GH-2011-03 Oud-Gemerts woordenboek
Martien van der Wijst
ERRATA
In het Oud-Gemerts Woordenboek [OGWB] zijn enige fouten geslopen:
-Op p. 31, laatste regel, moet “Beatae Mariae Virginis” veranderd worden in “Beatae Mariae Virgini” (dativus i.p.v. genitivus).
-Par. 8.2.3.1 (p. 82/83), onderaan de par. op p. 83:
“ongespannen (verkorte) monoftongen” > “gespannen (verkorte) monoftongen”
-Par. 8.2.3.4 (p. 84/85), onderaan de par. op p. 85:
“ongespannen (verkorte) monoftongen” > “gespannen (verkorte) monoftongen”
-Woordenboektekst s.v. “Breed” (p. 157):
Tekst moet tot ‘vraagwoord: “breed” worden vervangen.
De verbeterde tekst is:
breed: bn/bw [brei (v; ook predic?; of: brjí, predic?); breië(n), ‘ne(n) – (m, mv); breiëd (o en predic)], vergr tr [breiër; brjíjer], overtr tr [brjídste, ’t -]: zie VD s.v. breed (diverse betekenissen); voorbeeldzin: lèkker is már ’n haand brei (of: brjí?) smáks = ‘het lekkere is maar een hand breed, wordt maar een handlengte gesmaakt’ (“spreekwoord”; 5a; v.d. Elsen; vgl. p. 28);
-Opmerking: Helaas is het klein kapitaal dat in par. 7 (de opbouw van een lemma; p. 65/66; zie p. 66 onder nr. 5, 6 en 8) werd aangekondigd en dat in de originele kopij nog aanwezig was bij de omzetting naar de gedrukte tekst niet gerealiseerd (door de omzetting naar een ander lettertype en lettergrootte of om andere, mij onbekende redenen??).
Piet Vos
Oud-Gemertse taal (recensie)
Met spanning had ik gewacht op het gereedkomen van het Oud-Gemerts Woordenboek [OGWB] van Piet Vos als combinatie-boekwerk met het oeuvre Dictionarium Dialecti Gemertanae Veteris, oorspronkelijk werk van Gerlacus (Godefridus) van den Elsen. Ik meende me even te moeten schamen voor Gerlacus mijn schoolgenoot van de Latijnse School (zie blz. 12: foute naamval en geslacht), maar wellicht wist hij meer van de Efraïmieten uit de bijbel (Rechters 12.6) die evenmin als de Gemertenaren de “sch” uitspraken. Ik weet niet wat hij op zijn rapport had voor Latijn, maar ik weet wel, dat in mijn tijd het dialect zelden en het woord “dialectos” nooit werd gebruikt tussen al die buitendorpse studenten.* Overigens had men Frans Slits ook even op blz. 31 moeten laten kijken of Virgini niet beter is dan Virginis (inderdaad! Zie: Piet Vos, Errata Oud-Gemerts Woordenboek – red.). Dit even terzijde.
Ik ben werkelijk verheugd over de verschijning van dit boek. De auteur heeft in de eerste betekenis die Van Dale geeft, enorm zitten vossen. De opsomming in Nederlandse en vernederlandste woorden in plaats van oud dialect is een vondst en een uitkomst om de weg te wijzen aan gebruikers. Ik stortte me meteen op één van de woorden en toevallig (even toevallig als de geboorte van Swanenberg in Gemert, blz. 3) kwam ik toen uit bij “gij” en “wij”. Daar belandde ik in de nog verder te voeren discussie, waar en wanneer we in Gemert “waj” zeggen of zeiden en waar en wanneer “wèj” (zie ook Renders). Werd er in de Pandelaarse Kampen vaker “waj” gezegd dan op Handel of op de Komschool? We lezen in dit boek verder ook dat de Gemertse boerenbevolking zijn mond verder open deed dan anderen, niet alleen omdat ze grotere stukken spek aten maar ook bij het uitspreken van sommige woorden (blz. 76). Interessant vond ik, dat ik op blz. 5 al een woord vond dat ik niet ken: “hikske” als verkleinwoord voor “haok”. Zo is het een prachtig boek geworden om in te grasduinen, zoals in het voorwoord al staat. We vinden er “‘nen houp geleiërdhajt” in, het is verre van gemakkelijk, maar de auteur heeft er veel aan gedaan om het bruikbaar en leuker te maken. Proficiat.
Martien van der Wijst, Heerlen
* Naast ‘dialectus’ komt in het Latijn ‘dialectos’ ook voor (mededeling P.Vos)
Bekijk PDF
GH-2011-03 Stoomtram ‘s-Hertogenbosch – Gemert
STOOMTRAM ‘S-HERTOGENBOSCH-HELMOND
Soms is het goed dat er moordenaars zijn
Wil van Lierop en Simon van Wetten
In het voorjaar van 1881 werd de Stoomtram Maatschappij ‘s-Hertogenbosch-Helmond opgericht. Aan het tot stand komen van de nieuwe maatschappij waren vele vergaderingen en samenkomsten vooraf gegaan.
In het najaar van hetzelfde jaar begon het bedrijf met de exploitatie van enkele paardentramlijnen in Den Bosch zelf en met een stoomtram naar Vught. En vanaf 1883 kwam de lijn in bedrijf waaraan de maatschappij haar naam ontleende. De tram vertrok vanaf het houten paardentramstation aan het Koningin Emmaplein en eindigde na een lange Brabantse tocht via Veghel en Gemert op het stationsplein van Helmond. Daar kon je bijvoorbeeld overstappen op de Meierijsche Tram.
De spoorbreedte bedroeg, als u het dan toch precies wilt weten, 1067 millimeter en de snelheid van de tram kon, als alles meezat, oplopen tot wel 37 kilometer per uur. De hele rit van 45 kilometer nam, inclusief het halt houden in de diverse dorpen, zo’n drie-en-een-half uur in beslag. De locomotieven droegen trots de namen van de belangrijkste halteplaatsen. Met een beetje geluk stapte je dus in de tram getrokken door de tramloc met de naam “Gemert”.
In januari 1889 bezat de Stoomtrammaatschappij al tien locomotieven, zesenveertig rijtuigen en achtenvijftig goederenwagens. Dat was ook het moment waarop de al bestaande tramlijn Veghel-Oss (via Uden) werd overgenomen.1
Ontsporingen kwamen, mede door de zwak aangelegde trambanen, nogal eens voor. Voor het transport van kolen en aardappelen en andere gewichtige zaken zijn eigenlijk – u wist dat waarschijnlijk al – de zwaardere spoorstaven met een gewicht van 23 tot 26 kilogram per meter nodig. Immers, de locomotief die in zo’n geval de boel moet trekken, weegt ergens tussen de dertien en zeventien ton. Maar het benodigde geld voor de steviger rails ontbrak.
In oktober 1918 moest de Stoomtrammaatschappij de tramdiensten staken. Na het faillissement werd op initiatief van de Veghelse burgemeester Völker een commissie opgericht tot instandhouding van de lijn, die toch werd gezien als een zegen voor de streek. Alleen Aarle-Rixtel zag de noodzaak niet in. Alle andere aan de lijn gelegen gemeenten besloten om samen het bedrijf en de exploitatie van de lijn over te nemen. De aandelen werden onder de deelnemende gemeenten op basis van het inwonertal evenredig verdeeld.
In september 1920 werd een nieuw bedrijf opgezet, de NV ‘s-Hertogenbosch-Helmond-Veghel-Oss, de HHVO, verwijzend naar de twee lijnen. Er werd gezegd dat er nog een derde lijn bij zou moeten komen, de tramverbinding Gemert-Uden via Handel en Boekel. Maar deze woorden zijn nooit in daden omgezet en in Handel kon je voorlopig nog veilig de straat oversteken.
Een goede én mooie moordenaar
De locomotieven waren geschilderd in de kleuren grijs-bruin of donker groen en de goederenwagons hadden een donkergrijze grondverfkleur. In de rijtuigen waren de houten banken in de lengte tegenover elkaar geplaatst, dat buurt zo hendig.2
Van meet af aan, al in september 1883, vonden er bij tijd en wijle dodelijke ongevallen met de tram plaats. De bijnaam “De Goede Moordenaar” was geboren. Want ja, de tram knarste hier en daar zo dicht langs de gevels, dat het niet gezond was als je je daar tussen bevond. En ja, de mensen waren niet aan die enorme snelheid van meer dan 30 kilometer gewend en anticipeerden niet goed op de ‘aanstormende’ tram. En ook kwam het voor dat door de vonkenregen van de locomotief er huizen afbrandden. De toevoeging ‘goede’ verwijst naar het feit dat de tramlijn enorm bijdroeg aan de ontwikkeling van de plaatsen die door de tram werden aangedaan.
Een keske als halte
Het trampersoneel maakte lange dagen. Conducteurs en machinisten werkten tien, soms ruim elf uur per dag. Het loon varieerde in 1905 van tien tot dertig cent per uur en een conducteur bracht gemiddeld een salaris van 40 à 50 gulden per maand naar huis. Machinisten en stokers konden een premie verdienen door zuinig te stoken.
Gemert was als waëversstad een belangrijke halteplaats, vooral door het vervoer van textiel en grondstoffen voor de textielfabricage. Hét tramstation in Gemert was natuurlijk hotel De Keizer. Daar konden de reizigers comfortabel wachten en ook konden de trams elkaar op deze plaats passeren, de machinisten konden naar hartenlust rangeren en er kon een wagon ‘gestald’ worden. In 1908 kwam er zelfs een railaansluiting naar het nieuwe pakhuis van de Boerenbond in de Kapelaanstraat.
Twee andere opstapplaatsen in Gemert bevonden zich bij de kèskes op het Stereind en op het Kruiseind. Als men wilde dat de tram er zou stoppen dan stak men een rode vlag door de ijzeren ogen die aan het keske waren bevestigd.
Een halteplaats waar met name de bemanning de tram graag stilzette, was het bekende voermanscafé De Drie Ossen aan de Beekse dijk.
Op dood spoor
Door de toenemende concurrentie van de autobus ging het slechter met de HHVO. Het bedrijf speelde weliswaar vooruitstrevend op de moderne tijden in door óók bussen te laten rijden, maar dit betekende wel dat het personenvervoer per tram vanaf 1933 beduidend verminderde. Twee jaar later stopte men met het vervoer van personen en deed de tram nog uitsluitend dienst als goederentram.
De provincie besloot al in 1934 om de trambedrijven in Brabant samen te voegen en over te gaan tot de oprichting van de NV Brabantsche Buurtspoorwegen en Autodiensten (BBA).
Velen zagen op 15 november 1935 de allerlaatste tram voorbij rijden. In de winterse nevelen reed op 9 januari 1937 nog een tram richting Den Bosch voor een laatste inspectie alvorens het spoor zou worden opgebroken.
Het opbreken van de rails in de jaren 1937 tot en met 1939 betekende het einde van de Bossche tram én een belangrijke verandering in het straatbeeld. Je kon nu overal je fiets tegen de muur zetten zonder hem na terugkomst gemangeld en verfrommeld aan te treffen. Pas decennia later keerde, om andere redenen, die vrees voor de toestand van je geparkeerde fiets weer terug, slechts overtroffen door de vrees dat je die fiets nu helemaal niet meer aantreft.
Wedergeboorte
In 2011 schrijft men in Gemert wederom geschiedenis. Nu rijdt en legt de tram die genaamd is “Stad Gemert” bij toeristische standplaatsen in de gemeente aan en zal de naam De Goede Moordenaar, ondanks de wel heel stille, bijna onhoorbare nadering van de moderne variant, hopelijk verleden tijd zijn.
De nieuwe tram heeft net als de oude een Spartaans uiterlijk maar rijdt op luchtbanden. De stoomkracht is vervangen door zonne-energie.
De elektrische locomotief zal voorlopig een wagon met plaats voor dertig personen voortbewegen. De kosten van de tram belopen 175.000 euro. Dit geld is bijeen gebracht door de gemeente Gemert-Bakel, door het regio bestuur van de SRE en door het Boerenbondsmuseum Gemert. Het museum heeft de zorg voor de nieuwe tram en voor de dienstregeling en de ‘machinisten’ op zich genomen. Als er al een stoker op de tram zit, hoedt u zich dan!
NOTEN:
1. De eerste locs waren van het Duitse merk Henschel. Er reed ook een Belgische locomotief van het merk Tubize en de zwaardere locs waren van het merk Hohenzollern. De allerzwaarste, herkenbaar aan zijn uitgebouwde raamerker, was gebouwd door een Nederlandse firma: Machinefabriek Backer & Rueb te Breda.
Naast de rijtuigen met twee assen van het merk Beynes en het Belgische merk La Metállurgique met dicht koetswerk, waren de meeste open wagens van het merk Herbrand.
2. Dit waren rijtuigen van het Nederlandse merk Allan.
Bekijk PDFGH-2011-03 Integratie in vrijheid
INTEGRATIE IN VRIJHEID
Rob de Haas
(rede uitgesproken tijdens de 4-meiherdenking 2011)
Vanavond herdenken wij de slachtoffers van oorlogsgeweld met het thema ‘Vrijheid op straat’. Wat dat betekent kunnen we dagelijks op de televisie zien. Massa’s mensen die met gevaar voor eigen leven op straat demonstreren voor meer vrijheid en democratie. Arabische machthebbers, schieten meedogenloos met scherp en maken zo veel slachtoffers. En toch blijven er mensen de straat opgaan. Voor zoveel moed kun je alleen maar respect hebben.
Respect ook betonen wij vandaag aan de slachtoffers van oorlogsgeweld. Met eerbied noemen wij hun namen, opdat wij hen niet zullen vergeten. Zij gaven immers hun leven voor onze vrijheid. En hierbij denken wij dan aan alle gesneuvelde soldaten, aan al degenen die hun verzetsdaden moesten bekopen met de dood, aan al die onschuldige burgers die het slachtoffer werden van vergelding, en zeker aan de vele duizenden landgenoten die naar vernietigingskampen zijn gevoerd, zoals de Joden, de Roma en Sinti en homoseksuelen.
Vanavond vraag ik u ook te denken aan de vele duizenden slachtoffers in Nederlands-Indië. Zelf Indische Nederlander heb ik daar twee redenen voor. Het is nu namelijk precies 60 jaar geleden, dat een grote groep Indische gezinnen onderdak kreeg in Gemert, in de wijken Molenakker en Berglaren. Voor ons, maar ook voor Gemert een historische gebeurtenis. Er woonden hier in 1951 bijna 7000 mensen en daar kwamen in korte tijd meer dan 600 Indische Nederlanders bij, vreemdelingen met een heel andere cultuur en met een andere huidskleur. De meesten kwamen hier met slechts wat persoonlijke bezittingen, want zij hebben alles moeten achterlaten toen zij hun geboorteland ontvluchtten om het vege lijf te redden. Noodgedwongen door de politieke situatie.
En dan ben ik meteen bij de tweede reden om vanavond aandacht te vragen voor Nederlands-Indië. Helaas zijn nog maar weinigen van de eerste generatie in leven, maar wij mogen weten dat de meeste Indische Gemertenaren de gevolgen van de Tweede Wereldoorlog aan den lijve hebben ondervonden en vaak familieleden hebben verloren. Bovendien zijn er in Indië ook Gemertse soldaten gesneuveld.
Zoals u weet, begon de oorlog in Azië op 7 december 1941, toen Japan de Amerikaanse vloot in Pearl Harbour bombardeerde. Twee maanden later gevolgd door de slag in de Javazee, waarbij de Nederlandse marine kansloos ten onderging. 2000 Mariniers onder wie hun commandant Karel Doorman vonden er hun zeemansgraf. Op 8 maart 1942 capituleerde de Nederlands-Indische regering en werd de kolonie bezet door Japanse soldaten, juichend ingehaald door de Indonesische bevolking. Alle militairen van het Koninklijk Nederlands Indisch Leger werden krijgsgevangen gemaakt en in kampen opgesloten, veroordeeld tot dwangarbeid. Dat gold ook voor Nederlandse burgers. De mannen gescheiden van de vrouwen. Kinderen bleven bij hun moeder, totdat een zoontje 10 jaar werd. Dan werd hij overgeplaatst naar een mannenkamp en lang niet altijd bij zijn vader. U kunt zich voorstellen welke hartverscheurende taferelen zich hebben afgespeeld, als een kind bij zijn moeder werd weggehaald.
Ook Indische Nederlanders kwamen in een Jappenkamp terecht, tenzij die konden aantonen, dat ze veel Indonesische voorouders hadden. Dan werden ze tot de inheemsen gerekend en hoefden ze niet het kamp in. Zo kon het gebeuren, dat de vader van mijn moeder, opa Willem van der Star, naar kamp Kesilir werd gestuurd en zijn vrouw Walla van der Star niet. Zij had namelijk een Javaanse moeder voor wie zij zorgde. Mijn grootvader Willem heb ik nooit gekend, want hij is na een jaar in het Jappenkamp door uitputting en ziekte overleden. Ook mijn moeder Fido is met haar 22 jaar in een vrouwenkamp vastgezet. Haar kampleven bestond o.a. uit het scheppen van maden uit stinkende rioolputjes, die om de eiwitten in het eten werden verwerkt. Ze is ook door Japanners mishandeld, zoals die keer dat ze naakt aan haar voeten werd opgehangen.
Mijn vader Jan heeft 3,5 jaar in krijgsgevangenschap doorgebracht en moest al in de eerste dagen als 23-jarige getuige zijn van de onbegrensde wreedheid van de Japanners. Hij schreef zelf over drie medegevangenen die na hun ontsnapping weer waren opgepakt. Dat ze “ten aanschouwen van iedereen als honden met een touw om den hals door het kamp gesleurd werden en vervolgens aan het prikkeldraad vastgebonden om niet lang daarna doodgestoken te worden door een peloton jappen met de bajonet op het geweer.” Iedereen moest de terechtstelling bijwonen. “Ongeblinddoekt, een spuug in het gezicht van den Japse officier die het commando voer en een “leve de Koningin”, zoo viel de laatste van die drie helden.”
De ervaringen van mijn ouders mogen illustratief worden genoemd voor de oorlogstijd in Nederlands-Indië. Het is veelbetekenend dat tegenwoordig in gedachtenisprentjes van overleden Indische Nederlanders vaak de oorlogstijd wordt gememoreerd. Hoewel onderling weinig over de oorlog werd gesproken, is de Indische gemeenschap altijd behoorlijk gefrustreerd geweest door de geringe aandacht voor de oorlog in Indië.
Vele duizenden landgenoten hebben de jappenkampen niet overleefd. En toen Japan op 15 augustus tot overgave werd gedwongen met atoombommen op Hirosjima en Nagasaki (ook ten koste van zo’n 200.000 mensenlevens), was het voor de Nederlanders in Indië nog niet voorbij. Niks bevrijding. Niks feest, maar opnieuw doodsangst. Nationalistenleider Soekarno had namelijk twee dagen na de capitulatie van Japan op 17 augustus 1945 Indonesië onafhankelijk verklaard. Meteen gingen fanatieke Indonesiërs moordend en plunderend alles wat Nederlands was te lijf. Vele duizenden slachtoffers makend. Nederland stuurde ijlings troepen naar Indië. Ook Gemertse soldaten. Enkelen van hen zijn niet teruggekeerd: Mathieu van Berlo (24 jaar), Martien de Fost (22 jaar) en Martien Goossens (21 jaar).
Er ontstond een guerrillaoorlog tussen Nederland en de nationalisten met vele slachtoffers aan beide zijden. Het was uiteindelijk de internationale gemeenschap die de Nederlandse regering dwong om Indonesië zijn onafhankelijkheid te geven. Dat gebeurde in december 1949. De verhoudingen tussen Nederland en Indonesië waren door de strijd erg slecht en de kwestie Nieuw-Guinea, maakte het er ook niet beter op. Voor Nederlanders en iedereen die daarmee verbonden was, was geen plaats meer. Dus vertrokken zo’n 300.000 Nederlanders en Indische Nederlanders voorgoed naar Nederland. Daarbij ook nog 12.000 Molukkers, die aan Nederlandse zijde hadden meegevochten in het KNIL. Soekarno wilde hen niet. Niet op Java en niet op de Molukken. De regering kon hen alleen nog maar hierheen halen, wel met de bedoeling ervoor te zorgen dat ze terug konden keren naar de Molukken. Het is er nooit van gekomen.
Na dit relaas, wil ik graag positief eindigen met de constatering dat de Indische gemeenschap volledig is ingeburgerd in de Gemertse samenleving. Velen van ons zijn ook met Gemertenaren getrouwd. Het was heel slim van het gemeentebestuur van 1951 om de Indischen zo te huisvesten, dat er behalve Indischen ook Gemertenaren naast hen woonden. Dat heeft zeker bijgedragen tot een soepele inburgering. Goed, niet iedereen zal even gelukkig zijn geweest met de komst van zo’n grote groep vreemdelingen, maar van uitsluiting is nooit sprake geweest. We mogen gerust zeggen, dat toen door Gemert iets bijzonders is verricht. Daar kunnen we vandaag de dag nog iets van leren.
Bekijk PDFGH-2011-03 Eerste Jezuietenbouw stond in de binnengracht
EERSTE JEZUÏETENBOUW STOND IN DE BINNENGRACHT
Ad Otten
Onder de Jezuïetenbouw wordt altijd verstaan de in de jaren 1907/1909 onder architect Juliën Dony op de oude fundamenten van de voorburcht van Gemerts kasteel opgetrokken nieuwe vleugels voor de huisvesting van het noviciaat en scholasticaat van de Franse paters Jezuïeten. De Jezuïeten kampten indertijd met een flink ruimtegebrek door de grote toestroom van studenten. Maar eerder, bij hun vestiging in 1881, was Gemerts kasteel ook al te klein bevonden en meteen begonnen aan een best forse uitbreiding van het aantal kubieke meters ‘leefruimte’. Die extra ruimte werd toen gevonden in de binnengracht tussen voorburcht en hoofdburcht. Tot dusver is aan deze kasteeluitbreiding eigenlijk nog nauwelijks echt aandacht besteed. Aan het feit dat het kasteel al in het laatste kwart van de negentiende eeuw werd bestemd tot de huisvesting van een seminarie annex kloostergemeenschap wordt zelden voorbijgegaan maar doorgaans wordt volstaan met de verwijzing naar de voor een voorburcht relatief hoog opgetrokken (Jezuïeten)bouw. De in 1935 gebouwde kapel aan de oostkant van de binnengracht en de in 1961/62 aan de andere kant van de binnengracht gebouwde refter, staan bekend als bouwwerken van de Congregatie van de Heilige Geest. Deze laatste uitbreidingen van het kasteelcomplex zijn echter pas gerealiseerd na sloop van de reeds eerder door de jezuïeten daar ter plaatse opgetrokken gebouwen. Aan weerszijden van de opgang naar de cour van de hoofdburcht ‘overdekten’ de Jezuïetenpaters de diep gelegen binnengracht met twee grote overkappingen. Deze dienden als recreatieruimtes voor de studenten en deels ook voor het onderbrengen van een ’technische dienst’ van de kloostergemeenschap (waaronder een smidse en een timmerwinkel).
Dankzij het feit dat de Paters Jezuïeten een best omvangrijk fotoarchief met glasnegatieven hebben nagelaten aan de Congregatie van de Heilige Geest kunnen van stap tot stap de gesloopte jezuïetenbouwen in beeld worden gebracht. Het vergde wel wat puzzelwerk om de foto’s in chronologische volgorde te rangschikken maar uiteindelijk levert dat toch een stukje tot dusver onbelichte bouwhistorie van Gemerts kasteel. En dát op de bodem van een voormalige binnengracht.
In een beschrijving uit 1645 wordt Gemerts kasteel beschreven als “een mangnifiek out gebout casteel met drie optreckende bruggen ende twee schoone wel betimmerde neerhoven”. In de loop van de achttiende eeuw ondergaan zowel hoofdburcht als voorburcht een flinke renovatie en van de drie optrekkende bruggen blijft dan slechts één ophaalbrug over. De tweede en derde brug worden vaste bruggen met gemetselde togen, maar het grachtenpatroon met de ‘binnengracht’ die de hoofdburcht scheidt van de voorburcht blijft tot kasteelheer Scheidius (1869-1880) in stand.
In 1872 geeft Scheidius opdracht aan de Bossche kunstschilder Henri Knip (1819-1897) om het door de kasteelheer gerestaureerde en in de oude luister herstelde kasteel vanuit verschillende invalshoeken te schilderen. Heel nauwkeurig kwijt de kunstenaar zich van de hem gestelde taak. Dankzij de gemeentelijke verwerving op een veiling bij Christies in Amsterdam (1990) van drie van de vier door Knip gemaakte schilderijen, kan iedereen zich daarvan vergewissen in de stijlvolle trouwkamer van het Gemertse gemeentehuis.1 In opdracht van de gemeente werd van de ontbrekende gouache aan de hand van foto’s van het origineel een reproductie gemaakt. Op al deze kostelijke schilderijen komt duidelijk tot uiting dat hoofdburcht en voorburcht in de tijd van Scheidius nog steeds door een gracht gescheiden zijn. Direct na de eigendomsoverdracht in 1881 moet daarin verandering zijn gebracht. Op de tekening van de jezuïetstudent Manni Sveinsson direct na de kasteelbrand in april 1883, zijn de beide overkappingen van de binnengracht gereconstueerd.2 In het linkerdeel ontstond de brand waardoor het hele hoofdgebouw uitbrandde.3 In de loop van 1884 wordt het wederopgebouwde hoofdgebouw met de bouwwerken in de binnengracht alweer opgeleverd.
De hiernavolgende fotoreportage laat vanuit verschillende invalshoeken zien wat er sedertdien in die oude binnengracht allemaal is gebouwd, gesloopt en opnieuw gebouwd.
NOTEN:
1. L.C.J.M. Rouppe van der Voort, Ge-knip-t voor Gemert, in: Gemerts Heem 1990 nr.4, p. 108-114.
2. Paul Verhees, Gemerts kasteel op IJsland, in: Gemerts Heem 1999 nr.3, p.1-9.
3. Ton Thelen, Soevereine Heerlijkheid Commanderij Gemert, 2009, p.136-138.
Bekijk PDFGH-2011-03 Uit het oud-rechterlijk archief van Gemert (5)
UIT HET OUD-RECHTERLIJK ARCHIEF VAN GEMERT (5)
Simon van Wetten
In de vorige aflevering hebben we al nader kennis gemaakt met drossaard P.A. de la Court. Het was, als we het oordeel van sommige zijner dorpsgenoten mogen geloven, niet de meest prettige man. Maar ja, hij vertegenwoordigde natuurlijk het gezag. En gezag en Gemert …
1762
Dure bajesklanten
Het jaar na zijn intensieve naspeuringen naar de daders van de aanslagen op zijn leven en de verspreiders van het opruiende gedicht stond drossaard Peter Adriaan de la Court weer voor een hele andere klus. Hij had twee zwervers opgepakt en in de gevangenis gezet. Het betrof een echtpaar en ze kwamen uit Wezel. Daar hadden ze óók gevangen gezeten. Blijkbaar hoorden deze Tonij Coopen en zijn vrouw Lena tot een grotere groep, want de stadhouder van Den Bosch had eveneens drie zwervers uit Wezel in het cachot zitten.
‘Als we jouw gevangenen eens confronteren met die van mij?’
Een lumineus idee! Wel zat er het nadeel aan vast dat als je met twee gevangenen op een kar in één dag op en neer naar ‘s-Hertogenbosch wilt, je al héél vroeg moet vertrekken. Dat vond de drossaard geen probleem, hij ging zelf toch niet mee. En zo zijn Tonij en Lena Coopen op 2 september, om 1 uur ’s nachts, stevig geboeid op een kar gezet en onder begeleiding van vorster, schutter en vrijschut, de totale Hermandad van Gemert, naar Den Bosch gedokkerd.
Er is halt gehouden en iets verteerd in Veghel en Berlicum. Zo’n reisje moet tenslotte wel een beetje leuk blijven. ’s Middags in Den Bosch werden alle gevangenen tegenover elkaar gezet. Kijk, het had toch nut, zo’n confrontatie, want bij de Bossche gevangenen bleek de zoon van Tonij en Lena te zitten, Clemens. Het was dus één grote bende.
Ook bij de retourrit zijn Berlicum en Veghel aangedaan. Onderweg was Lena al behoorlijk onpasselijk geworden, maar terug in de gevangenis van het Gemertse kasteel werd ze pas echt ziek. Zo erg dat er eerst de chirurgijn en later zelfs een dokter bij moest worden geroepen. Zou er toen een eind zijn gekomen aan haar zwervend bestaan?
1769
Slechts gekleed in borstrok
Wat een fantastische vrouw is die Annemarie van de Vossenberg! Strijdt voor eerherstel en recht en laat zich niet ontmoedigen door een misselijkmakende combine tussen de wereldlijke en geestelijke overheid. Ze wéét dat ze gelijk heeft en de waarheid spreekt en trotseert de dreigementen en pesterijen van de handje-klap spelende drossaard De la Court – hij weer – en de alles behalve eerwaarde heer Dionisius van den Elsen. Ze procedeert dóór, ondanks haar geringe inkomen, totdat ze arm en berooid zal zijn. Maar liever sterven van de honger dan buigen voor de opgelegde leugen!
U bent benieuwd naar het verhaal? Hier is het.
Annemarie is nu 30 jaar. In haar jongemeisjesjaren is zij de dienstmeid van dominee Swildens geweest. Na drie jaar is zij met een prima getuigschrift naar Nijmegen vertrokken om bij de deftige familie Hofman van Somer in dienst te treden. Maar heimwee dreef haar terug naar Gemert en met de getuigenis vanuit Nijmegen dat ze daar eerlijk en
trouw haar werk had gedaan kon ze dienstmeid worden bij de eerwaarde heer Theodorus Roijackers, Rooms priester en proost van de St. Antoniuskapel in de Mortel. Het was daar prima werken, tot die fatale nacht in december 1763, die alles veranderde en negen maanden later leidde tot een verklaring voor de schepenen van Gemert. Vroedvrouw Jennemarie Tielemans getuigde dat zij op woensdagmorgen 12 september 1764 naar het huis van heer Theodorus Roijackers in de Mortel was geroepen. Daar heeft zij Annemarie van de Vossenberg aangetroffen, de dienstmeid van heer Roijackers.
‘Annemarie was grofzwanger. Dezelfde dag moest zij kramen, en in haar barensnood heeft zij verscheidene malen gezegd dat zij de naam van de vader niet kon noemen. “Maar wees er maar gerust op, vrouw Tielemans, het kind heeft een goede vader, het zal wel verzorgd worden en ik ook.” En ze voegde er nog aan toe dat heer Roijackers wel wist wie de vader was. In de avond werd het kindje, een dochter, geboren.’
Ook twee Mortelse buurvrouwen waren aanwezig toen Annemarie aan het bevallen was en haar dochter baarde. Annemarie had hen eerder op de dag al laten roepen omdat ze heel erge buikpijn had. Ze zijn er de volgende dag ook bij geweest toen het kindje werd gedoopt. Dat gebeurde bij heer Roijackers thuis. De buurtjes hebben nog aan Annemarie gevraagd of heer Dionisius van den Elsen de vader was. Annemarie ontkende dat niet.
‘Och Anna en Griet, zwijgt stil, het is een goede vader en het zal wel opgevoed worden en ik ook. Maar als ik de vader noem, dan zal ik niets krijgen.’
Ach, zie maar eens iets geheim te houden in zo’n dorp. Getuigen wisten te melden dat heer Dionisius drie ducaten aan Annemarie had gegeven. Een van die ducaten is op verzoek van Annemarie door buurvrouw Anna besteed voor de aanschaf van een deken en een rode doek voor het kind.
Geheimen in een dorp? Getuigen vertelden dat heer Dionisius een paar maanden geleden alhier onder de houten molen de pis of urine van Annemarie gevraagd en gekregen heeft om daarmee naar de dokter in Helmond te gaan.
Drie Gemertse schepenen begaven zich op verzoek van drossaard De la Court naar het huis van de heer Theodorus Roijackers. Ze hebben daar met Annemarie, met het kind in haar arm, gepraat. Zij was haar zinnen, memorie en verstand wel meester en heeft verteld dat kapelaan Dionisius van den Elsen ergens rond de 10e december van het vorig jaar hier in het huis van de heer Roijackers heeft gelogeerd. Hij is ’s nachts uit zijn bed opgestaan en naar het bed van Annemarie gekomen, zonder broek. Hij had alleen een borstrok aan. Hij heeft haar vleselijk gekend en is nadien weer naar zijn bed gegaan. Later bleek dat Annemarie zwanger was.
Twee maanden geleden is heer Dionisius weer hier aan huis gekomen en heeft haar water of urine in een fles meegenomen om daarmee naar een dokter te gaan. Twee dagen nadien is hij weerom gekomen, met een flesje met medicijnen en een doosje met pillen. Omtrent Onze Lieve Vrouwe-Assumptiedag is hij andermaal gekomen, ze hebben het over de vleselijke conversatie gehad en hij vroeg weer om haar urine.
‘Kom vanmiddag daarmee naar de houten molen.’
Dat deed Annemarie en daar zei hij tegen haar dat als zij zich niet goed voelde (hij bedoelde: als ze zeker wist dat ze zwanger was) ze uit de Mortel moest weggaan.
‘Waar naar toe? Ik heb geen geld.’
Toen gaf hij drie ducaten.
‘Maar als je niet moet kramen, dan moet je dat geld teruggeven.’
Omdat Annemarie dus erkende dat zij met een priester had geslapen, gaf zij impliciet een ontuchtige handeling toe. Want vrijen met een geestelijke was ontuchtig en werd gezien als een criminele handeling. Dat kwam haar uiteindelijk op drie maanden in de gevangenis te staan, op water en brood.
De eerste tijd na de geboorte van het dochtertje ontkende Dionisius het vaderschap niet. Het keerpunt in die houding werd bereikt toen het meiske in Nuenen, waar Annemarie juist een betrekking had gevonden, plotseling overleed.
Extract uit het doodsboek van Nuenen:
“Op 29 september 1764 is begraven het onecht kind van Annemarie van de Vossenberg en zegt daar de vader van te zijn mijnheer Van den Elsen, Rooms priester te Gemert.”
Die notitie deed de alarmbellen bij de hogere kerkelijke overheden rinkelen. Kapelaan Dionisius van den Elsen werd door zijn meerderen gemaand de praatjes dat hij de vader van dat kind zou zijn, uit de wereld te helpen. Hij riep de hulp van de drossaard in en samen zetten zij Annemarie onder druk om haar eerdere verklaringen omtrent de vader van haar kind te herroepen. Gelukkig liet het dappere vrouwke zich niet kisten. Zij bleef standvastig en stak bovendien haar teleurstelling over de vader van haar kind niet onder stoelen of banken.
‘Heer Dionisius blijkt een schijnheilige biechtvader, een verleider zijner schapen. Hij tracht liever de wereld quasi de mond te stoppen.’
Ook stelde Annemarie dat de kapelaan voor de Schepper van het geheel, die alles weet, te zijner tijd verantwoording zou moeten afleggen. Uitdrukkelijk liet zij weten geen hoer te zijn en altijd eerlijk en trouw geleefd te hebben. Zij vond dat zij zwaar genoeg was gestraft door het verliezen van haar eer. Ook wees zij op het Echt-Reglement der Heren Staten-Generaal der Verenigde Nederlanden, waarin in artikel 86 staat: “Zo wie een eerbare jongedochter, minder- of meerderjarig zijnde, met schone woorden van trouwbeloften of anderszins iets wijsmaakt, haar verleidt en door de bijslaap in haar eer krenkt en defloreert, is gehouden te doteren en te betalen een boete van 100 gulden.”
Ja, een zo weerbare vrouw, die moest blijkbaar harder aangepakt worden. De drossaard kreeg de schepenen zover dat zij een voor Annemarie nadelig vonnis wezen. Zij diende de eerstvolgende gerechtsdag te verschijnen en te verklaren dat zij de kapelaan onterecht had beschuldigd van vleselijke conversatie met haar te hebben gehouden en dat zij vervolgens zijn naam als vader van haar kind in Nuenen moest laten royeren, hem om vergiffenis moet vragen en moest zeggen dat zij hem kende als een man waarvan niets dan eer en deugd viel te zeggen. Bovendien moest zij een boete van vijftig gulden betalen ten profijte van de Heilige Geest alhier, en de kosten van justitie betalen.
Annemarie weerde zich in een officiële dupliek. Daarin stelde zij nog maar eens dat een priester, een Godgewijd persoon, haar verleid en in haar eer gekrenkt had.
‘Wat is beklagelijker: een schaap, of een herder aan wie het toezicht door de Aardsopperherder toevertrouwd werd, en die zijn herdersstaf misbruikt, door in de verleiding te onderrichten?’
Of de dubbelzinnigheid in haar vraag ook zo bedoeld was? Feit is dat Annemaries betoog eindigde met een hoogstaande sneer richting drossaard De la Court. Die had nogal hatelijk voorspeld dat zij niemand zou kunnen vinden die borg zou willen staan voor haar eerlijk en juist leven. Annemarie moest in deze denken aan het spreekwoord: Honi soit qui mal y pense. Schande over hem die er wat kwaads van denkt!
Onze Annemarie – jawel, we hebben haar in de armen gesloten – weigerde het Gemertse schepenvonnis te ondergaan en tekende appèl aan bij de schepenbank van ‘s-Hertogenbosch. In een brief aan de schepenen van die stad beschreef zij hoe zij het ongeluk had gehad door de verleidende taal en beloftes van Dionisius van den Elsen, Rooms priester te Gemert, zover gebracht te worden dat hij niet alleen vleselijk met haar heeft geconserveerd, maar dat zij ook door hem is bezwangerd en op 12 september 1764 in het kraambed is bevallen. Zij heeft vervolgens voor de schepenen van Gemert onder ede verklaard dat Dionisius van den Elsen de vader van haar kind was. Daarop is zij door de schout van Gemert rechterlijk vervolgd, omdat de vleselijke conversatie met een Rooms priester in zich een “crimen fornicationis” is. Zij is toen door de schepenen veroordeeld om enige tijd op water en brood te zitten. Die straf heeft zij ook uitgezeten. Dionisius, van de waarheid van haar verklaring overtuigd, heeft twee jaar lang de praatjes verdragen en al die tijd geen discipelen in rethorica, het vak dat hij op de Latijnse school onderwees, les gegeven. Omdat hij zich niet van de blaam zuiverde, is hij door de geestelijk rechter op 13 juni 1766 uit zijn ambt verwijderd. Blijkbaar heeft hij toen de moed voor de onbeschaamdheid gevonden om haar, Annemarie, voor de schepenen van Gemert te laten roepen en haar te betichten van pretense injurie, hem zogenaamd door haar aangedaan, omdat zij hem na het overlijden van haar kind te Nuenen in het doodsregister aldaar als de vader had vermeld. Zij heeft hem toen tegenover de drossaard van Gemert ook een “schijnheilige biechtvader en verleider der schapen” genoemd. Annemarie heeft zich genoodzaakt gevoeld om zich tegen de goddeloze handelswijze van de eiser te verdedigen. Omdat zij slechts een dienstmaagd is, is zij door de procedures tot uiterste armoede gebracht en toen zij geen kopie van de geschriften van de secretaris meer kon betalen, is zij niet meer in staat geweest om zich naar behoren te defenderen.
Het laatste levensteken van Annemarie komt van een Helmonds echtpaar. Jan Pieter van der Lith, gepensioneerd sous-luitenant ten dienste van dit land, en zijn vrouw Elisabeth Walkaert getuigden dat Annemarie ruim een half jaar bij hun vader, de heer Chrstoffel Walkaert, predikant alhier te Helmond, had gediend.
‘En nu woont en werkt zij alweer drie maanden bij ons voor dienstmaagd. Zij heeft altijd getrouw, eerlijk en onbesproken gedrag vertoond. Zij kent grote armoede, heeft nauwelijks méér bezit dan de kleren aan haar lijf …’
Noot van de redactie: Wilt u aanvullend nog meer lezen over Annemarie van de Vossenberg. Peter van den Elsen schreef over deze kwestie aan de hand van voornamelijk Beek en Donkse protocollen in Gemerts Heem 1996 (nr.3) onder de titel: “Priester Van den Elsen op vrijersvoeten”. Annemarie zocht ook in Beek en Donk haar recht. Er is een getuige die door Dionisius werd benaderd om met Annemarie te trouwen en tegen een geldelijke tegemoetkoming te bekennen dat niet priester Dionisius maar dat hij de vader was van het kind.
Bekijk PDFGH-2011-03 Stippelberg verklaard
STIPPELBERG VERKLAARD
Jacques van der Velden
Vogelvlucht. Bekijken we het gebied Stippelberg van een grote hoogte dan zien we dat het gebied Hoogen-Aarle met Kivitsbraak aan de Peelrandbreuk en Stippelberg aan de Storing van Milheeze ligt. Deze gebieden liggen ten westen van deze breuken. Verder hebben ze gemeen dat ze relatief hoog liggen. Woorden in toponiemen zoals berg en hoog bevestigen dat. De westenwinden die het stuifzand meevoerden hebben het zand opgestoven tegen de breukranden. De Stippelbergse Paal waarin ook het woord berg voorkomt hoort volgens mij bij het gebied aan de Peelrandbreuk. Om het woord Stippelberg te verklaren maak ik daarom een onderscheid tussen de grenspaal Stippelberg en het gebied Stippelberg.
Landschap. Volgens de kadasterkaarten van Gemert en Bakel uit 1832, liepen er vroeger vanuit De Mortel landwegen richting Venray en Milheeze. Samen met de weg Milheeze-Oploo in het oosten, omsloten ze een groot heidegebied met stuifduinen. De huidige bossen zijn pas tussen 1890 en 1950 ten behoeve van houtproductie aangeplant. Dit is het gebied Stippelberg dat zich op de Peelhorst bevindt. De Storing van Milheeze, een zijbreuk van de Peelrandbreuk, loopt dwars door het gebied. Deze Milheezer breuk is duidelijk in het landschap zichtbaar. Op het natte hoger gelegen gebied ten oosten hiervan zijn wijstgronden aanwezig. Hier en daar zijn daarom grote brokken ijzeroer aan de oppervlakte zichtbaar. De grenspaal Stippelberg markeerde de oude grens Gemert-Bakel. Hij stond ten oosten van de hoeve Hoge-Aarle. Het gebied is niet te typeren als een stuifduinen gebied. De Hoogen-Aarle en Kivitsbraak zijn wel duidelijk hoger gelegen. De Snelle Loop vond zijn oorsprong in het Witte Ven, dat iets ten oosten van de grenspaal heeft gelegen. Deze beek stroomt naar het westen en verlaat de Peelhorst, waar zij tussen Hoogen-Aarle en Kivitsbraak door loopt. Het hele gebied is al vroeg in cultuur gebracht, waardoor van het oorspronkelijke landschap alleen nog maar de genoemde hoogteverschillen terug te vinden zijn. Zowel in de steentijd als vanaf de middeleeuwen is in deze buurt bewoning geweest.
Naamgeving.
De kadasterkaart van Bakel, Sectie A 06 van 1832, heet De Stippelberg en is een gebied met zandbergen in het noorden van Bakel, dat daarop met Stippelberg wordt aangegeven. Op de droge gronden ten westen van de Milheezer breuk hebben zich stuifduintjes of stippels gevormd. Boven op de breukrand, waar de wijstgronden liggen, zijn hogere stuifduinen ontstaan. Net als bij de vorming van duinen aan zee, bleef hier het stuifzand plakken aan de natte wijstgronden 2. Een van de hoogste duinen, bij het kadaster meetpunt Lange Juffer Stippelberg genoemd, heeft nu de bijnaam “D’n Blikken Emmer”. Dit was het uitgangspunt waarmee de hele Bakelse Peel in kaart werd gebracht. De grenspaal op de grens Gemert-Bakel wordt Stippelbergse Paal genoemd. De kadasterkaart van Gemert, Sectie C 06 van 1832, heet De Heide, waarop de paal staat aangegeven met Borne dite Stebergse Paal. In het dialect spreekt men van steberg of stíberg, waarmee de grenspaal en het gebied Stippelberg wordt bedoeld.
Historie. In een vorig artikel heb ik al verwezen naar de ‘Geemerdtsen Stebarchse Pael’ 3. Alhoewel het een grensgeval is, is Stebarch toch wel een Gemerts toponiem te noemen, zeker als de pael en de kerk van Geemmert samen op een plaatje staan, maar ook omdat deze naam tot het gebied Hoogen-Aarle en Kivitsbraak gerekend kan worden. De oudste schrijfwijzen van deze grenspaal zijn achtereenvolgens Stegeberghs pael 1434, Stebberchs pael 1544, Stebarchse pael ±1600, Steeberch pael 1655 en Stippelbergse paal 1812 4. De oudste schrijfwijzen van het gebied Stippelberg komen uit akten van 1777 5 en 1894 6, waarin Stipberg wordt geschreven.
stegeberg |
|
|
*steegberg |
g |
Steeberg |
stebarg |
stebberg |
*stíbberg |
|
Stipberg |
stippelberg |
|
*stíp berg |
p |
Tab.1 Schrijfvarianten van Stippelberg (vet gedrukt)
Samenhang. In tabel 1 zijn de verschillende varianten gerangschikt. De ch en gh op het einde van een lettergreep heb ik vervangen door g. Deze spelling was gebruikelijk om een verscherpte keelklank aan te geven. De cursieve namen met ster zijn *constructies en in de laatste kolom staat de letter die exclusief is voor de varianten op dezelfde regel. Ik denk dat we hier te maken hebben met een samenstelling van twee woorden. Het eerste woord verliest de g zoals dat ook gebeurt in de uitspraak stiebeuwgel ‘stijgbeugel’ in het dialect van Kempenland 7. Een van de typische kenmerken van het Oost-Brabants is de verkorting, zoals in wátter-water, hímmel-hemel maar ook Gímmert-Gemert 8. Van e naar í is daarbij in ons geval een logische wisseling van klinkers, want het verkleinwoord voor steeg ‘landbouwweg’ in het Gemerts dialect klinkt als stígje 9. In het dialect sprak men vroeger van steberg of stíberg. Volgens het Middelnederlandse woordenboek (1200-1500) is barch met a zoals in Stebarch ook een variant van berg. Hiermee denk ik de overgang van steeberg, stebarg, stebberg naar de door mij veronderstelde uitspraak *stíbberg te hebben verklaard. Zoals de uitspraak *stíbberg kon ontstaan door het verlies van de g denk ik dat *stíbberg ook kan ontstaan uit stipberg door verlies van de p. Dan is het mogelijk dat zowel de grenspaal Stippelberg als het gebied Stippelberg werden uitgesproken als *stíbberg, wat in ieder geval niet strijdig is met de uitspraak steberg of stíberg in het dialect. De jongere varianten met p kunnen ontstaan zijn uit *stíbberg, dat gearticuleerd uitgesproken klinkt als *stíp berg, vergelijk uitspraak ik hep ‘ik heb’. Een b op het einde van een lettergreep krijgt door verscherping de klank van een p. En de variant met stippel kan gezien worden als stip met verkleiningsuitgang -el. Echter, ik heb geen afleidkundig (etymologisch) verband gevonden tussen de woorden stege, steeg en stip, stippel. De varianten met p kunnen ook totaal nieuwe woorden zijn die gebaseerd zijn op elementen in het landschap.
Betekenis. Na wat zoekwerk ben ik tot de conclusie gekomen dat stege van de basis van het werkwoord stijgen komt. Stijgen betekende oorspronkelijk ‘gaan in het algemeen’, maar is verengd tot ‘in de hoogte gaan’. Ook het woord steil is een afleiding bij de wortel van stijgen. In het Oudnederlands (voor 1200) betekende steyga ’trap’ en in het Middelnederlands stege ‘steile weg, helling’ 10. In het huidige Nederlands betekent steeg ‘nauw straatje’ en in het Gemerts betekent steegt ‘landweggetje’. Allemaal woorden die afgeleid zijn van de wortel van het sterke werkwoord stijgen, steeg, gestegen. De Duitse familienaam Steiger voor wie woont aan een Steige ‘steil hellende straat’, is verwant aan de Belgische familienamen Steghers, Van der Stegen, In de Steeg, Steege, Steger, Steychman, Stegeman, Steegmans en Stigman 11. In het dialect is berg te beschouwen als enkelvoud bèrg ‘berg’, maar ook als meervoud bèèrg ‘bergen’ 12. Uit dit alles concludeer ik dat oorspronkelijk stegeberg ‘steile berg(en)’ betekent
Volksetymologie. Het zoeken naar de herkomst van woorden is van alle tijden, de grondslag voor etymologie als wetenschap daarentegen is pas aan het eind van de 18e eeuw gelegd. Het woord stip is volgens deze wetenschap verwant met stijf en stift en betekent ‘punt, spits’, dus de naam stipberg betekent ‘puntberg, spitsberg’ 13. Voor het gemak gebruik ik verder alleen de betekenis ‘punt’. De ontwikkeling van Stegeberg ‘steile berg(en)’ naar Stipberg ‘puntbergen’ en Stippelberg ‘puntige bergjes’ is een vorm van volksetymologie, omdat er geen wetenschappelijk etymologisch verband bekend is tussen stege en stip. Een minimale klankwijziging van het onbegrepen woord *stíbberg krijgt met Stipberg weer een vertrouwde betekenis. Aan de andere kant is het ook mogelijk dat *stíbberg uit een nieuw woord Stipberg is ontstaan, dat alleen een relatie heeft met het landschap. Dit zou heel goed kunnen, want de vorm stipberg ‘puntberg’ voor de grotere stuifduinen lijkt mij heel passend. De vele stuifduintjes die als stipjes of stippels in het gebied voorkomen hebben dan vermoedelijk model gestaan voor de keuze stippelberg met verkleiningsuitgang -el. Het onafhankelijke toponiem Stippelberg bij Westerlo ondersteunt die gedachte denk ik.
Elders. In Uden op het Achters Loo komt het toponiem steeuwicht voor. Steeuwicht wordt uitgesproken als stuwicht 14. Het eerste deel van het samengestelde woord wordt in verband gebracht met het werkwoord ‘staan’ en het tweede deel met het woord weech ‘wand’. De verklaring steeuwicht ‘staande wand of stuwwand’ wordt ondersteund door het landschap. De Steeuwicht noemt men de moerassige hooggelegen weilanden of wijstgronden die daar aan de Peelrandbreuk zijn gelegen. In de helling tussen hoog en laag komt een ondoorlaatbare verticale wand van klei en ijzeroer voor. Dit is de staande wand of stuwwand die verhindert dat het water naar het lager gelegen terrein afvloeit. Ik zie veel gelijkenis met het eerste deel van steeberch waarbij ik veronderstel dat de u in steeuwicht onder invloed van de w is ontstaan. Mogelijk gaat het hier dus ook om stegeweech > steeweech > steeuwicht ‘steile wand’, wat volgens mij de situatie prima beschrijft. In de omgeving van Steegberg bij Sevenum (Nederland, Limburg) en Stippelberg bij Westerlo (België, Antwerpen) hebben zich ook stuifduinen gevormd. Dit zullen ook vormen van de toponiemen Stegeberg en Stippelberg zijn.
Conclusie. De grenspaal Stippelberg oorspronkelijk Stegeberg klinkt in het dialect als *stíbberg, maar het gebied Stippelberg oorspronkelijk Stipberg klinkt hetzelfde. In het dialect geschreven als steberg 15 of stíberg. Stegeberg verliest zijn g en Stipberg verliest zijn p waardoor het uiterlijk vrijwel identieke woorden worden. Door verkorting kan steberg ook stíberg worden, waardoor de woorden volledig identiek klinken. De ontwikkeling Stippelberg volgt later en wordt dan de gemeenschappelijke naam voor alles. Dit kan allemaal gebeuren omdat in het gebied rond de grenspaal Stippelberg geen ‘steile berg(en)’ meer voorkomen en omdat het gebied Stippelberg nog wel ‘puntbergen’ en vooral ‘puntige bergjes’ heeft die als stippels in het landschap liggen. Bovendien is er een afdoende volksetymologische verklaring die het mogelijk maakt dat *stíbberg ook *stíp berg kan worden. Meervoud bergjes voor het gebied en enkelvoud berg voor de paal lijkt mij juist. Stippelberg betekent dus puntige bergjes, maar deze naam is ten onrechte ook aan de grenspaal gegeven. De naam hiervan zou Stegeberg met als betekenis steile berg moeten zijn. Deze opmars van de naam Stippelberg lijkt overigens niet te stuiten, want op dit moment wordt hiermee in publicaties en rapporten al het gehele boscomplex Bakel, Milheeze en De Rips, inclusief Beestenveld en Nederheide aangeduid. En met de nieuwe golfbaan Stippelberg, compleet met schuilhutjes in de vorm van stippels 17, is dat gebied al weer groter geworden. Het is bijna voorspelbaar dat de populariteit van golf en deze naam ertoe zal leiden dat eerdaags op het internet serieus gesproken wordt van Gemert gelegen aan de voet van de Stippelberg.
Afb.7 D’n Blekken Emmer 18.
BRONNEN:
Boeken en Internet.
1 http://watwaswaar.nl/#bg-Ho-6-1-1v-1-3o4O-1DyS—jlK Kadasterkaart Afb.1
2 http://www.ivn.nl/docs/200912190031083153.pdf Waterschap De Aa, Brabantse wijstgronden in beeld.
3 Jacques van der Velden, Landmeer verklaard, GH jrg.51, 2009, nr.2, pag.19.
4 Jan Timmers, Langs de Palen ‘De grens in de Peel’, GH jrg.39, 1997, nr.1, pag.26-27.
5 Raad en Rentmeester Generaal der Domeinen, BHIC toeg.nr.9, inv.nr.43, fol.170, 1777.
6 Notaris Karel Theodorus van Riet Deurne, inv.nr.114,akte nr.96, 27-6-1894, koop 15.
7 Cor Hoppenbrouwer, De taal van Kempenland, lemma stiebeuwgel < stiejge.
8 Jos Swanenberg, ’t Gímmers: dialect op een driesprong, GH, jrg.44, 2002, nr.2, pag.15.
9 Wim Vos-Martien van der Wijst, Gemerts Woordenboek, lemma steecht, stíchje, pag.154.
10 http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/steeg1
11 Frans Debrabandere, Woordenboek van de familienamen, 2003, lemma Steegmans.
12 Wim Vos, Nééj Gímmerse Spèlleng (NGS) – deel 2, GH, jrg.43, 2001, nr.1, pag.16.
13 Etymologisch woordenboek van het Nederlands, onder hoofdredactie van dr. Marlies Philippa met dr. Frans
Debrabandere en dr. Arend Quak, 2004, Amsterdam University Press. Lemma: stijf.
14 Adriaan Sanders, De huizen en bewoners van Achters Loo, April 1993, pagina 9.
15 http://www.erfgoedgeowiki.nl/index.php?title=STIPPELBERG_PAAL
16 Sjang Hoeymakers, Houtvesterij De Peel. Afbeelding 99.
17 ED, Helmond Plus, Pag.28, donderdag 5.5.2011. Bij onweer in ondergrondse hut.
18 http://www.erfgoedgeowiki.nl/index.php?title=BLIKKEN_EMMER
Bekijk PDFGH-2011-02 Boterfebriekske, Tien Geboden en Vier Evangelisten
Ad Otten
Botterfebriekske, Tien Geboden en Vier Evangelisten
In het verleden werd aan huizen en ook aan percelen vaak een naam gegeven. Nadat in 1832 het kadaster werd ingevoerd was de behoefte daaraan met name voor percelen al veel minder. Elk perceel kreeg immers een eigen kadastraal nummer. Toen vervolgens ook nog eens officieel straat- en/of wijknamen en tenslotte huisnummers werden ingevoerd was er al helemaal geen noodzaak meer voor een huisnaam. De herbergiers bleven een eigen naamgeving voor hun etablissementen echter getrouw en zo bleven ook oude historische namen overal overeind. Zelfs werd nog heel lang nieuwbouw een eigen naam toebedeeld. In de Deel in Gemert vinden we daar kort bijelkaar een
drietal voorbeelden. Kort na 1900 besloten de boeren van Pandelaar en Deel tot de stichting van een coöperatieve Roomboterij (op handkracht) en zij noemden het fabriekje “De Eendracht”. Volgens het jaarverslag van 1902 werd er in de coöperatieve Eendracht in totaal 304.417 kg melk geleverd en dat er 11.003 kg boter werd verkocht op de botermijn in Eindhoven. In 1915 besloten de leden van ‘De Eendracht’ om samen met nog twee handkrachtboterfabriekjes, te weten “Natura” op Boekent-Oudestraat en “De Heibloem” aan Deel-Boekelseweg, de handen ineen te slaan en een Coöperatieve Stoomzuivelfabriek ‘De Eendracht’ te stichten tegenover het Sint Annakeske aan de weg naar Handel. ‘De Eendracht’ in de Deel werd toen omgebouwd tot woning maar de naam bleef tenminste als ”t Botterfebrieksek’ in de herinnering bewaard.
En dat men ook in de volksmond gevoelig bleef voor een karakteristieke benaming bleek wel toen in 1925 aannemer Klerks in de Deel tegenover de Zaanse molen De Bijenkorf een woningrij bouwde van maar liefst tien woningen. Het was de tijd van het Rijke Roomse Leven en binnen een mum van tijd kende iedereen in Gemert ‘De Tien Geboden’ en dat is tot op de dag van vandaag zo gebleven. En er werd zelfs wel eens gesproken van een elfde gebod maar dat gold de vier gangen in de woningenrij: “Gij zult de gangen open houden”. De woningnood was in Gemert van toen best groot en toen in navolging van aannemer Klerks, in 1928 bakker Johan van Eenbergen, pal naast ’t Botterfebriekse en schuin tegenover de Tien Geboden nog eens een rij van vier woningen liet bouwen werd natuurlijk ook deze woningbouw een naam toebedacht: ‘De Vier Evangelisten’, later ook wel genoemd ‘De Vier Waarheden’.
Bekijk PDF
GH-2011-02 Uit het oud-rechterlijk archief van Gemert (4)
UIT HET OUD-RECHTERLIJK ARCHIEF VAN GEMERT (4)
Simon van Wetten
1761
De platte kant van de degen, daar kunnen wij niet meer tegen
Woede. Gramschap. Razernij. Vraag niet aan drossaard De la Court welke vorm van boosheid zich meester heeft gemaakt van zijn gemoed, want dat is moeilijk kiezen voor de man. Hij wil bovendien helemaal niet kiezen. Hij wil de daders. En wel nu, meteen, direct! Het gezag in het algemeen en met name zíjn gezag is ernstig aangetast.
Inderdaad, er gistte iets in Gemert. Ook in de hoofdkwartieren van de Balije Alden Biesen werd men de broeierige sfeer in de Commanderij gewaar. Dat werd geïllustreerd door een brief aan de schepenen van heer en meester Otto Colen, advocaat en Raad van de illustere Duitse Orde, als gemachtigde van de hooggeboren heer Ulrich Leopold, landcommandeur.
‘De heren schepenen worden vanwege verscheidene gruweldaden en delicten in dit lopend jaar 1761 te Gemert gepleegd, uitdrukkelijk verplicht deze daden te onderzoeken.’
Wat was er in hemelsnaam aan de hand? Het leek wel of de patriottenbeweging het banhek bij de Snelle Loop was gepasseerd en de bevolking van Gemert uit de letargie van de altijd durende en onvoorwaardelijke gezagsgetrouwheid wakkerschudde.
‘Daar is een gestaag groeiend klagen en murmureren en preutelen van de gemeentenaren alhier!
Grote woorden als ‘democratische verlangens’ en ‘zich afzetten tegen de regentenkliek’ zijn te hoog gegrepen en te voorbarig, maar het volk van Gemert roerde zich wel en durfde zelfs hardop vraagtekens te zetten bij sommige van de door de schepenen of de commandeur opgelegde verplichtingen. Met name het ’s nachts wacht moeten lopen was een doorn in menig oog.
‘We moeten een advocaat of kundig iemand naar Zijne Hoogwaarde Excellentie sturen om hem te melden hoe gevaarlijk het wachtlopen is. Zeker nu ’s avonds laat de patrouilles bij het Boterhuis samen moeten komen. Toen bij het wachtlopen de mannen nog in hun eigen buurt konden blijven was het veiliger en werd de gehele gemeente toch goed bewaakt.’
Maar wat had dan drossaard De la Court zo in zijn ziel geraakt?
‘Enige kwaadaardige booswichten hebben zich op 8 juni niet ontzien om omtrent 2 uur in de nacht een of meerdere kogels met een geweer of snaphaan af te schieten door het venster van de kamer waar de drossaard en diens vrouw en kind sliepen. Niet alleen dat, maar daarenboven is getracht een geheel oproer onder de ingezetenen van Gemert te veroorzaken, en de schepenen en regeerders als schelmen en dieven af te schilderen, blijkens de vier briefjes die op 13 september ’s nachts op verscheidene plaatsen en deuren zijn geplakt en door de schutter op last van de drossaard zijn verwijderd.’
Zekere Jan de Willem Penninx, in de wandeling den Langen genaamd, had in het dorp en zeker ook bij De la Court de naam en faam degene te zijn die door het venster van de drost had geschoten. Daarnaast was het zonneklaar dat ene Dirk Jansen Laarmans met vreugde en ijver de opruiende briefjes naar alle kanten had verdeeld en voorgelezen, zowel te Gemert als te Handel. Ja, ook aan buijtenslandse menschen!
Voor de drossaard was er geen twijfel mogelijk. Jan de Willem Penninx had door zijn raam geschoten. Die regelrechte moordaanslag zou hij vergelden, koste wat kost. De drost had het al vaker aan de stok gehad met Jan de Willem. Telkens als hij als gezagsdrager iemand arresteerde en opbracht naar het kasteel, was Jan er als de kippen bij om daartegen te protesteren en beledigende woorden naar de drost te roepen. Al twee keer had De la Court aan Jan met de platte kant van zijn degen een corrigerende mep verkocht en de daardoor ontwaakte wraakzucht in die man was natuurlijk het motief om bij hem, de drossaard van Gemert, door diens slaapkamerraam te schieten!
Maar ja, dat moet dan wel worden bewezen!
Zonder al te veel plichtplegingen – een verzoekje aan de schepenen of het mocht, meer niet – werd Jan de Willem Penninx gearresteerd en in de gevangenis van het kasteel gesmeten. Een eindeloze reeks van verhoren zou volgen. Jan bleef ontkennen en ondertussen gebeurde er wéér iets dat de ondergrond van de Commanderij deed schudden!
In de nacht van 12 op 13 september, tussen 1 en 2 uur kwamen enige wachtlopers van patrouille terug en meldden dat er briefjes hingen, terzijde van de kerkboog, op de deuren van schepenen Jan Roijackers en Willem van de Laer en ook op de deur van schepenpresident Martinus van Gemert. De zoon van de president, Jan, was één van de nachtwachters en had zo’n briefje in zijn zak gestoken en toen hij thuis kwam aan zijn vader, die nog op bed lag, voorgelezen. De tekst luidde:
“Over de heren. Hoe kan het land zo verkeren
dat men schelmen en dieven moet eren die ons land regeren?
De president met zijn schepenen weten voortaan
dat zij naar de duivel moeten gaan
Omdat zij onze gemeijnt zoveel te kort hebben gedaan
Maar nu zijn we met ons zessen
En wij dragen lange messen
Daarom, eer de maand zal zijn vergaan
Zo zal ’t er voor de drommel nog anders gaan
En wie zal mij verklikken?
Want niemand weet dat als ikke.”
Toen de toch al zo geagiteerde drost de volgende morgen het briefje van Martinus van Gemert in ontvangst nam, sprong ie zowat uit z’n vel. Ha, hij zou die zes mannen wel krijgen. En vooral die ‘ikke’!
De zaken werden groots aangepakt. De Raad van de Duitse Orde, Otto Colen, kwam over om te helpen en er werden wekenlang getuigen opgeroepen en gehoord. Ruim honderd mensen kregen een oproep ter secretarie te verschijnen en leefden uiterst nerveus naar de dag van hun verhoor toe. Dokter Theodoor Aelders, nog maar 28 jaar, speelde daarbij een opvallende rol. Hij wist inmiddels van degenen die al aan de beurt waren geweest, precies welke vragen er werden gesteld. Hij bezocht de mensen die de volgende dag hun getuigenis zouden moeten geven, en bereidde met hen de vragen en te geven antwoorden voor. Zo ontstond het vaste stramien dat alle verhoorden bevestigden dat er misnoegen was onder het volk van Gemert, maar niemand kon (lees: wilde) daarbij de personen noemen die blijkbaar zo misnoegd waren.
Toch leidde de informatie die door dit massale getuigenverhoor werd verkregen tot de arrestatie van Dirk Janssen Laarmans. Terwijl hij in de gevangenis in zware boeien en banden zuchtte, schreef zijn vrouw volhardend, tot drie keer toe, brieven naar de schepenen om haar man, de kostwinnaar voor haar en haar gezin, toch alstublieft vrij te laten. Dirks detentie bracht haar en haar kinderen tot uiterste armoede en ellende.
Dat deze correspondentie wel indruk op de schepenen maakte, blijkt uit het feit dat zij Dirk onder voorwaarden uit zijn gevangenschap wilden ontslaan. Via de vorster werd dat op 15 juli 1762 aan de drossaard meegedeeld.
De la Court wierp tegen dat hij voor de rust, veiligheid en bevordering van een welgestelde policie opkwam, en dat Dirk een lasterlijk, allerschandelijkst en eerrovend geschrift onder het volk en tegen de regeerders had verspreid.
‘In plaats van het kwaad bij de geboorte te smoren, wordt het van dag tot dag meer aangekweekt. Dat leidt tot een moordkuil en schouwspel van geweld. Nee, het beste middel om verder onheil te voorkomen is de schuldige straffen!’
De drost bepleitte daarom de straf op te leggen die op het vergrijp stond, tien jaar verbanning en 200 gulden boete. Ook de proceskosten, 1626 gulden, moesten als het aan de drost lag, door Dirk Laarmans worden betaald. De negentien stuivers die bij de verkoop van enige goederen van Dirk waren opgehaald – niemand in Gemert wilde bieden, alleen de vorster – zetten ook geen zoden aan de dijk.
Nu ja, in zo’n geval wordt de boete omgezet in een lijfstraf.
‘De pretext van armoede mag geen voorwendsel tot verschoning zijn.’
De drossaard haalde het spreekwoord aan “Daar niet is, heeft de keizer zijn recht verloren,” en stelde dat zulks hier in Gemert niet opging. En verder was de drost van mening dat:
‘De lijfstraf een arme delinquent aangedaan niet zwaarder is dan de betaling van een boete in geld voor een gegoede, omdat de lage gevoelens van hun ziel en hun typische hardnekkigheid hen de lijfstraf met verachting doet aanzien.’
En de drost ging verder:
‘Misschien zou men willen zeggen dat die praktijk bij wrede Duitsers, bloedgierige Italianen en andere wraakzuchtige naties mogelijk gevolgd wordt, maar bij geciviliseerde naties geen plaats behoort te hebben. Het zou niet passen bij goedertierenheid, zachtmoedigheid en christelijk medelijden? Ach, ik zie dit als schijnbezwaren.’
Op water en brood zetten? Nee, ook dat vond de drossaard niet genoeg. Het feit dat Dirk één keer een verklaring had afgelegd en daarna vastberaden en telkenmale weigerde nog iets tijdens een verhoor te zeggen, had De La Court niet milder gestemd. Uiteindelijk werd Dirk berooid – z’n laatste schamele bezittingen waren hem immers ook nog afgenomen – over de grens van de Commanderije gezet en voor twaalf jaar verbannen.
En hoe verging het Jan de Willem Penninx? Zijn vader probeerde hem vrij te krijgen. De drost stelde dat het gepleegde vergrijp niet alleen tot een lijfstraf, maar zelfs tot de doodstraf zou kunnen leiden, zodat van de verzochte invrijheidsstelling geen sprake kon zijn. De schepenen besloten dan ook niet op het verzoek van vader Penninx in te gaan.
De voortdurende verhoren van Jan begonnen intussen steeds meer barsten in zijn verdediging op te leveren. De discrepanties die er tussen de beweringen van Jan en die van andere getuigen zaten, zouden hem wel eens de das – of de strop – om kunnen doen. Met name de reden die Jan had opgegeven voor het laten repareren van zijn snaphaan, vlak voor de aanslag, namelijk het voornemen om de hond van Lenard Alards van Dinther op de Verrehei dood te schieten, bleek niet te kloppen.
‘Ik ben op een avond, toen ik van Boekel afkwam, door die hond aangevallen. Dat beest deugt niet.’
‘Wat voor een soort hond is dat eigenlijk?’
‘Ja, dat weet ik niet, ’t was immers toen al donker.’
‘En hoe lang daarna heb je Lenard op het gedrag van die hond aangesproken?’
‘De volgende dag, op Vastenavond-zondag, ten huize van Peter Verbossen in de Deel bij het Sint Anthoniskapelleke.’
‘En zou Lenard er dus geen moeite mee hebben gehad als je die hond zou hebben doodgeschoten?’
‘Nee, Lenard vond ook dat het beest niet deugde.’
Maar Lenard bleek van niets te weten. Bovendien was zijn hond al anderhalf jaar dood!
De eerdere bedreiging van Jan aan het adres van de drossaard – hij zou hem wel eens onder diens kont schoppen – deed zijn zaak ook geen goed. En hij zou de dag na het schot door het raam van de drost hebben gezegd dat het nu nog een droge kogel betrof, maar dat er een natte kogel zou volgen!
Nee, voor de schout was het wel duidelijk. Maar: de confessie, de bekentenis van Jan ontbrak! En daarom bepleitte de drost de inzet van de torture, de scherpe examinatie. Martelen! Of de schepenen daarmee in willen stemmen? (Bron: Gemeentearchief Gemert-Bakel, RAG, no.77).
1761
Wist u dat …
Het ongekend breed georganiseerde getuigenverhoor, opgezet in de speurtocht naar de leiders en voortrekkers der oproerkraaiers, leverde terloops heel wat aardige dorpswetenswaardigheden op. Wist u bijvoorbeeld dat de welhaast lopende band-aanpak van de barbier en zijn knechtjes om de mannen te helpen die allemaal op zowat hetzelfde moment bij hem binnenkwamen om zich te laten scheren, de ‘scheerbaan’ werd genoemd? Die scheerbaan was natuurlijk dé roddelplek van het dorp. Voor de mannen dan toch. En wist u dat chirurgijn De Fost, in zijn behandelingen niet bepaald fameus als zachtaardig, de trotse eigenaar van een klavecimbel was en ’s avonds met een fluwelen aanslag de toetsen van dat instrument beroerde? En zegt ‘de koude pisse’ u iets? Het was de reden die verdachte Jan de Willem Penninx opgaf voor zijn afwezigheid op een bepaalde dag; hij moest steeds naar ‘het gemak’. Wist u dat de buijtenslandse mensen die tot schaamte van de Gemertse dorpsbestuurders hadden meegeluisterd naar het voorlezen van het protestgedicht, een Eindhovenaar en een man uit Venraij waren? En dat vrijwel alle verhoorde vrouwen een beroep opgaven? Er waren echtgenotes die letterlijk op de winkel van hun man pasten. Velen verdienden hun geld als spinster of spoelster, vlasklopster of naaister. “Wint haar kost met wassen en plassen” is een vaak gebezigde term, en er waren dienstmeiden, akkerbouwsters, herbergiersters en tenslotte ook een vroedvrouw en een vrouwelijke molenaar, een ‘mulderinne’. Sommigen gingen ‘op chique’. De vijftigjarige Christina van Gemert: ‘Ik hou compagnie met pintjes-gelag voor de principaalste ingezetenen.’
Wat u natuurlijk wel wist dat is dat de kermis een uiterst belangwekkend feest was. Niet alleen de eigen kermis, ook die van de buurdorpen hadden een vaste plek in het jaarritme van de Gemertse inboorlingen. Lichtpuntjes in een verder grijs bestaan! Op 15 oktober werd in Gemert de vogel geschoten en beproefden bijvoorbeeld veel inwoners van Erp hun geluk door hier een keer op de houten papagaai te komen schieten. En een week later toog men vanuit Gemert massaal naar Erp, want dan hielden ze dáár kermis en werd de Erpse vogel langzaam maar zeker en interlokaal aan splinters geknald.
Wat u ook wist, want dat is voor u altijd een geruststellende zekerheid geweest: Gemert beschikte over een nachtroeper. Gerard Brouwers vervulde deze belangrijke positie met passie, maar in de nacht van het schietincident heeft hij geen schot gehoord. Terwijl hij toch op het moment van de knal in de Haageik liep, driehonderd meter van het huis van de drost, die op de hoek van de Schoolstraat woonde. En terwijl in een ander huis in de straat Maria van de Vondervoort, die op dat moment haar kindje de borst gaf, door de plots zo ruw verstoorde stilte ineens geen stuwing meer had.
Wat u nog niet wist: er is al eerder een aanslag op De la Court voorbereid. Vrijschut Tonij Janssen bijgenaamd de Leemen Lieve Heer is één van de informanten. De drossaard kwam op een late avond uit Handel terug en werd in het Molenbroek opgewacht door Albert van Soenst alias la Fleurke uit Boekel, Jan de Willem Penninx en Jacobus van Duijnhoven. Ook de naam van Vreijns Tonis, hij woonde aan de Doonheide, werd genoemd. Ja, zelfs de naam van dokter Aelders is in dit verband gevallen! Getuige Jan Peters van Melis stelde over het opwachten van de drost door enkele personen in het Molenbroek letterlijk: ‘Het komt van of door de dokter dat zij met hun drieën de drossaard aan ’t Molenbroeck zouden opgewacht hebben.’
Toen de haan van het geweer werd overgehaald, heeft de drossaard gemaakt dat hij wegkwam. Hij herkende blijkbaar dat geluid van het op scherp zetten van de snaphaan en had het geluk dat het stikkedonker was.
Bekijk PDFGH-2011-02 Brouwerij Het Anker
BROUWERIJ HET ANKER
(dit is een vervolg op: “Meerdere Gemertenaren stammen ook af van Laurens Morees (Bavaria)” in Gemerts Heem 2007 nr.1)
Bertus van Berlo
In het eerste deel zagen we dat Carel Lucas Swinkels (van 1842) de brouwerij in Lieshout vaarwel zei. Hij trouwde een Gemertse en startte in 1880 een eigen brouwerij aan het Ridderplein (toen Kerkstraat geheten; het plein was er nog niet). En dat op de locatie ten zuiden van het Heerehuys, dat in 1880 overigens ook nog gebouwd moest worden. Het eerste deel over brouwerij ‘Het Anker’ eindigde in 1896, bij de geboorte van het tiende en jongste kind, Anna.
Dit tweede deel bestrijkt de periode 1896 – 1912.
Brouwer Carel Lucas Swinkels overlijdt
De Gemertse winkelier Theo van Berlo zette in Gemert zowel in 1896 als in het jaar daarna zijn handtekening onder een akte van de burgerlijke stand. Hij deed dat samen met de ambtenaar, tevens burgemeester, Frans Buskens. Hij tekende in januari 1896 bij de geboorte van het jongste kind Anna Swinkels, net als vader Carel Lucas. Anderhalf jaar later zet hij opnieuw met Buskens zijn handtekening onder een akte, maar nu onder de overlijdensakte van dezelfde Carel Lucas. 54 jaar oud zijnde is de bierbrouwer op zondag 20 juni 1897, ‘des namiddags om tien ure’, overleden. Hij liet vrouw en de nog acht levende kinderen na, waarvan de jongste anderhalf jaar jong.
‘Hij was rechtvaardig en onberispelijk onder zijn medemenschen’ , staat er op zijn bidprentje te lezen, ‘hij leefde voor God (en zijn huisgezin)’. Kennelijk was Carel Lucas al langer ziek, getuige de verdere tekst: ‘Mijne ongeneesbare kwaal wilde niet genezen; ik zocht den bijstand der menschen (der geleerden) maar er was er geen. Toen heb ik gezegd: Heere uw wil geschiede’; Carel Lucas Swinkels werd begraven op het kerkhof van de St. Jan, waar zijn grafsteen nog te zien is.
Carels’ vrouw Antonia (Tonna ) Swinkels – Van Lijssel (geboren in de Broekstraat) zou nu de spil van de brouwerij tegenover het kasteel worden. Voor haar was het overigens een tijd van verlies van familieleden. In januari 1895 overleed haar moeder; in 1897, op 13 februari, haar vader; op 18 februari in Lieshout haar schoonmoeder, in juni van dat jaar haar man en een jaar later, in 1898, haar broer Jan.
Uit de afwikkeling van de nalatenschap van Carel Lucas blijkt onder meer uit welke plaatsen producten voor de brouwerij in Gemert werden aangekocht. Zo kwam de hop onder andere uit Luik en Nürnberg; de gerst uit Veghel en Heeswijk; brouwerswaren uit Maastricht en Sittard; en likeuren, jenever en cognac (van de zaak van J. Pernot) van afzonderlijke adressen uit Den Bosch.
De Vlucht… en Het Anker
Enkele jaren voor de dood van Carel maakten Tonna en hij kennelijk nog volop plannen. Want gebrouwen bier moet ook afgezet worden. En wat is er mooier om dat te doen in eigen café´s? Wellicht daarom kocht en herbouwde Carel Lucas in 1893/94 aan de Heuvel (nr. 81) in Gemert het pand dat bekend is als ‘De Vlucht naar Egypte’.1 Het strategisch aan de weg naar Beek en Helmond gelegen huis is in die periode formeel verbouwd van werkplaats tot ‘woonhuis en stal’. En wel per juli 1893, volgens het register grondbelasting. Carel Lucas Swinkels koopt het onroerend goed van fabrikant Hendrikus van den Akker, die kort eigenaar is geweest. Vanaf 1904 is een J. v.d. Elsen de drankwetvergunninghouder van ‘De Vlucht…’ 2
Naast ‘De Vlucht…’ waren Carel en Tonna in 1897 ook eigenaar van het pand gelegen tegenover het kerkhof van De Mortel, op de hoek St. Antoniusstraat/Renseweg. Het is bekend als café Het Anker, dezelfde naam als die voor de brouwerij/café in Gemert gebruikt werd. Waarschijnlijk kende De Vlucht … of Het Anker ook een beugelbaan. Zo´n baan behoorde namelijk ook tot de nalatenschap van Carel-Lucas.
Bierbrouwster Tonna Swinkels -Van Lijssel
De vraag is wie er na de dood van Carel Lucas feitelijk de roerstok in de brouwerij hanteerde? Was dat het bestaande personeel? Tonna met haar 8 kinderen zal het toch niet zelf gedaan hebben? Kwam er hulp uit Lieshout? In ieder geval waren de kinderen nog te jong om de fakkel over te nemen. De oudste zoon, Frans, was net 15 jaar jong bij het overlijden van zijn vader. De feiten wijzen erop dat de brouwerij in ieder geval bleef voortbestaan. En Tonna en de kinderen bleven tot 1921 ook eigenaar van de Vlucht naar Egypte. Bij het regelen van de nalatenschap van haar man staat Tonna bij de kantonrechter omschreven als ´bierbrouwster en koffiehuishoudster´. Dus naast haar moederschap en de bedrijfsleiding was er nog het gastvrouwschap aan de Kerkstraat/Ridderplein. Ook uit een akkefietje met de ´Heeren Burgemeester en Wethouders´ aan het begin van de 20ste eeuw blijkt dat de brouwerij annex café gewoon in bedrijf is. Of was het een burenruzie?
Buurman burgemeester Buskens
Na het overlijden van Carel Lucas werd er naast de brouwerij namelijk een statig pand gebouwd (1899). Met als opdrachtgever/bewoner Frans Buskens. Die was vanaf 1886 tot maar liefst 1928 burgemeester van Gemert 3. Het pand staat er nog: het is het Heerehuys aan het Ridderplein. Tonna had sindsdien een buurman annex burgemeester.
Er kwam zelfs een formeel B&W-besluit aan te pas voor het stellen van ´nieuwe voorwaarden´ voor de exploitatie van de brouwerij van Tonna, (besluit van 4 april 1905). Ze mag een bij de brouwerij gelegen kuil niet meer vullen met ´schrobwater, spoelwater en ander vuil water uit de bierbrouwerij, mouterij of van elders afkomstig´. Ze moet een van harde stenen gemetselde put laten bouwen, met voldoende inhoud. Deze moet in goede staat gehouden worden en afgedekt met een houten of stenen dek. Hij moet ook op tijd geledigd worden, ´met wegvoering van den inhoud buiten de kom der gemeente.´ Mogelijk wil de burgemeester vanuit zijn slaapkamer niet meer de inhoud van de kuil (of te maken put) zien en/of ruiken.
Tonna laat de gemeenteheren weten dat deze vlieger niet opgaat. Vanwege ´de daaraan verbonden kosten en moeilijkheden´. Wel wil ze de kuil dempen en het water uit de brouwerij via een riool voortaan lozen op het riviertje De Rips. De verbinding met dit riviertje vindt plaats via een pijpleiding in of bij, in ieder geval evenwijdig aan de buitengracht van het kasteel. En dat richting wat nu Hoefpoort heet. Die kasteelgracht loopt nog pal voor Tonna´s pand, want het Ridderplein is nog niet aangelegd; de kasteeltuin heeft nog de oorspronkelijke omvang. Ze overlegt bij haar schrijven een plattegrond van het rioolsysteem en meldt dat zij van de ´Heeren Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant´ alvast vergunning heeft gekregen voor het leggen van buizen in de grond van de provinciale doorgaande weg. Ze verzoekt daarom beleefd om het besluit van 5 april in te trekken en toestemming te verlenen voor lozing op De Rips. Aldus gebeurt kennelijk op 8 augustus van 1905.
Op de plattegrond behorende bij de brief over het riool staat nog eens duidelijk aangegeven dat de brouwerij ook een café kent. Het is het vertrek dat links naast de voordeur ligt, dus rechts van de poort, als je met de rug naar het kasteel staat.
De Gemertse brouwerij kende overigens al een andere put. Deze waterput was met een loden pijp verbonden met de brouwerij; met een waterpomp van het merk Norton. De put met een doorsnede van 1,7 meter is ontdekt tijdens een archeologisch veldonderzoek op 20/21 oktober 2010.4 Zij zorgde voor een grote capaciteit aan schoon brouwwater voor de brouwerij. In de familie Swinkels ging het verhaal dat het Gemertse water toen beter was dan dat in Lieshout. 5 In en buiten Gemert moet nogal wat bier gedronken zijn gemaakt van water uit deze in 2010 ontdekte waterput.
Verkopen en kopen
Aan het einde van de 19e eeuw is Tonna´s ouderlijke boerderij aan de Broekstraat (bekend als “hoeve aan de Stinckert”) verkocht aan familie Groeneweg. Zelf koopt ze in januari 1904 het tegen haar huis aangelegen pandje van de erven Van Elten, met een stuk grond nabij het huidige Gelind/gemeentehuis. Het pandje van de Van Eltens werd in twee rondes in het openbaar verkocht. De eerste ronde vond plaats bij de andere buur van de Van Eltens, ´ten herberge van Petrus Leonardus van Berlo´.6 De tweede, finale ronde, vond plaats in de herberg van Tonna. Landbouwer Joost de Louw kocht formeel het pandje en de grond voor zowel Tonna als voor caféhouder en notarisklerk Peter van Berlo. De laatste kocht daarmee een erfdienstbaarheid af, terwijl het onroerend goed naar Tonna ging. In de jaren ’30/’40 van de vorige eeuw werd het pandje gebruikt als opslagruimte, terwijl op de binnenplaats een varken werd gehouden. Op de grond van dat huisje is in de jaren vijftig het huis Ridderplein 43 gebouwd.
In 1900 laat Tonna bij Het Anker in De Mortel woonruimte bijbouwen. Deze ruimte is bedoeld voor Frans van Zutphen, sinds 1899 exploitant van Het Anker. Voor die tijd waren de exploitanten familie Jansen (met koek- en broodbakkerij) en familie Van Hout-Geene.
Dorst: vooral jenever en ook bier
Voor de omzet van een brouwerij is het natuurlijk van belang dat de mensen dorst hebben. De Nederlander drinkt na 1800 vooral koffie, thee en jenever. In Nederland was rond 1900 de jenever kennelijk populairder dan in België, waar bier veel vaker genuttigd werd. Dit had ook te maken met de prijsverhouding tussen jenever en bier. Sinds 1863 kostte een glaasje jenever in Nederland evenveel als een pint bier. Terwijl het alcoholgehalte bijna het tienvoudige was. Het hoofdelijk jenevergebruik in Nederland was dan ook indrukwekkend. In het laatste kwart van de 19de eeuw: tussen 8 en 10 liter.
De (kerkelijke) acties tegen drankmisbruik in die tijd doen vermoeden dat de lokale situatie een ramp was. Er zijn cijfers bijgehouden over het hoofdelijk (zuiver) alcoholverbruik in Nederland (uit jenever, bier en wijn). In 1906 was dat 5 liter per persoon; in 1930 ongeveer 2½ liter: in 1935 circa 2 liter en in 1993 7 liter.
Einde twintigste eeuw dronk de Nederlander veel minder bier dan nu, mogelijk vanwege de populariteit van jenever. In het eerste deel van dit verhaal is al gemeld dat het bierverbruik per hoofd van de gemiddelde bevolking rond de eeuwwisseling is gestegen van 38 liter in 1890 tot ruim 42 liter in 1900; aan het begin van 1900 neemt het af. Het hoofdelijk bierverbruik in welvarend Nederland in het jaar 2000 was iets boven de 80 liter, dus het dubbele in vergelijking met een eeuw daarvoor.
Maar dat is toch weinig in vergelijking met onze zuiderburen, die internationaal aan de top staan. Zeker in de periode tussen 1900 en 1910 met meer dan 200 liter hoofdelijk bierverbruik per jaar.7 Het kan natuurlijk best zo zijn dat de Gemertenaren een ander drankpatroon hadden dan het gemiddelde in Nederland. Misschien was er wel sprake van “Belgische toestanden”.8
Gemert een ”natte” gemeente
In reactie werd in 1909 in Gemert een (katholieke) drankbestrijdersvereniging voor mannen opgericht, in 1916 gevolgd door een voor vrouwen. In Brabant legde men zelfs een verband tussen het drankmisbruik en de hoge kindersterfte. In de periode tussen 1874 en 1890 nam het aantal brouwerijen in Brabant toe van 186 naar 219.9 Ook Gemert stond in de eerste decennia van de twintigste eeuw bekend als een ´natte gemeente´; met ingang van 1922 werd vermoedelijk zelfs om die reden de kermis met twee dagen bekort.10 Gemert heeft een rijk horecaverleden en dat is alleen mogelijk bij voldoende gebruikers.11
Bij de koop van het pandje Van Elten aan het Ridderplein in 1904, was Tonna de 50 jaren inmiddels gepasseerd. Vraag is wat de rol van de kinderen werd bij de brouwerij en de cafés. Het ligt voor de hand dat de oudste zoon Frans, bijgenaamd ‘de rooije’ (Gemert, 1882 – Den Bosch, 1950), daar een belangrijke rol bij heeft gespeeld.
In 1908 slaat de 25-jarige zijn vleugels uit en trouwt met de 30-jarige Petra F. Groeneweg uit het Binderseind. Petra is een dochter van de koper van het ouderlijk huis van Tonna in de Broekstraat, kuiper Jan Baptist Groeneweg. Volgens een bron is het zelfs al het tweede huwelijk van Frans. Voor Tonna moet het een dag met gemengde gevoelens zijn geweest. Haar oudste zoon treedt in de voetsporen van zijn vader, die er niet meer bij is. Misschien daarom wel zijn onder andere de brouwende broers van zijn vader getuige bij zijn huwelijk: de 56-jarige Jan Swinkels uit Lieshout en de 52-jarige Janus Swinkels uit Schijndel. Zij staan op een groepsfoto uit 1908 die ter gelegenheid van het huwelijk wordt gemaakt. En wel op de binnenplaats van de brouwerij aan de Kerkstraat/Ridderplein in Gemert.
Zonen Frans en Cor brouwen in Hilvarenbeek
´De rooije´ blijft niet in Gemert. Al bij zijn trouwen woont hij formeel in Hilvarenbeek. Daar heeft hij brouwerij De Arend aan het Vrijthof overgenomen. Deze werd het jaar daarna stilgelegd en Frans werkt in 1909 in de andere, nabijgelegen, brouwerij De Roos, op de hoek Vrijthof/Wouwerstraat. In dat jaar komt ook Cor Swinkels, de tien jaar jongere broer van Frans (geboren in 1892, overleden in 1959), naar Hilvarenbeek om het brouwersvak daar te leren. In 1912 gaat Cor weer terug naar Gemert. Vermoedelijk om als begintwintiger thuis de ouderlijke brouwerij voort te zetten.12
NOTEN:
1. “De Vlucht..”aan de Heuvel (ter hoogte van de Hazeldonklaan) is in 1966 gesloopt. Bron: gemeentearchief Gemert-Bakel.
2. De Vlucht was begin 20ste eeuw het ouderlijk huis van de latere wijkverpleegkundige ‘zuster’ Van den Elzen, dochter van Jan en Mina van den Elzen-Baggermans-bron: A. van de Kimmenade-Beekmans Van Pesthuis tot Wijkgebouw, Gemert 1991 p. 96.
3. Van de Kimmenade-Beekmans, A., e.a. Tweehonderd jaar gemeente Gemert , Gemerts Heem nr. 4 , 1996.
4. Bink, drs. M., rapport “Gemert, ’t Gelind – De waterput van brouwerij ’t Anker.”, BAAC B.V., Den Bosch, maart 2011.
5. Karel Janssen (Swinkels ) Gemert in 2011, kleinzoon van Tonna en getogen in de brouwerij.
6 . De herberg van Peter van Berlo is gesloopt voor de bouw, in 1918, van de nieuwe Hanzebank aan het huidige Ridderplein (nu café de Veldwachter). Bron Ad Otten, Anekdotisch bankboek, Gemert, 2002.
7. Uytven, Raymond van, Geschiedenis van de Dorst, Leuven, 2007, pag. 252.
8. In de brouwersbranche was er in ieder geval contact vanuit Gemert met de zuiderburen. Zo was Gemertenaar Pieter Bijvoet, zoon van een Gemertse brouwer, begin 20e eeuw hoofdredacteur van het zowel in Nederland als Belgie toonaangevende vakblad “Het Bier”. Bijvoet was de enige Nederlandse redacteur. Zie : Otten, Ad, Alles te koop, Gemert 1992, pag. 52.
9. Swinkels, Antoon, en Peter Zwaal , Biografie van een brouwerij en een familie uit Lieshout , 2008.
10. Kimmenade A. van de, Van Pesthuis tot wijkgebouw, Gemert 1991.
11. Zie ook: Winkelmolen, Jan, ‘In Gimmert hébbe ze ‘m gaër’, Gemert 2009.
12. Bevolkingsregister Gemert; zie ook ‘noot 9’.
Met dank aan Mariet Adriaans en (voor de groepsfoto) Monique van Straten – Van der Meulen en A. A. L. Peters.
Bekijk PDFGH-2011-02 Middeleeuwse pauselijke Bulla in de Kromstraat
MIDDELEEUWSE PAUSELIJKE BULLA IN DE KROMSTRAAT
Ad Otten & Jan Timmers
Het was in april 2010 dat Anton van Boekel uit De Mortel zijn detector eens wilde beproeven in de net buiten het Mortelse gelegen Kromstraat. Het was niet de eerste keer dat hij daarmee aan de slag ging, maar daar, zo wist hij, liggen verschillende boerderijen waarvan de oorsprong terugvoert tot in de middeleeuwen, dus wie weet…. In de Kromstraat nam Anton het eerste zandweggetje rechts dat midden over een akker voert. Zijn detector reageerde vrijwel meteen: ‘pieppiep, pieppiep’. Hij stond midden op het weggetje maar evengoed toch even nakijken. Het bleek een bruingrauw hard schijfje, amper 10 centimeter onder het maaiveld.
Binnen een paar dagen werd het door collega-speurders op www.pieppiep.nl herkend als een pauselijk loden zegel, een zogeheten bulla, van Johannes XXII, paus in de periode 1316-1334.
De meest brandende vraag is nu: ‘hoe komt zo’n middeleeuwse pauselijke bulla terecht in het zandwegprofiel dat hier over een hoge akker voert? Wie verliest nu ‘onder weg’ een pauselijk zegel? Dat moet ook vroeger toch beschouwd zijn als iets belangrijks en als iets van heel bijzondere waarde? Het is een vrijwel identiek zegel als dat er hangt aan de oorkonde waarmee paus Eugenius IV in 1436 instemde met de stichting van de zelfstandige parochie Gemert, los van de oerparochie Bakel.1 De bulla die Anton van Boekel vond dateert echter uit een periode van nog ruim een eeuw verder terug in de geschiedenis. Wat zou de paus toen in Gemert met een pauselijk zegel hebben willen bekrachtigen? Een Gemertse oorkonde uit de periode 1316-1334 waaraan een pauselijk zegel ontbreekt is niet bekend. Dus ook die moet zijn kwijtgeraakt? Bijgevolg kunnen we naar de inhoud van dat charter slechts gissen. Zou de uit 1270 daterende kerk een aparte status gekregen hebben? Zouden de Heren van Gemert bevestigd zijn, of juist niet, in bepaalde rechten over de van oorsprong eigen-kerk? Of moeten we er ernstig rekening mee houden dat de gevonden bulla misschien wel niks met Gemert te maken heeft? Dat die gewoon met zand en puin van elders hier op die zandweg terecht is gekomen?
Over de bulla valt hoe dan ook wel een en ander te vertellen. Pauselijke bulla’s waren eeuwenlang hetzelfde. Aan de ene kant de hoofden van de apostelen Petrus (rechts) en Paulus (links) met daarboven de afkorting SPASPE dat staat voor ‘Sanctus Paulus Apostulus Sanctus Petrus Episcopus’ (vertaald: ‘heilige apostel Paulus en heilige bisschop Petrus’). Aan de ommezijde van de bulla vinden we vervolgens de naam van de paus. In het geval van de bulla uit de Kromstraat lezen we daar: JOHANNES PP XXII. Van deze paus weten we dat hij niet resideerde te Rome. In 1316 volgde hij namelijk Clemens V op als de tweede paus in ballingschap te Avignon en hij zou er als Johannes XXII ook overlijden op 4 december 1334. In zijn regeerperiode wist hij het Pauselijk gezag niet te herstellen.2 Avignon zou nog tot 1377 de zetel blijven van de paus, terwijl het daarna zelfs nog tot 1408 de residentie is van zogenaamde ’tegenpausen’
Men zou zich af kunnen vragen of de gezagscrisis van de paus in die periode ten grondslag gelegd kan worden aan het zomaar ‘verliezen’ van pauselijke zegels. Het was met name het Duitse Rijk en grote delen van Italië die behoorden tot de antipauselijke partij. Binnen het Duitse Rijk was er echter ook een partij van welfen die weer wel pausgetrouw was en daartoe hoorde doorgaans ook Holland, Zeeland, Brabant, Limburg en Gelre, zeg maar ‘de Nederlanden’. Erg waarschijnlijk lijkt het niet dat de gezagscrisis waarin de paus verkeerde ten grondslag gelegd kan worden aan de in het ‘open veld’ gevonden pauselijke zegel.
Verloren voorwerpen?
De intrigerende vraag blijft overeind: ‘hoe komt zo’n middeleeuwse pauselijke bulla terecht midden in het zandwegprofiel dat hier over een oude akker voert? Wie verliest er nu in het open veld een pauselijk zegel? Die moet toch ook vroeger beschouwd zijn als iets belangrijks en als iets van heel bijzondere waarde. Ja toch?? De meeste metalen voorwerpen die met een metaaldetector worden gevonden zijn in de praktijk meestal tamelijk waardeloze voorwerpen. Oude spijkers, kleine stukjes metaal die afgebroken zijn van allerlei soorten voorwerpen, die zijn te beschouwen als afvalproducten. Ze raken bij het huisvuil en komen op de mesthoop terecht. Samen met het mest worden ze verspreid over de akker.
Daarnaast is er nog een categorie metalen voorwerpen die niet kapot zijn en feitelijk nog bruikbaar waren. Ze zijn te beschouwen als verloren voorwerpen. Voorwerpen die verloren raakten bij het bewerken van de akker. Soms zijn het delen van gereedschap of werktuigen, maar het gaat ook om metalen knopen en gespen, die tijdens het werk loslaten van kleren of schoenen. Ook (trouw)ringen kunnen tot deze categorie worden gerekend.
Tenslotte is er de derde categorie, bestaande uit waardevolle voorwerpen, voorwerpen die op een of andere manier een bepaalde waarde vertegenwoordigen. Zo worden er met metaaldetectoren regelmatig munten gevonden. Het zijn soms maar “gewone” duiten, soms zijn het zelfs gouden munten, maar ze vertegenwoordigen allemaal een zekere financiële waarde. Daarnaast worden er ook religieuze voorwerpen aangetroffen, zoals heiligenmedailles, pelgrimsinsignes en reliekhouders. Deze voorwerpen vertegenwoordigen misschien niet altijd een hoge financiële waarde, maar zeker wel een religieuze waarde. Het gaat om gewijde voorwerpen, die op grond daarvan als waardevol kunnen worden beschouwd. De bulla die in de Kromstraat werd gevonden valt ook duidelijk in deze categorie. Het is misschien niet een gewijd voorwerp, maar het is afkomstig van de paus en heeft op grond daarvan een zekere heiligheid.
Van deze laatste categorie waardevolle metalen voorwerpen die op akkers worden gevonden, kunnen we ons veel moeilijker voorstellen dat ze zomaar verloren of kwijtgeraakt zijn. Op waardevolle spullen ben je nu eenmaal zuinig. Dat geldt nu, maar dat gold vroeger in nog hogere mate.
Onderzoek op akkers
Nog maar kort geleden heeft Johan Verspay in Veldhoven een onderzoek uitgevoerd naar voorwerpen die aangetroffen worden in de zwarte grondlaag van oude akkers. Oude akkers zijn in de loop van eeuwen bijna jaarlijks voorzien van mest. De mest bestond uit allerlei soorten organisch materiaal, vermengd met zand. De akkers werden langzaam aan steeds verder opgehoogd en de zwarte grondlaag werd steeds dikker, soms tot meer dan een meter dik. Bij het onderzoek in Veldhoven is de gehele zwarte grondlaag onderzocht op voorwerpen door deze in kleine vakken laagsgewijs uit te zeven en met metaaldetectoren te onderzoeken. Van de metalen voorwerpen die werden aangetroffen kon inderdaad geconstateerd worden dat ze in bovenstaande drie categorieën ondergebracht konden worden: afvalproducten, verloren voorwerpen en waardevolle voorwerpen. Voorwerpen uit de eerste twee categorieën werden in alle vakken en lagen verspreid aangetroffen. Het gaat daarbij dus echt om een willekeurige verspreiding. Iets wat je bij afval of verloren voorwerpen ook zou verwachten. Maar bij de derde categorie, die van de waardevolle voorwerpen, was iets speciaals aan de hand. Die voorwerpen werden niet in alle vakken aangetroffen, maar steeds in een beperkt aantal vakken dicht bij elkaar. Die waardevolle voorwerpen werden wel op allerlei dieptes, maar steeds in de buurt van elkaar aangetroffen. Met behulp van statistische berekeningen kon worden aangetoond dat hier geen sprake van toeval kon zijn. Het kan niet anders of deze voorwerpen zijn bewust en met opzet op een speciale plaats op de akker achtergelaten of begraven.3
Gewijde grond of oogstdankgave?
Mensen brengen bewust waardevolle voorwerpen naar eenzelfde plaats op de akker om ze daar met opzet achter te laten of te begraven. Waarom doen ze dat? Het kan bijna niet anders of het heeft te maken met de functie van de akkers en met de opbrengst er van. Een mislukte of juist een rijke oogst heeft grote gevolgen voor de gebruiker van de akker. Door de eeuwen heen hebben boeren dingen gedaan om gods hulp af te smeken voor een goede oogst. Er werden langs wegen in akkers soms hagelkruisen geplaatst tegen onweer en hagel. Er werden tijdens de kruisdagen processies door de velden gehouden en nog niet eens zo veel jaren geleden ging elke boer op palmzondag de rogge in het veld palmen. Daarbij werden in wijwater gedoopte palmtakjes (feitelijk waren het buxus takjes) in een hoek van de akker in de grond gezet. De akker werd daarmee gewijde grond en de oogst zou daardoor beschermd worden.4
Het is heel goed voor te stellen dat boeren in voorgaande eeuwen hun akkers hebben “gewijd” door middel van rituele handelingen, waarbij kostbare voorwerpen zoals munten of religieuze voorwerpen steeds op dezelfde plaatsen op hun akkers werden ingegraven.
Het omgekeerde is echter ook mogelijk. De waardevolle voorwerpen worden dan niet in het voorjaar achtergelaten om een goede oogst af te smeken, maar de voorwerpen dienden als een soort oogstdankgave. Het is vergelijkbaar met de votiefgaven die op veel pelgrimsplaatsen als dank voor genezingen of andere “wonderen” werden geschonken.5 Het is goed denkbaar dat boeren zich verplicht voelden om na een goed gelukte oogst in barre weersomstandigheden hun dank daarvoor te uiten middels het ritueel van een “schenking” in de vorm van een kostbaar voorwerp.
Welk van deze twee mogelijkheden van toepassing is op onze pauselijke bulla weten we (nog) niet, maar dat de bulla opzettelijk en bewust is achtergelaten is een feit.
Wie en wanneer?
Dan rest de vraag natuurlijk nog wie de “schuldige” schenker was en wanneer hij of zij dat deed. Het was niet zo maar een boer. De “dader” kon beschikken over een bulla. Dat betekent dat hij naar alle waarschijnlijkheid ook de beschikking had over de oorkonde waaraan de bulla oorspronkelijk was bevestigd. Pauselijke oorkondes werden niet aan gewone boeren afgegeven, maar waren meestal bedoeld voor kerkelijke instellingen. Onze dader moet dus een goede relatie gehad hebben met de betreffende kerkelijke instelling. Het gaat op zijn minst om een priester, pastoor, kloosterling of kanunnik. Zoals al gemeld is een pauselijke oorkonde uit de periode 1316-1334 die met Gemert of een Gemertse instelling te maken heeft vooralsnog niet bekend. Wie weet komen we er nog eens achter aan welke oorkonde de bulla eens was bevestigd. Dan zullen we misschien ook meer kunnen zeggen over de persoon die verantwoordelijk was voor de offergave.
Dat de bulla zelf uit de periode 1316-1334 dateert wil overigens niet zeggen dat de bulla in die periode “geofferd” is. Het is zelfs waarschijnlijk dat dat pas (veel) later is gebeurd.
NOTEN:
1. Ad Otten, De vestiging van de Duitse Orde te Gemert 1200-1500, Gemert 1987, blz.113.
2. J. Chantrel (vertaald ddor J.H. Wensing), Levens der Pausen, 15de deel, Utrecht 1867, blz. 142-175 Joannes XXII.
3. Informatie over het onderzoek in Veldhoven en de resultaten ervan is mondeling medegedeeld door de onderzoeker Johan Verspay.
4. Bernard van Dam, Oud Brabants Dorpsleven, Eindhoven 1972, p. 47; Wim van de Wouw, Rogge Palmen, http://www.cubra.nl/brabantslandschap/61wimvandewouwpalmpasen.htm
5. Zo bijvoorbeeld in Handel. Peter Lathouwers, In eeren ende oirbaer onser vrouwen te Haenle, Gemert in Beeld nr 13, Gemert 2005
Bekijk PDF