor-de hand-liggende oplossing. Aanvankelijk wilde ik elke gangnaam als een soort woordmerk of logo ontwerpen. Elke naam zou dan een eigen uitstraling krijgen. Omdat echter ook het plan bestaat om een aantal Gemertse huizen van een naamsaanduiding te voorzien, leek het me goed om dan een compleet alfabet te tekenen, zodat alle typografische uitingen van Gemert Vrijstaat in dit font gezet konden worden. Er ontstaat een visuele eenheid of “familie”.
Bij het letterontwerp heb ik me sterk laten leiden door de Britse grafisch ontwerper Neville Brody, wiens werk uit de jaren tachtig een grote inspiratiebron voor me is geweest. Op zijn beurt is Brody erg beïnvloed door de Russische constructivist Alexander Rodchenko. Dus ben ik ook gaan spitten in zijn werk uit de dertiger jaren van de vorige eeuw. In sommige letters zijn die Oost-Europese invloeden duidelijk herkenbaar, bijvoorbeeld in de A en K.
Naast het eigen letterype vond ik dat de gangnaamborden ook in hun uitvoering een unieke uitstraling moesten krijgen. De zware, vette uitvoering van de namen heeft een bijna reklame of display-achtig karakter. Een uitvoering in emaille past daar uitstekend bij. Ik ben blij dat de gemeente hiermee ingestemd heeft, want het is een verrijking geworden in het straatbeeld.
GH-2006-02 Hoedjes van Gemert
Ad Otten
Ten behoeve van de bouw van de kapel van het gasthuis aan de Nieuwstraat werd in de laatste maanden van 1907 een pand gesloopt dat in Gemert algemene bekendheid genoot als ‘Het Hoedje’. Hoe dat pand aan die naam is gekomen is niet bekend. In het begin van de achttiende eeuw kende Gemert al een pand ‘in de straet’ dat luisterde naar de naam ‘den Hoet’, maar of het hier dezelfde locatie betrof was tot nu toe de vraag.’ Door uitgebreid onderzoek van Wim van de Vossenberg en Ben van den Berg waarbij zij alle kadastrale gegevens, notariële archieven, schepenprotokollen en de gegevens van het uit 1717 daterende Landboek van Gemert betrokken, is inmiddels echter duidelijk geworden dat het hier toch om een ander pand gaat en wel ergens in de Kerkstraat ter hoogte van nu Makelaardij Penninx. Door het onderzoek van Wim en Ben is intussen al wel de hele ‘geschiedenis’ van het eerstgenoemde ‘Hoedje’ boven water getild. Zo weten we dat dit in 1907 gesloopte pand geheel opnieuw werd opgetrokken nadat het door de grote dorpsbrand van 28 juni 1785, die maar liefst zo’n 160 woningen trof, totaal was vernield. Vrij kort na de brand, om precies te zijn op 9 juli 1785, wordt namelijk de organist en linnenfabrikeur Paulus Roefs eigenaar van, zoals het in de schepen¬akte heette, de afgebrande huisplaats ter plaatse. Meteen moet toen zijn gestart met de bouw van wat we hebben leren kennen als ‘het Hoedje’. Door erfscheiding komt dit pand in 1803 in handen van Hendrik van der Willigen die was getrouwd met Emerentiana de dochter van genoemde Paulus Roefs.3 En het zijn de erfgenamen van hun kleindochter Theodora Paters die op 5 februari 1894 ‘het Hoedje’ voor 3505 gulden verkopen aan het r.k. parochieel Armbestuur van Gemert, eigenaar van het daarnaast gelegen Elisabeth-Gasthuis. In deze koopakte wordt het pand genoemd als het Hoedje bestaande uit winkelhuizinge met erf 4 In het Hoedje werden toen ziekenkamers ingericht die niet alleen bestemd waren voor zieke bejaarden van het naastgelegen gasthuis maar ook voor, zoals het heette, in nood verkerende inwoners van Gemert. Ruim tien jaar bedienden de zusters van het gasthuis dit ‘Gemertse ziekenhuisje’. Het zou de laatste bestemming van ‘het Hoedje’ worden. In 1905 was op het binnenterrein van het Elisabeth-Gasthuis begonnen aan de bouw van een nieuw pand dat de naam zou verwerven van ‘het Rochushuis’, een tehuis voor (voornamelijk) besmettelijke zieken. In de topgevel zou ook een beeld van de heilige Rochus – patroon van de pestlijders worden aangebracht. In 1906 kwam de bouw gereed van het pand, waarin thans de Derde Wereldwinkel gevestigd is. De ziekenkamers van het aan de straat gelegen Hoedje waren toen niet meer nodig. Het Armbestuur, in het voorgaande al genoemd als eigenaar van het door de zusters Franciscanessen bediende Gasthuis, besloot vervolgens om op de plaats van het Hoedje een gebouw op te trekken waarvan de benedenverdieping bestemd zou worden tot kamers voor pensiongasten van het Gasthuis, met daarboven op de eerste verdieping een kapel ten behoeve van de zusters en de aan hun zorg toevertrouwde verpleegden en bejaarden. Dienovereenkomstig werd in november 1907 over gegaan tot de sloop van ‘het Hoedje’ 5
Waarom ‘het Hoedje’?
Spijtig genoeg hebben we nergens een foto kunnen vinden van het vooraanzicht van het Hoedje. Maar gelukkig is er wel een ansichtkaart uitgegeven door Berkers-Verbunt uit Asten (1905), die een beeld geeft van de zijkant van de topgevel waardoor duidelijk wordt dat het betreffende pand een voorgevel gehad moet hebben die een zekere gelijkenis vertoont met de onlangs aan Binderseind 3 in opdracht van Martien Hendriks zo prachtig gerestaureerde voorgevel. In het jargon van de monumentenzorg duidt men dat type gevels veelal aan als afgeplatte klokgevels met kroonlijst of als kloklijstgevels. De gevel van Binderseind 3 heeft echter door zijn breedte en de golvende uitzwenking in de gevelwand een bijzondere en zeker niet gangbare klokvorm. Een speciale naam voor deze bijzondere variant onder de kloklijstgevels is mij niet bekend. Hij komt van oudsher al voor in de Langstraat en dichter bij huis ook aan de Markt in Veghel, terwijl we bladerend door het in 1990 uitgegeven ‘Helmond – Ach Lieve Tijd’ er ook een aantal ontwaren aan Markt en Veestraat aldaar. Een heel bijzondere kloklijstgevel ‘het huis met de luts’, daterend uit 1594, bestaat daar nog steeds.6
Vergelijken we de ansicht met de afbeelding van de zijkant van het Gemertse Hoedje uit 1905, nog eens goed met de gevel van Binderseind 3 dan komen we tot de conclusie dat de gevel van het Hoedje vergeleken met die van Binderseind 3 niet één maar twee uitzwenkingen in de klokgevel gehad moet hebben én … dat bij het Hoedje (evenals trouwens bij het Helmondse ‘huis met de luts’) bovendien een kroonlijst ontbreekt. Tegelijk rijst dan de gedachte of het niet die bijzondere gevelvorm geweest kan zijn die tot de huisnaam van het Hoedje heeft geleid. Wie zal het zeggen? Het is een gok, maar het valt in elk geval niet moeilijk om in die gevelvorm een hoedje te herkennen. Dat slaat mijns inziens in het Gemertse ook beter aan dan de mondvol (‘kloklijstgevel’ danwel ‘afgeplatte klokgevel met kroonlijst’) uit het jargon van de monumentenzorg.
Nog meer hoedjes…
In de aanhef van dit artikel kwamen we al tot de conclusie dat er meerdere ‘hoedjes’ aan de Gemertse straot gestaan moeten hebben. Helemaal los van de vraag of er een verband bestaat tussen de terminologie kloklijstgevel en de benaming van ‘hoedje’ is het in elk geval aardig om aan de hand van Gemertse oude ansichten eens te inventariseren hoeveel gevels met in een ‘lijst’ gemetselde in- en uitzwenkingen er in het verleden aantoonbaar zijn. In het vervolg van dit artikel noemen we dit type gevels allemaal ‘hoedjes’. Behalve Binderseind 3 hebben we thans nog ‘een hoedje’ op Binderseind 25 (hoek Hopveld-Binderseind). Op Ridderplein 33, naast De Landman, hebben we zelfs ’n hog hoedje. En dan is er uiteraard het nieuwe hoedje van Café annex winkel De Roskam op de brink van het Boerenbondsmuseum. Snuffelend in de collecties oude ansichten van de Heemkamer en het Gemeentearchief blijkt dat we het aantal Gemertse gevelhoedjes vervolgens tot het toch respectabele aantal van tien kunnen uitbreiden. Zo waren er in de Nieuwstraat nog tenminste twee meer. Een hoedje op de hoek naar de Molenstraat (een afgeplatte klokgevel) en één op de hoek met de Virmundtstraat (vroeger Slagerij Gerits, een zuiver ‘hoedje’, d.w.z. een klokvorm met een uitzwenking). Verder had Slagerij Van de Sande op de hoek Ridderplein-Kapelaanstraat weer een hoedje in de vorm van een afgeplatte klokgevel met een kroonlijst evenals het vroegere herenhuis op de plaats van de rond 1910 gebouwde ‘Engelenburcht’ aan het Binderseind, dat van 1830 tot 1840 nog dienst had gedaan als rk Doofstommeninstituut. Op een oude ansicht uit de periode van de Eerste Wereldoorlog zien we tenslotte nóg een kostelijke gevelhoed, vergelijkbaar met die van Binderseind 3. Dat is ter plaatse van het huidige woonhuis van Bèr Vogels op Kerkstraat 36. Uit vergelijking met een ansicht van 1905 weten we bovendien dat deze hoedgevel pas werd opgetrokken tussen 1905 en 1915 om de doodeenvoudige reden dat we op de oudste ansichtkaart op die plaats nog een gevel ontwaren met een topgevel met rechte zijflanken.
Tot zover deze inventarisatie van Gemertse Hoedjes aan de hand van oude Gemertse ansichtkaarten. In het verleden zullen er beslist nog meer ‘hoedjes’ zijn geweest.
Met dank aan Wim van de Vossenberg en Ben van den Berg
NOTEN:
1. Simon van Wetten, Transcripties Schepenprotocollen van Gemert (Heemkamer Gemert), 8131 akte no.1. dd 23-2-1725: Johan Cremers als momboir over de onmondige kinderen van wijlen Theunis Cremers verwekt bij Helena van Melis, en voornoemde Helena als moederlijk voogdes over haar kinderen hebben vercocht aan Antony Peters van Melis het achterste deel van een huisinge met klein huiske, stallinge en hof, genaamd den Hoet, alhier in de straat. Nog een akker op den Meulenacker. (met verwijzing naar erfdeling dd 30 mei 1734) 23 februari 1723.
2. Gemert R155, akte 195, 9-7-1785
3. Zoals de voorgaande noot 2 betreft het hier mededelingen van Wim van de Vossenberg en Ben van den Berg die werken aan een reconstructie van Gemert-kom in de 17de en 18de eeuw door gegevens van o.m. kadaster, landboek, notariele archieven, testamenten en schepenprotocollen te vergelijken. (‘Het Hoedje’ kadastraal in 1832 perceel LI 14; in het 18de eeuwse Landboek van Gemert, nr.1345; verdere bronverwijzingen: Gemert R130 akte 172 dd 30-5-1724; R145 akte 2 dd 18-12-1753; R149 akte 216 dd 10-11-1767; R188 f.165 21-01-1803)
4. Ad Otten, 100 jaar bejaardenzorg, Gemert 1977 p.26-28.
5. idem
6. Vgl. Helmond — Ach Lieve Tijd, Zwolle 1990, p.106, 119, 201.
GH-2006-02 Het lettertype ‘de vrijstaat’
Harry Huybers
Bij de ideevorming voor de gangnaamborden leek het me niet goed om vanuit een bestaand lettertype te denken. Het is een uniek project dat vraagt om een niet-voor-de hand-liggende oplossing. Aanvankelijk wilde ik elke gangnaam als een soort woordmerk of logo ontwerpen. Elke naam zou dan een eigen uitstraling krijgen. Omdat echter ook het plan bestaat om een aantal Gemertse huizen van een naamsaanduiding te voorzien, leek het me goed om dan een compleet alfabet te tekenen, zodat alle typografische uitingen van Gemert Vrijstaat in dit font gezet konden worden. Er ontstaat een visuele eenheid of “familie”.
Bij het letterontwerp heb ik me sterk laten leiden door de Britse grafisch ontwerper Neville Brody, wiens werk uit de jaren tachtig een grote inspiratiebron voor me is geweest. Op zijn beurt is Brody erg beïnvloed door de Russische constructivist Alexander Rodchenko. Dus ben ik ook gaan spitten in zijn werk uit de dertiger jaren van de vorige eeuw. In sommige letters zijn die Oost-Europese invloeden duidelijk herkenbaar, bijvoorbeeld in de A en K.
Naast het eigen letterype vond ik dat de gangnaamborden ook in hun uitvoering een unieke uitstraling moesten krijgen. De zware, vette uitvoering van de namen heeft een bijna reklame of display-achtig karakter. Een uitvoering in emaille past daar uitstekend bij. Ik ben blij dat de gemeente hiermee ingestemd heeft, want het is een verrijking geworden in het straatbeeld.
GH-2006-02 De Handelse hoofdonderwijzer Ad Kalkhoven, deel 2
Anny van de Kimmenade-Beekmans
De Duitse inval
Op vrijdag 10 mei 1940 was de langverwachte oorlog een feit. Tegen vijf uur ’s ochtends werden Ad en Siny Kalkhoven door de Handelse luchtbeschermingsdienst gealarmeerd. Er waren vele vliegtuigen in de lucht en niet goed wetende wat te doen, werden de kinderen uit bed gehaald. Toen bleek dat er verder niets gebeurde, ging iedereen weer naar bed. Van slapen kwam niet veel en overdag werden de nieuwsberichten nauwlettend gevolgd.
In de vroege morgen van zaterdag 11 mei 1940 trokken de eerste Duitse troepen op vanuit de Peel. Ze splitsten zich achter Handel op. Een deel trok naar Gemert, het andere deel richtte zich op Boekel. Zoals gewoonlijk fietste zoon Jo kort voor zes uur ’s ochtends naar zijn werk in Gemert. Hij werkte er als bakkersknecht bij bakkerij Rooijmans in de Nieuwstraat. Vrijwel meteen na aankomst zag Jo enkele Duitse stoottroepers voorbijfietsen.
Samen met anderen besloot hij een kijkje te nemen. Niet lang daarna stonden ze met vele andere Gemertenaren als gijzelaar op het Borretplein. Hij was getuige van het brute optreden van het Duitse leger. Ook hij werd gedwongen tot het aandragen van munitie waarmee het kasteel werd beschoten. Deze ingrijpende gebeurtenis liet een diepe indruk op hem na. Niet alleen zoon Jo maakte de tweede oorlogsdag angstige momenten door. Dat gold eveneens voor de oudste zoon Ko en de elfjarige dochter Corry. Ko werkte indertijd als stagiair bij de gemeente Eindhoven. Hij woonde in bij zijn oom Karel Kalkhoven, die daar inmiddels hoofdonderwijzer was. Ko wilde per fiets naar zijn ouders in Handel. Dat lukte niet vanwege de vernielde bruggen. Ko werd door Duitse soldaten geholpen. Die wezen hem op allerlei binnenwegen. Ze kenden de omgeving op hun duimpje en wisten precies waar de bruggen al min of meer waren hersteld.
Dochter Corry zat in Den Bosch op kostschool. De leiding daar had de ouders bericht dat alle kinderen vanwege de oorlogsomstandigheden naar huis zouden worden gebracht. De wagen die de kinderen vervoerde, kon door de vernielde bruggen echter niet verder dan Helmond komen. Het laatste stuk moest te voet worden afgelegd. Samen met een vriendinnetje liep Corry langs de Zuid-Willemsvaart, richting Aarle-Rixtel. Plotseling riep iemand vanaf de overkant van het kanaal dat ze dekking moesten zoeken. Ze wisten niet wat die waarschuwing inhield. Toen ze bemerkten dat ze in een hevig vuurgevecht tussen Nederlandse en Duitse militairen terecht waren gekomen en de kogels hen rond de oren floten, doken ze uit lijfsbehoud in een sloot. Later vond Corry een veilig heenkomen bij de brugwachter van Aarle-Rixtel. Die stuurde bericht naar Handel en Ad en de zonen Ko en Jo haalden haar daar daags daarna op via allerlei binnenpaden.
Duitse soldaten in Handel.
Het overgrote deel van de Handelse bevolking was direct na de bekendwor-ding van de Duitse inval geëvacueerd. Ad Kalkhoven was hoofd van de evacuatie. Toen de doortocht van de Duitse troepen echt op gang kwam, wilde ook hij naar veiliger oorden trekken. Siny niet, die voelde er niets voor alles in de steek te laten. Ook de familie Van Deursen – die naast de boerderij van Selten woonde – bleef in Handel. Samen spraken ze af om beurtelings te waken en ieder half uur poolshoogte te nemen. Handel bleef gespaard van oorlogsgeweld en de geëvacueerde Handelnaren kwamen snel weer terug. In de eerste oorlogsdagen werd de Handelse school korte tijd gevorderd voor inkwartiering van Duitse soldaten. Ad Kalkhoven hervatte het lesgeven op andere locaties en wisselende tijden. Veel stelde die bezettingsmacht overigens niet voor. Het betrof merendeels soldaten uit de achterhoede, die zich verplaatsen per fiets of met paarden en karren. Ze stalden hun paarden in de stal van de boerderij van Selten.
Nadat het schoolgebouw weer was vrijgegeven, werden er de lessen hervat. Evenals op andere plaatsen het geval was, waren er vele vernielingen aangericht en namen de Duitse militairen ook hier bij hun vertrek allerlei goederen mee. Zo wisselden op school de voorraad textiel en naaigerei van eigenaar.
Ook de bewoners van Handel leerden om te gaan met de ongemakken van de bezetting. Het eerste bezettingsjaar deden er zich geen noemenswaardige incidenten voor. Opvallend was echter wel het toenemend aantal bedevaartgangers dat steun zocht in het genade-oord van Handel. Met het verstrijken van de oorlogsjaren zou dat aantal alleen maar aangroeien.
Dat laatste hing direct samen met de houding van de bezetter die steeds openlijker tot de nazificatie van de bezette gebieden overging. Een van de eerste stappen was het afschaffen van het democratisch beginsel van het Nederlandse bestuursstelsel.
Vanaf eind juni 1941 was nog alleen de Nationaal Socialistische Beweging (NSB) als politieke partij toegestaan. Alle overige partijen werden verboden. Enkele weken later, op 12 juli werden bij Ad Kalkhoven en aannemer H. Kuipers, respectievelijk voorzitter en secretaris van de RK Staatspartij van de afdeling Handel, het kasboek en andere bescheiden in beslag genomen.’
Handel en ‘de nieuwe orde’.
Evenals elders zaten ze ook in Handel niet te wachten op ‘de nieuwe orde’. Men trof er dan ook vrijwel geen aanhangers aan. Een uitzondering vormde de Handelse NSB’er P.G. Wilmsen, alias Geenen. Zijn houding en zijn nadrukkelijke demonstratie van zijn NSB-lidmaatschap riep grote ergernis op. Hij was tevens lid van de WA en het was zijn gewoonte in zijn vrije tijd in het uniform van de WA gekleed te gaan. Voor hem was het duidelijk merkbaar dat hij om die reden geen vrienden in Handel had. Zijn sympathie voor de bezetter werd binnen deze kleine gemeenschap niet op prijs gesteld en hij was regelmatig het doelwit van spot en openlijke treiterij. Ook zijn vrouw ondervond daarvan de gevolgen. Openlijk en op beledigende wijze werd ze over het lidmaatschap van haar man aangesproken. Ook kwam het vaak voor dat ze in de winkels geen goederen kon kopen, ook al had ze èn bonnen èn geld.’
Jo Kalkhoven, de gruwelen van de Gemertse bezetting indachtig, had een uitgesproken hekel aan deze Wilmsen en zijn activiteiten. In de eerste maanden van 1941 fietste hij ’s morgens vroeg naar zijn werk. Toen hij bij Wilmsen voorbijkwam, zag hij op de voordeur een Duits propaganda pamflet. Als bij ingeving stapte hij van de fiets, scheurde het pamflet eraf en schoof het onder de deur door naar binnen. Wat Jo niet vermoedde was dat Wilmsen zijn optreden vanachter zijn bovenraam had gevolgd. Die ging zich vervolgens hierover beklagen bij Willi Engbrocks, een Rijksduitser die in Handel woonde. Dit keer moest de dader bestraft worden en daar moest Engbrocks voor zorgen.
Engbrocks bevond zich in een moeilijke positie. Kort na de Duitse bezetting had hij ervoor gezorgd dat een Gemertenaar die door de Sicherheitsdienst wegens belediging was gearresteerd, weer vrijkwam. Voor Engbrocks die in een goede verstandhouding met de Gemertse en Handelse bevolking leefde, pakte die bemiddeling beroerd uit. Een lid van de Sicherheitsdienst zorgde ervoor dat hij officieel vertrouwensman van de National Sozialistische Deutsche Arbeiterpartei (NSDAP) voor de gemeenten Gemert en Boekel werd. Met lood in de schoenen ging Engbrocks naar Ad en Siny Kalkhoven om te vertellen wat hun zoon had gedaan. Hij vond het verschrikkelijk, maar hij kon er niet onderuit. Willi moest hun minderjarige zoon, met wie hij een goed contact had, aangeven. Met minder nam Wilmsen geen genoegen. Als hij dit weigerde, zou dat voor hem en zijn gezin nare gevolgen hebben. Gelukkig wist Engbrocks het gedaan te krijgen dat Jo door een plaatselijke agent van politie werd gearresteerd. Engbrocks was erbij toen Jo in de bakkerij van Rooijmans werd aangehouden. Jo bekende zijn daad en verontschuldigde zich tegenover Engbrocks dat hij hem door zijn optreden in verlegenheid had gebracht. Korte tijd later moest Jo zich in Den Haag voor zijn ‘deutschfeindliche’ daad bij het zogeheten Landesgericht verantwoorden. Zijn ouders hadden voor juridische bijstand gezorgd. Aanvankelijk nam de Eindhovense advocaat Van der Putten de verdediging op zich. Deze advocaat, met wie de bezetter een appeltje te schillen had, durfde echter niet naar de zitting. Kortenhorst, een Haagse advocaat die bekend was in de kringen van Seys Inquart nam de zaak over. Ad reisde mee naar Den Haag maar werd niet tot de zitting toegelaten. Jo kreeg een zware straf opgelegd. Hij werd veroordeeld tot zes maanden detentie in de strafgevangenis van Scheveningen. Te zijner tijd zou hij worden opgeroepen om zich bij het zogeheten ‘Oranjehotel’ te melden. In de tussentijd werkte Kortenhorst deels met succes aan een gratieverzoek. Vanwege jeugdige leeftijd, bekortte Rauter zijn detentie met drie maanden. Voor de familie Kalkhoven duurde het een eeuwigheid voor die oproep kwam.
De detentie in Scheveningen
Op 20 augustus 1941 was het zover. Om drie uur in de middag meldde een angstige Jo zich bij voornoemde strafinrichting aan. Niet lang na aankomst kreeg hij zijn pakketje uitgereikt met daarin onder meer gevangeniskleding en een strozak. Ook moest hij zijn eigendommen inleveren. Zijn rozenkrans mocht hij behouden. Kort nadat hij zijn cel inkwam, smeet een medegevangene die door de cel. Jo durfde niets te ondernemen. Gelukkig nam de oudere celgenoot Heuckeroth – een kapper uit Meppel die in het kader van de metaalvorderingen geweigerd had zijn koper in te leveren – hem in bescherming Jo die tot de jongste gedetineerden behoorde, was deze man oneindig dankbaar. Ook gedurende de rest van zijn detentie ondervond Jo veel steun van deze man, die hij liefdevol ‘stiefvader’ noemde.
Over het algemeen vond Jo de behandeling van de Nederlandse bewakers niet slecht. Wel heeft hij voor straf veertien dagen in een isoleercel doorgebracht. Die eenzaamheid viel hem zwaar. Bij het uitdelen van eten, waarbij Jo de bewaker hielp, had hij hem namelijk per ongeluk opgesloten. Overigens, tijdens die werkzaamheden lukte het Jo om contact te leggen met andere gedetineerden. Onder hen bevonden zich drie mannen uit Deurne, die tot de doodstraf waren veroordeeld. Later werd die straf omgezet in levenslang. Voordat ze naar Duitsland werden overgebracht, vroegen ze Jo berichten voor hun ouders door te geven.
Bij alle narigheid kon Jo nog van gelukspreken dat hij ontkwam aan transport naar Duitsland. Volgens vaste gewoonte werd iedereen die langer dan drie maanden in Scheveningen zat daar naartoe gebracht. Op geregelde tijden vertrok er dan ook een transport gedetineerden vanuit Scheveningen. Zoals gezegd bleef hem dat bespaard. Toen Jo zich in Scheveningen meldde was er juist een groep overgebracht en net nadat hij vrijkwam, stond er weer een transport op het punt van vertrek.
De enige lichtpunten tijdens zijn detentie in het ‘Oranjehotel’ waren de bezoeken van zijn ouders. De ene keer kwam zijn vader. De andere keer zijn moeder. Laatstgenoemde ervoer er een sombere, naargeestige sfeer. Toen Jo werd binnengeleid, herkende ze hem in eerste instantie niet. Hij zag doodsbleek vanwege gemis aan daglicht. Lichamelijk contact was verboden, zelfs geen hand geven. Zijn moeder had vakantiefoto’s van thuis meegenomen. Eerst werden die door de bewaker aan alle kanten gecontro-leerd of er geen berichten opstonden. Vervolgens werden de foto’s op tafel uitgespreid. Jo mocht ze niet van de tafel nemen. Nadat Jo de foto’s had bekeken, nam de bewaker ze weer van tafel en gaf ze terug aan zijn moeder. Op 20 november 1941, de dag van zijn vrijlating moest Jo ‘s-morgens uit de cel. Er waren nieuwe gevangenen binnengebracht en samen met anderen werd hij naar een andere ruimte overgebracht. Ze moesten vooral niet denken dat ze nu vrij waren. Met het gezicht naar de muur gekeerd moesten ze wachten totdat hun volle straftijd om was. Vanwege de afstand en de gebrekkige reismogelijkheden mocht Jo wat eerder vrij. Tegen twee uur werd hij officieel ontslagen door de directeur die hem ten afscheid ‘Auf Wiedersehn’ toewenste. Jo deelde die wens niet.
Toen hij buiten was en zijn ogen enigszins gewend waren aan het daglicht, zette hij koers naar de Haagse Van Alkemadelaan. Niet ver van de gevangenis woonde indertijd Victor Roelofs, een broer van zijn ooms Toon en Harrie Roelofs. Daar werd op hem gewacht.’ In brieven aan thuis had Jo al gemeld dat hij inmiddels snakte naar een sigaret. Hij hoopte dan ook dat er na zijn vrijlating bij ‘oom Vic’ een pakje sigaretten op hem wachtte. Om misselijkheid te voorkomen kreeg Jo van hem om te beginnen slechts een halve sigaret.
Samen met zijn vader reisde Jo naar Handel. Daar was het feest. Zijn vrienden hadden het huis versierd en er kwamen veel mensen om hem te verwelkomen. De kamer stond vol bloemen. Er was volop vlees, chocola en andere lekkernijen en Jo sloeg aan het eten. Zoveel was duidelijk, zijn verblijf in het ‘Oranjehotel’ had zijn eetlust niet aangetast. Dat gold eveneens voor zijn afkeer van Wilmsen. Kort na zijn vrijlating ging Jo bij het echtpaar Wilmsen ‘een serenade’ brengen. Wilmsen waarschuwde Ad en Siny Kalkhoven. Dat getreiter moest nu echt voorbij zijn anders zou het een volgende keer slecht met hun zoon aflopen.
Overgang naar actief verzet
In het voorjaar van 1943 ontvingen de zonen Ko en Jo ongeveer gelijktijdig hun oproep voor de Arbeidsdienst. Het gezin Kalkhoven raakte vanaf dat tijdstip steeds meer in het vaarwater van het actieve verzet. Jo kreeg zijn oproep in Handel. Ko ontving die in Eindhoven. Zowel Ko als Jo weigerden hieraan gevolg te geven. Wilden ze evenals talloze andere jonge mannen aan de Arbeidsdienst ontkomen, dan waren ze genoodzaakt om onder te duiken.
Ko die zich in Eindhoven moest aanmelden, kwam naar Handel en hield zich daar schuil. Voor Jo moest elders een onderduikadres worden gezocht. In het licht van zijn herhaalde aanvaringen met Wilmsen waren zijn ouders er voorstanders van om hem op enige afstand van Handel onder te brengen. De april-mei staking van 1943 benadrukte die noodzaak. Begin juli 1943 vonden zijn ouders voor Jo een veilig onderduikadres bij bakker Clevers in Grubbenvorst. Engelbert Dors, een aangetrouwd familielid had hierin bemiddeld.
In voornoemd plattelandsdorp was reeds in een vrij vroeg stadium een groot deel van de bevolking actief betrokken bij pilotenhulp of het verschaffen van onderdak aan joodse of andere onderduikers. Pastoor Henri Vullinghs speelde hierin een sleutelrol en Engelbert Dors was een van zijn naaste helpers. Dors was gehuwd met Jo Roelofs, een zus van Toon en Harrie Roelofs. Toon en Harrie onder-steunden reeds geruime tijd verzets- en andere hulpverleningsactiviteiten thuis en in Grubbenvorst.
Lange tijd is Jo Kalkhoven overigens niet in Grubbenvorst geweest. Hij kreeg er verkering met de bakkersdochter Trees Clevers. Toen die relatie serieuze vormen aannam, haalden zijn ouders hem – overeenkomstig de toenmalige opvattingen – terug naar Handel. Zijn korte verblijf in Grubbenvorst maakte echter wel dat het gezin Kalkhoven actiever bij de hulpverlening werd betrokken. Immers via die lijn kwam de joodse onderduikster Line Lankhout bij het gezin Kalkhoven in Handel terecht.
Line Lankhout
Line Lankhout-Loeb was gehuwd met de joodse Frederik Henri Lankhout. Haar man volgde zijn vader op als directeur van de gelijknamige en bekende Haagse steendrukkerij Lankhout. Voor de oorlog vervaardigden tal van kunstenaars zoals Escher en Toorop er etsen. Ook de beroemde albums van Verkade werden er gedrukt. Toen de oorlog uitbrak hadden ze samen één dochter, de vierjarige Hanneke. Zoon Paul werd ruim vier maanden na de Duitse inval geboren. Zeker voor het joodse volksdeel in Nederland brak er na de bezetting een glijdende schaal van ellende aan.
Een belangrijke stap was het verbod voor joden om bezittingen te hebben. Als gevolg hiervan werd de drukkerij verkocht. De heer Sloterdijk werd de nieuwe eigenaar. Lankhout werkte nog enige maanden als bedrijfsleider in zijn eigen drukkerij. Medio juli 1942 begonnen de eerste joden razzia’s en Lankhout vreesde het ergste. Hij wilde niet onderduiken. Daarom probeerde hij die zomer via de landroute naar Engeland te ontkomen. Overigens, de heer Sloterdijk heeft de gehele oorlog door het salaris van de heer Lankhout doorbetaald. Daarvan werden deels de kosten voor onderduiken betaald. De toen 30-jarige Line Lankhout geloofde niet in ‘sperren’ en andere zogenaamde veiligheden voor welgestelde joden. Tot woede van haar andere familieleden koos ze ervoor om onder te duiken. Vooraf werd de toen zesjarige Hanneke door ’tante Zus’, een vrouw uit Den Haag in veiligheid gebracht. Zij was de contactpersoon tussen Hanneke en haar moeder. Line wist niet waar haar dochter was. Via een slager in Venlo vond ze een veilig adres voor de bijna tweejarige Paul en voor haarzelf.
Paul werd liefdevol in het boerengezin van de familie Van de Winkel in Grubbenvorst opgenomen en Line vond niet veraf in het kerkdorp Lottum onderdak bij rozenkweker Van den Brand. Tussentijds als de kust veilig was, bezocht ze haar zoontje. Tot haar grote verdriet bleek die al na korte tijd totaal van haar vervreemd te zijn. Zeer waarschijnlijk zorgde de arrestatie van pastoor Henri Vullinghs op 1 mei 1944 ervoor dat Line Lankhout naar Handel kwam. Omdat de Sicherheitsdienst Grubbenvorst en naaste omgeving nadien geregeld uitkamde, was het daar niet langer veilig. De jongere kinderen in het gezin Kalkhoven wisten niet dat Line joods was. Ze noemden haar ’tante Line’. Aan hen en aan buitenstaanders werd verteld dat ze had moeten verhuizen uit het zogeheten ‘Sperrgebiet’ vanwege de aanleg van de ‘Atlantikwal’. Tante Zus’, die bij de Kalkhovens ‘de Haagse dame’ werd genoemd, zocht Line een paar keer op in Handel. Om zo min mogelijk van de dorpse gewoonten af te wijken, ging Line samen met het gezin Kalkhoven naar de kerk. Haar belangrijkste afleiding vond ze in tuinieren.
Onderduikers in Handel
Niet alleen ’tante Line’ keek verlangend uit naar het einde van de oorlog, dat deden ook de vele onderduikers. Intussen was ook Willy, de derde zoon van Ad en Siny Kalkhoven opgeroepen voor de Arbeidsdienst. Ook hij dook in Handel onder. De verveling was groot. Ter afleiding vormden de onderduikers een voetbalteam. Ze speelden wedstrijden tegen de Handelse voe-balclub en tegen personeel van ‘Huize Padua’.
Naarmate de tijd verstreek werd het huis van Kalkhoven het doorgangshuis voor onderduikers. Daar werden ze afgeleverd – meestal met een lege maag – en bleven er een poosje voordat ze naar hun eigenlijke onderduikadres konden worden gebracht. Siny Kalkhoven kookte voor al deze hongerige onderduikers. Ze kookte op een elektrisch fornuis. Om verzekerd te zijn van voldoende stroomtoevoer, zorgde een medewerker van de PNEM uit Den Bosch ervoor dat ze over een extra rantsoen elektriciteit beschikte. Behalve de stroomvoorziening was ook een geregelde aanvoer van voedselbonnen een vereiste. Daarvoor zorgde Gien van Rooij uit Gemert. Ze werkte daar op het distributiekantoor en ze was een ware specialiste in het ontvreemden van grote hoeveelheden voedselbonnen. Behalve voor de eigen onderduikers, kreeg Ad Kalkhoven van haar ook bonnen voor onderduikers in de omtrek. Samen met zijn zoon Ko zorgde Ad voor de verspreiding ervan. De zonen van Kalkhoven waren weliswaar in Handel, maar ze sliepen nooit thuis. ’s Zomers overnachtten ze met nog een stel andere onderduikers in het kippenhok achter in hun tuin. In de koude wintermaanden van 1943/1944 sliep Ko met nog drie andere onderduikers – Leo van den Heuvel uit Aarle Rixtel, Piet Fonkert uit Amsterdam en Koos Reijnen uit Handel – in de opkamer van het kinderloze echtpaar Tinus en Marie Rovers, een paar huizen verderop. Twee alkoofjes waren door hen omgetoverd tot ’tramstellen’ en met hun ‘Tramlied’ zongen ze zichzelf moed in. Tussentijds waren er in Handel controles op onderduikers. De agenten Schraven of Scharn seinden voortijdig Reijnen van het Handelse postkantoor in. De onderduikers verdwenen uit het straatbeeld. Bij razzia’s werd het menens. Dan weken de ze uit naar Boekel of naar ‘Huize Padua’, waar broeder Norbertus voor onderdak zorgde. In deze psychiatrische inrichting werkte ook de lekenverpleger en illegaal werker Wim van den Berk, bijgenaamd ‘Den Dokter’.
Omdat Ko Kalkhoven een van de oudste onderduikers was, stond hij met Van den Berk in contact. Ko had een sleutel van een achterdeurtje dat toegang gaf tot het terrein van ‘Huize Padua’. Van den Berk bepaalde wie Ko mocht meebrengen. De verplegers die nachtdienst hadden gehad gingen de bedden uit en de onderduikers kropen erin. Die hadden dan zogezegd nachtdienst gehad. Zeker drie keer hebben ze zich gedurende enkele dagen op ‘Huize Padua’ moeten schuilhouden.
NOTEN:
1. GAG —1.871.42 Gemeente-politie Gemert Proccesen-verbaal 1941 nr. 307
2. GAG -1.871.42 Gemeente-politie Gemert Processen-verbaal 1942 nr. 2
3. Victor Roelofs was een broer van Toon en Harrie Roelofs. Toon was de Gemertse schortenfabrikant, gehuwd met Cis Kalkhoven. Harrie was belastingambtenaar in Helmond en gehuwd met Line Kalkhoven.