GH-2012-01 In Monera tikt elke klok zijn eigen tijd
Ad de Koning
Inderdaad, zijn vooroorlogse huisje aan het Stereind – al vele jaren een landmark in Gemert – hangt en staat vol met klokken en pendules. Een klok in Russisch-orthodoxe stijl bijvoorbeeld, en een exemplaar in barokstijl met zelfopwindend slagwerk. En inderdaad, 3 september 1962 vormt het begin van zijn eigen jaartelling van keizerrijk Monera Carkos Vlado. Die tijdmeting loopt tot op de dag van vandaag door en gaat daarmee volgende week zelfs z’n vijftigste jaar in. Maar nee, verder heeft Gemertenaar Gerard van Lankveld (1947) ‘niet zo heel veel’ met tijd.
Mijn eerste kennismaking met het werk van de eigenzinnige kunstenaar moet ergens in het najaar van 1986 zijn geweest. Als kersverse leerling van het (toen nog) Macropedius College aan de Sleutelbosch herinner ik me de imposante, met glas omgeven staande klok, omringd door (ik meen) wiskundelokalen. Het kunstwerk – want ik zag toen al dat het dat óók was – werd aangedreven door twee kleine gewichten aan twee koorden, die op intrigerende wijze in een traag eigen tempo om de verschillende onderdelen heen slingerden. Dat het een bijzondere klok was, was zelfs de ruim duizend puberende scholieren die er dagelijks langs liepen, mezelf incluis, wel duidelijk. Of het uurwerk ook op tijd liep, in mijn herinnering niet het geval, deed er verder niet toe.
Gerard vindt het prima dat ik de Monera-grenzen passeer, maar weet niet zo goed wat ik van ‘m wil horen. Als ik vertel dat ik 25 jaar na mijn eerste kennismaking met zijn werk gewoon nieuwsgierig ben naar de utopische maar wél echt bestaande vrijstaat waarover hij nu al zolang de sceptor zwaait, begint hij te lachen. „Zo speciaal is het nou ook weer niet, mensen kunnen soms zo gruwelijk overdrijven.” Aan de met krassen doorleefde keukentafel giet hij met een ouderwetse moor het water in een kopje met daarin een bodempje oploskoffie. De negen klokken aan de muren, waaronder twee van zijn eerste (die met de befaamde Rode-Pleintorentjes), tikken er lustig op los. De ene slaat, zo blijkt later, wat eerder dan de andere. „Als ze allemaal tegelijk zouden slaan, hoor je helemaal niks meer.” Om diezelfde reden loopt ook de grote klok in de toren in zijn keizerlijke tuin vijf minuten vóór op het uurwerk van de kerk van Sint-Jansonthoofding.
„Of tijd belangrijk is? Natuurlijk, het is wel handig. Anders hadden wij hier nu bijvoorbeeld niet af kunnen spreken. Zonder tijd was ik hier nou niet geweest, of gij niet. Het is een baken voor de mens. We hebben het nodig, anders zou het overal één grote teringzooi zijn.” Zijn eigen jaartelling begon op de dag dat hij na een aantal jaren op de BLO bij klokkenmaker Petit & Fritsen in Aarle-Rixtel aan de slag ging. Vijftien was hij toen. „Nee, klokken heb ik er niet gemaakt. Ik was maar een boerenlul, moest dom werk doen. Sjouwen met zware zakken enzo.” Thuis was Gerard, de jongste uit een gezin van vier, al vaak in z’n eentje ‘een bietje aan het frotten’. Dingen uitvogelen, gewoon door het te doen. Zo knutselde hij stoommachines en vliegtuigjes in elkaar die er ook nu nog verbluffend knap gemaakt uitzien. Zijn technisch inzicht lijkt sowieso onbegrensd. Als jongetje van elf bouwde hij een kleine (werkende!) oerplatenspeler, met een kartonnen trechter en een kurk met een naald erin.
Met anderen spelen was er in zijn jonge jaren niet bij. Niet alleen omdat hij naar eigen zeggen ‘niet met een bal in z’n buik geboren is’, maar ook omdat hij oneindig veel gepest en vernederd werd. Gerard zonderde zich zoveel mogelijk af, en dat doet hij nu nog steeds het liefst. „Ach ja, dat pesten. Meestal doen ze het tot ze een jaar of zeventien, achttien zijn. Dan gaan ze aan het vrijen en is het afgelopen.” In het begin liet hij de scheldkannonades gelaten over zich heen komen, maar rond z’n zestiende ging hij vaak in de tegenaanval. „Net als herten, die doen ook niks dan bokken en stoten. Dan viet ik de grootste steen die ik kon vinden en gooide die keihard terug.”
Uit zelfbescherming én als strijd tegen het systeem van de ingewikkelde maatschappij besloot Gerard letterlijk een eigen wereld te creëren, al duurde het nog tot 1976 eer die wereld de naam Monera (afgeleid van moneron: enkeling) kreeg. „Mijn eigen kalender zit zoveel logischer in elkaar dan de echte die iedereen gebruikt. Elk kwartaal telt 91 dagen: de twee eerste maanden hebben 30 dagen en de derde maand 31. Alleen juli en augustus tellen allebei 31 dagen. Het klopt precies.” Toch vindt Gerard de ‘wereldse kalender’ niet overbodig. „Ze moeten naast elkaar bestaan. De ene heeft de andere nodig.”
In het tot aan de nok met ijzerwaren gevulde schuurtje in de tuin (‘sommigen noemen dit mijn baarmoeder’) laat Gerard een klok in wording zien. Meestal weet hij van tevoren niet wat hij gaat maken. Het plan in zijn hoofd wordt door de voortgang zelf verwezenlijkt. Behalve als het ‘op bestelling’ is, zoals laatst nog de statige klok ‘Il Corona Tempora Jubilata’ voor het Gentse museum Dr. Guislain. Een Van Lankveld creëert zichzelf. „Een doorsnee uurwerk zit knap in elkaar, maar is eigenlijk maar een lilluk ding. Daarom vind ik de meeste productieklokken ook saai, fantasieloos. Het tikt wel, maar toch is het zo dood als een pier. Een klok moet léven, mooi gegraveerde letters hebben. Dan zit er spanning in.”
In zijn eigen oorspronkelijke wereld voorziet de keizer elk jaar van een eigen naam, die ook meteen iets vertélt over dat jaar. Zo staat 1962 te boek als Anno Preludium het Jaar van het voorspel. Of neem 1982, het jaar waarin de staande astronomische klok Horlogium Imperiale gereedkwam. In Monera wordt 1982 aangeduid als ‘Viginti Annorium Imperio Purgatos’, Latijn voor ‘door twintig jaar van opperbevel gelouterd’. „Ik gebruik geen Nederlandse namen. Nederlands klinkt zo droog.” Gelouterd is het enige juiste woord voor iemand die eigenhandig een klok met daarin een astrolabium weet te creëren. Aan dat ingewikkelde instrument is een veelheid van posities is af te lezen. Niet alleen het uur van de dag, maar ook de dag van de week, de maand, zonsop- en zonsondergang, de stand van de maan, het moment van zons- en maansverduistering, de tijden van het jaar en de perioden van de sterren uit de dierenriem. En alsof dat nog niet genoeg, draait een schijf met daarop de sterrenkaart eens in de 24 uur geheel rond en voegt daaraan na 365 dagen één omwenteling toe.
Dat zijn fantasierijke werk als outsider-kunstenaar in steeds bredere kring erkend en gewaardeerd wordt, vindt hij ’toch wel fijn’. „Ik maak wat ik wil maken, maar het is prachtig als anderen het ook mooi vinden.” Samen met historicus en socioloog Ton Thelen, die veel zaken voor hem regelt, bezoekt hij ook met enige regelmaat het museum in Gent, waar een aantal van zijn werken tot de vaste collectie behoort. „Ik kom er graag, in België. Zulke aardige mensen, hier is alles zo formeel geworden.”
Drie jaar geleden ging Gerard, 64 inmiddels, met prepensioen, na vele tientallen jaren in de kwekerij van Helso (later Atlant) aan de Boekelseweg te hebben gewerkt. „Ik heb nooit echt iets met tuinieren gehad, maar ja, ge moet toch iets.” Zijn nieuwe dagelijkse ritme bevalt hem uitstekend. Iedere ochtend rond elf uur kookt Gerard zijn eigen pannetje erpel, waarna hij even gaat liggen. Maar niet langer dan een uurke, want hij is nog met van alles bezig. „Eigenlijk kom ik tijd tekort. Het is toch wel handig om te hebben, tijd. Nou ja, zo lang ik aan de gang kan blijven, is het al lang goed.” Het keizerrijk Monera moet in beweging blijven, de hele tijd. En het is niemand anders dan de keizer zelf die daar voor kan zorgen.
Bekijk PDFGH-2012-01 Hoofddoekjeskwestie in Gemert
Rob de Haas
We schrijven januari 2012. Koningin Beatrix brengt een staatsiebezoek aan het Golfstaatje Oman. In het programma is ook een bezoek aan een moskee ingeruimd. De Nederlandse vorstin draagt daarbij een hoofddoek over haar hoed. Een Omaanse gewoonte, die zij vanzelfsprekend wil respecteren. We zien een dergelijk ritueel wel vaker, als bijvoorbeeld vooraanstaande vrouwen op audiëntie gaan bij de paus in Rome. De fractieleider van de Partij Voor de Vrijheid (!) twittert echter onmiddellijk de wereld in, dat het hoofddoekje het symbool is van vrouwenonderdrukking binnen de islam. Beatrix verzucht hardop “Wat een onzin!”. Criticasters vinden dat een te politieke uitspraak en die mag de majesteit niet doen. De media duiken er maar al te graag bovenop. Een storm in een glas water.
Rijke Roomse Leven
Zo’n 60 jaar geleden speelde er in Gemert al een hoofddoekjeskwestie, maar die heeft de media niet gehaald, ook niet de lokale voor zover bekend. We zitten nog in de tijd van het ‘Rijke Roomse Leven’, al heeft de aanduiding ‘Rijke’ een wat wrange smaak gekregen na de recente onthullingen van kindermisbruik door geestelijken. Hoe het ook zij, we hebben het wel over een tijd, waarin het dagelijks leven van met name de zuidelijke Nederlander, dus ook van de Gemertenaar, sterk bepaald wordt door de regels van de katholieke kerk. Dat geldt niet alleen de gang naar de kerk voor het bijwonen van allerlei diensten: ’s zondags de Hoogmis en het lof; door de week de ochtendmissen; de wekelijkse biecht ter verlossing van kleine en grote zonden; de vele hoogtijdagen als Kerstmis, Pasen, Pinksteren, Maria Lichtmis, Hemelvaartsdag, Sacramentsdag, Maria ten Hemelopneming en de daaraan voorafgaande periodes als advent en vastentijd; Allerheiligen en Allerzielen, dagen waarop we de kerk in- en uitlopen om aflaten te verdienen waarmee we zieltjes van overleden dierbaren vanuit het vagevuur alsnog kunnen overhevelen naar de hemel.
Ook het dagelijks leven thuis is doordrenkt van geboden van de kerk. Op zondag mag er niet worden gewerkt, nog geen wasje mag worden gedaan. Het erf moet maar op zaterdag worden aangeharkt evenals het schrobben van de stoep. En we bidden wat af. Ochtend-, middag- en avondgebed. Voor en na de maaltijd. Over elk nieuw brood wordt een kruis geslagen. Het wijwaterbakje moet geregeld worden bijgevuld. Bijzonderheden in een mensenleven als geboorte, ziekte, jubilea, huwelijk en dood zijn ondenkbaar zonder bemoeienis van de kerk en dat geldt per definitie voor de doop, de eerste H. Communie en het vormsel. De parochieleiding vaart er wel bij, krachtig en opzichtig gesteund door de notabelen.
Hoofddoekje verplicht
Op zondag is het bij wonen van de H. Mis een verplichting. Nuchter, dat wil zeggen zonder vooraf gegeten te hebben. De kerken zitten bomvol. Alle banken en stoelen zijn bezet. Achterin moeten laatkomers blijven staan. Iedereen is op zijn zondags uitgedost. Mannen zijn weliswaar met hoed of pet op naar de kerk gekomen, maar zij zetten deze eenmaal binnen eerbiedig af. Vrouwen zijn verplicht om een hoofdbedekking te dragen. Een antieke poffer, een modern hoedje al dan niet met voile of een eenvoudig hoofddoekje. Zij hoeven deze binnen niet af te doen. Sterker nog, bij het ter communie gaan behoort het vrouwenhoofd zedig bedekt te zijn.
De communie is het centrale gedeelte van de dienst. De priester spreekt dan een gebed uit waarmee hij brood en wijn verandert in het lichaam en bloed van Christus. Daadwerkelijk, dus niet symbolisch. Een van de vele mysteries van het geloof. Op zijn teken stormt het kerkvolk de banken uit en haast zich naar de fraai gebeeldhouwde communiebank voor in de kerk. Je verovert al duwend een plekje dat vrijkomt, gaat op de knieën en vouwt je handen onder het witte kleed, dat over de communiebank hangt. Uit je ooghoeken kijk je of de priester met de kelk al nadert. Hij beweegt als een schietspoel heen en weer vergezeld door een misdienaar, die het kazuifel vasthoudt zodat de priester ongehinderd de hosties kan uitdelen en een schaaltje om te voorkomen dat een hostie per ongeluk op de grond valt. Zodra hij in de buurt komt, sluit je vroom de ogen, steek je je tong uit en wacht je het moment af waarop je de hostie op je tong voelt plakken. Dan sta je op en wring je je door de rijen wachtenden achter je, terug naar je plaats. Het ter communie gaan verloopt in die tijd dus lawaaierig en chaotisch, veel minder gedisciplineerd dan tegenwoordig. Nogal wat kerkgangers houden het voor gezien en kiezen dat moment uit om de kerk te verlaten. Ze hebben naar hun gevoel voldoende aan de zondagsplicht voldaan.
Je kunt je voorstellen dat je je behoorlijk gepakt en beschaamd voelt, als je op de communiebank geknield met je tong buitenboord door de pastoor of kapelaan wordt overgeslagen. Niet per ongeluk, maar expres. De boot is dan ook aan als dat een aantal Indische vrouwen overkomt kort nadat zij zich met hun gezinnen zo’n zestig jaar geleden in Gemert hebben gevestigd. Als zij verhaal halen, blijkt dat zij tijdens de communie worden overgeslagen, omdat zij geen hoofdbedekking dragen. Die verplichting kenden zij in Indië niet en aanpassen is mooi, maar er zijn grenzen. De dames besluiten om dan maar niet meer naar de kerk te gaan en daarmee is de Gemertse hoofddoekjeszaak geboren. Pastoor Van den Heuvel zit met de kwestie in zijn maag. Hij probeert de Indischen te overreden om een hoedje te dragen, maar zij maken er een principiële zaak van en weigeren. Ze willen niet meedoen aan die wekelijkse modeshow. Pater Martin van der Drift getuigt ervan, dat de pastoor eigenlijk wel wil toegeven, maar dat enkele leden van het kerkbestuur die soepelheid nog niet kunnen opbrengen. Uiteindelijk hakt pastoor Van den Heuvel de knoop door en schaft de verplichting om iets op het hoofd te dragen af. En zie daar. Niet lang daarna zijn er ook Gemertse vrouwen die blootshoofds ter kerke gaan.
Bekijk PDF