GH-2010-04 Bouwen op Schoorswinkel: permissie uit 1612

 

Ad Otten

In de afgelopen twee jaar zijn we een heel stuk wijzer geworden wat betreft de vroegste bouwgeschiedenis van Gemerts kasteel. Daarvoor kunnen we op de allereerste plaats wijzen op de bijzondere bijdrage van bouwhistoricus Jos Schrijen onder de titel ‘Gemert revisited – Een nieuwe bouwgeschiedenis van kasteel Gemert’ opgenomen in het kostelijke in december 2009 verschenen kasteelboek van Ton Thelen (ed.), Soevereine Heerlijkheid – Commanderij Gemert. Verder hebben twee artikelen in Gemerts Heem van resp. Jan Timmers en Ad Otten, te weten ‘De Rips en de Beek – historisch watermanagement in het dorp’,1 en ‘Dingbank aan de Plaatse bij het Kasteel’2 nieuwe en verhelderende inzichten geleverd over het kasteel en zijn omgeving tot in het begin van de 17de eeuw.

In het hiernavolgende gaat onze aandacht naar de jaren toen het kasteelcomplex werd voorzien van een buitengracht met een nieuw poortgebouw. Van dit gebouw kennen we het bouwjaar 1607. De muurankers 0 en 7 zijn in de westgevel van het poortgebouw zelfs nog bewaard. Maar verder is er van de bouwactiviteit in de archieven tot dusver maar bitter weinig aangetroffen. Een schepenprotocol van 11 juli 1612 geeft achteraf echter toch nog enige interessante informatie. Bij de door de Commanderije voorgenomen bouw was er kennelijk een ‘questie’ gerezen met Willem Peters van Seeland en diens familie. Het betrof: het doen “affbreecken van seecker cleijn huysken gestaen hebbende gehadt aent Goorswinckele” tegenover het kasteel. Dat huiske, eigendom van de familie van Willem van Seelant was door de commandeur c.s. gesloopt om “in desen troublen ende crijchsoirlogen” het kasteel oftewel het Huys van Gemert “voir alle periculen ende inconvenienten van roverijen des crijchsvolck te betere te moegen bewaeren.”

In het tenminste vijf jaar durende conflict tussen de commandeur en de Duitse Orde aan de ene kant en de familie Van Seeland aan de andere kant moet onder meer de pastoor (Albert Strijbosch) met nog een andere geestelijke hebben bemiddeld. In de zomer van 1612 kwam men uiteindelijk tot een vergelijk. Voor het gesloopte huiske betaalde de commandeur een schadevergoeding van 200 gulden. Overeengekomen werd verder dat zo lang de commandeur zou leven er tegenover het kasteel niet gebouwd mocht worden. Na het overlijden van de commandeur (Hendrik van Holtrop) zou het Willem van Seelant en consorten echter vrij staan om daar ter plaatse weer te bouwen mits de helft van de in 1612 overeengekomen schadevergoeding van 200 gulden (dat is dus 100 gulden) aan de nieuwe commandeur zou worden terugbetaald.2010-4 bouwen1

Het lijkt merkwaardig dat er onder de volgende commandeur op deze lokatie weer wel gebouwd zou mogen worden. Wanneer we ons echter verplaatsen in het tijdsbestek waarin de partijen tot het overeengekomene kwamen dan kan men zich daar toch iets bij voorstellen. Het vergelijk dateert namelijk uit de periode van het zogeheten Twaalfjarig Bestand (1609-1621) en in 1612 verwachtte iedereen dat na het verstrijken van het bestand het ook definitief tot vrede zou komen en dat men van vluchtelingen, muitende troepen, roverijen etcetra, ook in Gemert veel minder last zou hebben. En dat moet wel van invloed zijn geweest op de permissie tot bouwen op Goorswinkel op de lange termijn. In de tweede helft van het Twaalfjarig Bestand voltrokken zich echter grote wijzigingen in het regeringsbeleid. De vredelievenden onder de geuzen, die onder meer in het belang van de handel ook pleiten voor meer verdraagzaamheid en godsdienstvrijheid, werden letterlijk en figuurlijk een kopje kleiner gemaakt. De populaire raadpensionaris Johan van Oldenbarneveldt werd als “verdrukker van het orthodoxe Calvinisme” op het Binnenhof in 1619 zelfs onthoofd. En zijn rechterhand de geleerde Hugo de Groot werd opgesloten in Slot Loevestein. Oldenbarneveldt zou weliswaar de geschiedenis ingaan als “martelaar voor de ware vrijheid” maar onder de strijdlustige Prins Maurits werd na het verstrijken van het bestand met Spanje de oorlog in alle hevigheid hervat en die eindigde pas in 1648 toen de tachtig jaren van oorlogvoeren vol waren.

De roerige tijden bleven dus. Ook in Gemert! En daarom is van de permissie tot bouwen tegenover Gemerts kasteel nooit gebruik gemaakt. Al spoedig verwerft de Commanderij van Gemert de velden tegenover het poortgebouw in eigendom. En alles wijst er op dat het slepende conflict over de sloop van het huiske in Schoorswinkel geen naweeën heeft gehad. In 1614 zien we Willem van Seeland zitting nemen in de Gemertse schepenbank. De commandeur en Duits Ordensridder Hendrik van Holtrop sterft in 1630. Hij wordt begraven in de Gemertse kerk en de het jaar tevoren uit ‘s-Hertogenbosch door de geuzen verdreven bisschop Ophovius leidt hier in Gemert de begrafenisplechtigheid.

In het onderstaande de transcriptie van het grootste deel van de op 11 juli 1612 opgemaakte schepenakte waarmee de “questie Goorswinkel” werd beslecht.3

——————

Alsoe questie was geresen tusschen den Eerwerdigen Eedelen ende Gestrengen Heeren Heeren Henricken van Holtrop Duytsch Ordens Riddere ende Commenduere van Gemert ter eenre ende Willemen Peeters van Seelant man van Merike dochtere Andries Gerits Jacops met sijne consorten ter andere sijden, noopende van het affbreecken van seeckere cleijn huysken gestaen hebbende gehadt aent Goorswinckele tegenover des Heeren Huysse van Gemert den voirszegden Willem Peters c.s. toebehort hebbende ende bijden voirszegden Heeren Commandeur in desen troublen ende crijchsoirlogen doen affbreecken om door dyen middele het Huys Gemert voir alle periculen ende inconvenienten van roverijen des crijchsvolck te betere te moegen bewaeren…… doer spreecken van goede mannen te weten Heeren Albert van Strijbosch pastoir tot Gemert ende Heeren Jannen Laureysen van Erp priester…… een accordt…… de commandeur betaelt voir het affgebroocken huysken een somme van 200 gulden ende Willem Peeters cum suis moegen nyet op heure erfve int Goorswinckele tegenover den Huyse van Gemert doen oft laten tymmeren ennige huysinge oft woeninge soe lange als den voersegde commandeure leven sal. Ende naede doot ende afflijvicheijt vanden commandeur sullen die voerszegde Willem Peters cum suis oft heure erfven aldaer op heure erfven wederom moegen tymmeren ennige nyewe huysinge soe wanneer hen dat gelieven sal. Beheltelijc nochtans dat die ghene die alsdan sal aldair begeren te te tymmeren eerst en voer all gehouden ende gebonden sall wesen aenden Heere commandeure sal hebben te restitueren de somme van 100 gulden. ……

——————-

NOTEN:

1. Jan Timmers, De Rips en de Beek – historisch watermanagement in het dorp’, in: Gemerts Heem 2008 nr.1 blz.10-17.

2. Ad Otten, Dingbank aan de Plaatse bij het Kasteel, in: Gemerts Heem 2009 nr.3 blz.26-30.

3. Gemeentearchief Gemert-Bakel; Schepenprotocol R112 folio 283-283v

2010-4 bouwen2

Bekijk PDF

GH-2010-04 Uit het oud-rechterlijk archief van Gemert (2)

 

Simon van Wetten

De auteur is bezig met het ontsluiten van het complete archief van de criminele en civiele rechtszaken die in de 16e, 17e en 18e eeuw in Gemert hebben gespeeld. Het levert een berg aan kwesties over testamenten, burenruzies en niet betaalde schulden op. Het geeft zicht op een bijkans onafzienbare reeks vecht- en steekpartijen en andere vormen van criminaliteit. Maar het geeft ook een verrassend beeld van de Gemertse samenleving in vroegere dagen.

Simon zet de meest aansprekende, ontroerende en typische voorvallen om in anekdotes waarvan u hieronder weer enige voorbeelden aantreft. Hij heeft er inmiddels ruim honderdvijftig en dat aantal zal nog flink uitdijen. (Red.)

1690 Rentmeesterlijke reputatie

We laten het verleden rusten, maar niet dat van Pieter van der Putten. Let wel, de rentmeester van de commandeur! Een bevoorrecht man. Drie keer getrouwd geweest. Lag in 1678 doodziek op bed, heeft toen met zijn tweede, zeer rijke echtgenote Catharina Herinx – niets is immers zekerder dan de dood – een mooi testament opgesteld, maar niet hij, nee, zíj ging dood. En terwijl hij volgens de dorpsobservatoren slechts twee kannetjes in zijn tweede huwelijk heeft ingebracht, bezit hij dankzij dat testament nu een leienhuis, met maar liefst acht vuursteden, een zomerkeuken met een stenen poort en een schone hof daarachter, met een nieuw daaraan gelegen mouthuis, en nog een huis met twee vuursteden en een brandhuis en een paardenstalling. Dit alles behoort aan Pieter toe en ligt en staat in de Schoolstraat, en is – naar ons dunken – 9000 gulden waard. Het heeft overigens, zegt meester Pieter, meer dan 10.000 gulden gekost. Dan heeft Pieter nog een huis gelegen in de Stinckert op den Heuvel, 13 lopense groot, met een waarde van ongeveer 1500 gulden. En verder heeft Pieter een tros getuigen aan zijn broek, om te beginnen Liesbeth Cornelissen, 54 jaar, die in haar levensonderhoud voorziet met eikes verkopen.

2010-4 oud-recht1

De schepenen: ‘Ken je Maria Jan Vrijnssen?’

Liesbeth: ‘Ja, die woont in het huis van Joost Bouwmans, bij haar moeder, achter in een kamerke.’

De schepenen: ‘Weet je iets van de zwangerschap van Maria?’

Liesbeth: ‘Ik heb horen zeggen dat Maria omtrent Kerstmis te Antwerpen een kind heeft gebaard. En ook dat Pieter van der Putten de vader zou zijn. Enige dagen nadat Maria uit Antwerpen thuis was gekomen heb ik aan Maria gevraagd of ze hier zou blijven. Dat wist ze nog niet. Toen ik een keer met Maria naar Handel liep, is rentmeester Van der Putten omtrent de houten molen bij ons komen lopen, tot aan het huis van Claas Hoevenaars. Wat er toen tussen de rentmeester en Maria is besproken? Dat weet ik niet.’

Maria Arts, 25 jaar, jongedochter, wonende bij haar ouders, kent Maria Jan Vrijnssen óók: ‘Er wordt onder het volk veel gepraat, ik ken de verhalen van baren in Antwerpen en dat de vader Pieter van der Putten zou zijn. Ik heb met Pasen laatstleden de rentmeester met Maria gezien; ze stonden op straat met elkaar te praten. Ook heb ik gehoord dat die twee elkaar ontmoetten ten huize van Gerart van der Putten, en dat er een plan is geweest om Maria mee naar Venraij te nemen.’

Maria Peter Bouwmans, 36 jaar, noemt ook al die feiten dan wel geruchten op, en weet nog méér:’Pieter van der Putten heeft met Maria achter het huis van Barthel de Witt gestaan, dat was omtrent Pinksteren. De dochter van Diris Heijlblommers passeerde daar en de rentmeester dreigde het meiske met een stok te slaan en riep tegen haar: “Wat komt gij hier doen?” Verder gaat het gerucht dat Maria wederom bezwangerd is. Daarom is Van der Putten van plan geweest Maria mee te nemen naar Venraij.’

2010-4 oud-recht2Joris Arts, 22 jaar, vertelt dat voordat hij ging getuigen, de rentmeester aan hem vroeg ‘dat hij swijgen soude’. Dat doet hij dus niet, ook hij kent de verhalen rond Maria Jan Vrijnssen en Pieter van der Putten: ‘Ik ben de voerman geweest, ik mende de paarden voor de kar waarmee naar Venraij zou worden gegaan, maar Maria is niet meegevaren. Pieter van der Putten heeft toen overlegd met de pastoor, waarop ze terug naar het dorp zijn gegaan.’

Oordelen wij over Pieter van der Putten op grond van zijn hoge positie? Zijn wij niet allen rentmeesters? Niet van de commandeur, maar van onze tijd en talenten, van onze kennis en kunde, van ons doen en laten? Laten we eindigen met de vaststelling dat Pieter iets van de feestdagen máákte: hij zag zijn Maria met Pasen én met Pinksteren.

1725 Geboortecijfers

Op 11 september 1725 zijn Jan Hendrik Janssen en Johanna Maria getrouwd en de vrouw is op 12 februari 1726 in de kraam gekomen.

‘Ja, dat is dan vijftig Carolusguldens.’

‘Zoveel geld? Waarvoor?’

‘Voor het ontijdelijk te saemen als man en vrouw huishouden.’

Seks voor het huwelijk was in Gemert verboden, want er werden veel dochters en jonge weduwen beslapen en bezwangerd door degene met wie zij dan later pas trouwden. Vaak werd dat, even los van de lust en de passie, heel bewust gedaan, bedoeld als dwangmiddel naar de ouders toe.

‘Wat, mogen wij niet met elkander trouwen?’

‘Dan zullen we eens even samen gaan huishouden!’

Wat jammer dat de schout vervolgens ook een rekenmeester bleek te zijn!

1754 Een hondenbeet

Als vorster doe je trouw wat je wordt opgedragen. Jacob Emmerik, die dit verantwoordelijk ambt halverwege de 18e eeuw met inzet en veldwachtersdoorzettingsvermogen in Gemert bekleedde, kreeg van de drossaard de opdracht zich naar Handel en Strijbos te begeven, om daar bij de huizen aan te kloppen en te vragen of er nog vreemde bedelaars of andere verdachte personen te vinden waren.

Bij het huis van Wouter van Mensel ‘op’ Handel stond de vorster zodoende in de achterdeur te praten met de zuster van Wouter, toen hij door diens hond – dat móét een vals kreng geweest zijn – werd gebeten. Het gebeurde op 13 maart (een vrijdag?) 1754, en vorster Jacob heeft veel pijn gehad en kon een poos zijn arbeid niet volbrengen gelijk in andere tijden. De ernst van de verwondingen wordt onderstreept door de mededeling dat de vorster maar liefst drieëndertig pleisters van 5 stuivers ’t stuk heeft moeten gebruiken, maar hij is Godlof wel genezen. Prima pleisters!

Op 4 september, een half jaar later dus, zou Jacob wéér naar Handel, naar Wouter van Mensel moeten gaan, om deze aan te manen het chirurgijnloon, de pijn, de smart en het verlet te vergoeden. Maar om begrijpelijke, preventieve redenen (geschiedenis heeft de neiging zich te herhalen) heeft Jacob de ondervorster, Jan Korsten gestuurd…

Bekijk PDF

GH-2010-04 Gemert verklaard (2)

 

Jacques van der Velden

Recent onderzoek heeft geleid tot nieuwe inzichten in de historische ontwikkeling van het landschap van de Kempen. Vooral het oorkondenonderzoek daarin is interessant, omdat het informatie verschaft over de begroeiing van vóór 1300. Hiermee is beter te begrijpen hoe Gemert er uit moet hebben gezien toen haar naam voor het eerst opdook in de annalen. Alhoewel lang niet alle vragen zijn opgelost, lijkt het me toch zinvol om te bekijken wat dit voor de verklaring van ‘Gemert’ kan betekenen. De beste verklaring zal op den duur toch winnen.

In mijn vorige artikel Gemert verklaard heb ik gesteld dat Gemert in goed verstaanbaar Nederlands de moeren of het moeras betekent, daarbij verwijzend naar de moerassige wijstgebieden. Gemert werd daarin gezien als een samenstelling van ge-, -mer- en -t, met als betekenis ge- ‘gene’, mer ‘moer, moeras’ en -t verzamelachtervoegsel. Met de nieuwe inzichten van het onderzoek kom ik uit bij de samenstelling en betekenis ge- ‘gene’ en -mert ‘mirt, gagel’. Gemert betekent dan ‘de plaats waar veel gagel of mirt groeit’.

Gemert kan gezien worden als een samenstelling van gene en merde, gebaseerd op de oudste schrijfwijze Gemerde [1172]. Het bepaald lidwoord gene is de vorige keer uitgebreid behandeld. Alleen van het tweede deel merde wil ik nu de betekenis op basis van de nieuwe inzichten doorgronden. Merde vergelijk ik daarbij met mierde, omdat oudere schrijfwijzen sterk op elkaar lijken en omdat er landschappelijke overeenkomsten zijn. Bovendien krijgt mierde meestal de betekenis moeras, maar nu ook de betekenis mirt toegeschreven.

2010-4 gemert1De landschapsvorm wijstgronden wordt uitgebreid behandeld op de site Geologie van Nederland. Wijst is het merkwaardige verschijnsel van hoger gelegen natte gronden, tengevolge van slechte ontwatering, veroorzaakt door ondoorlaatbare breuken in de ondergrond. Het heeft als kenmerk, moerassige gebieden door opgestuwd grondwater [kwelwater] aan de hoge kant van de breuk en zeer droge gronden [klapzand] in de relatief lage gebieden aan de andere kant van de breuk. In het natste gebied, waar veel ijzerhoudend kwelwater aan de oppervlakte komt, kan zich ook veen vormen. Veen bestaat vooral uit afgestorven veenmos, dat op voedselarme plaatsen groeit. Gemert is aan de Peelrandbreuk gelegen. De Midden-Brabantse dekzandrug ten westen hiervan reikt bijna tot aan deze breuk en vormt een barrière voor de Aa die daardoor gedwongen wordt om zoveel mogelijk richting Peelrandbreuk op te schuiven. Deze nauwe doorgang veroorzaakt daardoor een overstrominggebied tussen de Aa en de breuk.

De tekening uit de wateratlas van Noord-Brabant laat zien dat de verschillende wijstgebieden in elkaars verlengde liggen. De grootste gebieden liggen direct langs de Peelrandbreuk en de kleinere langs een paar zijbreuken ook wel storingen genoemd, zoals de Storing van Handel.. Recent onderzoek heeft 2010-4 gemert2geresulteerd in de herontdekking van de Storing van Zeeland. Deze breuk loopt langs de Geneneindsche Velden en vervolgt zijn weg dwars door Gemerts grondgebied richting Zeeland. Gemert is aardkundig dus te kenmerken als een breukengebied.

Er zijn diverse toponiemen in Gemert die verwijzen naar bomen, zoals Els, Beuk, Esp etc., maar de vraag is of er vóór 1172 hier wel bossen waren die hoofdzakelijk uit bepaalde bomen bestonden.

Onderzoek naar het landschap van de Kempense wildernis aan de hand van ruim 2000 oorkondeteksten heeft uitgewezen dat vóór 1300 de plantengroei op woeste gronden of wildernis, werd aangeduid met de Latijnse woorden Mirica en Thimus, woorden die naar Gagel en Tijm verwijzen. Verder werden woorden aangetroffen voor: Eikenbos, Hout (bos van opgaande bomen; Boekend?), Goor (moerassig gebied), Kromven, Laar (open plek in bos?), Moer (veen) en de vermelding van losse bomen. De conclusie was dat we uit moeten gaan van een zeer gevarieerd landschap met gras, struiken en bomen, in een vochtig tot nat parklandschap. Dus nauwelijks aaneengesloten begroeiing. Tijm groeit op droge, zure zandgronden, maar Mirica op voedselarme venige plekken, niet zelden rond heidevennen. Omdat we in Gemert met voedselarme natte venige wijstgronden te maken hebben, is Mirica de meest waarschijnlijke plantengroei van de twee. Omdat hij ook op plekken groeit die ’s winters onder water staan en zomers droogvallen, komt gagel ook in overstromingsgebieden voor. Blijkbaar gingen zulke namen van planten fungeren als aanduiding voor een heel gebied. Dit kan gebeuren omdat een plant een belangrijke rol speelt, erg opvalt of ter plaatse veel voorkomt. De takken zijn opvallend rood van kleur en de rol die het had in de bereiding van gagelbier destijds kan ook haar populariteit verklaren. Waarschijnlijk heeft Gemert vanwege haar kenmerk breuken- en overstromingsgebied opmerkelijk veel gagel gehad. Hier kan dan de verbinding liggen tussen de moerassige wijstgebieden en de naam Gemert.

Huidige landschap.

Met de bevolkingstoename van na het jaar 1000 ontstond er behoefte aan meer voedsel. Vanaf de 10e eeuw werd vanuit de oudere nederzettingen begonnen met het ontginnen van de woeste gronden. Vóór deze tijd vonden ontginningen slechts plaats op beperkte schaal en vooral om uitgeputte gronden te vervangen. In deze tijd ontstonden dan ook vele gehuchten en dorpen. De periode daarna, tussen de 11e en 13e eeuw, wordt wel aangeduid met de tijd van de grote ontginningen en verbeterde landbouwmethoden. Meer landbouwgrond werd gewonnen op de bossen, de woestenij, de heide en het moeras.2010-4 gemert3a Ook van Gemert weten we dat in het verleden diverse waterlopen en moerassen op de schop zijn gegaan, want namen zoals Walgraaf, Heggraaf en Doregraaf duiden op het graven van waterlopen. Onlangs ontdekte men op grond van waarnemingen dat de visvijver De Dribbelei in het verleden een veel grotere plas moet geweest zijn. Daarom ga ik er van uit dat de wijstgronden oorspronkelijk ook veel groter waren. Dat dit samenhangt met die veranderingen in de waterhuishouding lijkt mij duidelijk. Deze ontginningen zorgden voor een snellere afvoer van het regen- grond- en kwelwater door aanleg, kanalisering en normalisering van waterlopen. Dit heeft uiteindelijk geleid tot een algehele verdroging waardoor gagel nu een zeldzame plant is geworden en daarom op de rode lijst terecht is gekomen. Intensieve bemesting zal hierbij ook een rol gespeeld hebben.

 

 

Gagel.

Een zeer sterk riekende heester, die voor komt in gebieden met een zeeklimaat. Gagel is een inheemse struik van2010-4 gemert4 lichtzure en vochtige grond en wordt 1-2 m. hoog. Het is te vinden op de flanken van beekjes, vennen, moerassen en donken [Gageldonc, 13e eeuw]. Een overgangsplant tussen heidevelden en beekdalen, tussen heidevelden en hoogveen en langs venoevers, liefst met één been in het water. Naar mijn mening zal het zich ook thuis voelen op moerassige wijstgronden, waar voedselarm kwelwater aan de oppervlakte komt. Het groeit dus zeker niet uitsluitend in breukgebieden.

Zo is de Gagelweg in Handel genoemd naar deze ter plaatse veel voorkomende heester. Hier ligt ook de Handel-Oost storing in de ondergrond. Is dit toeval? Gezien de biotoop van Gagel, moeten er nog meer gebieden met deze kenmerken aan te wijzen zijn. Kwel is grondwater dat door toestroming naar lagere gebieden in het landschap aan de oppervlakte komt. Op zulke plaatsen kan zich ook ijzeroer vormen. De zuurtegraad en opgeloste mineralen in dit water bepalen verder welke flora zich daarop kan ontwikkelen. In het geval van beukranden waar het grondwater uit veengebieden zoals de Peel [infiltratiegebied] wordt afgevoerd dragen het kenmerk van voedselarm water [kwelwater]. In Brabant bevinden dit soort gebieden zich op de flanken van de Peelhorst en aan de westzijde van de Centrale Slenk, waar zich ook een peelgebied heeft gevormd. Het toponiem De Peel gelegen dicht bij De Moeren aan de grens met België ten zuiden van Reusel-De Mierden getuigt hiervan. Gemert en Hoge- en Lage Mierden kunnen daarom mogelijk met elkaar in verband gebracht worden.

Mierde.

Volgens sommigen komt miert van het Latijnse woord myrtus ‘mirte, gagel’. Er bestaat een Bijbels geïnspireerd verband tussen buxus als vervanger van de palm en gagel (myrthe-mirt) als vervanger van de eveneens sterk geurende struik myrrhe. Een bron uit 1287 zegt mirtus etewi dat gaghel ‘mirtus noemen wij gagel’. De Zweedse natuuronderzoeker Carl Linnaeus [1707-1787] heeft de inheemse mirt of gagel de naam Myrica gale L. gegeven. Bij Hoge- en Lage Mierden lopen ook diverse breuken. De Hoge Mierde breuk (Rauwbreuk) en de Reusel breuk. Ze lopen evenwijdig aan de Peelrandbreuk en zijn naar het oosten aflopend. Ze omlijsten de centrale slenk, zoals de Peelrandbreuk bij Gemert dat doet in het oosten. Je zou kunnen spreken van een spiegelbeeld situatie en is daarom perfect vergelijkingsmateriaal. In de buurt van de Hooge Mierdseweg komt ook het toponiem ‘De Gagel’ voor.

Samen met de conclusies van het onderzoek (Het landschap van de Kempense wildernis) ben ik geneigd om miert als ‘gagel, mirt’ te zien. Helaas is het toponiem mierde ‘plaats met veel gagel’ in de omgeving van Gemert niet bekend of het zou Gemert zelf moeten zijn. Ik denk daarbij aan de mogelijkheid van ‘gene mierde’ of ‘gene meerde’.

Hypothese ‘gene mierde’.

In mijn vorige artikel heb ik gesteld, dat het denkbaar is dat mert van mart, mert, miert of mort komt. Alleen Mierde is bij mijn weten de enige plaatsnaam buiten Gemert die in dit rijtje past en voldoende overeenkomsten heeft met Gemert, dus kies ik voor miert. In het Limburgs dialect wordt de Nederlandse ie dikwijls uitgesproken als ee, zoals bij: niet > neet, bediend > bedeend en alstublieft > ezzebleef. Dit verschijnsel doet zich ook voor bij familienamen, zoals: Peter van Meerde=van Mierde=van Merde [Herentals 1296], en van Miert; van der Mierde(n), van (der) Meert, Vermier(d)t die naar de plaatsnaam Mierde [NB] verwijzen. Hieruit concludeer ik dat mierde en merde dezelfde oorsprong kunnen hebben.2010-4 gemert5

Een plaats waar veel Gagel of Mirt groeit.

Het grondgebied van Gemert vormde door zijn moerassige wijstgronden en overstromingsgebieden langs de Peelrandbreuk een uitstekende voedingsbodem voor gagel of mirt. Ik verwacht dat het hierop gevormde veen alleen geschikt was voor kleinverbruik. Het ijzeroer uit de ijzeroerbanken werd in funderingen van huizen verwerkt en zelfs geëxporteerd naar Pruisen.

Ook gagel werd verhandeld, in de Kempen werd het daarom Kempisch Goud genoemd.

Andere namen voor de heester Gagel of Mirtedoorn zijn onder andere: Brabantse mirt, Mirt, Mirtetakken, Luiskruid, Mottekruid, Vlooiekruid, Vlooiehout en Wilde wilg. In de Peel en andere delen van Brabant komt het dialectwoord mirt ‘gagel’ voor. Er was in de Middeleeuwen zoveel gagel in Brabant dat het werd geëxporteerd. Enkele buitenlandse benamingen voor de Brabantse mirt zijn: Brabander Myrte [Duits]; Samouco-do-brabante [Portugees] en Mirto de Brabante [Spaans]. Het was een belangrijk kruid dat in gruit of grut verwerkt werd om bier op smaak te brengen. Bovendien is het een goed conserveringsmiddel. Pas vanaf de 13e eeuw werd hiervoor ook hop gebruikt. Uit de naamgeving blijkt dat het ook gebruikt werd tegen ongedierte. Er werd namelijk gagel in het bedstro gestopt om de vlooien te verjagen. De woeste gebieden of wildernis waar de gagel groeide was in het bezit van de Landheer. Hij bezat dan ook het gruitrecht dat fungeerde als een soort van belasting of (ac)cijns. Zo had Dirck van Ghemert ook een aandeel in de gruit van Ghemert.

9-7-1383

Dirck van Ghemert heeft opgedragen aan Gooswijn Henrick Gooswijn Steenwech een cijns van 40

schellingen en een cijnshoen welke Tielken van Ghemert hem betalen moet uit huis en hof etc waarin

Tielken woont in Ghemert; en zijn deel in de gruit van Ghemert en zijn gemeint in Ghemert

Conclusie.

De naam Gemert heeft zich mogelijk ontwikkeld zoals De Mierden uit Myrtha [ca. 1200] of Mirde [1201] waaraan het bepaald lidwoord gene zich heeft vastgehecht, zoals bij Geenhoven. Aangezien waarschijnlijk in deze streek de ee voor ie is gegaan zoals in het Limburgs dialect kunnen we bovendien uitgaan van Meerde in plaats van Mierde. Gemert is dus mogelijk ontwikkeld uit de gereconstrueerde vorm *geenmeerde. De n is daaruit verdwenen zoals dat in Onland > Olland en Onstade > Ostade is gebeurd. De oudste schrijfwijze werd daardoor Gemerde. Dit werd zoals we weten op den duur Gemert, de naam van het grondgebied, waar de moeren, het moeras of moerassige wijstgronden aan de Peelrandbreuk eertijds waren gelegen. De herkomst en oorspronkelijke betekenis is dan ‘de plaats waar veel gagel of mirt groeit’ zoals dat op woeste gronden in Brabant toentertijd veel voorkwam. Deze heesternaam is gaan fungeren als aanduiding voor het grondgebied Gemert.

Afkortingen en geraadpleegde bronnen (boeken en internet):

> ‘is geworden tot’; * ‘gereconstrueerde vorm’.

Etymologisch woordenboek van het Nederlands, onder hoofdredactie van dr. Marlies Philippa met dr. Frans Debrabandere en dr. Arend Quak, 2004, Amsterdam University Press. Lemma: gagel.

Middelnederlandsch handwoordenboek bewerkt door J. Verdam, 1981, Martinus Nijhoff. Lemma: gagel.

Van d’n Aabeemd tot de Zwijnsput, Toponiemen in de cijnskring Helmond vóór 1500 in naamkundig en nederzettingshistorisch perspectief, 1996, Henk Beijers en Geert-Jan van Bussel. Lemma: gagel, graaf, meer.

Woordenboek van de Brabantse dialecten, Deel III, Sectie 4: De wereld tegenover de mens, Aflevering 3, Flora, Dr. J.Swanenberg m.m.v. dr. H. Brok. Hoofdstuk Gagel. 2002.

Prof. Dr. Otto Wilhelm Thomé Flora von Deutschland, Österreich und der Schweiz 1885, Gera, Germany

Noordbrabantse plaatsnamen, Valkenswaard, H.E.M. Mélotte en J. Molemans, 1979. Lemma: Geenhoven.

Woordenboek van de familienamen in België en Noord-Frankrijk, door dr. Frans Debrabandere, 2003.

Gemerts Heem Jrg. 45, 2003, nr. 3, p.23, Jan Timmers, Cultuurhistorische aspecten van wijstgronden.

Gemerts Heem Jrg. 50, 2008, nr. 1, p.10, Jan Timmers, De Rips en de Beek, Hist. watermanagement in het dorp

Gemerts Heem Jrg. 52, 2010, nr. 2, p.5, Jacques van der Velden, Gemert verklaard.

Gemerts Heem Jrg. 52, 2010, nr. 2, p.19, Harry Slits, Gemerts ijzererts naar Pruisen.

http://www.allesoverstraatnamen.nl/ Gagelweg, Gemert A-J.

http://users.bart.nl/~leenders/txt/wolvenput.pdf Het landschap van de Kempische wildernis. Dr. K.Leenders.

http://www.kijkverdriet.be/Myrthe/ Gagel in Kempense Toponiemen, M.van Mierlo.

http://www.natuurinformatie.nl/ Gagel, EcoMare.

http://www.biopix.com/ Afbeelding: Bog Myrtle. Plaats: Store Øksø, Rold Skov

http://nl.wikipedia.org/wiki/Wilde_gagel Wilde Gagel.

http://nl.wikipedia.org/wiki/Wijstgronden Wijstgronden, Wijst.

http://nl.wikipedia.org/wiki/Peelrandbreuk Peelrandbreuk, Overzicht hoofdbreuken.

http://nl.wikipedia.org/wiki/Stippelberg Klapzand

http://www.scapreel.nl Veel gestelde vragen over de Middeleeuwen. Dranken bier, gagel, gruit.

http://dialect.ruhosting.nl/wbd Woordenboek van de Brabantse Dialecten.

www.reuseldemierden.nl/ Gemeente Reusel-De Mierden

http://brabant.esrinl.com/wateratlas/ Wateratlas Noord-Brabant. Overstromingsgebieden, Wijstgebieden.

http://www.geologievannederland.nl/landschap/landschapsvormen/wijstgronden Landschapsvorm wijstgronden.

http://www.wulfila.be/tw/query/?prv=35 Myrtha en Myrta – Abdij van Averbode. Mirde – Abdij van Postel.

http://www.museumasten.nl/ In de museumtuin zijn twee gagelstruiken te bewonderen.2010-4 gemert7

Bekijk PDF

GH-2010-04 Middeleeuws kruisbeeld met eksteroog

 

Ad Otten

Het in het voorjaar 2010 geopende spiksplinternieuwe Ruijschenbergh kreeg meteen ook een aantal relikten mee uit haar voorgeschiedenis. Zo kreeg het antieke stenen beeld van de Heilige Elisabeth, patrones van de armen en behoeftigen, een prominente plaats in de moderne entree. Elisabeth is afkomstig uit de topgevelnis van de in 1974 gesloopte Gasthuiskapel aan de Nieuwstraat. Behalve dit uit 1908 daterende beeld werd in Ruijschenbergh in de nieuw ingerichte ‘stiltekamer’ een eikenhouten Christus aan het kruis opgehangen. En daaraan is tot dusver in de Gemertse annalen eigenlijk nog nooit aandacht geschonken, terwijl we hier – te oordelen naar de stijlkenmerken – naar alle waarschijnlijkheid van doen hebben met een aantal honderd jaren ouder beeld dan dat van Elisabeth. Ook deze crucifix is afkomstig uit het oude gasthuis aan de Nieuwstraat. In 1874 of heel kort daarna, moet het in processie vanuit klooster Nazareth door de zusters Franciscanessen naar het Gasthuis zijn gedragen toen de zusters onder supervisie van het RK Parochieel Armbestuur daar de zorg voor de Gemertse bejaarden op zich namen. Het kruisbeeld kwam te hangen in de mannenzaal en is daar gebleven tot het gasthuis eind 1970 werd verruild voor Bejaardenhuis Ruijschenbergh aan de Kapelaanstraat. 2010-4 kruis1Ad Marinus die in de loop van 1970 al aantrad als directeur van Ruijschenbergh ziet het er zo nog hangen. Je keek er recht op wanneer je de mannenzaal binnekwam. “En,” zo vertelde Ad, “de mènnekes zaoten op allemol verskillende stuujl op ’n rij langs de muur èn ze keeke allemol nèt zo zieleg as de Christus die ‘r booven hing.” Uit ’n gesprek tussen twee van die ‘mènnekes’ is hem altijd de vermaning bijgebleven: “Ge moet nie zo klaoge. Kiek daor mar ‘ns!” waarbij nadrukkelijk gewezen werd op de zichtbaar lijdende Christus aan het kruis, boven aan de muur. Ad nam het beeld eind 1970 mee naar de Kapelaanstraat en liet het tot ieders instemming – behalve die van architect Reuser – ophangen op een verder lege muur in de kapel van het nieuwe Ruijschenbergh. Voor iedereen meteen in het zicht bij het binnenkomen van de kapel. De architect wilde helemaal niets aan de muur. Schoon metselwerk was hem genoeg.

Van de zusters vernam Ad Marinus dat het beeld afkomstig was uit de vroegere vestiging van de zusters te Weert en dat het via het (moeder)klooster van Oirschot naar Gemert was gekomen. Uit deze mondeling overgeleverde voorgeschiedenis kunnen we concluderen dat het beeld tenminste uit de zeventiende eeuw moet dateren. Maar wanneer je in beeldenboeken zoekt naar vergelijkingsmateriaal dan krijg je al gauw de indruk dat de crucifix misschien nog wel twee eeuwen ouder is. Het is in elk geval een beeld dat de aandacht waard is.

In de loop van de tijd is het verschillende keren ‘verstukt’, de armen zijn het meest duidelijk uit een veel jongere tijd en zijn zeer zeker ook niet door een groot kunstenaar gemaakt maar dat is zeker wel het geval met het indrukwekkende lijdende hoofd, de borstkas en de benen van Christus. Die zijn oud en authentiek en op één der voeten meen ik zowaar een eksteroog te zien verbeeld… Mijn eerste indruk is dat we van doen hebben met een middeleeuws kruisbeeld en ik ben daarmee op pad gegaan naar een bevestiging van dat idee.

Toon Grassens verontschuldigt zich dat hij geen echte kunsthistoricus is, en dat ik eigenlijk niet bij hem moet zijn, maar hij is wel van jongsaf in antieke beelden en stijlen geïnteresseerd. Toon is ook meteen onder de indruk bij het zien van de crucifix: “Ja, heel skon beeld. Skonne kop. Boerengothiek noem ik het.” Hij maakt er foto’s van en neemt het beeld de maat. Hoogte: 76 cm van kruin tot voet en 75 cm is de spanwijdte van de armen. Wijzend op die armen: “de restaurateur die die armen gemaakt heeft, en dat daar (een stijf stuk lendendoek – ao), is maar een prutser in 2010-4 kruis2vergelijking met de oorspronkelijke beeldsnijder. Kijk eens naar die vingers. Het lijken wel frikadellen!” De 2010-4 kruis3krimpscheur in het hoofd is naar het idee van Toon echter goed opgevuld. Hij wijst ook op uithollingen in de schouders om (verdere) inrotting tegen te gaan. Restauratie(s) die lang voor de tijd van Ad Marinus moeten hebben plaatsgevonden. En er hebben wellicht ook verschillende restaurateurs aan gewerkt . “Eerder primitief Nederrijnse gothiek, dan Vlaamse,” denkt Toon en als verantwoording geeft hij daarbij: “anatomisch klopt ’t allemaal niet zo, maar dat heeft te maken met de stijl van toen. In de late middeleeuwen werd realistisch gewerkt naar louter optische waarneming. Pas in de renaissance werd alles anatomisch perfect. Met als grote meesters Michelangelo (Italië), Riemenschneider (Zuid-Duitsland), en in onze streken Heinrich Douvermann werkzaam in het Nederrijnse (Kalkar en Kleef). De grof gesneden boerengothiek is echter ouder.”

Toon wijst nog op een ontbrekende houtscherf op het dijbeen, en op de afgebroken doornen van de doornenkroon waardoor die meer weg heeft van een heraldische wrong dan van een doornenkroon. 2010-4 kruis5En dan kan ik het niet laten om te vragen: “Toon wat vindt jij van dat eksteroog op Christus z’ne voet?” Toon lacht en helpt me meteen uit de droom: “De halve rechtervoet is later aangebracht en jouw eksteroog is niks anders dan een eikenhouten pinnetje dat die halve voet verankert aan het oorspronkelijke beeld!” Hij wijst vervolgens op de grote teen van de linkervoet. “Kijk! Ook vervangen!”

2010-4 kruis4Kunsthistorica Marloes van de Hei is het in grote lijnen eens met de bevindingen van Toon Grassens. Het relatief grof gesneden beeld met het krullende en golvende haar acht zij typisch 15de eeuws. Louter afgaand op de benen van Christus zou zij echter geneigd zijn die vroeg 16de eeuws te dateren, maar de uitgemergelde ribbenkast brengt haar weer een eeuw terug, naar de tijd van de zogeheten ‘moderne devotie’, toen men het lijden van Christus zo uit wilde beelden dat je zelf mee kon lijden….

Met dit artikel en de prachtige foto’s van Toon Grassens willen we meer mensen (en deskundigen) interesseren voor de crucifix in de stiltekamer van Ruijschenbergh. Het beeld heeft al veel meegemaakt.

met dank aan Ad Marinus, Toon Grassens en Marloes van de Hei.

2010-4 kruis6 

Bekijk PDF