GH-2010-01 Kademuur in binnengracht kasteel
Ad Otten
Rondwandelend in het park van het kasteel heeft iedereen wel eens die grote boomtak zien liggen midden in de binnengracht. De gracht is hier vrij diep maar toch lijkt het alsof die tak meer óp ’t water ligt dan erín. De verklaring is dat deze boomtak ligt bovenop een brede en meterslange muur, die gemetseld blijkt van flink uit de kluiten gewassen zogeheten ‘kloostermoppen’. De muur is zo’n veertig meter lang en ongeveer een meter breed en loopt voorlangs en parallel aan de in 1961/1962 door de Congregatie van de H.Geest gebouwde refter. Dat is dus ter hoogte van de vroegere grachtdoorsteek tussen hoofdgebouw en voorburcht. Deze (onderwater)muur bewaart een dubbel zo grote afstand tot het hoofdgebouw dan tot de voorburcht. In het verleden heeft de muur wel eens geleid tot de bizarre fantasie dat daarin de befaamde onderaardse gang van Gemert loopt… Maar de meest aannemelijke verklaring is vooralsnog die van een kademuur die vermoedelijk dateert uit de bouwtijd van het kasteel. Het kasteel is immers gebouwd in een vrij drassig en waterrijk gebied. Dat ook wordt beaamd door de vondst (van Piet Delisse) van een 3000 jaar oude, glad gepolijste stenen offerbijl tijdens graafwerkzaamheden voor een nieuwe fundering van de vredesmaagd (Zie: J.Timmers, Een bijl van jadeïet, Gemerts Heem 2002 nr.3 p.20-24.). De theorie van archeologen is dat deze vondsten veelal worden gedaan op ceremoniële plaatsen van de prehistorische mens waar offerbijlen en andere kostbaarheden aan het water werden toevertrouwd als geschenk of offer aan nabestaanden of goden.
In een poging tot een reconstructie van een kasteelplattegrond van vóór de verlegging van de (kasteel)Rips (omstreeks 1600) kwamen we tot een vroeger tracé van het beekje dat pal langs het Ridderplein moet hebben gestroomd tot (tenminste) aan de huidige pastorie en pas vandaar zal hebben afgebogen naar het westen. Na de bouw van het poortgebouw is dit deel van de beek buitengracht geworden. Maar het is met name de op deze plaats vroeger flink stromende beek geweest, op slechts een twintigtal meters van de binnengracht, die kan of zal hebben genoodzaakt tot de bouw van een kademuur voor een duurzame scheiding tussen binnengracht en beek. Bij het uitbaggeren van de binnengracht in 1978 maakte Leo Bekkers een opmetingstekening die hierbij is afgedrukt.
Bekijk PDFGH-2010-01 Nonni (en Manni) de roem van Akureyri
Ad Otten
Het was op de laatste grote boekenverkoop in het kasteel van de Congregatie van de Heilige Geest dat het oog viel op een dun boekje met de titel: “Nonni, de roem van Akureyri. Uit het leven van Pater Jon Svensson S.J., schrijver van de wereldberoemde Nonni-boeken.” Het betrof een overdruk uit Tongerloo’s Tijdschrift, zomer 1936. Op de titelpagina was met pen door de auteur geschreven: “Aan Pater Ed. Loffeld te Gemert. Dankbaar K. Sneyers”. In Gemerts Heem 1999 nr.3 verraste Paul Verhees alle lezers met een artikel onder de kop: “Het Gemerts kasteel op IJsland”. Tijdens een vakantie had Paul in een klein museum te Akureyri in het noorden van IJsland, vier tekeningen van het Gemertse kasteel uit de Jezuïetentijd ontdekt. Tekeningen van vóór en van na de kasteelbrand op 20 april 1883, die van de hand bleken te zijn van de IJslandse Jezuïetenseminarist te Gemert Ármann Sveinsson, oftewel (Her)Mann(i) Svensson, zoals hij zich in het buitenland doorgaans liet registreren. De tekeningen stuurde hij indertijd aan zijn moeder, en deze originele tekeningen vinden we nu in druk ook in het onlangs verschenen boek “Soevereine Heerlijkheid Commanderij Gemert” (zie blz. 135-136).
Eerder dan Manni was diens 4 jaar oudere broer Jón (Nonni) ingetreden als jezuïet. De laatste werd in 1890 op 33-jarige leeftijd – zoals bij jezuïeten gebruikelijk – priester gewijd en daarmee was hij de eerste IJslandse katholieke priester. Als schrijver van spannende kinderboeken, de Nonni-boeken, is hij wereldberoemd geworden. “Nonni en Manni”, verhalend over de jeugd in IJsland, is wel zijn bekendste boektitel. In 1936 al in meer dan 20 talen vertaald. Zelfs in het Chinees, terwijl de Japanse vertaling op stapel stond. Bijna al zijn werken zijn ook in het Nederlands vertaald maar dat zal niemand verwonderen want in 1936 woonde de echte ‘Nonni’ bij de jezuïeten in ‘s-Heerenberg. Op 16 oktober 1944 zou hij te Keulen komen overlijden.
In 1988 maakte de VPRO onder de titel ‘Nonni en Manni’ nog een zesdelige televisieserie (onder IJslandse regie), die bijzonder hoog scoorde bij het jeugdige publiek. In 2006 werd de populaire jeugdserie nog eens herhaald. Paul Verhees worstelde na zijn ontdekking in 1999 nog met een aantal vragen die nu aan de hand van het boekje “Nonni, de roem van Akureyri” kunnen worden beantwoord. De datum waarop Manni, de tekenaar en broer van schrijver Nonni, in het Gemerts bevolkingsregister werd uitgeschreven zal gelezen moeten worden als 10 september 1884 in plaats van 1889. Want Manni blijkt op 29 september 1885 te Leuven al te zijn overleden. Van Nonni ontbreekt de inschrijving in het bevolkingsregister te Gemert, maar auteur Sneyers gewaagt er in 1936 van dat ‘Manni op het einde van het zomerverlof in 1884 evenals Nonni naar het Jezuïetenscholastikaat te Leuven werd overgeplaatst, om daar zijn philosophische studiën te volbrengen.’
Het boekje van Sneyers bezorgt ons tenslotte ook een foto van Manni en Nonni uit 1873 toen zij beiden, respectievelijk als 12- en 16-jarige, nog verbleven op de Apostolieke School te Amiens.
Bekijk PDFGH-2010-01 Rectificatie
Ad Otten
In het artikel ‘Het goed Nieuwenhuis op Milschot’ in Gemerts Heem 2009 nr 3 staat op blz 16 een storende fout. In het onderschrift bij de foto staat dat op de achtergrond de gebouwen van Nieuwenhuis zichtbaar zijn. Het betreft gebouwen van Berkes Hoeve. In de tekst op die pagina staat dat de nieuwe aanplant (op de plaats van de oude houtwal) weer verwijderd is. Daar wordt misschien de suggestie gewekt dat dat gedaan zou zijn door de bewoners van Berkes Hoeve. Maar wie de aanplant verwijderde werd door de auteur niet onderzocht. Excuses voor de onzorgvuldigheid.
Bekijk PDFGH-2010-02 Holleke bolleke rubesholleke…
Ad Otten
In de Schoolstraat staat nog altijd de fraaie voorgevel van de vroegere Komschool, waarachter twee klaslokalen. Het grootste deel van de komschoolgebouwen is indertijd gesloopt om de aanleg van de Komweg mogelijk te maken. En zo fraai als de voorgevel is blijven ogen, zo doods en saai oogde al die tijd de geamputeerde achtergevel aan de Komwegzijde. Door de ophanging van een ouwerwets schoolbord in januari j.l. is zichtbaar gemaakt dat het autoverkeer hier over een voormalige ‘speelplaats’ raast. Hub Clerx, participant in de Ateliers Nazareth, is (in opdracht van Gemert Vrijstaat) de ontwerper en uitvoerder en het schoolschrift met het aftelversje “Holleke bolleke rubesholleke, holleke bolleke knol” is van de hand van de 10-jarige Guusje Thijs.
Intussen wordt er al regelmatig gebruik gemaakt van het schoolbord. Met voorbedachten rade, want men neemt van huis kennelijk de krijtjes al mee. Zo stond er op één vleugel van het schoolbord ineens: “Wie het laatst lacht heeft het meest plezier gehad.” Vervolgens kwam ook de andere vleugel aan de beurt. Op de foto is Ineke van Lankveld nog aan het werk. Leest u maar mee: “Ge moet bliejve láche, dan zitte strákke de rimpels (op de goej plats!)”
Bekijk PDFGH-2010-02 Teutonen onoverwinnelijk
Ad Otten
Gemert heeft met Teutonenhof een nieuwe straatnaam gekregen op de Molenakker. En die naam behoeft wellicht enige toelichting. Veel namen daar in de omgeving hebben iets te maken met de Duitse Ridderorde die in het verleden – zegmaar van 1200 tot 1800 – in Gemert de scepter zwaaide. De Grootmeestersstraat is genoemd naar de belangrijkste functionaris van deze ridderorde. Hij was rijksvorst. Op de Molenakker kregen ook de (land)commandeurs Virmundt, Cortenbach, Wachtendonk, Van Loe, Van Einatten en Wassenaar een straatnaam aangemeten en werd de Aldenbiesenstraat genoemd naar de balije Alden Biesen die telkens de soevereine Vrijheer van Gemert (ook een vorst!) leverde. De nieuwe naam Rentmeestersstraat is genoemd naar de commanderijfunctionaris in Gemert die over de centen ging. De nieuwe naam Teutonenhof tenslotte past uitstekend bij deze groep van straatnamen, want de leden van de Duitse Ridderorde staan immers toch ook bekend als Teutonen. In feite is dat ook, zeker in het huidige tijdsbestek, een veel betere naam. Duitse Orde en Duitse Ridder leidt telkens weer tot verwarring. Het ‘Duits’ van toen is echt niet hetzelfde als het ‘Duits’ van nu. Dat verklaart ook waarom Engelsen ons Nederlanders (eigenlijk: Nederduitslanders) ‘dutch’ noemen. De vertaling van Duitse Orde in ‘German Order’ is ook pertinent onjuist. Het moet zijn
‘Teutonic Order’ of Orde van de ‘Teutonic Knights’.
En dan is er nóg iets heel intrigerends. Teutonen staan ook voor een onoverwinnelijke Germaanse volksstam, maar dan duizend jaar voordat onze eigenste edelman Rutger van Gemert toetrad tot de ‘fratribus Theutonicis’ en er in Gemert een eerste ‘domus teutonicorum’ werd gesticht. De Romeinen zouden die Teutonen nooit hebben klein gekregen. De locatie van die Teutoonse volksstam is nooit duidelijk uit de verf gekomen. De streek van het Teutoburgerwald gaat er weliswaar prat op, maar ook in Bourgondië werden de ‘onoverwinnelijke’ Teutonen getraceerd. Er is ook geschreven dat zij na een nederlaag in het Rhônedal uitweken naar Gallië, waar Asterix en Obelix tot hun nazaten behoorden. En tenslotte is er nu in Gemert een Teutonenhof, en… daar wonen al verschillende personen die aantoonbaar afstammen van Teutonic Knights uit het verleden. Echt Gemerts bloed staat daarvoor immers garant…*
* W.Ivits en H.Vogels, Stammen alle Gemertenaren af van Karel de Grote? Gemert 1993.
Bekijk PDFGH-2010-03 Gemertse sigaren
Ad Otten
In de periode van 1900-1960 telde Gemert een flink aantal kleine sigarenfabriekjes. Vele senioren van Gemert kennen de sigarenfabrikanten van toen nog wel. In alfabetische volgorde noemen we: Janus van Berkel (Kerkstraat), Antoon van Berlo (Pandelaar), Johan van den Broek (Nieuwstraat), Van den Burgt (Kruiseind-Krengelhoek), Antoon en later Frans Corstens (Kerkstraat/Ridderplein), Willem van Kemenade (Kerkstraat), C. Keunen (Molenstraat), Thé van Schijndel (Kruiseind), Firma Van der Tak & Co. (Nieuwstraat), Gebroeders Verbrugge (Kruiseind), Pauwke Verhees (Pandelaar), Marinus Vos (Kruiseind) en Jan Wijn (Kerkstraat). En er zijn er beslist nog meer geweest. Wie helpt ons aan nog meer namen? En wie helpt ons aan Gemertse sigarenmerken want daarvan is in feite nog minder bekend. Tot dusver kennen we slechts van Pauwke Verhees het merk ‘Valkenier’, van Marinus Vos de merken ‘Gemertse Bolknak’, ‘Grandeur’ en ‘Jan I’ en van Thé van Schijndel (alias Té Hèèj) – de laatste sigarenfabrikant in Gemert – kennen we ‘Don Carlos’, ‘Maximiliaan 11’, de sportsigaar ‘Hercules’, en pijptabak ‘De Herder’. In augustus 1967 vierde laatstgenoemde Thé van Schijndel een feestje. Hij was vijftig jaar tabak- en sigarenfabrikant. De Traverse van 3 augustus 1967 wijdde er een artikeltje aan. Met z’n twaalf jaar had Thé, zoon van wever Driek van Schijndel, het sigarenmakersvak geleerd bij Johan van den Broek in de Nieuwstraat. Tien jaar later, het was in 1917, begon hij in het Kruiseind voor zichzelf en in 1920 had hij zelfs 6 mensen in dienst. Naarmate de jaren vorderden werd de concurrentie echter almaar zwaarder en hij werd van lieverlee weer zzp’r, ook al kende men toen dat begrip nog niet. In 1967 was hij, inmiddels 72 jaar, de laatste sigarenfabrikant van Gemert.
Bekijk PDFGH-2010-03 Jensen al in 1879!
Ad Otten
Het stond in de door de Genealogische Werkgroep Land van Cuijk en Ravenstein uitgegeven ‘Regesten op het notariaat Gemert”. Op 11.11.1879 verscheen landbouwer Godefridus (Friedje) van Zeeland met zijn broer Hendrik Adriaans van Zeeland voor notaris Van Kemenade. Friedje was boer op het Slotje in de Deel en zijn broer Hendrik was herbergier van Cambrinus op de Markt in Gemert, op de plaats waar nu de Rabobank staat. Bij notariële akte werd vastgelegd dat Hendrik van zijn broer vele roerende goederen ‘om niet’ voor tien jaar in bruikleen kreeg waaronder “eene jensbaan met vier ballen en twee stokken,” alsmede een krijtbak en naar het schijnt een hele café-inventaris met 88 jeneverglaasjes en tientallen bierglazen met tinnen deksels in verschillende maten.* Maar het gaat ons hier vooral om de jensbaan. Kennelijk werd er dus in 1879 in Gemert al gejenst. Honderd jaar later is de jenssport in Gemert nog steeds populair en heel lang heeft in Gemert ook een heuse jensbond bestaan, waarbij in 1965 nog aangesloten waren de jensclubs Goede Hoop, Heuvel, Keulsche Kar, Nooit Gedacht en Ons Genoegen. Jaarlijks werden er kampioenschappen gehouden. En hoeveel Gemertse kampioenen zijn er uiteindelijk wel niet ‘wereldkampioen’ geworden door de concurrent uit Bakel, Deurne of Mierlo te verslaan? Maar nu is die beroemde jenssport bijna ter ziele. Een sport die moet zijn ontstaan toen voor ‘het houden van een biljard’ caféhouders een belasting werd opgelegd. Een tot dusver onbekend gebleven initiatiefnemer liet een gat boren in de biljardtafel, zette ‘nen beugel erop, paste de spelregels aan en toen was een nieuwe tafelsport geboren die buiten de belastingregels viel. Gemert was een centrum van die jenssport en verder werd de sport ook beoefend in Bakel, Deurne, Mierlo, Beek en Donk en zeker in nog wel een paar andere plaatsen in de regio. Het wordt tijd dat iemand zich eens flink verdiept in deze voor onze regio unieke sport.
*Gemeentearchief Gemert-Bakel AG 084 Archieven Notarissen invnr.58 akte 311.
Bekijk PDFGH-2010-01 Ellen Brouwers Designing Art
Ton Thelen
Ellen Brouwers is geboren in Gemert (1 mei 1960). Zij is opgegroeid op het platteland waar haar ouders, Noud Brouwers en Nella Swinkels een gemengd bedrijf hadden op de hoeve ‘Paashoef”. De omgeving van de boerderij, stimuleerde haar creativiteit. Als in de zomer de stallen weer waren schoongemaakt en geverfd, werden deze als speelplaats gebruikt, een plek waar de fantasie alle ruimte en mogelijkheden kreeg. “Als er al eens verf over was, gebruikte ik deze om dozen te schilderen en met eikels en steentjes maakte ik bijzondere composities.” Al was zij nog nooit op vakantie of in een museum geweest, toch bouwde zij haar eigen, wisselende tentoonstellingen: “Ik was altijd bezig met vormgeving en ruimte.”
Een toekomst in de kunst lonkte, maar het onzekere kunstenaarsbestaan – haar ouders meenden dat met kunst geen droge boterham was te verdienen – deed haar aarzelen. Echter na drie jaar werkzaam te zijn geweest in de zorg, besloot zij toch haar koers te volgen en schreef zich in aan de Academie voor Beeldende Vorming in Tilburg. Zij studeerde in 1991 summa cum laude af. Hierna specialiseerde zij zich verder in de zeefdruktechnieken aan het Grafisch Atelier in Den Bosch en in portretfotografie aan de fotovakschool te Amsterdam. Daarnaast maakte zij vele studiereizen naar onder andere de Verenigde Staten en India. Deze zijn een bron van inspiratie door de ontmoeting met andere culturen, ruimtelijke structuren, architectuurstijlen en mensen in hun verscheidenheid. Indrukken die fotografisch zijn vastgelegd in een onuitputtelijk archief.
Op het land rondom de boerderij staat nu een prachtig beeld. “Het houdt de herinnering aan mijn jeugd vast, het is een dankbare terugblik op wat die tijd mij gegeven heeft.” Het kunstwerk bestaat uit twee op glas geprojecteerde foto’s van een paarde(n)bloem. Deze sieren een weelderig begroeide berm langs de Oost-Om, de randweg om Gemert. Het is een opdracht van de gemeente in het kader van het project ‘bermbeelden’, gerealiseerd in 2000.
De tussen-n in de naam is geen toegeven aan de spellingsherziening, maar wijst op de toewijding van beide ouders. “Mijn vader is namelijk gek op trekpaarden en moeder houdt van bloemen. Zij hebben ook het karakter van een paardebloem: eenvoudig, sterk en puur. Zij hebben nooit iets willen verbloemen. Tussen de glasplaten ligt hun leven en eigenlijk ook het mijne. Dit was tevens het begin van mijn latere grote liefde en passie , het Werken Met Glas”
“Eigenlijk ben ik nu in de voetsporen van mijn vader getreden, want een boer is eigenlijk een kunstenaar. Kijk maar eens hoe gewassen in prachtige lijnen over de akkers verdeeld worden. De boer heeft als enige invloed op het hele productieproces, van zaad tot pluizenbol,” aldus Ellen bij de onthulling van de paarde(n)bloem. Zo vergaat het een kunstenaar ook: aanpassing, flexibiliteit en creativiteit paren aan zakelijkheid en bedrijfsmatigheid. Na de opleiding aan de Academie bleek het toch moeilijker om creatief bezig te zijn dan verwacht. Met een schenking van haar ouders maakte zij haar eerste monumentale beeld dat een plaats kreeg in de voortuin van haar woonhuis. Dit was het begin van haar behoefte aan het maken van monumentale kunst en het besef dat werken in opdracht een wezenlijk onderdeel is van het creatieve proces. Langzaam kwamen de opdrachten binnen. Enkele jaren later vestigde zij zich op het bedrijvenpark in Oisterwijk, in een modern, onder architectuur gebouwd, ruimtelijk atelier/woonhuis. In de loop der jaren is haar kunstenaarschap zeer veelzijdig geworden. Dit is mede te danken aan haar overtuiging dat voor haar kunstenaar zijn een combinatie is van creatief kunstenaarschap en ondernemer. Haar uitdaging komt vanuit de behoefte om haar kunst te voegen naar de wensen van de opdrachtgever. In die zin is haar werkwijze te vergelijken met de negentiende-eeuwse (kerkelijke) kunstateliers, zoals van Cuypers, Oor en Nicolas in Roermond, Van der Geld in ‘s-Hertogenbosch en Custers in Eindhoven.
“Ik werk samen met architecten, bouwers, woningbouwcorporaties. Mijn kunst wordt een geïntegreerd onderdeel van een gebouw, of een zelfstandig object in een ruimtelijke omgeving. Ik werk vanuit verschillende disciplines, een gemengd bedrijf net als bij mijn ouders.” In haar voornamelijk door glazen ramen transparante atelier komen cultuur en natuur bijeen. Deze verbondenheid komt vaak terug in haar kunstwerken. Werkomgeving en leefomgeving zijn op elkaar afgestemd: “Ik ga niet naar mijn werk, maar zie mijn werk als mijn leefwijze.”Ook dat verwijst naar het leven op de boerderij.
Beeldend kunstenaar, fotograaf, ontwerper, vormgever, een zeer veelzijdig kunstenaar die een variatie aan projecten en kunstwerken heeft gerealiseerd. Gebruik makend van diverse technieken, materialen en vormen. Een waar kunstbedrijf. Kunst wordt door haar gebruikt om een object, een gebouw of een openbare ruimte een onderscheidende identiteit te geven, steeds zoekend naar een balans tussen schoonheid, duurzaamheid en bruikbaarheid.
Een lange lijst van opdrachtgevers (onder andere bedrijven, banken, overheden, woningbouwcorporaties en architecten) over geheel Nederland verspreid, bevestigt haar landelijke reputatie. Enkele opmerkelijke en bijzondere projecten worden hier uitgelicht. In opdracht van de chipfabrikant NXP, producent van halfgeleiders, maakte Ellen een kunstwerk in de patio voor de Fifty Two Degrees toren in Nijmegen. Een futuristisch ontworpen, geknikte hoogbouw, een creatie van Francine Houben en Francesco Veenstra van het Delftse bureau Mecano. Vanwege het visionaire ontwerp is aan hen de International Design Award toegekend. Het kunstwerk dat Ellen realiseerde, bestaat uit drie glazen panelen en beeldt een vrucht uit, Nexperia genaamd. Het is bedoeld als natuurlijke tegenhanger van de harde hightechomgeving. De kleur van de vrucht straalt warmte uit naar de omgeving. De vrucht als symbool van het groeiproces in de natuur tegenover het proces waaruit de halfgeleider is opgebouwd. De hartvorm staat voor het kloppend hart van de onderneming en van de mens die in samenwerking een product voortbrengt. De nervatuur verbeeldt de longen die zowel de zuurstof aan het bedrijf als aan de mens leveren. Het lijkt een netwerk dat tevens staat voor het wereldwijde netwerk van het bedrijf. Onder invloed van de seizoenen en de tijd van de dag krijgt het kunstwerk steeds een andere uitstraling. Het kunstwerk en de halfgeleider zijn beide overbrengers van informatie. Door zich tussen de panelen te verplaatsen, kan de toeschouwer zijn eigen beeld scheppen. Op 14 augustus 2007 verrichtte ministerpresident Jan Peter Balkenende de openingshandeling van het gebouw.
Voor Unisoft in Waalwijk ontwierp Ellen in 2009 de glazen gevelwand voor het nieuwe kantoor, ontworpen door ARCEAU architecten, Uden. Unisoft levert software voor fashion retailers en ondersteuning aan modedetailhandelsketens. Via associatie van kleding die op de huid wordt gedragen met netwerk en communicatie/advies ontstond de vormgeving van het patroon op de glaswand van huidmondjes en weefstructuur. De transparantie verbindt ook hier natuur en cultuur. De speling van het licht projecteert een wisselend patroon op de binnenruimte en biedt omgekeerd een veranderlijke blik op de buitenwereld. De dynamiek van het bedrijfsproces wordt hierdoor naar twee zijden benadrukt.
Voor de parkeergarage van de High Tech Campus in Eindhoven ontwierp Ellen in opdracht van Philips de glaswand (2007). De vormgeving is geïnspireerd door het gedrag van vissen in een aquarium: auto’s in beweging, rondjes draaiend, in een ordelijk patroon heen en weer, stilstaan op een tijdelijke plek, om dan weer verder te gaan. Zo zijn ook onze gedachten, dynamisch, voortdurend op zoek naar, even verwijlend. Het ontwerp van de garage is van INBO Stedenbouwkundige Adviseurs – Architecten, Groep Eindhoven. Door ING Real Estate, IPMMC Vastgoed en LSI Project Investment werd Ellen geselecteerd om een kunstwerk te maken voor de centrale hal van het nieuwe kantoor van het Centraal Bureau voor de Statistiek in Heerlen, dat is ontworpen door Meyer en Van Schooten Architecten b.v. te Amsterdam.
Het kunstwerk is 15 meter hoog en heeft een doorsnede van 4 meter en is gemaakt van vol glas. Het is opgehangen aan een apart daarvoor aangebrachte staalconstructie die de hal overspant. Op de plaats waar eens duizenden arbeiders via de mijnschacht diep de aarde in daalden om het zwarte goud te delven, rijst het majestueus op als een
boorprofiel door honderden miljoenen jaren. “Het gaat over tijd en verbeeldt de gebruikers van deze markante locatie uit het verleden, het heden en de toekomst.”
De glazen zuil staat symbool voor het afstervingsproces van de reuzenboom die hier eens in de oertijd groeide en door een immens lange tijd heen in zwarte steenkool veranderde. Het is ook een ode aan de mijnwerkers. Waar zij Barbara als patroon voor de bescherming tegen een ongewisse dood vereerden, waakt nu een nieuwe patroon, Odonata Statistica, over het welzijn van de werkers van vandaag de dag. Als een van de weinige indertijd levende dieren heeft de libelle, met een vleugelspanwijdte van wel een meter, de tijd overleefd en staat daarom symbool voor de onvergankelijke, wederkerende tijd. Een bezoek aan het museum Naturalis in Leiden, bracht Ellen oog in oog met het fossiel van de reuze libellevleugels die door een mijnwerker destijds in Heerlen zijn gevonden. Het groene woud, de libelle, de opmeting van de mijngangen en de tijdsbalk vertellen de kijker een geschiedenis die tot op de dag van vandaag doorgaat. De registratie van de tijd is de nieuwe opdracht die op deze plek dagelijks vervuld wordt. Op de plaats van de bok van de mijnschacht prijkt vandaag de waterjuffer, Odonata Statistica. Om de twaalf uur verandert de kleur van het licht dat van binnenuit de kolom doorstraalt.
Van geheel andere aard, maar wel te maken met tijd, is het ontwerp van een Levenskluis. De eerste in een reeks die de Dela plaatste bij het crematorium ‘De Maaslanden’ in Nieuwkuijk. Uitgangspunt voor het ontwerp is degedachte dat vandaag, morgen gisteren is, en bij de dood de nabestaanden niet met lege handen staan, maar tastbare herinneringen aan en van de overledene dierbare steun en troost bieden. “Een levenskluis bestaat uit drie kamers. Eén kamer waar de urn in rust verblijft. Eén met attributen die je zelf mee wilt nemen op de laatste reis. De derde en voorste kamer geeft door het transparante venster de ander een blik in jouw leven. De drie kamers tezamen tonen wie de mens was en hoe men hem zal herinneren: als het vertrouwde gezicht, de goede vriend, de grote liefde.” Op 2 juli 2009 is de Levenskluis officieel in gebruik genomen.
Bekijk PDF
GH-2010-04 Gemertse sigaren 2
Ad Otten
Op de ‘Gemertse Sigaren’ in het vorige nummer van Gemerts Heem kwamen nogal wat reacties. Reden te meer om in het gemeentearchief eens na te speuren wat er van de tabaksnijverheid in Gemert zoal valt te achterhalen. In de Franse Tijd werd met de zogeheten Patentwet een nieuwe belasting ingevoerd. Het ‘recht van patent’ werd geheven op alle handel, neringen, beroepen en bedrijven en ook op enige andere objecten van weelde of vermaak. Van 1805 tot 1891 is die belasting geheven en in het gemeentearchief zijn daarvan een aantal patentregisters bewaard gebleven waar alle belastingschuldigen werden ingeschreven met beroep etc. Deze registers zijn voor Gemert slechts van een beperkt aantal jaren bewaard gebleven. Een stel uit de Franse Tijd en een doorlopende reeks van 1850 tot 1866. En in deze laatsten vinden we de ‘eerste’ sigarenmakers en tabakskervers van Gemert genoteerd.1 En dat waren niet de eerste de beste. Zo werd in de jaren 1862 tot en met 1866 genoteerd als sigarenmaker en tabakskerver met 5 knechten zekere J. Haest aan het Binderseind. Het betreft óf de burgemeester van Gemert of diens broer. Verder vinden we over de hele periode 1850-1866 ingeschreven Arnoldus van Eupen in de Nieuwstraat als tabakskerver, winkelier, slijter en agent van een brandwaarborgmaatschappij. Idem Hendrik van der Putten (winkelier en tabakskerver) aan Haageik. Verder betaalde Adrianus van Berkel, kastelein van De Kroon, ook voor het recht van patent als tabakskerver, en aan de Markt van Gemert staat in 1850 als ’tabakskerfster’ te boek de winkelierster Weduwe Hendrik van Zeeland. De kroon spant echter Hendrik Corstens als tabakskerver, winkelier en koopman met twee knechts. Zijn debiet stijgt van 1850 tot 1866 van 2400 naar 4900 gulden. Toch moeten we de tabaksnijverheid van Gemert zien als betrekkelijk kleinschalig. Indrukwekkend is overigens wel de waarde aan ’tabak’ bij de inventarisatie van de inboedel van wijlen Johannes Hendrikus Corstens in 1897. Tabak en snuif in zijn sterfhuis wordt getaxeerd op Fl. 7755,20. Daarbij geteld voor Fl. 3593,50 tabak die de overledene bij zijn zus Geertruida heeft opgeslagen én nog sigaren voor Fl. 1252,60 komt het totaal op Fl. 12.601,30, een bedrag dat nu volgens een gangbare omrekeningstabel overeen zou komen met een kleine 350.000 gulden oftewel ruim € 150.000.2
In 1875 wordt de Hinderwet ingevoerd en tot en met 1926 verleende de gemeente Gemert 188 hinderwetvergunningen. Van allemaal zit een dossier in het archief en in chronologische volgorde werden de vergunningen ook ingeschreven in een register. Pas in 1898 zien we de eerste vergunning voor een sigarenfabriek met drogerij. Maar dan volgen er spoedig meer. Tot en met 1950 kan een lijst worden aangelegd van 22 verleende hinderwetvergunningen voor sigarenmakerijen, tabakskerverijen en/of droogkamers. Opvallend is dat er maar liefst 20 van de 22 dateren uit de periode 1898 – 1920 en slechts 2 uit de periode 1920-1950.3 Kennelijk zijn er na 1920 minder strenge overheidseisen voor het opstarten van een eenvoudige sigarenmakerij want we kennen een aantal namen van ‘fabrikanten’ die in de hierbijgaande lijst van verleende hinderwetvergunningen niet voorkomen, zoals Marinus Vos en Pauwke Verhees, terwijl we in het voorgaande Gemerts Heem Thé van Schijndel al leerden kennen als zelfstandig sigarenfabrikant in 1917 terwijl we die in de lijst hieronder pas tegenkomen in 1936.
Ook de gemeentelijke jaarverslagen zijn een bron voor de wederwaardigheden van de tabaks- en sigarennijverheid in Gemert. In het jaarverslag vanaf 1880 zien we telkens ’tabak’ genoemd als één van de invoerproducten uit het buitenland. Het verslag van 1880 meldt 1 sigarenfabriek waar 2 volwassen mannen en 2 jongens werken, verder 3 tabakskerverijen met 7 mannen en 2 jongens als personeel. Tien jaar later is er van die ene sigarenfabriek geen sprake meer maar nog wel van de 3 tabakskerverijen met 7 man personeel.4 In 1898 start boterfabrikant Keunen in de Molenstraat ook een onderneming in de sigarenfabricage. In 1900 heeft hij 7 man personeel. Zijn fabriek wordt niet opgenomen in de tabel “Staat der Fabrieken” maar in de tabel “Staat van de voornaamste Ambachten”. Het voorbeeld van Keunen vindt navolging: In 1902 telt Gemert al 6 ‘sigarenmakerijen’ met in totaal 34 man personeel (incl. 16 jongens). Constant is gebleven het aantal van 3 tabakskerverijen met dan 9 man personeel.
Vanaf 1903 maakt het jaarverslag van de gemeente verschil tussen een sigarenmakerij en een sigarenfabriek. Kennelijk trekt ze een grens bij 10 man personeel. Willem van de Kemenade, zoon van de notaris, is dan een sigarenfabriek begonnen in het smalle maar statige herenhuis dat iedereen in Gemert (nog) kent als het pand van D’n Dup. De tekeningen bij de hinderwetaanvrage laten zien dat het pand van boven tot onder en van voor tot achter wordt aangewend voor de sigarenfabricage. In 1903 telt Gemert inmiddels 7 sigarenmakerijen met in totaal 38 man personeel (incl.17 jongens) en 1 sigarenfabriek van 18 man personeel (de helft jongens). In 1906 komt het aantal werknemers in de tabaksnijverheid op 100 man personeel. Het getal sigarenfabrieken is dan toegenomen tot 4 stuks (te weten: Van Kemenade, Keunen, Van den Acker, Verbrugge) totaal 66 man personeel (incl. 26 jongens), verder 5 sigarenmakerijen met 25 en 3 tabakskerverijen met 9 man personeel. Een jaar later zakt de personeelstand naar 93. Twee sigarenfabrieken zijn dan weer teruggevallen op de status van ‘sigarenmakerij’. De twee overgebleven sigarenfabrieken Van Kemenade en Verbrugge hebben dan respectievelijk 21 en 22 werknemers. In 1908 16 en 21. Het schommelt in de tabak.
In 1909/1910 richten werknemers in de Gemertse tabaksnijverheid een eigen afdeling op van de Katholieke Sigarenmakersbond. Harrie Verhagen, één van de oprichters van d’n bond (zijn broer Johan was voorzitter), werkte toen bij sigarenfabriek Verbrugge in het Haageijk. Wanneer Harrie in 1980 zijn 70-jarig lidmaatschap viert van de Vakbond verhaalt hij in een interview uitvoerig over zijn belevenissen als sigarenmaker in Weekblad de Streek.5 “Bij Verbrugge had je het premiestelsel. Je kreeg dan ‘s-morgens de tabak en dan moest je zoveel sigaren uit een pond halen. Ik draaide er zo’n 300 per dag, ik was de vlugste niet, maar ook de lodderste niet. De beste sigarenmakers verdienden hier zo’n 8 à 9 gulden in de week.” Harrie werkte bij Verbrugge van ’s morgens 7 tot ’s avonds 7. Hij maakte er ook een staking mee die maar liefst 11 maanden duurde. Van d’n bond kreeg Harrie toen 6 gulden per week uitbetaald. Met de Gemertse sigaren zijn we nog niet klaar. Daarom staat hier: ‘Wordt Vervolgd’ .
NOTEN:
1. Omrekeningsformule van Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis [IISG] zie: www.iisg.nl/hpw/calculate-nl.php – laatst gewijzigd: 9 februari 2009; het betreft de koopkracht van een bedrag in een bepaald jaar (i.c. 1897) vergeleken met nu. Met dank aan Anette de Lange.
2. Gemeentearchief Gemert-Bakel, Zie: Studiezaal Map ‘Patentregisters’; Vgl. Ad Otten, Gemert in de Pruikentijd, in: Gemerts Heem 1982 nr.3 p.94-95.
3. Gemeentearchief Gemert-Bakel AG003 invnrs. 2307 en 2308; Deze inventarisnummers zijn registers van verleende hinderwetvergunningen. Van alle verleende vergunningen zijn afzonderlijke dossiers met situering en plattegronden invnrs. 2309-2496 (NB In de lijst is achter elke hinderwetvergunning het specifieke dossiernummer).
4. Gemeentearchief Gemert-Bakel AG003 invnrs. 124-126 (jaarverslagen van 1880 tm 1908)
5. Weekblad De Streek 7 mei 1980, Harrie Verhagen 70 jaar bij de Bond (interview door Paul Rijerse en Bertus van Berlo); Zie ook: “Aan de Arbeid”, Busselke 12, uitgave Heemkundekring Gemert 1 mei 1989, blz. 37-42.
GH-2010-01 Voor elke letter een rozenhoed?
Ad Otten
Voor elke letter een rozenhoed?
Ook lag er op de boekenmarkt een tamelijk dik in perkament ingebonden “Historie van het oud en nieuw testament met christelijke en stichtbaere bemerkingen getrokken uyt de Heylige Vaders en andere geestelijke schrijvers”. De druk (Brepols, Turnhout) moet dateren uit 1816 en in datzelfde jaar moet een Gemertenaar of liever gezegd Handelnaar het boek al hebben gekocht. Dat althans kan men concluderen uit wat in handschrift heel dunnetjes is neergepend op de blanco pagina tussen omslag en titelblad:
“Joannes Jansen van den Broek hoort dit boek toe en al die het vind gevet het hem wederom, en al die het niet en doet, bit voor elke letter eenen Roozenhoed. Haandel gelegen onder Gemert den 12 Dezember 1816.
De prijs is 1 1/5 Gulden. Joannes van den Broek geboren den 2 september 1794.” Peter Lathouwers uit Handel, bewoner van “Huis Bloemendaal”, het pand waar tot 1742 de Penitenten van Huize Padua woonden, wist ’t meteen: “Joannes van den Broek uit Handel? Die woonde in ons huis. Zijn vader kocht in 1797 Huis Bloemendael van de Penitenten. Dat boek moet je dus maar gauw aan mij geven want anders bende gij de rest van ‘w leven nog ‘bízzeg’ met rozenhoedjes bidden….”
Bekijk PDF