GH-2008-03 Ark van Noe terug in Gemert

Ad Otten

Op zaterdagmiddag 20 oktober 2007 werd op de punt van het speelveldje aan de wegsplitsing De Ark – De Bloemerd door stichting Gemert Vrijstaat in samenwerking met de buurtbewoners een bronzen Ark van Noë onthuld. Ruim 150 jaar geleden werd op deze locatie een hoeve gesloopt die bij iedereen bekend stond onder de naam ‘De Ark van Noë’.1 Na de sloop bleef tot in onze tijd d’ Èèrk in de volksmond voortleven en in 1989 werd tenslotte de straatnaam De Ark officieel toegevoegd aan het Gemertse straatnamenbestand. Oudere Gemertenaren weten zich wat betreft de locatie van De Ark, aan de uiterste westrand van de bebouwde kom, nog maar al te goed te herinneren dat vóór de normalisatie van de Aa en de Walgraaf, zeg maar vóór 1950, elk jaar opnieuw de hele Kampen en de Knollenbijter onder water liepen. Alleen de plaats van de vroegere hoeve op d’ Èèrk bleef daarbij droog en dat verklaart waarom de uit de bijbel bekende naamgeving van Ark van Noë hier wortel schoot. 2008-3 ark1Het is ook amper op een steenworp afstand dat in de middeleeuwen het adellijk geslacht van Gemert aan de boorden van het riviertje De Rips hier op een opgeworpen berg (=motte) hun Hooghuis liet bouwen. Het met een grote boog daaromheen gelegen tracé van De Haag moet van oorsprong de noord- en westrand zijn geweest van hun adellijk domein. Direct achter De Haag lag Hoeve De Ark en de huidige locatie daarvan ligt nog steeds aan de rand van Gemerts bebouwde kom. Daar vandaan loop je zo het open en weidse buitengebied in, en terugkerend op je schreden zie je Gemert liggen als een Panorama Mesdag. En wanneer je dan net een tekst onder ogen hebt gezien van een in Gemert opgemaakte akte van verhuring (dd 18 oktober 1766) betreffende ‘een groesveld omtrent De Ark van Noë’, dan zou je wanneer je je ogen heel stijf dichtknijpt, op de voorgrond van dat juist geschetste Panorama bij wijze van spreken de gestrande Ark van Noë nog kunnen ontwaren…. Gelet op de bijbelse context van 40 dagen en nachten regen, is dat ook minstens zo aannemelijk als ‘de geschiedenissen’ die ons willen doen geloven dat de historische Ark van Noë gezocht zou moeten worden ‘ergens’ op de hellingen van de meer dan 5000 meter hoge berg Ararat in de Kaukasus…. Maar dat ter zijde!

Alle oudere Gemertse senioren weten ons nog te vertellen dat vóór 1950 in de wintermaanden heel Gímmert op d’ Èèrk de schaatsen onder bond, en vandaar schaatste naar Koks, naar Erp en ‘nog wèjter’. De Kampen behoorde tot het grote overstromingsgebied van de Aa, waar ook ’t Leek (vgl. het Engelse ‘lake’) en ’t Broek op respectievelijk Beek en Donks en Aarles grondgebied deel van uitmaakten.

2008-3 ark2

Opmerkenswaard in dit verband is zeker ook dat de meest aannemelijke verklaring voor de naam Gemert gezocht moet worden in de uit het keltisch gedestilleerde betekenis van ‘plaats waar veel water bijelkaar komt’.2 Gemert-dorp ligt tegen de Peelrandbreuk die ondergronds veel waterstuwing veroorzaakt. Iedereen heeft dat de afgelopen jaren ook kunnen zien bij een aantal grote en onderkelderde bouwprojecten (Rabobank, gemeentearchief). Opmerkelijk is ook dat de gemeente Gemert-Bakel een relatief groot verval kent met veel ‘vals plat’. Het hoogste punt van de gemeente ligt op de Stippelberg op 32,5 meter en het waterpeil in de Aa op Koks haalt maar 11,5 meter. Van oost naar west maar liefst 21 meter hoogteverschil. Als buurgemeente Veghel eenzelfde verval zou hebben dan zaten de Veghelnaren aan de westpunt van hun gemeente zo’n 10 meter onder de zeespiegel. Het relatief grote hoogteverschil in onze gemeente verklaart hier ook de betrekkelijk grote variatie in landschappen. Enz. enz.

Tot slot: Het beeld is van de hand van kunstenaar Gert Prins uit Streefkerk. In een soort periscoop is Noë zelf nog zichtbaar en achter patrijspoorten zien we verder een ram en een paard.

 

NOTEN:

1. Voor de opeenvolgende eigenaren, huurders en vermeldingen in bronnen zie Heemkamer dossier ‘De Ark’. Op 18 oktober 1766 verhuurt Hendrik Smits een groesveld van 1,5 lopense gelegen omtrent DE ARKE VAN NOË aan Conrad Schoontjens (Rechterlijk Archief Gemert R182).

2. Ad Otten, Wat betekent Gemert? In: Gemerts Heem 2007.03, p. 14-16; Huub Thiadens, Naam, ligging en ouderdom van Gemert, In: Gemerts Heem 1980.03, p. 90-91.

Bekijk PDF

GH-2008-03 De Walgraaf en de Snelle Loop

Een landweer op de grens van de Vrije heerlijkheid Gemert

Jan Timmers

Landweren staan de laatste tijd volop in de belangstelling. Lange tijd is het stil geweest rond deze opvallende cultuurhistorische landschapselementen. Historici en heemkundigen gingen er bijna als vanzelfsprekend van uit dat landweren vroeger weliswaar voorkwamen, maar feitelijk toch al lang uit het landschap waren verdwenen met hier en daar een uitzondering. De belangstelling voor de historie van het landschap, maar ook het archeologische onderzoek naar landweren heeft ervoor gezorgd dat dit fenomeen weer de verdiende aandacht krijgt. In de omgeving van Oss zijn op diverse plaatsen landweren archeologisch onderzocht, maar al in de jaren 60 van de vorige eeuw werd de landweer van Kessel in Limburg onderzocht. De archeologische vondst van de landweer op de Doonheide in Gemert was dan ook niet zo uniek als de kranten ons deden geloven. De resultaten van het onderzoek hebben echter wel geleid naar een onderzoek of er op andere plaatsen ook sprake geweest is van landweren en wat daarvan nog zichtbaar aanwezig is.

Hoe zien landweren er uit?

Om te onderzoeken of er nog (restanten van) landweren in het landschap aanwezig zijn, is het nodig te weten hoe die dingen eruit gezien hebben. Op basis van landweren die nu nog bestaan kunnen we daar wel het een en ander van zeggen. Een landweer bestaat altijd uit een aarden wal met aan beide zijden ervan een greppel. 2008-3 wal1Meestal is de greppel aan de ene kant van de wal wat dieper en breder dan die aan de andere kant, maar dat hoeft niet altijd het geval te zijn. De wal was aanvankelijk beplant met moeilijk doordringbaar struikgewas, veelal sleedoorn, meidoorn, braam of hondsroos. Later wordt de wal ook als hakhoutwal gebruikt met voornamelijk eik.

Afhankelijk van de algemene terreingesteldheid was er water aanwezig in de greppels. Als de landweer over droge heide was aangelegd, was dat natuurlijk niet het geval, maar als de landweer in andere, nattere terreinen lag zal er (zeker tijdelijk) water in de greppels aanwezig zijn geweest. De greppels van een landweer hebben meestal geen primaire functie als waterafvoer, maar in een aantal gevallen hebben de greppels wel een dergelijke functie gekregen. De hoogte en breedte van de wal, en daarmee ook de breedte en diepte van de greppels, kan sterk variëren. We zullen daar verderop voorbeelden van zien. Behalve de wal en de twee greppels komen bij landweren soms ook andere elementen voor, zoals rijen palen of struikelkuilen aan één of aan beide kanten. Soms komt ook een dubbele wal voor, met in dat geval dan ook drie greppels.

In de praktijk blijkt dat landweren aangetroffen worden op de grens van bestuurlijke eenheden, zoals provincies of gemeenten. De functie ervan is niet alleen een grensmarkering, maar een barrière voor bezoekers van buitenaf, terwijl de landweer tegelijkertijd als veekering kan dienen, zodat het loslopende vee niet op elkaars gebied kon komen.1

De Snelle Loop een landweer?

Over De Snelle Loop is inmiddels het een en ander geschreven, vooral vanwege de grensconflicten die zich hieromtrent afspeelden tussen de bewoners van Gemert enerzijds en die van Aarle en Beek anderzijds.2 De Snelle Loop ligt dan ook precies op de grens van Gemert met Aarle-Rixtel en Beek en Donk. Opvallend aan de Snelle Loop is dat hij niet de vorm heeft van een natuurlijke, slingerende waterloop, maar dat hij een recht verloop heeft, dat hij niet de natuurlijke laagten in het landschap volgt en op sommige plaatsen dwars door hogere delen van het landschap loopt.3 Een kunstmatige constructie dus. Nog opvallender is dat de Snelle Loop over de gehele lengte van de grens met Aarle en Beek een dubbele waterloop is. 2008-3 wal2Twee keurig parallel lopende waterlopen, zoals goed te zien is op de kadastrale kaart van 1832. De noordelijke loop, aan de Gemertse kant, heeft dan als naam De Kleine Walgraaf en de zuidelijke loop heet kortweg Walgraaf. Wat op de kadasterkaart en ook op veel topografische kaarten niet te zien is, maar wat uit de naamgeving in 1832 al duidelijk wordt, is dat er behalve een dubbele waterloop ook een wal aanwezig is. De wal ligt, zoals uit andere bronnen blijkt, tussen de twee parallelle waterlopen.

De uiterlijke vorm van deze constructie, twee gegraven greppels met daartussen een wallichaam, doet meteen denken aan een landweer, temeer nog omdat hij de grens vormt tussen twee gebieden die tot verschillende bestuurlijke eenheden behoren. Aan de ene kant de Vrije heerlijkheid Gemert van de Duitse Orde en aan de andere kant de gemene gronden die door de hertog van Brabant in 1300 werden uitgegeven aan de inwoners van Aarle, Rixtel, Beek en Donk.

De grens tussen Gemert en Aarle-Beek loopt dwars door een laaggelegen gebied, waardoor ook de rivier De Aa2008-3 wal3 loopt. Verder stroomafwaarts van De Aa stagneert de waterafvoer op de plaats waar de Middenbrabantse Dekzandrug en de Maashorst elkaar ontmoeten op Koks, waar de weg van Gemert naar Erp de Aa kan oversteken. Stroomopwaarts van Koks ontstond een grote overstromingsvlakte die deels in Gemert, maar grotendeels in Beek en Donk ligt. De grens en dus ook de landweer loopt door dat gebied en het is daarom ook voor de hand liggend dat de greppels aan weerszijden van de landweer als waterafvoer dienst gaan doen. Vanwege het rechte verloop is die waterafvoer veel effectiever dan via natuurlijke, slingerende beken. De naam Snelle Loop hangt daar duidelijk mee samen.

2008-3 wal5Verder stroomopwaarts van de Snelle Loop, waar deze de grens vormt tussen Bakel en Gemert, was er wel een natuurlijke waterloop als voorganger. Er waren natuurlijke beekjes vanuit De Mortel, vanuit het Bakelse Witven, de Esperloop en de De Ymelbeek. Het water uit deze beekjes kwam ten zuiden van Gemert bij elkaar en volgde2008-3 wal4 van daar oorspronkelijk het tracé van de zogenaamde Broekloop, die vanuit Tereiken over Gemerts gebied naar het noorden stroomde en waarvan het water uiteindelijk uitstroomde in het broek.

 

 

De aanleg van de Snelle Loop als landweer

Van een aantal landweren is uit onderzoek bekend in welke periode ze zijn aangelegd. Ze dateren allemaal uit de middeleeuwen, voornamelijk de periode tussen 1350 en 1450.4

• Oss 1359

• Kessel (Limburg) 1371-1377

• Helmond vóór 1399

• Schijndel 1447

Ook op de grens van Gemert en Boekel lag een landweer, die in de archiefbronnen al voorkomt in het jaar 1478 en dus daarvóór aangelegd moet zijn. Van deze landweer is niets meer in het landschap zichtbaar. Ook daar echter fungeerde de landweer als waterafvoer. De naam verbasterde in de loop der tijd van landweer in Landmeerse Loop.5

Van de Snelle Loop kan ook gevoeglijk worden aangenomen dat hij in de genoemde periode zal zijn aangelegd. De gemene gronden van de Aarle-Rixtelse en de Beek en Donkse Broekkant werden door de hertog van Brabant aan de inwoners van Aarle en Beek uitgegeven in het jaar 1300. Op dat moment werd de grens tussen Aarle-Beek en Gemert vastgelegd. Pas daarna zal er een landweer zijn aangelegd.

Rond de Snelle Loop ontstonden al vrij spoedig de nodige grensconflicten. Simon van Wetten beschreef ze uitgebreid aan de hand van een omvangrijk procesdossier in het gemeentearchief. Al in de oudste stukken over de geschillen is 2008-3 wal6sprake van de gracht en de wal en het onderhoud ervan. In een getuigenverklaring uit 1429 wordt aangegeven dat de geburen van Grotel (onder Bakel) samen met die van Aarle en Beek al zestig jaar en langer “de grave tussen hun broek en dat van Gemert hebben moeten maken”. Dat betekent dat de landweer al ca 1370 bestaan moet hebben.6 Dat geldt kennelijk niet alleen voor de grens tussen Aarle-Beek en Gemert, maar ook voor de grens tussen Bakel en Gemert. Op oude topografische kaarten is inderdaad ook tussen Grotel en Gemert een landweer aanwezig. Over het jaar van aanleg van de landweer is tot nu toe geen nader bericht in de archieven aangetroffen.

Wat wel duidelijk wordt uit de stukken rondom het conflict is dat de inwoners van Rixtel, Aarle en Beek de verplichting hadden de wal en de gracht te onderhouden, waarbij zij overigens volgens de Gemertenaren behoorlijk in gebreke bleven. De onderhoudsplicht en daarmee indirect het eigendom van de landweer lag dus duidelijk bij Rixtel, Aarle en Beek. We mogen er daarom van uit gaan dat zij ook het initiatief namen om de landweer aan te leggen.

De latere lotgevallen

De dubbele Snelle Loop met daartussen de wal heeft lange tijd standgehouden. Op de topografische kaarten van ca 1900 staat de situatie nog weergegeven over de gehele lengte van de grens tussen Gemert en de dan afzonderlijke gemeenten Aarle-Rixtel en Beek en Donk. Ook in het verlengde daarvan op de grens tussen Gemert en Bakel is eenzelfde soort constructie waar te nemen. Van een landweer tussen Gemert en Bakel is tot nu toe in de archieven niets anders teruggevonden dan de opmerking die hierboven al is gemaakt uit 1429. Overigens bestond er ook een landweer tussen Bakel en Aarle-Rixtel, die nu nog steeds in het landschap aanwezig is.72008-3 wal7

In 1935 werden plannen gemaakt om als werkverschaffingsproject de wal tussen de dubbele loop af te graven en de twee waterlopen samen te voegen. Omdat het waterschap niet wilde meewerken werd het plan niet uitgevoerd. Dat gebeurde pas in 1947, althans het stuk tussen de Aa en de weg van Gemert naar Beek en Donk. De middeleeuwse constructie werd op dat deel van de grens compleet weggevaagd.

Ten zuiden van de weg van Gemert naar Beek en Donk bleef de wal gespaard tot aan de grens met Bakel. Wel werd op dat gedeelte van de grens de greppel aan de Beekse kant gedempt en de waterloop aan de Gemertse kant werd verbreed. Enige jaren geleden werd in het kader van de aanleg van een ecologische verbindingszone op precies ditzelfde deel van het tracé de waterloop aan de Gemertse kant ecologisch ingericht met flauwe oevers. Ter compensatie werd aan de Beek en Donkse kant de dubbele loop hersteld en als vistrap in gebruik genomen. Het grootste deel van de middeleeuwse wal bleef daarbij gespaard.

Landweer met dubbele wal

In verband met de inrichting van de ecologische verbindingszone langs de Snelle Loop is het tracé van de wal, voorzover deze nog bestond, nauwkeurig bekeken. Bij het meest zuidelijke stuk van de wal viel het op dat het voor een gedeelte niet ging om een enkele wal met waterlopen aan weerszijden, maar dat er een dubbele wal aanwezig was. Op de topografische kaart van 1953 is de aanwezigheid van een dubbele wal zorgvuldig ingetekend. Op dezelfde kaart is te zien dat er ook tussen Bakel en Gemert ten zuiden van Tereiken een landweer aanwezig is met een dubbele wal. Dit laatste stuk van de landweer is inmiddels ook compleet verdwenen.

Herstel van de Landweer

2008-3 wal8

Langs het gehele tracé van de Snelle Loop vanaf Hogen Aarle tot aan de Aa is een ecologische verbindingszone gepland. Het gedeelte ten zuiden van Milschot over de Milschotse Heide is inmiddels aangelegd. Daarbij is geen rekening gehouden met een voormalige landweer. De Snelle Loop meandert er vrolijk op los en volgt de voormalige gemeentegrens niet meer overal. Het gedeelte van de ecologische verbindingszone tussen Tereiken en de Beeksedijk is eveneens aangelegd, waarbij de middeleeuwse wal gespaard bleef en de dubbele waterloop werd hersteld. Het profiel van de waterlopen is echter ecologisch ingericht en heeft niet het uiterlijk van een oude landweer. 2008-3 wal9De gedeelten tussen Beeksedijk en de Aa en ook het gedeelte tussen Gemert en Bakel ten zuiden van Tereiken moeten nog worden ingericht. Op beide delen van het tracé doet zich de mogelijkheid voor om de oude middeleeuwse landweer in zijn oude glorie te herstellen. Het profiel van de dubbele loop met de wal daartussen is destijds op een aantal plaatsen ingemeten. Herstellen van die situatie is daarmee niet alleen wenselijk maar ook daadwerkelijk mogelijk. Ook het gedeelte van de landweer ten zuiden van Tereiken kan worden hersteld. Het bijzondere daar is dat er een dubbele wal aanwezig was. Het nog aanwezige stuk van de dubbele wal kan daarvoor als voorbeeld dienen.

Behalve de restanten van de landweer zijn er nog meer cultuurhistorische landschapselementen, die de nodige aandacht verdienen en die in aanmerking komen om bewaard, versterkt of hersteld te worden. Die werden in een eerder artikel in dit tijdschrift al beschreven.9

2008-3 wal10Tenslotte kan de mogelijkheid worden overwogen om de oude naam van de Snelle Loop weer opnieuw in gebruik te nemen. Al in het begin van dit artikel werd duidelijk dat beide parallelle waterlopen met verschillende namen werden aangeduid. Aan de Gemertse kant De Kleine Walgraaf, aan de Beek en Donkse kant kortweg De Walgraaf. Deze oude namen duiden op de combinatie van wal en waterloop en daarmee op de oude landweer. Als beide waterlopen weer in gebruik zijn is het zinvol om ze met verschillende namen aan te geven. Laat vooral één van die twee de naam Snelle Loop houden, maar ik stel voor om voor de andere waterloop de naam Walgraaf te gaan gebruiken.

NOTEN:

1. Inmiddels is er diverse informatie te vinden over landweren op internet, o.a.: http://nl.wikipedia.org/wiki/Landweer_(vestingwerk); Voor meer informatie: ‘Landweren in Nederland’ doctoraalscriptie Bertus Brokamp. Informatieblad archeologisch landschapsbeheer, landweren of landgraven; uitgave monumentenwacht Noord-Brabant en Archeologische Monumentenwacht; http://www.racm.nl/content/documenten%5Clandweren.pdf

2. Simon van Wetten, Grensconflict zonder limieten, de strijd rondom de Snelle Loop; Bijdragen tot de geschiedenis van Gemert deel 21, Gemert 1995.

3. Op de geomorfologische kaart is duidelijk zichtbaar dat de Snelle Loop dwars door een aantal dekzandkoppen loopt.

4. De datering van de landweren: Oss: Jacob van Oudenhoven, Beschryvinge der Stadt ende Meyerye van ‘s-Hertogenbossche, editie 1649 blz 35; Kessel (Limburg): P Modderman, De Lankerd bij Kesseleik, een landweer tussen het overkwartier van Gelre en het Land van Horne, in: Hoekstra e.a. Liber Castellorum, Zutphen 1981, blz 287; Helmond: A. Frenken, Helmond in het verleden, Den Bosch 1928, deel 1, blz 29 ; Schijndel: Henk Beijers, De Schijndelse landweer (Uit Historische Nieuwtjes nr 10), Schijndels Weekblad jrg.32 – 7 juli 2007.

5. Ad Otten, De landweer van Gemert, thans: de Landmeerse Loop; Gemerts Heem (1977) nr.66 p.14-16

6. Simon van Wetten (zie noot 2), blz 59.

7. Over de landweer tussen Bakel en Aarle-Rixtel zal afzonderlijk worden gepubliceerd.

8. Het kaartje komt uit het archief van het waterschap. Simon van Wetten (zie noot 2), blz 116

9. In verband met de plannen voor de ecologische verbindingszone langs de Snelle Loop werd al eerder gewezen op een aantal cultuurhistorische aspecten van het gebied van de Snelle Loop. Zie Jan Timmers, Het historisch landschap aan de benedenloop van De Snelle Loop, Gemerts Heem, jrg 47 (1985) nr 1 blz 15-22

2008-3 wal112008-3 wal12

Bekijk PDF

GH-2008-03 Engelsen in “De Kroon” Tijdens bezetting (deel 2)

Anny van de Kimmenade-Beekmans

In deel 1 (Gemerts Heem 2008 nr.2) werd verhaald hoe in het voorjaar van 1943 Adèle Laming-Haslinghuis met haar 15-jarige zoon Charles (en nicht Cecile Serruys) een veilig onderdak vonden in het Gemertse Hotel De Kroon bij de familie Wijn. Adèle stamde uit een bekende Schiedamse familie van jeneverstokers (De Kuyper) en was in 1911 getrouwd met Charles Laming, firmant van een groot Londens handelshuis met onder meer een vestiging in Rotterdam. Door haar huwelijk werd ze Brits onderdaan. Haar man was van mei 1929 tot aan zijn dood in februari 1937Brits consul in Amsterdam. Het gezin telde vier zonen en woonde in Aerdenhout. Toen de oorlog uitbrak, woonde alleen de oudste en de jongste zoon bij Adèle. De oudste zoon, die vanaf 1938 Brits vice-consul in Amsterdam was, wist nog juist op tijd naar Engeland uit te wijken. Het lukte Adèle en haar jongste zoon echter niet per schip naar Engeland te ontkomen. Noodgedwongen moesten ze terug naar hun woning in Aerdenhout. Vanaf dat moment keek Adèle uit naar een veilig onderkomen en dat vond ze in Gemert (zie deel 1). Nadat in februari 1943 de woning in Aerdenhout door de bezetter werd gevorderd ‘dook’ Adèle met zoon Charles ‘onder’ in De Kroon in Gemert, dat wil zeggen zij werden wel officieel in het bevolkingsregister van de gemeente ingeschreven, maar dat zonder vermelding van de Britse nationaliteit.

Jacht op onderduikers en controle

Na de Meistaking van 1943 werd de jacht op onderduikers feller. Indertijd reed door Gemert de Vitesse-bus. Deze lijndienst onderhield de verbinding Den Bosch-Helmond. Bij Hotel de Kroon was een halte. De bus stopte er alleen als er een gele vlag was uitgestoken. Als de vlag opgerold in de daarvoor bestemde koker bleef, reed de bus door. Deze gewoonte stamde nog uit de tijd dat de stoomtram er een halte had. Wanneer de Wijn’s vermoedden dat er jacht op onderduikers werd gemaakt, lieten ze de vlag opgerold in de koker. Onderduikers wisten dat dit teken op gevaar wees. De bus stopte niet en meegereisde onderduikers stapten bij de volgende halte uit.

Daarnaast was binnen het hotel een prima schuilgelegenheid voor onderduikers.

2008-3 eng1

De slaapkamer van Adèle Laming had namelijk een diepe ingebouwde kleerkast. Daarboven zat een luik dat leidde naar de geheime schuilplaats achter de zogeheten ‘koetsierskamer’. De toegang tot het luik werd met behulp van de vele hut- en andere koffers aan het oog onttrokken. Verscheidene malen maakten zoon Charles, Jos Wijn en andere onderduikers van deze schuilplaats gebruik.

Zoals eerder gezegd hadden ze van Jules Vogels, de Gemertse NSB-burgemeester geen last. Wel kregen de Lamings enkele keren onverwachts bezoek van de Sicherheitsdienst, waarbij ze stevig werden verhoord. Bij een van die gelegenheden wist Jos Wijn nog snel wat verboden tijdschriften in zijn pofbroek te stoppen. Ook de Wijn’s werden aan de tand gevoeld, maar die bleven potdicht.

 

Deze verhoren hingen waarschijnlijk samen met de activiteiten van Patrick, de zoon van Adèle die in Twente studeerde. Na verloop van tijd had hij zich daar bij een sabotagegroep aangesloten. In Twente en in de omgeving van Arnhem werd hij gezocht. Een tijdlang ging Patrick ter camouflage gekleed in een priestertoog. Begin 1944, toen het hem in Nederland te heet onder de voeten werd, besloot hij via de landroute 2008-3 eng2naar Engeland uit te wijken. Voor vertrek nam hij in een kerk (Bakel of Deurne) afscheid van zijn moeder.

Zijn tocht duurde vier maanden en was niet zonder gevaren. In het Spanje van Franco werd hij gevangengenomen. Daar zat hij enkele maanden in een concentratiekamp om aan de Duitsers uitgeleverd te worden. Door toedoen van communistische gevangenen wist hij te ontsnappen en zijn reis te vervolgen. Via telegrammen die gestuurd werden naar een adres in Genève, gaf weer een andere tussenpersoon het verloop van zijn reis door. Ir. de Graaff, die indertijd bij Philips werkte en van de bezetter regelmatig naar Zwitserland mocht reizen, haalde die telegrammen in Genève op. Zo kwam Adèle te weten dat ook haar derde zoon in mei 1944 Londen had bereikt en er zijn twee broers had ontmoet. Samen met zijn oudste broer was hij voor de Britse regering werkzaam in de oorlogsindustrie.

Pilotenhulp

In Gemert en directe omgeving hield Adèle zich bezig met pilotenhulp. In augustus 1942, tijdens hun verkenningsvakantie in Gemert, stortte er in Elsendorp een Engels vliegtuig neer. Zo snel mogelijk trok ze er op uit om te pogen de bemanning te bereiken. Altijd keek ze uit naar identiteitsplaatjes of anderszins om de familie over het lot van hun dierbaren in te lichten. Uit haar kasboekgegevens blijkt bovendien dat ze in omliggende plaatsen missen liet opdragen voor de zielenrust van omgekomen piloten.

Ook bij de neergestorte Lancaster in Handel op 21 juli 1944 probeerde ze na de crash zo snel mogelijk bij de wrakstukken van het vliegtuig en de dode vliegers te komen. Een Duitse officier verbood haar dat. Even verderop lieten twee Nederlandse agenten die bij een ander slachtoffer waakten, haar toe om te zoeken. Ze werd door hen gewaarschuwd toen Duitsers hun kant opkwamen. Het was haar niet gelukt identiteitsplaatjes, papieren of andere dingen te vinden.

De volgende dag fietste Adèle met haar nicht opnieuw naar Handel om er verder te zoeken. Ook dit keer vonden ze niets. Wel troffen ze in naburige velden kleine fragmenten van lichaamsresten aan. Adèle was boos over dit gebrek aan respect voor de omgekomen vliegers. Van een boer kreeg ze een kist en een schop. Ze verzamelden de lichaamsresten in de kist en vervolgens begroeven ze die in gewijde aarde op het kerkhof van Handel. Adèle liet Wim van Rooij, smid en toenmalige verloofde van Jaantje Wijn een grafkruis met inscriptie maken. Van de Handelse rector kreeg ze echter geen toestemming om het grafkruis te plaatsen.3

In een ander geval toog Adèle met haar nicht en zoon naar het ziekenhuis in Veghel. Ze hadden vernomen dat daar een Engelse piloot na een crash zwaargewond was opgenomen. Uit latere correspondentie met Adèle en aanvullende gegevens valt op te maken dat deze zwaargewonde vlieger zeer waarschijnlijk de flight sergeant Alex. T.H. Perkins moet zijn geweest. Hij was boordmecanicien van het Engelse Stirling vliegtuig dat op 22 juni 1943 in Oploo neerstortte, net voorbij de Gemertse gemeentegrens. Bij de landing brak Perkins zijn rug en vermoedelijk werd hij door de Duitsers naar voornoemd ziekenhuis overgebracht.

Voor de ziekenkamer van Perkins stonden twee Duitse bewakers. Cécile Serruys leidde hen op geraffineerde wijze af en Adèle en haar zoon glipten naar binnen. Echt helpen konden ze niet. Ze vroegen Perkins het adres van zijn ouders om hen te berichten. Ook hadden ze een Engels boek voor hem meegenomen. De piloot had op dat moment meer behoefte aan ‘chewing gum’. Hij kon zich niet voorstellen dat dit product nergens te verkrijgen was. Ze gingen nog een keer terug. Er was met geen mogelijkheid aan kauwgom te komen. Ze hadden ter vervanging een soort schuimpje van de bakker meegenomen, hetgeen de vliegenier helaas niet beviel.2008-3 eng3

Aanloop naar de bevrijding.

De tijd voorafgaande aan de bevrijding werd gekenmerkt door chaos. De Lamings zagen uit naar berichten en de komst van de geallieerden. Zelf beschikte Adèle niet over een radio. Berichten via Radio Oranje kon ze links en rechts wel oppikken of meeluisteren. Omdat indertijd vrijwel niemand in Gemert bekend was met de Engelse taal, was het beluisteren van de Engelse BBC in Gemert moeilijk. Haar nicht Liline voorzag haar tussentijds van samenvattingen van de BBC.

Wel wierpen de geallieerden instructies af die de burgers aanzetten de troepenverplaatsing van de bezetter tegen te werken. Charles Laming wilde daarin graag behulpzaam zijn. Hij laadde zakken vol gebroken glas op zijn fiets en strooide die uit op de weg Beek-Gemert. Ook legde hij bij De Kroon punaises onder de fietsbanden van een Duitse soldaat. Toen Jan Wijn sr. dit ter ore kwam, kapittelde hij Charles over deze onbezonnen daad van sabotage.

Charles had zich op aanwijzing van de afgeworpen instructies ook beziggehouden met het verzamelen van Duitse troepenbewegingen in de omgeving van Gemert. Op maandag 18 september, daags nadat de eerste bevrijders boven Veghel en omgeving waren gedropped, fietsten zijn moeder, Cécile Serruys en hij via Boekel naar Veghel om er contact te leggen met de geallieerden. Daar rolden de eerste doorgebroken Royal Army lorries binnen die de Amerikaanse paratroepers kwamen versterken of doortrokken richting Nijmegen.

Het was druk langs de weg. Charles drong zich naar voren en trok de aandacht van een captain van een Engelse lorrie Die zorgde ervoor dat er een draadloos bericht werd gestuurd naar een verkenningsvoertuig. Niet lang daarna belandde hij via het mangat in een pantservoertuig. De bemanning was verbaasd over zijn perfecte kennis van de Engelse taal. Om de aard van zijn informatie te kunnen beoordelen, moest hij worden overgebracht naar een eenheid die al ver vooruit was. In volle vaart ging het richting Nijmegen. Onderweg werden alle hindernissen op de weg meedogenloos terzijde geschoven.

Toen Charles uiteindelijk bij de bedoelde eenheid belandde, werd hij onmiddellijk ondervraagd. Zijn informatie bleek onvoldoende up-to-date. Hij kon vertrekken. Dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan. Al liftend geraakte hij tenslotte in het bevrijde Oss en bracht er de nacht door bij Vrins, een familielid van de Gemertse hoofdonderwijzer. De volgende dag werd hij naar het station verwezen. Daar kreeg hij van de plaatselijke bewakingsdienst een Duitse, groengeverfde legerfiets en daarop peddelde hij via Boekel naar Gemert. Terug naar bezet gebied.

Bij het naderen van het Kruiseind zag hij een Duits machinegeweer op pootjes staan. De loop wees zijn richting in. Angst bekroop hem. Hoe moest het verder met die Wehrmachtfiets. Van achter een boom zag Charles een Duitse soldaat die hem wenkte om sneller door te rijden. Niet lang daarna lag hij doodvermoeid in zijn eigen bed in De Kroon.

Oplaaiende strijd en bevrijding

In de tussentijd had Jos Wijn enkele dagen van de feestvreugde in Veghel genoten. Hij was er via Volkel naartoe gefietst waar hij eerst bij het vliegveld had rondgekeken. Daar heerste chaos. Het vliegveld was zo goed als verlaten en die informatie gaf hij aan de geallieerden in Veghel door. Jos logeerde bij de familie Van Hout-Brox. Toen hij weer naar huis kwam, lagen er Duitse troepen in de Pandelaar.

Hoogstwaarschijnlijk fietsen Adèle, haar zoon en Cécile Serruys in de namiddag van 22 september opnieuw naar Veghel. Ze kwamen die plaats binnen via een omweg en troffen er duidelijk zenuwachtige Amerikaanse paratroepers aan. De doorstroom van legerverkeer was aanzienlijk verminderd en naderend geschutsvuur was hoorbaar. Bij een oudere dame met een groot huis met binnencour – waarschijnlijk bij dezelfde familie Van Hout-Brox – kregen ze logies.

De volgende ochtend na zeer veel nachtelijk lawaai, was het duidelijk dat de Duitsers de ‘Corridor’ aanvielen. In de achtertuin van hun gastgezin stond een Engelse batterij 25 ponders opgesteld. De Duitsers hadden duidelijk de overmacht en niet lang daarna bleek Veghel omsingeld. Hoe zwaarder het geschutsvuur, hoe meer Amerikaanse paratroepers binnen tegen de muren van de cour aankropen waar ze beschutting zochten.

De huisbezitster werd meer en meer kribbig tegen haar gasten. Zij had toch niet om hen gevraagd. De volgende nacht sliepen Adèle, Cécile en Charles op de stenen van de binnencour en kregen noodrantsoenen van de paratroepers. Die verklaarden nog nooit in zo’n zwaar bombardement te zijn geweest. Gelukkig wisten de geallieerden de felle strijd om de ‘Corridor’ in hun voordeel te beslechten. Adèle, haar zoon en Cécile keerden naar Gemert terug, waar ze op 25 september de bevrijding meemaakten.

De bevrijding

De Lamings hadden met groot verlangen naar de bevrijding uitgezien. Eindelijk konden ze voor hun Engelse nationaliteit uitkomen en Adèle legde contact met de legerleiding in Gemert. Enkele dagen later vertrok een groot deel van de Engelse troepen uit Gemert in de richting van de Maas. De toen 17-jarige Charles ging met hen mee als tolk en bemiddelaar. Vanwege zijn talenkennis werd hij als burger bij de militairen ingelijfd. Er moesten landingsstrips worden aangelegd en Charles bemiddelde met boeren om vrijere opvliegroutes te krijgen. In de herfst was hij actief bij Overloon en Venray. Ook werd zijn hulp bij ondervragingen van gevangen genomen Duitse soldaten ingeroepen.

In De Kroon kreeg Adèle Laming regelmatig bezoek van leden van de Engelse legerleiding. Van officieren tot generaals toe. Uit kasboekgegevens valt op te maken dat een groot deel van die bezoekers een paar klompen als aandenken ontving. Ze vierde de Kerstdagen van 1944 samen met majoor Banger King en haar zoon Richard. Laatstgenoemde zocht haar een paar keer in Gemert op. Hij had de leiding over een eenheid Motor Torpedo Boats (M.T.B.’s) en werd al heel vroeg voor zijn inzet met de Distinguished Service Cross onderscheiden. Later was Richard betrokken bij de amfibische operaties in de Maas bij Grave.

‘Rest Centres and Army Dances’

2008-3 eng4Anders dan gehoopt, zat er weinig schot in de oorlogsvoering. Kort na de bevrijding van Gemert lagen er in die plaats en in de directe omgeving grote aantallen geallieerde militairen. Om de verveling bij militairen tegen te gaan verzorgde Adèle Laming kort na de bevrijding bij De Keizer en bij De Kroon enkele ‘army dances’. Veel vlotter ging dat vermaak lopen nadat ze de Schotse generaal-majoor C.M. Barber voor haar idee had weten te winnen. ‘Tiny Barber’ – 1.96 meter lang, met kilt en lange herdersstaf – was een opmerkelijke verschijning. Hij 2008-3 eng5paradeerde over het Borretplein en daar sprak Adèle hem voor het eerst aan. Twee Engelse MP’s hielden haar aan, onder verdenking dat ze een aanslag wilde plegen.

Dat was ze allerminst van plan. Ze was er op uit om de militairen binnen Gemert ‘een passende en verkwikkende ontspanning’ aan te bieden. Om die reden werd later een ‘Comittee for Entertainment of Allied Troops’ opgericht. Het voornemen daartoe stond in het Gemerts Nieuwsblad van 10 november. Vrijwel zeker ging het initiatief uit van Adèle Laming. In het Gemertse comité zaten onder anderen de town-mayor en kapelaan Van Haeren. Dit comité moest zorgen voor meer draagvlak bij plaatselijke zielzorgers en inwoners. De ‘army dances’ sloegen namelijk enorm aan. Adèle moest er vervolgens op uit om pastoors voor haar activiteiten te winnen en zaalruimte te regelen.

Van pastoor Kuyten mocht ze de zaal in het Alcoholvrij Lokaal gebruiken. Ook de rector in Handel was onder2008-3 eng7 voorbehoud bereid mee te werken. Hij stond erop dat het een R. C(atholic) centre 2008-3 eng13moest zijn dat in feite alleen voor RK Engelse soldaten toegankelijk mocht zijn. Ook in Elsendorp – De Vossenberg – kon ze terecht. Tevergeefs verzocht ze de overste van het kasteel om medewerking.

Behalve het zoeken van geschikte zaalruimtes was het vinden van eerbiedwaardige chaperonnes een andere taak. Cécile Serruys zag toe dat de dansavonden in Gemert volgens afspraak en zonder incidenten verliepen. Adèle verzorgde de kerkdorpen. Voor Gemert beschikte Adèle over een lijst van invités die waarschijnlijk in overleg met kapelaan van Haeren was samengesteld. De meisjes op de lijst woonden merendeels in of in de directe nabijheid van ‘de Straot’. Aanvankelijk schreef Adèle de op naam gestelde uitnodigingen aan de meisjes helemaal met de hand. Later liet ze bij Ermers invitaties drukken, die deels met de hand door haar werden ingevuld.

Met de Gemertse zielzorgers waren duidelijke afspraken gemaakt. Adèle moest garant staan voor het contact met ‘een te vertrouwen en verantwoordelijke ‘ranking officer’. Alle meisjes moesten dicht bij elkaar in de buurt wonen, zodat ze paarsgewijs konden komen en gaan. Begin en einde van de ‘dances’ waren aan strikte tijdstippen gebonden. Het roken was sterk gelimiteerd. Er werd geen sterke drank geschonken, maar thee. Eind november ontving Adèle van het hoofdkwartier van het British Liberation Army een zending thee, suiker en gecondenseerde melk.

Niet alleen binnen de Gemertse pastorie, ook in Gemert zelf leidde deze danspartijtjes voor officieren en ‘Gemertse elitemeisjes’ tot felle kritiek. Dientje Rooijmans, een dochter van bakker Rooijmans uit de Nieuwstraat werd regelmatig uitgenodigd. Ze had nog maar kort verkering met Jan Wijn jr. en die had het er niet op begrepen dat ze op die uitnodigingen inging. Toen ze weer eens naar De Keizer ging, verzekerde Jan jr. haar: ‘As ge um tien uur nie terugkomt, dan maak ik ut uit’. Zover kwam het niet. De verkering hield stand en Jan en Dientje trouwden in mei 1946. Als huwelijksgeschenk ontvingen ze van Adèle Laming een Delftsblauwe vaas, die volgens het onderschrift aan de onderzijde speciaal ter gelegenheid van de bevrijding van Nederland was gemaakt.

Niet alleen in Gemert, ook in Helmond was door haar een soortgelijk comité opgericht en ook daar stond het Rest Centre onder haar leiding. In de Engelse mevrouw Carp vond ze een goede medewerkster. Omdat Adèle regelmatig naar Helmond moest, beschikte ze vanaf 30 oktober over een schriftelijke toestemming van de Civil Affairs Office om de bruggen van Beek en Donk en Aarle-Rixtel ongehinderd te kunnen passeren. Aanvankelijk ging ze per fiets, later werd haar door de legerleiding vervoer aangeboden. Ze had een vaste chauffeur, een rasechte Cockney. Hij waakte als een herdershond over haar. Daar Adèle lang was en haar hoofd aan de jeepdeur dreigde te stoten, waarschuwde hij haar hiervoor met: ‘Mind your nut, Ma’am’.

Naar Engeland en weer terug

2008-3 eng8

Leidinggevenden van het British Liberation Army hadden grote waardering voor de wijze waarop Adèle de Rest Centres in Helmond en Gemert leidde. Deze centres evolueerden van dansvloer tot ontspanningsplek. Ze ontving hiervoor verschillende schriftelijke dankbetuigingen. Ook om die reden werd ze op dinsdag 19 december 1944 vanuit Gemert opgehaald voor een ‘dinner party’ in Helmond met luitenant-generaal E.H. Barker en brigadier E.P. Sewell. Adèle nam deze gelegenheid te baat om aandacht voor haarzelf te vragen. Samen met haar zoon Charles wilde ze graag naar Engeland om er haar zonen, familie en kennissen te ontmoeten. Eerder al had ze de Engelse ambassade in Brussel verzocht om een nieuw paspoort. Het oude was gedurende de oorlogsjaren verlopen. Er kwam echter geen schot in de zaak. Brigadier E.P. Sewell kwam haar hierin graag te hulp. Nog de volgende dag schreef hij een brief naar een vriend in Brussel waarin hij haar situatie uitlegde. Deze vriend zou bij de Engelse ambassade in Brussel voor hem nagaan welke persoon hiervoor het beste benaderd kon worden. Op Oudejaarsdag berichtte Sewell aan Adèle dat haar verzoek in behandeling was genomen. Ruim een week later ontving ze al bericht van de Britse ambassade in Brussel.

2008-3 eng12

Op dat moment was nog niet duidelijk wanneer de repatriëring van Engelse staatsburgers vanuit Nederland, België Luxemburg en Noord-Frankrijk van start zou gaan. Voor haarzelf en haar zoon Charles kreeg ze formulieren meegestuurd, die na invulling eerst in Londen gecontroleerd moesten worden. Sewell bleef ook nu haar zaak volgen en voorzag haar van aanvullende informatie. Zo zou het verblijf van Adèle in Engeland van tijdelijke aard zijn. Bovendien moesten ze er voor hun eigen verblijf en onderhoud zorgdragen.

Begin februari ging Adèle met militair vervoer naar de Engelse ambassade in Brussel om haar nieuwe paspoort op te halen. Weer terug in Gemert was het wachten op een oproep. Adèle en haar zoon behoorden tot de eerste groepen repatrianten die zouden worden overgebracht. Op dat moment was daarvoor echter geringe luchtvaartcapaciteit beschikbaar. Bovendien werd het vliegtuig waarmee ze zouden vertrekken kort daarvoor door een scherf van een V1 getroffen.

In maart 1945 was het dan zover. Adèle en haar zoon vertrokken via Brussel naar Londen. In Engeland vond ze een tijdelijk woonadres in Surrey. Voor vertrek groeven Harrie en Jan Wijn met behulp van houwelen haar ‘schat’ in de kippenren weer op. In de tussentijd was de laag aangekoekte kippenstront zo hard als gewapend beton. Cécile Serruys bleef alleen achter in Hotel de Kroon. Die maakte in Gemert de bevrijdingsfeesten van mei 1945 mee.

In juni 1945 wilde Adèle weer naar Nederland. Haar zoon Charles was in de tussentijd ondergebracht. Die begon aan de universiteit van Oxford met zijn studie geschiedenis. Adèle verzocht luitenant-generaal E.H. Barker om medewerking voor haar terugkeer. Barker, die haar graag tegemoet wilde komen, gezien haar inspanningen voor zijn manschappen, beloofde zijn best te doen om voor haar een vlucht te regelen van Dunsfold naar Eindhoven. Wel had 2008-3 eng9ze van ‘Supreme Headquarters’ van majoor-generaal J.G.W. Clark 2008-3 eng10eerst toestemming nodig om weer naar Nederland te gaan.

Kort daarop kwam Adèle weer naar Gemert. Ze nam opnieuw haar intrek in Hotel de Kroon. Ruim een jaar later, in augustus 1946 verlieten Adèle Laming en haar nicht Cécile Serruys Gemert voorgoed. Samen vertrokken ze naar Nuenen, waar ze tijdelijk bij het gezin Van Hardenbroek inwoonden. Voor het vele verdienstelijke werk, dat Adèle Laming tijdens en na de oorlog voor de Britse troepen had verricht, begiftigde de Engelse koning haar eind december 1947 met de Order of The British Empire.2008-3 eng11

Met dank aan Charles Laming, Martin Heesakkers, Mariet Adriaans, pater Martin Bodewes CSSp, wijlen Dientje Wijn-Rooijmans, Jos Wijn, Jo van Lieshout-Adriaans, Marietje van Lieshout-Bevers, Piet Beekmans, Ruud Wildekamp en medewerkers Gemeentearchief Gemert-Bakel.

NOTEN:

1) Gemeentearchief Gemert-Bakel AG.004: 502: Rekeningen van uitgaven in 1943

2) idem

3) Hermens, A.: RAF Lancaster LL779 en de zilveren armband, zp, 2005

Bekijk PDF

GH-2008-04 Dopen in de Rips

2011-4 kap0

Ad Otten

Dopen in de Jordaan is bekend maar wist u dat studenten van de Latijnse School in Gemert, bij wijze van ontgroening, ook werden gedoopt in De Rips. In een album van het 2008-4 kap2in het gemeentearchief in bewaring gegeven ‘archief van de Latijnse School’ vonden we daarvan een fotoreportage. In optocht en begeleid door een tamboer trokken de ouderejaars met de nog ongedoopten door de Ruijschenberghstraat en De Haag. Even Jas d’n Boter voorbij was de doopplechtigheid. Één van de foto’s laat zien dat je van die doop niet alleen nat werd maar dat je hoofd 2008-4 kap3van die ontgroening ook echt een andere kleur kreeg. Roestbruin!

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bekijk PDF

GH-2008-04 Sprinkhaonen en aander bisjes

Wim Vos

Tijdens de correctie van het onderdeel ‘woordenschat’ in het 11e Grooët Gímmers Dikteej 2008 in het Boerenbondsmuseum ontstond enige discussie over de betekenis van het Gímmerse hojwipper. De deelnemers konden kiezen uit de volgende bete¬kenissen: a. langpootmug, b. vrijer, c. sprinkhaan. ‘Vrij¬er’ (met een knipoog naar de sexy betekenis van het Neder¬land¬se ‘wip¬pen’) viel natuurlijk af, maar was het nu ‘langpoot¬mug’ of ‘sprinkhaan’?

Ik heb wat research verricht en ben tot de conclusie gekomen dat sommigen misschien de hojwaoge (een soort spin) verwarr¬en met de hojwipper (een sprinkhaan), ook omdat in Boekel een hooiwipper een hooiwagen kan zijn.

hojwaoge

m ev/mv -s: hooiwagen, spin met een klein eivormig li¬chaam, rug bruin, buik licht, heeft vier paar heel lange en dunne poten, waardoor het dier zich enkele centimeters boven het oppervlak kan verheffen; overdag verborgen, gaat ’s avonds op roof uit; als de hojwaoge wordt aange¬vallen, laten de poten gemakkelijk los; alge-mene soorten: Phalangium opilio en Opilio parietinus.

hojwipper

m ev/mv -s: veldsprinkhaan of wekkertje (Omocestus

viri¬dulus), kleine groene of bruine insecten, kunnen hoog op springen, zeer alge¬meen in Brabant, 14-24 mm, in hooi en droog gras¬land, de manne¬tjes sjilpen op warme dagen door met hun poten over de vleugels te strijken; het wijfje legt door een legboor eitjes in de bodem; de veldsprink¬haan kan niet vlie¬gen.

sprinkhaon

m ev/mv -e grote groene sabelsprinkhaan (Tettigonia

viri¬dissi¬ma), hele¬maal groen met een bruine streep op kop en borststuk, tot 40-55 mm, algemeen in Brabant, kan ook vliegen.

wátterspeen

m ev/mv -s: langpootmug (Tipulidae), familie van muggen met zeer lange, broze poten, wat onhandig vliegend, niet lastig, middelgroot insect; een bekende soort, Tipula oleracea, de koollangpootmug, wordt 23 mm lang; de lar¬ven, emelten (ímmelte) zijn schadelijk want zij vreten aan de wortels van cultuurplanten.

LITERATUUR:

1.Voor hojwaoge’ zie: Woordenboek van de Brabantse Dialec¬ten (hierna WBD), Deel III, sectie 4, afl.2 Overige Dieren, ed. dr. J. Swanenberg, p.246,247. Voor Boekel noemt Swanenberg overigens twee woorden: ‘hooikar’ en ‘hooiwipper’; in Gemert is die laatste dus een soort sprinkhaan, in Boekel ook een hooiwagen, een soort spin, althans volgens één zegsman, maar de Boekelse variant ‘hooikar’ geeft te denken. Geen wonder echter dat er in Gemert verwar¬ring bestaat over de juiste betekenis:rela¬ties tussen Gemert en Boekel zi¬jn altijd inten¬sief geweest(bv. door huwe¬lij¬ken).

2. Ms. Enquête Willems 1885, ingevuld door Gerlacus van den Elsen O.Praem; hij geeft voor sprinkhaan: hojwipper; deze enquête is onze oudste bron voor het Gímmers.

3. Voor hojwipper en sprinkhaon, zie WBD, III,4,afl.2, p. 219, 22¬0; Swanenberg noteert hojwi¬pper voor Lies¬¬hout, Gemert en Stiphout. Swanenberg plaatst de namen voor de twee genoemde spri¬nkhaansoorten in één lemma en laat dus in het midden voor welke soort al de op¬ge¬somde Brabantse dialect benamingen voor het beestje bedoeld zijn.

4. Ook Mw. Jo van den Elzen van De Bloemerd kende hojwip¬per voor

sprinkhaan.

5.Martien van der Wijst in een brief, d.d. 29-04-2008; n¬.¬a¬.v. de vertaling van het woord ‘sprink¬haan’ in het Gímmers in zijn verta¬ling van het Bijbelboek Prediker, schrijft dat hij voor de Bijbelse sprinkhanen de voorkeur geeft aan het Gímmerse sprinkhaon, omdat volgens hem de de sprinkhaon de grote groene variant is, die ook beter geschikt zou zijn om op te eten (zoals in de Bijbel vermeld wordt. Volgens hem is de hojwipper “dat kleine beestje in gras en hooi”. Voor mij is dit de aanleiding om de kleine (niet-vliegende) en de grote (vliegende) soort op te nemen in twee lemmata, resp. hojwipper en sprinkha¬on, temeer omdat ik het woord sprinkhaon al veel eerder had gesignaleerd en ikzelf bij dat woord ook altijd dacht aan de grote, groene variant.

6.Zie ook: Michael Chinery: Insecten, Uitgeverij Het Spec¬trum B.V., Utrecht, 2005; p.44, s.v. wekkertje; p.58, s.v. grote groene sabelsprinkhaan met kleurenfoto’s van de twee varianten.

7.Voor wátterspeen, zie WBD III,4,afl.2, p. 152, 153, s.v. langpootmug, voor Gemert ‘waterspin’ (niet fonetisch gedocumenteerd) en p.188, s.v. emelt, larve van de lang¬pootmug.

Bekijk PDF

GH-2008-04 Eerste jaren buurtvereniging Noord-West

Martien van der Wijst

Vóór 1958 werd er, elke keer als er een bruiloft, priesterfeest of andere activiteit in de buurt was, een feestcomité gevormd en een collecte langs de deur gehouden. In 1958 kwam Toon de Wit met het idee van een vast comité daarvoor te kiezen als bestuur van een buurtvereniging.

Op zaterdagmiddag 12 april 1958 kwam ik met de fiets thuis van een familiebezoek (ik werkte toen in Den Bosch en ik was 24 jaar) en mijn moeder zei, dat er een briefje was binnengegooid met de mededeling, dat er een vergadering voor de bewoners van de buurt was in één van de lokalen van Raymakers’fabriek en of ik daar even heen wilde gaan om te “kiejke wa ze dor weete”. Ik had weinig zin en het had twee dagen tevoren nog flink gesneeuwd ook, maar ik ging, gehoorzaam als ik was, toch.

Toon zette de plannen uiteen en stelde voor, dat we verkiezingen zouden houden onder iedereen die aanwezig was voor vijf bestuursleden. Dat gebeurde en gekozen werden: Toon de Wit, Driek van den Broek, Wim Huybers, meester Hunnekens en ik. Toon bood aan penningmeester te worden, de contributie overal op te halen en het meeste werk te doen. Toen moest er een voorzitter gekozen worden door de aanwezigen. Dat werd ik met één stem méér, van een man, een zekere Smits, die pas in de buurt was komen wonen en alleen mijn moeder kende en daardoor ook wel vertrouwen in mij had. Wim Huybers werd secretaris.

Zo kwam ik volkomen onverwacht als voorzitter weer bij “ons moeder” thuis.

Op 25 april vergaderde het bestuur bij Hunnekens. Op 30 april vergaderde het bestuur bij Hunnekens. Op 30 april deden we mee aan de optocht voor Koninginnedag met een wagen (die we leenden bij Antoon van den Elsen onder voorwaarden dat we geen spijkers in het hout zouden slaan) met als thema ‘Hans en Grietje’. Peter van Nistelroy was Hans, Pieternel Vos Grietje en Anny Pennings de Heks. Er waren toen ook kinderspelen met knikkerlopen, zaklopen, hardlopen en de was ophangen.

Ik had het wel druk in die tijd met werk en studie en en op 13 mei slaagde ik voor het examen archivaris, maar het buurtcomité zorgde voor de gezellige afwisseling. Op 7 juni was er een ledenvergadering van de buurt en op 22 augustus vergaderden we, volgens mijn agenda, weer. Op 1 september 1955 was De Haag door het Gemeentebestuur gesplitst in de Voorhaag en Achterhaag, wat vooral de bweoners van de Achterhaag niet zinde. Omdat ik in 1958 ook secretaris was van de Heemkundekring konden we die inschakelen om de oude naam De Haag (historisch Die Haghe) weer terug te krijgen, wat lukte.

In 1959 ging ik in Arnhem werken en wonen, maar ik moest voorzitter blijven, omdat ik toch eens in de veertien dagen “thuis” kwam en ze op weekenden bij mijn moeder in huis wel zouden vergaderen. Zo hebben we jaren lang gewerkt met uitstapjes voor de kinderen, buurtspelen, gecostumeerde voetbalwedstrijden en openluchtdansfeesten in De Hoef. Ook de optochten met Koninginnedag en Bevrijdingsdag en we vierden carnaval, waarvoor we speciaal de club “De Aovend-uule” oprichtten, wat overigens hetzelfde comité was, en we deden ook met die optocht mee. Het bleef zo tot 12-12-1964 toen ik trouwde en Toon de Wit zei, dat ze nu wel een andere voorzitter zouden zoeken.

Ik ben erg blij, dat het daarna altijd zo goed is gegaan. Van mijn zwager Ad van Hout, hoorde ik altijd het laatste nieuws en zo leefde ik eerst vanuit Arnhem en na 1973 vanuit Heerlen met plezier altijd een beetje mee.

* Herinneringen op schrift gesteld op verzoek van de 50-jarige Buurtvereniging “Noord-West”.

Bekijk PDF

GH-2008-04 De Broekstraat van weleer

Oude tijden keren niet weer

Adriaan van Zeeland & Simon van Wetten

We gaan wandelen. Wandelen door een skon stukske Gimmert en wandelen door de tijd. Ons dubbele startpunt: de eerste helft van de vorige eeuw én de kop van de Heuvel, ons hoofd naar de Broekstraat gericht. Heen kijken we naar links, en als we over een aflevering of drie op Boekent omdraaien, dan kijken we wéér naar links. Zo slaan we geen huizen en zo min mogelijk bewoners over bij het vastleggen van de sfeer aan de rand van Gemert in een tijd dat West- noch Zuid- noch Noord-om ons leven doorsneed. En bepaal bij dat laatste werkwoord zelf maar waar u de klemtoon wilt leggen…

De Zoete Moeder

Je kwam wat anders Gemert binnen, destijds. Gehinderd door rotondes noch files, 2008-4 broek1hooguit met een twee-of-drie-borrels oponthoud bij “De Drie Ossen”, liep je van de Beekse dijk zomaar de Heuvel op. Deze invalsweg liep aldaar tussen een paar huizen door die naar de normen van moderne welstandscommissies nogal slordig en scheef aan de rand van de straat waren gedrapeerd. Op de hoek van de Heuvel en de Broekstraat leek zich meteen de mogelijkheid voor te doen om middels een bezoek aan café “De Gezelligheid” de Gemertse gastvrijheid in een vroeg stadium te genieten. Léék, want de waardin van dit etablissement droeg net als haar kroeg de bijnaam “De Zoete Moeder”, maar had die strelende omschrijving verworven vanwege een omgekeerde, averechtse reden. Zoals de bekende vooroorlogse dorpsfiguur De Paus zijn hoge titel te danken had aan zijn met vloeken doorspekt taalgebruik, zo had de kasteleinse de reputatie een uiterst bitsig vrouwspersoon te zijn. De klantenkring van de Zoete Moeder paste dan ook hendig op één foto en echt gezellig was het er volgens de buurtbewoners absoluut niet.1 Hoewel, de echtgenoot van de bazin had een goei 2008-4 broek2piano, was ook de organist en de koster van de kerk, en nam na de kerkkoorrepetities 2008-4 broek3Ad Maas en de gebroeders Jaspers van twee huizen verderop mee naar zijn café om nog wat verder te zingen. Dan werd het toch nog

gezellig! En er is nog meer goeds te melden: het kinderloze echtpaar had een menneke helemaal uit de stad Den Haag geadopteerd en zorgde daar prima voor.2 Moeders géven melk, maar die van Van de Weijer bráchten juist iedere dag melk naar de Zoete Moeder.3

 

 

 

2008-4 broek4

Boerderij Broekstraat 6 (nu Heuvel 66-68)

Die van Van de Weijer waren de naaste buren van De Zoete Moeder. De boerderij staat er nog, aan dat deel van de Broekstraat dat nu doodloopt op de moderne infrastructuur van Gemert. Toen de wereld nog openlag vormde deze plek de thuishaven voor zeven koeien, een paard en achtenveertig varkens, én het gezin Van de Weijer, dat bestond uit vader en vijf kinderen. Moeder is in 1947 in het kraambed, na de geboorte van haar jongste dochter, gestorven.4

2008-4 broek5Vóór 1938 was Janus van Zeeland de boer die hier woonde. Hij en zijn vrouw hadden slechts één kind. Het was bij diens geboorte allemaal niet van een leien dakje gegaan, Dries was achterlijk, maar gruwelijk sterk. De hele buurt had toch wel een bietje schrik van deze geweldenaar, die – toen zijn ouders overleden – opgenomen werd in een gesticht in Venraij. Het was deze inrichting waaraan vader Van de Weijer eerst de huur- en later de kooppenningen voor de boerderij betaalde.

Op de bekende 11e mei 1940, de dag dat de Duitsers de Gemertse bevolking gijzelden op het mertveld, lag hier de grens tot waar de arm2008-4 broek6 van het nieuwe gezag reikte; de mensen die op de kop van de Heuvel woonden werden meegenomen, de Van de Weijers en de Jaspers’ en andere Broekstraatbewoners zagen kans om door de velden richting Milschot te ontkomen.

De oorlog heeft Jan van de Weijer in zekere zin het leven gered! Hij werd geboren in 1943, gedijde tijdens de borstvoeding, maar eenmaal van de moedermelk af, werd hij zieker en zieker. Moeder Van de Weijer gaf de Engelsen de schuld, die verwenden de kinderen met grote hoeveelheden kwatta en “daar kan onze Jan niet tegen.” Jan kwam in het Gasthuis terecht en aan de andere kant van Nederland heerste de Hongerwinter. Een Groningse arts viel het op dat patiënten met de klachten zoals Jan die ook had, daar in het noorden van Nederland tijdens de hongerperiode opbloeiden! Het ongewilde dieet deed hen goed. En zo is de medische wetenschap aangaande glutenintolerantie, ook wel coeliaki genoemd, voor Jan net op tijd in een stroomversnelling gekomen.

Die Engelsen hadden tijdens hun intocht in Gemert in september 1944 de hennenkot van de boerderij ingevorderd. De hennen moesten maar zolang los in d’n hof scharrelen. Zo zijn dus niet alleen de Gemertenaren, maar uitdrukkelijk ook de kippen van de familie Van de Weijer door de Engelsen bevrijd.

Voorbij de boerderij begon de open ruimte van de Broekstraat. Zeker ter linkerzijde was de afstand naar de volgende hoeve groot, zo’n driehonderd meter. Niettemin, als Toon Jaspers tijdens het melken van de koeien in de stal de plumeau van een koeienstaart in z’n gezicht gezwiept kreeg, dan schreeuwde hij die koe zo schrikkelijk hard van alles toe, dat ze bij Van de Weijer wisten dat het melkenstijd was, bij wijze van spreken dan toch.

Wordt vervolgd

 

NOTEN

1. Zie ook Ad Otten, ‘Wie was ‘De Zoete Moeder’?, in: Gemerts Heem 2006/1, blz. 24 en verder. Ad verbindt de naam van de Zoete Moeder met het keske van De Vlucht naar Egypte in deze buurtschap.

2. Janus van Rooij, koster/organist/kastelein, afkomstig uit Beek en Donk, heeft samen met zijn vrouw Anna Maria (Ant) van den Berk – de Zoete Moeder van toen en Aarlese van geboorte – in 1931 het café betrokken. Daarvóór woonden ze in Weert. Hun pleegzoon heette Frans Evers, geboren in 1918 in ‘s-Gravenhage.

3. Binnenkort wordt De Zoete Moeder herbouwd, op grond van de oude bouwtekeningen! Weliswaar op een paar meter van de oorspronkelijke plaats (er staat nu een bushokje in de weg), daar waar een fietscarrousel een paar jaar de term “De techniek staat voor niets” stond te ontkrachten.

4. Vader Antonius van de Weijer (1902-1981) was afkomstig uit Milheeze. Moeder heette Petronella Cornelissen.2008-4 broek7

Bekijk PDF

GH-2008-04 Senang in Gemert: Integratie van twee kanten

Ties van de Werff

Op zaterdag 6 september 2008 werd er een heus Indië-monument onthuld in Gemert. Een kunstwerk van de Mierlose beeldhouwer Johan van Hoof, gesitueerd op de hoek van de Pater van den Elsenstraat, verbeeldt de integratie van de Indischen in Gemert. Gemert kent een groot aantal Indische families, en dat is geen toeval. Nadat Indonesië een onafhankelijke Republiek werd, vertrokken veel KNIL-militairen en Indischen die voor de Hollanders werkten per boot naar Nederland. In 1951 besloot de Gemertse gemeenteraad om 120 van deze Indische gezinnen op te vangen in Gemert, een relatief groot aantal voor een dorp van nog geen 10.000 inwoners. Voor het eerst kwamen er ‘van die 2008-4 senang1bruine’ in Gemert wonen. De integratie van deze buitenlandse Nederlanders verliep relatief vloeiend. Een van de eerste Gemerts-Indische gezinnen in Gemert was de familie Van de Werff.

In 1935 besloot Adriaan van de Werff, zoon van Pieter van de Werff en Sientje Gijsbers, om als soldaat voor het KNIL-leger te werken in Batavia. Tijdens zijn verblijf op Java ontmoette Adriaan Leentje Merckx, een inlandse die te vondeling was gelegd bij een rijkere Belgische familie met een theeplantage – een praktijk dat in het arme Nederlands-Indië wel vaker voorkwam. In 1938 kregen zij hun eerste kindje, Willy. Vier jaar later werd Jantje geboren. Jantje was amper vijf weken oud toen de Japanners Indonesië binnenvielen. Adriaan en Leentje werden krijgsgevangen gemaakt en gescheiden van elkaar. Adriaan werd ingescheept naar Birma, overleefde een zeeaanval van de geallieerden, en werkte drie jaar in alle ellende aan de beruchte spoorlijn. Leentje werd met Willy en Jan geïnterneerd in het Jappenkamp ‘Demak Idjoe’. Adriaan zou zijn vrouw en kinderen pas vijf jaar later weer zien.

Na de capitulatie in 1949 vertrok het gezin Van de Werff naar Nederland, alwaar deze eerste golf repatrianten2008-4 senang2 opgevangen werd in pensions. Leentje, Willy en Jan kwamen terecht in het pension ‘De Wilde Zwanen’ in Laren (het latere Singer-museum). Daar werd in 1950 Theo geboren. Terwijl Adriaan nog in het militair hospitaal in Utrecht lag, vertrok Leentje met haar drie kinderen alvast naar Adriaans geboorteplaats Gemert.

Leentje, Willy en Jan waren een van de eerste ‘bruine’ die arriveerden in Gemert, en hun aankomst trok dan ook veel bekijks. Mensen hingen zelfs in lantaarnpalen; iedereen wilde een glimp opvangen van ‘da klein zwart weefke’ dat Adriaan had meegenomen. Leentje en haar kroost trokken zolang in bij de ouders van Adriaan in de Molenstraat. Het aarden in Gemert ging niet vanzelf. Gemert leek in niets op de rijstvelden van Java, en dat kleine stroompje De Rips stelde ook al niet veel voor. Vervelender was dat de Hollandse familie van Adriaan Leentje met argusogen bekeek. Zij moest bijvoorbeeld vaak met Willy en Jan in de schuur eten. Het moet een moeilijke tijd geweest zijn.

2008-4 senang3In de tussentijd had Adriaan in het militair hospitaal prins Bernard aan z’n mouw getrokken. Gemert kampte met een grote woningnood, en het bleek moeilijk voor Adriaan om in zijn geboortedorp een woning te krijgen. Door Bernhards toedoen kregen Adriaan en Leentje uiteindelijk een woning in de Alde Biezenstraat, die eigenlijk bedoeld was voor een ambtenaar. In juli 1950 kon het gezin Van de Werff zich dan eindelijk vestigen in Gemert.

Amper vijf maanden later kwam burgemeester De Bekker met het initiatiefvoorstel tot de opvang van 120 Indische gezinnen. Hiermee kreeg Gemert de mogelijkheid om veel woningen te bouwen, met als beloning extra woningen voor de Gemertenaren zelf. Het initiatief haalde de landelijke dagbladen. Al snel werd er gebouwd, en de nieuwe wijken Berglaren en Molenakker werden gereed gemaakt voor de Indische gezinnen. Om de integratie te verbeteren, hanteerde Gemert een slim spreidingsbeleid: tussen elk Indisch gezin werd een Gemerts gezin geplaatst, om zo de onderlinge communicatie te verbeteren.

Regelmatig kwamen er kindjes aan de deur bij het gezin Van de Werff, om te kijken hoe donker zo’n Indische dan wel niet was. Leentje vertelde de nieuwsgierige kinderen dan maar dat zij in het oerwoud speelde met een leeuw, en dat Adriaan haar toen zogenaamd vond. Aan voorlichting kon dus nog wel het een en ander gebeuren. Adriaan besloot een poging te doen en schreef in 1951 vier stukken in de Gemertsche Courant om de Gemertse bevolking voor te lichten over de ‘Indische medemens’. Hoewel het aanvankelijke idee was om de mensen te vertellen over de nieuwe Indischen, beperkte Adriaan zich al snel tot zijn eigen kampervaringen.2008-4 senang4

Voor de eerste generatie Indischen – die vaak gedwongen waren om Indië te verlaten – was het wel even wennen in het koude en platte Nederland. In de jaren ’50 vonden veel Indischen ontspanning bij elkaar in de gezelligheids- en sportvereniging ONI (Ontspanning Na Inspanning). Daar konden zij samen sporten, eten en dansen. Adriaan fungeerde in de begindagen als sportcommissaris, en richtte ook een judoclub op bij het Vossenkamp. Na wat strubbelingen verdween de vereniging, om enkele jaren later opgevolgd te worden door BINGO (Band Indië-Nederland Gemert en Omstreken). Een van de initiatiefnemers was Adriaan (naast oa J. de Haas, Th. Kiliaan, L. Matagora en anderen). Naast sportactiviteiten hield BINGO ook dansavonden.

In de jaren ´50 deed de indorock haar intrede met bands als The Tielman Brothers, en ook Gemert kende een flink aantal muzikanten. Een van de eerste Indorock bands in Gemert waren The Rocket Strings, de latere Roy & The Kiliaan Brothers. Jantje van de Werff bouwde zelf gitaren achter in de schuur, en speelde in de begindagen van The Rocket Strings mee. De bands speelden in het Vossenkamp, en vaak op de dansavonden van de BINGO. Het publiek was niet alleen Indisch; veel Gemertse jongeren kwamen dansen en genoten van de gezellige Indische sfeer. Muziek bleek een goed integratie-instrument.

2008-4 senang5Er was veel èèremoej in die na-oorlogse tijd. Maar aan kinderen geen gebrek. In 1951 werd Magda geboren in het Gemertse gasthuis. Met vier kiendjes was het flink aanpoten in huize Van de Werff. Zoals zoveel Hollandse gezinnen hadden Leentje en Adriaan dan ook varkens en kippen achter in de hof. En zoals bij zoveel Indischen, stond de deur altijd open voor mee-eters. Wanneer er meer volk dan eten was, stiefelde Leentje gelijk naar achteren om een kiep te slachten. Naast oer-Hollands eten als zuurkool, worst en petazzie, kookte Leentje vaak Indisch, en in het begin moest Adriaan – ondanks zijn jaren in Indië – helegaar niets hebben van ‘da vèèrkesvoejer’. Maar dat veranderde snel. Indisch eten bleek de stille kracht van een ontheemd volkje.

In de groentewinkel van Noud Tijk (Van Schijndel) in de Virmundtstraat, kon men al snel sambal en kruiden kopen. Lomboks en kookgerei werden rondgebracht door de Warung Kelilung een soort Indische SRV die alle Gemerts- Indische families afging. Om wat geld bij te verdienen maakten veel Indischen nasi- en bamiballen, loempia’s en andere exotische lekkernijen die gretig aftrek vonden bij de Gemertse bevolking. Ook Leentje maakte zelf Indische hapjes voor de verkoop. In dezelfde teil waarin de kleine Magda en Theo zich moesten wassen op zondag, werd de nasi geroerd. Met zijn eerste brommertje leverde Adriaan dan de hapjes af bij (de) Schattefor, de automatiek aan de Molenstraat tegenover de bioscoop.

Voelden de eerste-generatie Indischen zich soms ontheemd, de kinderen (de tweede generatie) hadden daar vaak2008-4 senang6 wat minder last van. De opgroeiende Theo werd zich pas bewust van zijn bruine kleur op tienjarige leeftijd. Samen met Jan Thijs ging Theo op bezoek bij de oma van Jan Thijs in Oploo.’t Vrouwke vroeg bij het zien van Theo: “Koomde gaj oit de missie mènneke?” En bij de koffie kreeg Theo geen twee boterhammen en een eike zoals de rest, maar een hele stapel boterhammen en wel vier eikes. Kindjes uit de missie hadden immers honger (Theo spaarde toen op school zelf voor de kiendjes uit de missie). Sindsdien riep oma Thijs als hij op bezoek kwam: “Berta, ’t geel mènneke stí wír vur de deur!”

Ook Magda werd zich pas later bewust van haar Indisch-zijn. Vreemde culturen hebben vaak een soort aantrekkingskracht, en het mag geen geheim heten dat Indischen erg mooie mensen zijn. Magda kan zich herinneren dat zij als pubermeisje flink aangekeken en nagestaard werd; veel jongens vonden haar meer dan interessant. Maar dit soort interculturele uitwisselingen ging het bestuur van de BINGO toch te ver. Zowel bij de ONI als bij de BINGO werd continu gehamerd op ‘passende kleding en gedrag’. Intiem dansen, laat staan zoenen, was niet toegestaan, zoals Rob de Haas prachtig vertelt in zijn boek ‘Enkele Reis Indië-Gemert’.

Die netheid is karakteristiek voor de Indischen. Veel Indo-families behoorden tot de gegoede burgerij in de koloniën, daar zij vaak werkten als ambtenaren of administrateurs. Het bleek een verrassing voor de plat praotende Gemertenaren dat deze exotische mensen beter ABN praatten dan zij. Vele Indische families waren dan ook erg netjes en lieten zich van de beschaafdste kant zien. In dialect praten paste daar niet bij. Daarnaast was de eerste generatie Indischen ook vaak erg streng voor haar kinderen, door al het oorlogsleed dat zij had meegemaakt.

2008-4 senang7Ook in huize Van de Werff werd er nooit over de oorlog gerept, en waren Leentje en Adriaan vrij streng. De opvoeding was tweeslachtig. Op zondagmiddag draaide Leentje afwisselend Indische krontjong en Zangeres Zonder Naam. Als een echte Gemertenaar ging Adriaan elke zondag langs de vele cafés ‘vur d’n inlég’, tegelijkertijd had hij ook het ’tjebokken’ overgenomen (het wassen van de bips met de linkerhand, na het poepen). Ook praatte hij geen ABN maar plat Gimmers. De kinderen praatten dus ook dialect. Een bruin mènneke dat plat praote zorgde nog wel eens voor verbazing. En dat had soms z’n voordelen: Theo’s ‘hawdoe’ en ‘olliede gállie d’n állie-jen ok’ leverde een flinke korting op toen hij in ’67 geluidsapparatuur ging kopen in Helmond. Aanpassen, dat kunnen die Indischen wel.

De Indischen hebben Gemert kleur gegeven. Zowel het slimme huisvestingsbeleid als het aanpassingsvermogen van de Indischen hebben daaraan bijgedragen. Toch vindt de echte integratie plaats door het delen van primaire behoeftes: eten, muziek, dansen en, jawel, liefde en lust. De familie Van de Werff was misschien wel meer Gemerts dan Indisch. Als derde-generatie Van de Werff voel ik me dan ook weinig Indisch, anders dan een vaag geel huidje en een bovengemiddelde fascinatie voor eten. Dik vijftig jaar nadat de eerste Indischen in Gemert aankwamen, is er van integratie geen sprake meer. Waj zén allemol Gímmertenaoren!

VOOR MEER ACHTERGROND-INFO:

– Rob A. de Haas, Enkele reis Indië – Gemert, Gemert 2001.

– B. Paasman (et al.), Tjalie Robinson: de stem van Indisch Nederland. Den Haag, 1994.

– Bertus van Berlo, En ons moeder skrûwde, Gemert 1997.

– L. v Leeuwen, Ons Indisch erfgoed: 60 jaar strijd om cultuur en identiteit, A’dam 2008.

Bekijk PDF

GH-2008-04 Kruidentuin 1947-1953

Hortus Medicamentorum Ghemertanus

Frans de Kemp

In het hele land was na de Tweede Wereldoorlog (WO II) het bestaan van kleine boeren problematisch; het was in Gemert en omstreken zelfs een ernstig probleem. De bedrijfsresultaten van de bestaande bedrijven – de meeste ca 5 ha – waren minimaal. Er was te weinig cultuurgrond voor uitbreiding of stichting van nieuwe bedrijven. Jonge boeren konden zich daarom niet als zelfstandige boer vestigen. Emigreren naar bv. Canada, Australië of Nieuw Zeeland leek de enige uitweg.

Dit “kleine boerenvraagstuk” ging het gemeentebestuur van Gemert in de tijd van wederopbouw na WO II zeer ter harte. Het ging zich daarom oriënteren op andere mogelijkheden. Hierbij werd gedacht aan de teelt van zgn. klein fruit, zoals aardbeien, bessen, frambozen e.d. en de teelt van geneeskrachtige en andere kruiden. Ook de regering raadde voor kleine boeren de teelt van kruiden aan en stimuleerde die.

Gemeentesecretaris Jacques van den Broek (zelf een hobbyist in het telen van kruiden in zijn groentetuin) promootte het idee van de kruidenteelt en nam het initiatief om intensivering van kleine bedrijven te gaan onderzoeken door de teelt van gewassen die arbeidsintensief waren en een relatief hoge opbrengst gaven in verhouding tot weinig cultuurgrond. De teelt van geneeskrachtige en aromatische kruiden zou wat arbeidstijden betreft de verschillende seizoenen aanvullen. Er was immers een grote verscheidenheid in de kruiden, die ook oogsten op verschillende tijden mogelijk maakten. De grootte van de gezinnen speelde hierbij een belangrijke rol. Er zouden meewerkende kinderen ingeschakeld kunnen worden.

Zowel de rijkstuinbouwconsulent in Noord-brabant, ir H. Slits, als diens collega in Friesland, ir. C. van der Slikke, boden kennis, ervaring en diensten aan en juichten de teelt op zandgronden toe. Verder werd het Ministerie van Landbouw in de persoon van ir. J.L. Burg bij de plannen betrokken.

2008-4 kruid1Natuurlijk konden de plaatselijke land- en tuinbouwinstanties niet ontbreken. De R.K. Boerenbond, in de personen van voorzitter Antoon Jaspers uit de Broekstraat (wethouder en locoburgemeester) en secretaris Cobus Donkers van de Wolfsbosch – een kenner van de tuinbouw – droeg het plan een warm hart toe. De R.K. Tuinbouwbond met als voorzitter Wim van Hoof uit de Pandelaar en secretaris Jan van Zeeland van de Witte Brug steunden eveneens het plan. De NCB (Noordbrabantse Christelijke Boerenbond), later opgegaan in de ZLTO (Zuidelijke Land- en tuinbouw Organisatie) en de CHV (Coöperatieve Handels Vereniging) te Veghel stelden het initiatief van de gemeente zeer op prijs. Het plan voor de kruidenteelt werd dus breed gedragen.

Stichten kruidentuin.

Om het teeltproces goed te kunnen begeleiden, was het nodig een proef- en demonstratietuin dicht in de buurt te hebben. De teelt was immers voor de boeren helemaal nieuw en een onbekend gebeuren. Zij moesten terug kunnen vallen op deskundige bijstand en voorlichting. Daarom besloot de gemeenteraad op 27 juni 1947 tot het stichten van een kruidentuin.

De totale stichtingskosten van de tuin werden geraamd op ruim twintigduizend gulden.

Het beheer van de tuin was in handen van het college van B & W. Jacques van den Broek werd administrateur en kassier van het kruidenteeltbedrijf. Al op 12 november 1947 werd overeengekomen dat de NCB, de R.K. Tuinbouwbond, de CHV en de gemeente gezamenlijk een stichting zouden oprichten, die de kruidentuin zou gaan exploiteren. Opmerkelijk is dat de plaatselijke Boerenbond hierbij niet betrokken was, terwijl het toch ging om het oplossen van het “kleine boeren vraagstuk”. Mogelijk dat de plaatselijke boerenbondsafdeling werd vertegenwoordigd door de NCB, zijnde de overkoepelende organisatie.

Locatie

Men wilde het liefst een plek midden in Gemert die voor iedereen goed bereikbaar was. 2008-4 kruid2Geen betere plek was denkbaar dan het bouwland aan de Wijnboomlaan (nu H. Geestlaan) tegenover het Kasteel. De grond was eigendom van de Congregatie van de H.Geest en verpacht aan landbouwer Johan Vereijken uit De Hoef. De voorkeur ging uit naar circa l,35 ha, in het midden van het totale perceel, tegenover het toekomstige kruidenhuis (nu de woning van de burgemeester). De Paters waren bereid deze grond aansluitend aan hun boomgaard voor twaalf jaar te verhuren. In de boomgaard lagen enkele weitjes waar koeien van de paters graasden. De pacht van Johan Vereijken werd naar tevredenheid afgekocht. Midden in de tuin kwam een toegangspaadje met poort vanaf de Wijnboomlaan. Het grote materieel moest gebruik maken van de Witte Brug op dezelfde wijze zoals nu de woning van de burgemeester is ontsloten.

Voorlichting

Jacques van den Broek vroeg de eerder genoemde ir. H. Slits om assistentie voor de voorlichting en begeleiding van de kruidentelers. Deze vond de heer Antoon A. de Kemp uit Berlicum in 1947 bereid deze taak op zich te nemen. Antoon was consulent bij de rijkstuinbouwvoorlichtingsdienst en tuinbouwvakonderwijzer. Hij bekwaamde zich in korte tijd in de kennis van de kruidenteelt. In Gemert zou hij vooral voorlichting moeten geven in de keuze en de teelt van de kruiden. In 1948 kwam hij en zijn gezin in Gemert wonen op Keizersbosch.

Indeling van de proef- en demonstratietuin

De kruidentuin ging begin 1948 ook daadwerkelijk van start. Na de gebruikelijke bemesting en grondbewerking werd de proeftuin verdeeld in 102 perceeltjes, elk met een oppervlakte van 1 are. De demonstratietuin van 5 are groot werd gesitueerd bij de ingang aan de Wijnboomlaan.

In 1948 kwam Dirk Reitsma vanuit Buitenpost (Friesland) naar Gemert. Hij werd aangesteld als chef van de kruidentuin en moest de tuin mede vorm en uitstraling geven. Tevens was hij voorlichter voor de demonstratietuin.

In het tweede seizoen waren er al 450 bezoekers; hoofdzakelijk aspirant kruidentelers. Verder werden voor onderhoudswerkzaamheden aangesteld Martien Scheepers uit de Schoolstraat en Adriaan Vereijken uit De Hoef. In groepjes van telkens ongeveer vijf perceeltjes werden de volgende kruiden in vele soorten gezaaid/geplant.

Proeftuin

2008-4 kruid3Angelica archangelica – aartsengelwortel

Rheum palmatum – chinese rabarber

Valeriana officinalis – valeriaan

Hyssopus – hysop

Melissa – citroenmelisse

Marrubium vulgare – malrove(bloem)

Carduus benedictus – gezegende distel

Viola tricolor – driekleurig viooltje (bloem)

Calendula officinalis – goudsbloem

Levisticum off. – Lavas of maggiplant

Achillea Millefolium – duizendblad

Thymus vulgaris – tijm

Datura stramonium – doornappel (giftig)

Artemisia absinthium – absintalsem

Hyoscyamus Niger – bilzenkruid (giftig)

Digitalis purpurea – gewoon vingerhoedskruid (giftig)

Digitalis lanata – wollig vingerhoedskruid (zeer giftig)

Atropa bella donna – wolfskers (zeer giftig)

In het laatstgenoemde kruid, Atropa bella donna zit atropine, een stof die de pupillen verwijdt. Vroeger gebruikten welgestelde Italiaanse dames deze stof om hun pupillen te vergroten en daarmee indruk te maken op de mannen . Bella donna is Italiaans voor schone vrouw, maar dit terzijde. Er werden verschillende proefveldjes ingericht voor proeven met bemesting, grondbewerking, tijd en wijze van oogsten, enz. Hierna volgt een beperkte weergave van de kruiden in de demonstratietuin. Hier werd het stammateriaal ondergebracht en volgens de plantenfamilies gerangschikt. Een greep uit wat er bloeide en groeide:

duizendblad, valkruid, bijvoet, koeienoog, goudsbloem, voorjaarszonnebloem, paardenbloem, kamille, guldenroede, beekpunge, kaasjeskruid, mierikswortel, herderstasje, gevlekt longkruid, slangenkruid, bosaardbei, zilverschoon, vrouwenmantel, pimpernel, nagelkruid, kruizemunt, pepermunt, fluitenkruid, koriander, blauwe monnikskap, bosanemoon, akkerhoornbloem, hemelsleutel, Sint-janskruid, muizenoor, adderwortel, wijnruit, opgeblazen lobelia, basielkruid, mint en marjolein.

Alle perceeltjes werden zo veel mogelijk omzoomd met kruidenbloem-gewassen.

De opbrengst in 1948 van de bladgewassen was f. 900 netto en van de wortelgewassen f. 400 netto. Tengevolge van de droogte in dat jaar waren wel enkele teelten mislukt. Het Onderzoekinstituut te Wageningen onderzocht regelmatig de verschillende soorten kruiden op hun gehalte werkzame stof. De kruidentuin verleende ook medewerking aan dit Onderzoekinstituut door de teelt van moederkoren bij enkele telers aan te bevelen en te laten zaaien voor proefneming. De botanische tuin in Utrecht stelde de kruidentuin in de gelegenheid om van verschillende buitenlandse tuinen zaden te betrekken voor vergelijkingsproeven. Hiervoor werd op de grond achter het toekomstige kruidenhuis een tuinserre geplaatst voor de opkweek van plantjes van buitenlandse zaden.

De kruidentelers

In de vergadering van de tuinbouwbond van 4 december 1947 heeft Antoon de Kemp een uiteenzetting gegeven over de kruidenteelt, die vooral voor de kleine boeren van belang kon zijn. Hij spoorde alle leden aan zoveel mogelijk enkele aren grond gereserveerd te houden om in het voorjaar te kunnen beginnen met inzaaien of planten. Op korte termijn zou de R.K. Tuinbouwbond de leden hierover nader informeren. 2008-4 kruid4

Ook vertelde hij van de plannen voor het stichten van een proeftuin voor de kruidenteelt.2008-4 kruid5

Op 2 januari 1948 stuurde de tuinbouwbond aan de leden een zeer enthousiaste brief met een uitnodiging voor een lezing op 8 januari in het Patronaatsgebouw. De lezing zou worden gehouden door Ir.W.Blaauw, rijkstuinbouwconsulent in Friesland, die grote ervaring had met de teelt van kruiden. Nog diezelfde avond meldden zich tachtig kandidaat-boeren aan die in 1948 met de teelt wilden beginnen. Samen zouden zij 7,50 ha kruiden kunnen telen. Hierna volgden nog vier cursusavonden om de teelt voor iedereen nog beter begrijpelijk te maken. De telers moesten zich wel gaan verenigen in een coöperatie. Alleen dan konden zij verzekerd zijn van de afname van de kruiden door de drogerij, het verkrijgen van zaaigoed en een garantieprijs. Voor het eerste teeltjaar 1948 werd het zaad geleverd door de kruidentuin te Buitenpost- Friesland en verdeeld onder de kruidentelers. Daarna zou de kruidentuin in Gemert zoveel mogelijk het zaad leveren.

Vermeldenswaard is dat Jacques van den Broek op zijn perceel aan de Beeksedijk ook kruiden teelde zoals valeriaan, Chinese rabarber en vingerhoedskruid. Hij werd daarbij geholpen door de gebroeders Vereijken uit De Hoef.

Opbrengsten

Voor 1951 waren de gemiddelde opbrengsten per are f. 22 per kruidensoort. Voor gewassen die niet in het teeltplan waren genomen, maar waar wel vraag naar was, werd de opbrengst geraamd op gemiddeld f. 28 per are. Het betrof hier de goudsbloem, de doornappel (wolfskers) en de paardenbloem. De betaling gebeurde door de kruidendrogerij. De angelica (aartsengelwortel) en de digitalis lanata (wollig vingerhoedskruid) groeiden hier het beste. Valeriaan vroeg veel tijd en aandacht en de teelt daarvan kwam niet goed tot zijn recht. De digitalis purperea (gewoon vingerhoedskruid) ging het steeds beter doen.

Het kruidenhuis

Het kruidenteeltbedrijf kreeg voor de bouw van o.a. een kruidenhuis aansluitend aan de proeftuin een perceel van 45 are voor 30 jaar in erfpacht van het R.K. Kerkbestuur van de Parochie St.Jansonthoofding. Het gebouw zou dienst moeten doen voor de opslag van gereedschappen, opslag van zaden, een kruisslagmolen en pottenpers, schaftruimte, een kantoor en een droogkamer voor het drogen van kleine partijen kruiden.

De opzichter-tekenaar Mies Jagers uit de Deel, werkzaam bij de dienst gemeentewerken, maakte een fraai ontwerp. De bouw werd uitgevoerd door het aannemersbedrijf Moors en Van Dooren uit de Oudestraat voor ca f. 15.000 en was klaar in mei 1950. Toen werd ook een elektrische droogkast in de droogkamer geplaatst. De grond, naast en achter het kruidenhuis, werd benut voor proefveldjes. Daar kwam ook een hulpstation van het K.N.M.I. uit De Bilt te staan, waardoor de klimatologische invloeden op de teelt konden worden gemeten.

Kruidentelers buiten Gemert

Antoon de Kemp, vaak samen met de heer Martien Huberts van de kruidendrogerij in Veghel, gaf in de regio en daarbuiten tot in de Kempen toe, lezingen en voorlichtingsavonden om ook daar de kruidenteelt te bevorderen. Op diverse landbouwscholen heeft hij aandacht gevraagd voor de kruidenteelt. Hij ging daar eerst met de fiets naartoe, daarna met zijn scooter en later met Martien Huberts in diens auto. Zij hebben veel tijd en energie gestoken in hun streven zoveel mogelijk kleine boeren voor de kruidenteelt te interesseren. Hun rondgang had tot resultaat dat in de omgeving van Wijchen zich veertig kruidentelers meldden. Uit de omgeving van de Bommelerwaard kwamen ongeveer vijfenveertig telers, uit de omgeving van Gemert zo’n dertig en uit de Kempen twintig.

De kruidendrogerij

Al in 1947 probeerde burgemeester De Bekker een drooginstallatie te realiseren in een bedrijfsgebouw bij hoeve “De Dompt” in Elsendorp. Dit plan ging echter niet door, omdat de eigenaar uiteindelijk niet bereid was mee te werken.

De CHV in Veghel bouwde in 1948 een bestaande droger om tot kruidendroger, die al snel te klein werd. Toen men daarom in 1952 voornemens was een nieuwe te bouwen, heeft de Gemertse burgemeester tevergeefs geprobeerd de kruidendroger naar Gemert te halen. Immers, het ministerie van landbouw had deze drogerij gesubsidieerd met steun uit het Marshall-fonds, en Veghel kreeg daarom als groeikern de voorkeur én de drogerij. Hoewel de drogerij al maanden in gebruik was, werd deze pas op 17 februari 1954 officieel geopend. Martien Huberts uit Veghel werd de directeur.

De drogerij kreeg de naam van “Zuid Nederlandse Kruidendrogerij”. Deze werd geëxploiteerd door de Coöperatieve Kruidenkwekersverenigingen van de NCB van Wijchen en van Gemert. In 1951 werd de Verenigde Nederlandse Kruiden Coöperatie (VNK) opgericht, waarbij alle regionale kruidenkwekersverenigingen aansloten. Zij hebben zich toen verbonden de gedroogde kruiden aan het VNK af te dragen. In Doornspijk kwam een centrale opslagplaats en het VNK verzorgde dan verder centraal de verkoop in binnen- en buitenland.2008-4 kruid6

Subsidies

Het Ministerie van Landbouw doneerde een substantiële subsidie: uit het Marshallfonds betaalde het f. 15.800. De CHV maakte f. 2.200 over en de Stichting voor de Landbouw f. 500. Andere organisaties deden hun eerdere 2008-4 kruid7subsidietoezeggingen niet gestand, zolang er geen stichtingsvorm tot stand was gekomen. Mede om die reden zagen wellicht Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant daarin aanleiding de uitbetaling van de aangevraagde subsidies uit te stellen. In september 1952 schreef het gemeentebestuur aan GS dat het plan bestond de kruidentuin te gaan exploiteren als productiebedrijf voor zaad- en plantgoed voor de plaatselijke telers om daarmee het bedrijf tot een rendabele exploitatie te brengen. GS waren het hier echter niet mee eens en schreven op 22 oktober 1952 dat het niet op de weg van de gemeente lag om de kruidentuin als gemeentebedrijf verder te exploiteren. Zij gaven het gemeentebestuur in ernstige overweging de kruidentuin als gemeentelijk bedrijf te liquideren. Als gevolg hiervan werden de provinciale subsidies over 1948 tot en met 1951 niet uitbetaald.

LEI-rapport.

In 1951 heeft het Landbouw Economisch Instituut samen met het Technologisch Instituut voor Noord-Brabant een rapport samengesteld over de betekenis van de kruidenteelt voor de landbouw in Gemert. 2008-4 kruid8De conclusie was, dat de kruidenteelt vooral gezien kon worden als een middel om op de kleine bedrijven beneden 5 ha de arbeidsprestatie te verhogen en dus het inkomen van die bedrijven te verbeteren. Men achtte het stichten van zuivere kruidenteeltbedrijven in deze periode niet gewenst. Dit omdat er nog teveel onzekerheden bestonden over de toekomst van de kruidenteelt.

Verkoop aan derden:

De kruidentuin heeft niet alleen zaden geleverd aan de telers maar ook kruiden verkocht aan onder andere de Wenneker likeurstokerij in Schiedam, de farmaceutische industrie in Nederland en België, het Koninklijk Instituut voor de Tropen in Amsterdam, het Botanisch Laboratorium en de Hortus Botanicus van de Universiteit van Utrecht.

Opheffing

Zoals eerder vermeld waren de NCB, de CHV en de R.K. Tuinbouwbond op 12 november 1947 overeengekomen samen een stichting te gaan oprichten voor de exploitatie van de 2008-4 kruid9kruidentuin. Op 30 juni 1953 nam de gemeenteraad echter kennis van het feit, dat deze organisaties geen belangstelling meer hadden in het deelnemen in een stichting. Wel vonden zij het in het belang van de kruidenteelt gewenst, dat de werkzaamheden van de kruidentuin werden voortgezet, maar dat die werkzaamheden beter konden worden gecombineerd met die van de reeds bestaande Stichting Tuinbouw proef- en selectiebedrijf van de NCB te Middelrode-Berlicum. Dat zou minder kostbaar zijn dan een afzonderlijke exploitatie van een proefbedrijf in Gemert. De gemeenteraad nam eveneens kennis van het standpunt van burgemeester en wethouders dat het nu niet meer op de weg van de gemeente lag om, buiten deze organisaties om, de exploitatie van de kruidentuin voort te zetten. In een brief van 19 juni 1953 aan de directeur van de Tuinbouw te ‘s-Gravenhage schreven burgemeester en wethouders dat zij voornemens waren de gemeenteraad voor te stellen de werkzaamheden van de kruidentuin in de loop van 1953 te doen beëindigen. Een voorstel van deze strekking is er echter niet gekomen.

2008-4 kruid10Dirk Reitsma, Martien Scheepers en Adriaan Vereijken kregen met ingang van 1 september 1953 eervol ontslag, in verband met de voorgenomen opheffing van de kruidentuin.

Begin 1954 vroegen de oorspronkelijke pachter Johan Vereijken en de eigenaar, de Paters van de H.Geest, de grond terug, omdat er geen kruiden meer op werden geteeld. Ook bij de boeren liep de interesse voor de kruidenteelt hard terug.

In Gemert waren bij de opheffing van de kruidentuin nog twaalf kruidentelers actief. Boekhoudkundig is het kruidenteeltbedrijf in 1956 afgesloten. Het kruidenhuis werd gebruikt als timmerwerkplaats en opslagruimte van de gemeente. De inventaris is verkocht.

Nawoord

In feite viel op 30 juni 1953 het doek voor de kruidentuin, hoewel dit niet expliciet in een raadsbesluit is vastgelegd. Het is opvallend dat noch in de vergaderingen van de R.K. Tuinbouwbond noch in die van de R.K. Boerenbond is gesproken over de kruidenteelt, laat staan over de opheffing van de kruidentuin.2008-4 kruid11

In het begin van de jaren vijftig gingen de boeren langzaam aan op grotere schaal boeren. De extensivering van de landbouw kwam zachtjesaan op gang. De mechanisatie deed hier en daar ook al zijn intrede. Agrarische stallen werden uitgebreid of beter ingericht. De veestapel werd groter. Er werden ook al voorbereidingen getroffen voor een vrijwillige ruilverkaveling in de gebieden Kranenbraken en Groeskuilen. Uiteindelijk bleek de kruidenteelt toch niet echt lonend te zijn geweest in verhouding tot de hoeveelheid werk die zij kostte. Het heeft daarom niet geleid tot betere bestaansmogelijkheden voor de boeren. Bovendien was het een zeer intensieve teelt op kleine percelen, waarin de boeren als landbouwer hun energie onvoldoende kwijt konden. Hun interesse ging meer uit naar het zuivere boerenvak. Het LEI-rapport is volgens mij ook van invloed geweest op de verminderde interesse voor de kruidenteelt.

Na de opheffing van de kruidentuin bleef Antoon de Kemp samen met Martien Huberts van de Zuid-Nederlandse Kruidendrogerij de nog aanwezige telers in en buiten Gemert regelmatig bezoeken en voorlichting geven. Het is niet precies bekend wanneer de kruidenteelt in Gemert en Oost-Brabant definitief is opgehouden.

Omdat valeriaan een moeilijke teelt was, zeker op de hier relatief droge zandgronden, experimenteerde ook Antoon de Kemp – mijn vader – zelf in zijn groentetuin met een aantal proefveldjes met valeriaan om de juiste teeltmethode te kunnen vaststellen. Mijn vader en ik gingen in de bloeiperiode – van juni tot augustus – regelmatig valeriaanplanten zoeken in het populierenbos van Jacques van den Broek in de Kampen. In de volksmond heette dat bos “het lucifersbos”. Jacques van de Broek overleed op 79-jarige leeftijd op 9 maart 1991.

Antoon de Kemp ging na opheffing van de kruidentuin door met experimenteren met de teelt van verschillende andere kruidensoorten dan valeriaan. Hij deed dit op de grond die nog beschikbaar was achter en naast het Kruidenhuis (gepacht van het R.K. Kerkbestuur). Jammer genoeg heeft Antoon zijn voorlichtende taak en het experimenteren met de kruidenteelt niet kunnen voortzetten. Hij kwam op 7 mei 1956 in Beek en Donk om het leven door een ongeval met zijn scooter.

Martien Huberts, de directeur van de drogerij in Veghel, overleed op 13 mei 2008 op 86-jarige leeftijd. Met hem had ik kort tevoren nog een boeiend gesprek over de kruidenteelt en – drogerij. Met zijn heengaan ontviel ons de laatste persoon die in de jaren na WO II de kruidentelers in Gemert en omstreken goede voorlichting gaf.

BRONNEN:

– Gemeentearchief Gemert-Bakel [GAG] Archief Gemeentelijke Kruidentuin; Archief R.K.Tuinbouwbond (notulen); Archief R.K. Boerenbond (notulen).

– Heemkamer dossier Kruidentuin (Hortus Medicamentorum Ghemertanum)- Rapport F.de Kemp, juli 2008.

– Agenda van Antoon de Kemp ()1952-1956

– Informatie (met veel dank) van: Antoon van Erp, Harrij Donkers, Harrij Vereijken, Marie-José van den Broek, allen uit Gemert, Martien Huberts () uit Veghel en Henri Dillen uit Geldrop.

Bekijk PDF