GH-2012-02 Laaien en Lossen tussen Koks en Drie Ossen
Ad Otten
Wim van den Eijnden bezorgde ons de tekst van een Gemerts liedje dat in het verre verleden moet zijn gemaakt door Frans d’n Hééj (Van Schijndel)
Weet je waar ik geboren ben?
Tussen elzenheggen en gele brem.
Weet jij de Krengelhoek,
de Oliekelde en Molenbroek?
Weet jij wie er in Gemert de beste snevel verschudt?
Dat is bij Bultje Beeke en Lien Put.
Ga de gij wel ’s jensen
met Hannes doke of andere mensen
En kom jij tussen Koks en De Drie Ossen
Daar kun je laaien en lossen.
Bekijk PDFGH-2012-02 Elisabeth van de Meulenhof (1860 – 1931)
Ad Otten
De moeder van de in 2006 zalig verklaarde pater Eustachius
Zij werd geboren op 10 april 1860 te Gemert op Binderseind C54, als dochter van Petrus van de Meulenhof, bouwman 39 jaar, en Petronella Sterken, boerin 26 jaar. Zij is het derde kind in het gezin en genoemd naar de inwonende oma Elisabeth Blox, weduwe van Jan van de Meulenhof. Na Elisabeth krijgt het gezin Van de Meulenhof-Sterken nog 6 kinderen. Een maand voordat ze zestien wordt, verhuist Elisabeth naar Beek en Donk waar ze naar alle waarschijnlijkheid in een dienst gaat met kost en inwoning. Op 27 maart 1878 trouwt ze te Aarle-Rixtel met de tien jaar oudere Wilhelmus van Lieshout. Het is een ‘moetje’. Elisabeth is dan nog net geen achttien jaar. Drie maanden na het huwelijk krijgt ze al haar eerste kind Johannes. Haar elfde kind, geboren op 3 november 1890 te Aarle-Rixtel, krijgt de naam Hubertus. Het is de latere pater Eustachius die in 1943 te Belo Horizonte (Brazilie) overlijdt en in 2006 zalig wordt verklaard.
Na Hubertus in 1890 krijgt Elisabeth van Lieshout-van de Meulenhof nog 4 kinderen. Van haar 15 kinderen overlijden er 4 als baby. Drie dochters treden in het klooster.
Elisabeth sterft op 12 februari 1931 te Aarle-Rixtel. Haar man Willem van Lieshout is al eerder overleden op 3 mei 1924.
Haar zoon Hubertus gaat van 1903 tot 1905 naar de Latijnse school in Gemert en studeert daarna tot 1913 bij de Damianusstichting van de Heilige Harten te Grave. In 1915 legt hij de kloostergeloften af, wordt lid van de Congregatie van de Heilige Harten en krijgyt de kloosternaam Eustachius.In 1919 wordt hij priester gewijd en in 1925 vertrekt hij naar Brazilie. Over zijn leven en werk daar is veel geschreven. Hij overlijdt aan de vlektyphus te Belo Horizonte op 30 augustus 1942. In 2006 wordt hij door paus Benedictus XVI zalig verklaard.
Bekijk PDFGH-2012-02 Historische boerderijen van Peelland tot Land van Cuijk
Ad Otten
(een recensie)
In april 2012 presenteerde Stichting de Brabantse Boerderij in het Boerenbondsmuseum te Gemert een opmerkelijk boek onder de titel ‘Historische Boerderijen van Peelland tot Land van Cuijk’. Opmerkelijk om verschillende redenen. De belangrijkste auteur van het boek (Jan Timmers) is bij alle lezers van Gemerts Heem bekend. Het boek is bijzonder kleurrijk. Het meest opmerkelijke is echter de compacte heldere en informatieve inhoud. Over de boerderij, ook die uit de regio, is al veel geschreven, maar met dit boek in handen heb je meteen de indruk van ‘hé dit is nieuw, dit is anders’ en van ‘dit zocht ik eigenlijk’. Jan behandelt de ontwikkeling van de boerderij vanaf ‘de eerste boeren in het landschap’, de verschuiving van de bewoning op de akkers naar de overgangsgebieden van droog en nat in de middeleeuwen. Dan komt de ontwikkeling van een voorloper van het hallehuis tot kortgevelboerderij. Uitbreidingen in allerhande varianten passeren de revue. De krukgevel, de hoekgevel, verbrede zijbeuken, boerderijen annex herberg, de T-boerderij, en in de tweede helft van de negentiende eeuw het ontstaan van de bekende langgevelboerderij uit de kortgevelboerderij, de gebintconstructies en allerhande aanpassingen. Daarna komen ook de boerderijen van de twintigste eeuw aan bod tot en met de boerderijtypen uit andere delen van het land die ook in onze regio werden gebouwd ten tijde van de ontginning van de Peel. De vele illustraties uit Gemert en omgeving zullen deugd doen. Deel II van het boek is geschreven door Mark Bimmel en Judith Toebast, bouwhistorici en monumentendeskundigen. Zij bieden ‘Handreikingen voor het behoud van het ruraal erfgoed’, opnieuw met kostelijke illustraties uit het streekeigene. Harry Maas tenslotte voegt een bijlage toe met het vergunningentraject en subisidemogelijkheden voor (monumentale) boerderijen. Het boek, dat slechts 15 euro kost en bij de heemkundekring verkrijgbaar, is een ‘must’ voor elke boerderijbezitter of in de geschiedenis van de (historische) boerderij geïnteresseerde. Behoud van waardevol erfgoed begint met de kennis daarvan…
Bekijk PDFGH-2012-02 crash Elsendorp 26 juli 1943
Ruud Wildekamp, Bernard Ploegmakers en Ad Otten
Op 16 mei 2012 maakte Joe Brazil met zijn echtgenote en kinderen Nathan en Anna uit Canada, kennis met ooggetuigen, materiële slachtoffers en niet te vergeten met de kinderen van de helpers van zijn vader die aan de dood ontsnapte bij de crash van een Lancaster-bommenwerper die plaats vond in de nacht van 25 op 26 juli 1943 te Elsendorp op het landgoed Cleefswit.
In de hele omgeving waren destijds boerderijen zwaar beschadigd door de ontploffingen van een deel van de meegevoerde bommen. Joe’s vader, Jim Brazil, een Canadees, was de radiotelegrafist van deze Lancaster.
Vijf medebemanningsleden moesten de explosie vrijwel onmiddellijk met de dood bekopen. Drie bemanningsleden, waaronder Brazil, wisten met hun parachute veilig te landen en kregen hulp van de lokale bevolking.
Tot voor kort wist de familie Brazil enkel van hun vader dat de “pilotenredder” Arie Eikelenboom heette en dat vader Jim bij hem een tijdelijk onderduikadres had gevonden. Eerst in de hooischuur achter de boerderij (de Marie-Paulinehoeve op De Sijp), en later bij de hem bevriende familie De Rooi op de Vossenberg.
Na de oorlog kregen Arie Eikelenboom sr. en Teun de Rooi, die behalve Jim Brazil nog meer leden van vliegtuigbemanningen hadden geholpen, een speciale oorkonde van The President of The United States of America, Dwight D. Eisenhower. Hen viel ook een Engelse oorkonde ten deel waarin o.a. staat: As a token of gratitude for and appreciation of the help to the Soldiers and Airman of the British Commonwealth of Nations, which enabled them to escape from, or evade capture by the enemy. De families Eikelenboom en De Rooi waren dan ook Nederlandse burgers, die met gevaar voor eigen leven hulp boden aan geallieerde soldaten.
Na de kennismaking op de Marie Paulinehoeve waar de destijds vijfjarige Arie Eikelenboom jr., in de hooischuur demonstreerde hoe snel men daar met hooipakken een volledig onzichtbaar onderkomen kon creëren, werd op Cleefswit vervolgens de crashplek bezocht waar een krans werd gelegd op de plaats waar destijds de inslagkrater lag en drie voormalige collega’s van Jim Brazil, tijdelijk waren begraven. Geëmotioneerd werd ook kennisgemaakt met brokstukken van de Lancaster die al eerder waren verzameld door Sjaak de Veth. Op aanwijzingen van De Veth vond de familie zelf ook nog enkele restanten in de bodem.
Uit archiefbronnen en publicaties1 kan over de crash en de bemanning nog het volgende worden gedestilleerd: Om half één in de vroege morgen van woensdag 26 juli 1943 vond boven Gemert en omgeving een luchtgevecht plaats waarbij de Lancaster die in die nacht werd neergeschoten door de Messerschmitt Me 110G nachtjager van de kommandant van Nachtjagdgeschwader 1, Majoor Werner Streib. Streib was opgestegen van het vliegveld bij Venlo en, samen met zijn radiotelegrafist Helmut Fischer, wist hij die nacht vier Britse bommenwerpers neer te halen. De viermotorige bommenwerper, Lancaster Mk.III (JA 855, PM-A) van 103 Squadron, stortte brandend neer en kwam terecht in een aardappelveld van boer Sevenster op Cleefswit, aan de westzijde van het kerkdorp Elsendorp. Ze was op 25 juli 1943 om 21.57 uur opgestegen van de RAF-basis Elsham Wolds in het Graafschap Lincolnshire. Die nacht waren ruim 700 bommenwerpers op weg naar de industriestad Essen. Tijdens de laatste ogenblikken van de vlucht werd nog een deel van de bomlading gelost. Een bom viel in het domein Koolberg te Westerbeek waar het nogal wat schade veroorzaakte aan huizen en gebouwen. Ook aan de Krommeweg (bij fam. Kanters, nu Gerele Peel) in Elsendorp explodeerde een bom en bleef een blindganger liggen. In de omgeving werd aanzienlijke schade aan enkele boerderijen aangericht. Bij de inslag explodeerde een groot deel van de bomlading van het vliegtuig en de brokstukken werden over een groot gebied verspreid. Bij vertrek bestond de bomlading uit drie bommen van 1.000 lbs, een van 4.000 lbs en 540 brandbommen van 41, 48 en 30 lbs. Daarnaast bevond zich nog een photoflash-bom van 51 lbs aan boord.
Het aardappelveld van boer Sevenster was over een oppervlakte van circa 8.000 m2 vernield en de explosie had in het midden een grote krater geslagen. In de directe omgeving van de krater lagen de lijken van twee van de inzittenden. Deze doden, schutter Sergeant James Henry Thornton en mecanicien Sergeant Kenneth Charles Tate, werden aan de rand van het perceel tegen de bosrand tijdelijk begraven en hun graven voorzien van een kruis. Tate was echter op dat moment nog een onbekende. Beide werden op 29 juni begraven op de begraafplaats ‘De Oude Toren’ te Woensel, Thornton grafnummer EE-83 (later EE-93) en Tate nummer EE-84. Een dag na de crash werden, vlakbij de plaats van het ongeluk, nog resten van een derde dode gevonden, navigator Pilot Officer John Albert Basil Cooper uit Australië. Ook hij kreeg in eerste instantie een veldgraf in de bosrand, ook als een onbekende. Hij kreeg op 31 juli een laatste rustplaats te Woensel, grafnummer EE-91. Dezelfde dag werd op zo’n 9 kilometer ten zuidoosten van Elsendorp in de gemeente Oploo tussen Westerbeek en Vredepeel, het lijk van bommenrichter Sergeant Georg Harry Newbolt gevonden. Hij werd op het militaire kerkhof van Venlo begraven en na de oorlog overgebracht naar de begraafplaats Jonkerbos in Nijmegen. Het lichaam van tweede piloot Flight Sergeant Kenneth Archer werd eerst op de 29ste gevonden door Duitse militairen die het wrak bewaakten. Zijn lijk lag in een perceel rogge op zo’n 100 meter van het wrak. Ook hij zou op 3 augustus zijn laatste rustplaats vinden bij ‘De Oude Toren’ te Woensel, eerst in graf EE-93 en later in EE-83. De militairen die het lichaam van Archer ontdekten, vonden verder nog een niet ontplofte bom in hetzelfde roggeveld. De nabijgelegen boerderij van Bert Kanters die al veel schade had geleden bij de crash – het dak lag er deels af en de kozijnen met de ramen lagen er uit – werd nu geheel ontruimd en ook de buurtbewoners moesten evacueren. Vader Bert en zoon Harrie Kanters sliepen op door de raamopening naar buiten getrokken bedstukken in een nabije sloot tot het explosief op 5 augustus onschadelijk was gemaakt. Tot dat moment leverde de politie van Gemert bewaking bij de bom.
Drie bemanningsleden, piloot Squadron leader G.R. Carpenter, bommenrichter Sergeant J.M.I. Bucklitsch en radiotelegrafist Sergeant Jimmy L. Brazil hadden het brandende toestel nog op tijd met het valscherm kunnen verlaten. Bucklitsch liep na zijn landing naar de boerderij van boer Bontrup aan de Eerste Stichting te Oploo (nu Gemertsebaan 4). Hij klopte daar aan, werd binnengelaten, te eten gegeven en te slapen gelegd. Terwijl hij sliep werd de burgemeester van Sint-Anthonis geraadpleegd wat met de Engelsman te doen. Deze vroeg aan Bucklitsch wat hij wilde, ontsnappen of in krijgsgevangenschap. De Schot koos voor het laatste waarna de burgemeester hem na enige tijd overdroeg aan de Duitsers van Fliegerhorst Eindhoven (vliegveld Welschap). Carpenter vond na zijn sprong onderdak bij boswachter Loeffen en bij J. Verbeek in Sint Anthonis, het plaatselijke hoofd van ‘gemeentewerken’. Ook Brazil wist te ontkomen door zich verborgen te houden in een hooiberg bij Arie Eikelenboom op de Sijp. Van daar kwam hij bij Teun de Rooi op de Vossenberg onder Elsendorp. Ook hij kwam daarop bij de families Loeffen en Verbeek waar hij Carpenter weer ontmoette. Samen werden zij door de ondergrondse van Sint Anthonis naar Weert geholpen. Via het Belgische Bree kwamen ze in Brussel waar ze werden ondergebracht in een schuilwoning van,, wat naar later bleek,, de Belgische verrader Prosper de Zitter.2 Van Brussel ging het naar Parijs waar ze, met nog zeven andere aan arrestatie ontsnapte bemanningsleden van geallieerde vliegtuigen, werden gearresteerd. Na een maand van intensieve verhoren door de Gestapo in Fresnes werden ze overgebracht naar het doorgangskamp voor Royal Air Force gevangenen Dulag Luft in de omgeving van Frankfurt en vervolgens naar het krijgsgevangenenkamp Stalag IVB tussen Leipzig en Dresden.3
NOTEN:
1. Gemeentearchief Gemert-Bakel – AG009 Gemeentepolitie Gemert, omslag 77, PV’s 1943, PV’s 649 en 672; Politioneel maandrapport 15.7 t/m 14.8.1943; en brieven in map Gemertana 814.
NIMH, Archief KLu, dossier Luchtoorlog 1940-1945 doos Individuele Crashes 16.6.1943-31.7.1943;
RHCE, Archief Gemeente Secretarie Eindhoven, dossier Oorlogskerkhof De Oude Toren te Woensel, Begrafenisregister.
BAMA, RL 20/246 Kriegstagebuch No.6 Kommando Flughafenbereich 6/III Gilze-Rijen
Sjang Hoeymakers, Wat er van boven kwam in 1940-1945, in: Gemerts Heem jrg.26 (1984) nr.1. p.18-19.
J.M. van Kimmenade-Beekmans, Gemert bezet – Gemert bevrijd, Gemert 1994, p.137.
M. van Sleeuwen, In: Oorlog aan de Maas, Boxmeer 1994, p.81.
W.R. Chorley, Bomber Command losses 1943, Earl Shilton (Leicester), 1996, p.242.
Kees de Bruijn, Speciale dank voor ‘pilotenredders’ uit Elsendorp, in Gemerts Nieuwsblad 22 mei 2012.
http//roodbont.blogspot.com/2007_11_01_archive.html;
2. Prosper de Zitter werd na de oorlog in Duitsland gearresteerd en aan België uitgeleverd. Een Belgische krijgsraad veroordeelde hem tot de dood. Dit vonnis werd op 17 september 1948 door een vuurpeloton in de Rijkswachtkazerne van Elsene voltrokken.
Gemeentearchief Gemert-Bakel, brieven in map Gemertana 814.
www.verzet.org;
3. Dulag Luft lag in Oberursel in de omgeving van Frankfurt; Stalag IV-B was één van de grootste krijgsgevangenenkampen in Duitsland. Stalag is een afkorting voor Stammlager. Stalag IVB was gelegen bij Mühlberg (Brandenburg) in de omgeving van Dresden.
Met dank aan Ad van Zantvoort, Thijs Hellings (www.planehunter.wordpress.com), Adriaan Bevers en Sjaak de Veth.
Bekijk PDFGH-2012-02 De landweer tussen Boekel en Gemert en de Logtwalpaal
Jan Timmers
In Gemerts Heem is al vaker aandacht besteed aan landweren. Een van de landweren lag op de grens van Boekel en Gemert. Die grens wordt nu voor een belangrijk deel gevormd door de Landmeerse Loop. We weten inmiddels dat dat geen schrijffout is voor Landweerse Loop. De naam landmeer komt al lang voor en betekent kortweg ‘landsgrens’1. Landweer en landmeer werden door elkaar heen gebruikt.
De landweer op de grens tussen Boekel en Gemert is al heel lang geleden aangelegd. In een schepenakte van 1484 lezen we: “land, hey en wey beneven de lantweer van Gemert op Espdonc”. Iets eerder in1478: “Everart Jans van Vaerlaer en zijn zoon Michiel bezitten de hoeve tot Strijbosch te Haendel tussen die hoeve tot Haendel en die lantweer van Boekel en met beider einden aan de gemeynt van Gemert”.
De vroegste vermelding vinden we in de Bossche Protocollen betreffende Boekel in 1437: “Land die Haendonck tussen de landweer van Gemert en die Haenrehey”2.
Uit deze vermeldingen blijkt niet alleen dat de landweer al in 1437 bestond, maar ook dat hij zowel ter hoogte van Esdonk voorkwam als ten noorden van Handel. Hij zal zich hebben uitgestrekt vanaf de Aa tot voorbij Huize Padua, waar destijds het peelgebied begon. Het gaat dus om het westelijk grensgebied, waarvan aan het eind van de middeleeuwen al grote delen ontgonnen waren. Op dat deel van de grens werd dus een wal met aan weerszijden een greppel aangelegd. Het werd afdoende gevonden om de grens in het voormalige peelgebied aan te geven door middel van grenspalen.
De landweer heeft lange tijd bestaan. In het cijnsregister van de Kommanderij Gemert lezen we in 1737 en 1746 over de verkoop van “nieuwe erven” aan Arnoldus Jansen Bevers uit Boekel. Eén van de percelen lag met één eind aan “den Boeckelsen landtweer”. Een aangrenzend perceel lag “aen de Veerheijde alhier gelegen, noordtwaerts de landtweer”.3
De huidige Landmeerse Loop op de gemeentegrens geeft ongetwijfeld het tracé weer van de voormalige landweer, althans voor zover die waterloop de gemeentegrens volgt. Ter hoogte van Handel volgt de waterloop de grens niet meer.
Op een kaart die getekend werd bij gelegenheid van een akkoord over de grens tussen Boekel en Gemert in de periode 1663-1665 wordt de landweer vermeld. Het fragment van die kaart dat betrekking heeft op de landweer wordt bij dit artikel afgedrukt. In de toelichting bij de kaart wordt aangegeven: “Verders is ons een gedeelte van de limitscheijding ofte landtweer aengeweesen ende staet in figure geteekent met de letteren D.C.B.A.”.4 Letter D staat op de plaats waar de weg van Handel naar Boekel de grens kruist bij de oude kluis van Huize Padua. De grens verloopt vanaf dat punt niet in een rechte lijn naar het westen (in de figuur is dat naar beneden; het noorden ligt links). De letter B geeft het punt aan waar de grens de Landmeerse Loop verder volgt. Nog verder naar het westen bij punt A kruiste de “Ons Lieve Vrouwe straet of steeg” de grens.
Opvallend is punt C. Daar is op de kaart een grenspaal getekend. Verder zien we tussen C en B de Hulsbosberg. Dat zijn de stuifduinen op de gemeentegrens waar de motorcrossbaan van Boekel deels gebruik van maakt.
De grenspaal op de kaart van 1664 zien we ook terug op de kaart van de provincie Noord-Brabant van 1841.5 De grens tussen Boekel en Gemert is op die kaart aangegeven en we zien daar hetzelfde grillige verloop van de grens als in 1664. De huidige gemeentegrens is overigens ook nu nog hetzelfde.
Op de kaart van 1841 zien we niet alleen de grenspaal (G.Paal) bij de kluis (letter D op de kaart van 1664), maar we zien ook een grenspaal met de naam Logtwalpaal getekend. Het is de grenspaal die op de kaart van 1664 bij de letter C staat aangegeven.
De naam van de paal is in dit geval belangrijk. Logtwalpaal betekent de grenspaal die op de Logtwal staat. Die naam op zijn beurt is de wal die ligt bij buurtschap De Logt en dat is het gebied van Boekel juist ten noorden van de grens. Belangrijk is dat hier dus een wal lag, een verhoging op de grens. Daarmee kan bijna niets anders bedoeld worden dan de wal die onderdeel is van de voormalige landweer. De landweer moet hier de grens gevolgd hebben.
Wanneer we nu ter plaatse het landschap bekijken zien we van de voormalige landweer bar weinig terug. Maar toch…., op zoek in de bossen op Strijbosch op de grens van Boekel en Gemert, daar lijkt toch een restant van de oude wal aanwezig te zijn.
Een wandeling vanaf De Specht in Handel is sowieso de moeite waard, maar zeker als je na even zoeken nog een stukje van de voormalige landweer terugvindt.
NOTEN:
1. Jacques van der Velden, Landmeer verklaard; Gemerts Heem, jrg 51 (2009) nr 2, p. 17-21.
2. De vermeldingen zijn uit de Gemertse schepenprotocollen van 1484; en verder van de fiches van de Bossche Protocollen betreffende Gemert (1478) en Boekel (1437).
3. Cijnsregister van de Kommanderij Gemert, AKDOG 1054, f247 en f 250
4. De kaart is een kopie, gemaakt door landmeter Adriaan Coppens in 1794 van een kaart uit 1664 van de grens tussen Boekel en Gemert. De kaart bevindt zich in het Oud administratief archief Boekel inv nr 97 en in de collectie kaarten van streekarchief Brabant-Noordoost, inv nr 1005. De bijbehorende overeenkomst is te vinden in AKDOG inv nr 34.
5. Collectie kaarten en tekeningen van het Rijksarchief in Noord-Brabant, nummer 890. Kaart der Provincie Noord-Braband, achtste blad, anno 1841.
GH-2012-02 Uit het oud-rechterlijk archief van Gemert
Simon van Wetten
1795
Studentenopstand
Het was barstens koud, die 19e februari. Het vroor dat het kraakte, ook overdag. Het kacheltje in de Latijnse school had geen schijn van kans. Acht studenten uit de middenklas, het 2e jaar, vroegen aan professor Snoeckx of het niet beter was voor één keer de syntaxis de syntaxis te laten en warmere oorden op te zoeken. Snoeckx was de kwaadste niet en hij had het bovendien zelf ook heel koud. Hij liet zijn ogen over het groepje studenten dwalen.
‘Cornelius van der Sanden. Gaat gij de eerwaarde heer pastoor vragen of hij verlet wil geven en mocht dat zo zijn, ga dan ook naar het huis van rector Smits, opdat hij weet dat er geen les zal zijn.’
Cornelius kweet zich uitstekend van zijn taak en wist permissie van de pastoor te krijgen om uit school weg te blijven. Alleen rector Smits was niet thuis.
De volgende ochtend, het was niet meer zó steenkoud, gingen de studenten weer naar school. Bij de deur stond rector Smits.
‘Ik doe geen school vooraleer gij ieder een schelling boete betaalt. Zo maar de school verlaten, zonder mijn toestemming!’
Cornelius trad dapper naar voren.
‘Heer rector, de pastoor heeft ons vanwege de koude toestemming gegeven. Ik ben nog bij u aan de deur geweest om het te zeggen, maar u was niet thuis.’
Maar Smits hield voet bij stuk. Een schelling boete! De studenten keken elkaar aan. Een schelling, dat is zes stuivers, een hoop geld voor een arme student. Een knikje van Cornelius was genoeg: de middenklas draaide zich om en liep weg. Rector Smits bleef achter, met stomheid geslagen. Dit was nog nooit vertoond!
De studenten zijn van de school naar de pastorie gewandeld. De pastoor zei hen die dag nog maar een keer uit school te blijven. Hij zou met de rector gaan praten.
Echter, om de een of andere reden is de pastoor niet met de rector, maar met professor Snoeckx in conclaaf gegaan. Hij vroeg hem de studenten te verzoeken toch maar de boete te betalen, dat scheelde een hoop gedoe.
De arme Snoeckx werd zo behoorlijk in gewetensnood gebracht. Hij bood de studenten aan de boete uit zijn eigen beurs te betalen, maar die weigerden dat. De pastoor had toch permissie gegeven om uit school weg te blijven? Nee, zij zouden nog liever voorgoed vertrekken uit school, zeker ook omdat zij zaken dienden te leren als het maken van almanakken en het vervoegen van Nederduijtsche werkwoorden als ‘hebben’, ‘zouden’ en ‘laten’.
‘Nederduits! Terwijl onze ouders toch betalen om ons in het Latijn onderricht te laten krijgen.’ En dan nog iets: tussen Allerheiligen laatstleden en Vastenavond laatstleden hebben de studenten van de eerste en de tweede klas steeds dezelfde lessen gehad!’
De kwestie kwam de schout en schepenen ter ore en zij bemoeiden zich ermee. Als er zo’n forse groep studenten zou vertrekken, dan zou dat tot grote schade van de gemeente kunnen leiden. De naam en faam van de Latijnse School en daarmee van Gemert stond op het spel! Daarom vroegen de schepenen aan professor Snoeckx om de dissidente studenten weer toe te laten tot de school en te kijken wie zolang rector ad interim zou kunnen zijn. Aan rector Smits werd gevraagd zijn visie op de zaak te komen geven. Nou, dat wilde Smits wel doen!
‘Ik vind dat Snoeckx zeer verkeerd heeft gehandeld door de studenten toch de school binnen te laten en daar ook nog een ad interim bij te halen. Het vertrek van die studenten is mijns inziens om schijnredenen gebeurd. En het kan zijn dat ik niet thuis was op het moment dat een student iets kwam mededelen, maar dan hadden ze later nog maar eens terug moeten komen.’
Verder ging de rector in op de kritiek aangaande de lesstof.
‘Degenen die tegenwoordig naar de Latijnse school worden gezonden, móéten wel eerst in hun moederlijke taal onderwezen worden. Ze beheersen die taal namelijk bij lange na niet voldoende. Ik ben in de Latijnse scholen van de stad Gelder en ook van Venraij geweest en daar doen ze het ook zo. Immers, anders gaat het leren van het Latijn geheel kreupel! En het maken van almanakken? Dat is bedoeld om de tijdrekening in de bijna ontelbare brieven van Cicero uit te leggen.’
Angst voor vertrek van de studenten naar een Latijnse School elders vond Smits onterecht. Ook op andere scholen zouden de studenten worden behandeld zoals hier in Gemert.
‘Een opgelegde rechtvaardige straf zal ook op elke andere school ten uitvoer worden gebracht.’
Nog één ding moest Smits van het hart.
‘Ik heb één van die wederspannige studenten horen zeggen: Ik wou dat wij maar betaald hadden op den eersten dag!’
(Bron: R75, blz. 13, 14)
GH-2012-02 De Verdiensten Van To Werts (1917-1998) voor de studie van het Gimmers
Wim Vos
Tijdens het invoeren van gegevens in de database voor de 2e druk van het Gemerts Woordenboek kreeg ik van mijn broer Piet Vos kopieën van twee vragenlijsten van het Centraal Bureau voor Nederlandsche en Friesche Dialecten, een toegift bij twee ontbrekende lijsten en van een brief met nog een ’toegift’, een lijst met woorden waarnaar eigenlijk niet gevraagd was.1 De lijsten en de toegiften stamden uit de jaren dertig van de vorige eeuw, geschreven in het handschrift van van To Werts, onderwijzeres. Zij woonde toen aan het Binderseind C111. Dat is het inmiddels gesloopte ‘Melkhuis’, waar zij tot het voorjaar van 1938 woonde met haar vader Jan Werts (1867-1939), haar broer Fridus (1910-2003) en haar zus Jo (1905-1992). Op 3 mei 1938 trouwde Fridus met Dina van Erp (1913-1980). Zijn vader Jan (die ook nog negen dochters had) verhuisde met zijn twee nog niet uitgevlogen dochters Jo en To in het voorjaar van dat jaar naar het inmiddels aangekochte pand aan de Rips (een van de herenhuizen die ‘de Engelenburg’ genoemd worden), waar tot voor kort wijlen Martien van der Wijst woonde.2
De door To ingevulde lijsten en de toegift vielen op door hun nauwkeurigheid en zeker ook door het fonetisch schrift waarin de woorden en uitdrukkingen genoteerd waren. Haar zegsman was haar vader Jan Werts, landbouwer. To gaf er blijk van dat ze een meer dan gemiddelde taalkundige kennis bezat door het gebruik van termen als syncope, enz., en door het signaleren van allerlei typische kenmerken van het Gímmers. Mijn nieuwsgierigheid was gewekt en ik besloot dat wat meer informatie over haar gewenst was om haar beter te kunnen plaatsen in het rijtje van in dialect geïnteresseerde Gemertenaren, zoals Gerlacus van den Elsen, Pastoor Poell, Martien van der Wijst (oud-secretaris van onze kring en auteur van de Gemertse Woordenlijst), enz.. Door bemiddeling van haar neef, dr. Jan Werts uit Brussel, kreeg ik een korte schets van haar leven van haar dochter Annemies van ’t Hooft. Mijn vermoeden dat To een meer dan gewone belangstelling had voor taal, bleek ook uit haar verhaal, dat ik hieronder, vrijwel letterlijk, laat volgen.
To Werts, geboren 30 januari 1917 in Gemert, overleden 17 november 1998 in Apeldoorn, gehuwd met Louis van ’t Hooft uit Hoensbroek op 18 mei 1945 in Gemert.
Kort nadat zij getrouwd zijn, zijn zij uit Gemert (Binderseind) vertrokken om voor korte tijd in Den Haag te gaan wonen. Vervolgens zijn zij naar Diemen vertrokken. De langste tijd van hun leven (vanaf 1959) hebben zij in Apeldoorn gewoond.
Mijn moeder heeft de kweekschool gevolgd in Oirschot. Voor die tijd was het bijzonder om als vrouw/meisje een opleiding te mogen volgen. Mijn moeder heeft zich daar altijd bevoorrecht in gevoeld, dankbaar dat haar ouders haar die mogelijkheid hadden gegeven. Daar op de kweekschool is haar liefde voor taal en literatuur zich gaan ontwikkelen. Wat ik weet uit haar verhalen is dat zij een docent Nederlands had die haar erg inspireerde, haar wees op mooie boeken, die ze ook mocht lenen. Zij legde een dossier aan van krantenknipsels van schrijvers, schreef gedichten over van dichters als Marsman en Elschot, die zij ook uit haar hoofd leerde en nog tot op late leeftijd voordroeg. Mijn moeder was een belezen vrouw. Ze was geïnteresseerd in achtergronden.
Daarnaast ging zij op in het Brabants dialect. Liedjes, versjes, uitspraken verzamelde zij. Wat haar aansprak was, denk ik, een stukje nostalgie naar haar kindertijd en jeugd, haar ouders, broer en zussen, waaraan zij mooie herinneringen koesterde, het leven in een Brabants dorp en het tijdsbeeld van haar jeugd. Ze kon daar heel erg van genieten, soms ook kinderlijk ondeugend. Schrijven was haar passie. Mooie gedachten overschrijven, maar ook zelf schrijven. Er is veel moois uit haar pen gekomen. Zo heeft zij onder andere samen met mijn vader een boekje geschreven over hun wel en wee tijdens de Tweede Wereldoorlog, papa in Engeland en mama in Gemert.
Mijn moeder is inderdaad in Gemert begonnen met werken op de toen nog lagere school (klassen van 40-50 leerlingen) als kwekeling met akte. Daarna als leerkracht. Zij onderhield tot het laatst van haar leven nog contact met ‘kinderen’ (toen inmiddels vrouwen van in de vijftig, zestig jaar) die in die tijd bij haar in de klas hadden gezeten. Natuurlijk door o.a. te schrijven. Heel veel brieven en kaarten. Naast de kweekschool heeft mijn moeder geen andere opleidingen meer gevolgd. Maar wel heel veel zelfstudie en (levens)wijsheid gehaald uit wat zij las. Een bijzondere moeder, die haar liefde voor taal aan mij heeft doorgegeven. Ik ben haar daar, naast veel andere, lieve dingen, heel erg dankbaar voor.3
Wat de lezers van Gemerts Heem ook zal interesseren is dat To ook over haar jeugdherinneringen aan Gemert heeft geschreven. Die teksten, die een zeer levendig beeld schetsen van haar leven en het Gemertse dorpsleven, zijn door Jan van Zutphen in 1999, een jaar na het overlijden van To, gebundeld in een boekje, op verzoek van zijn oom, Louis van ’t Hooft (die toen 83 was).4 De redactie is van plan deze jeugdherinneringen uit te geven in onze reeks Busselkes. Daarvoor moeten echter eerst de talrijke Gímmerse gezegdes, versjes en liedjes in de tekst omgespeld worden in ngs (nieuwe Gemertse spelling).
Nu iets over To’s aantekeningen over het Gímmers. Ik zal me daarbij beperken tot haar opmerkingen uit haar toegift van 6 april 1936 waaruit haar taalkundig inzicht blijkt.1b Bijna al haar aantekeningen heb ik overigens al ingevoerd in de database voor de 2e druk van het Gemerts Woordenboek. In het begeleidend schrijven aan Wientjes van het dialectbureau bedankt ze hem voor de dialectkaartjes die hij haar eerder heeft gezonden. Dat verraadt al een meer dan gemiddelde belangstelling voor dialect. In de Toegift, waarin ze dus op eigen initiatief, ongevraagd, extra informatie geeft over het Gímmers, rangschikt ze Gemertse woorden onder taalkundige categorieën. Onder ‘overgangsklanken’ vermeldt ze bv. lampetèrs (:lantaarn), met de overgangsklank –mpe- tussen het eerste en laatste deel van het woord
(het fonetisch schrift dat To gebruikt, ook al een teken van bovengemiddelde kennis, heb ik ook hier overal omgespeld in ngs). Een van haar voorbeelden van ‘syncope’ (:uitstoting van een klinker of medeklinker midden in een woord) is hostal (:hoefstal, een constructie waarin een paard vastgezet kon worden om beslagen te worden; een saillant detail is dat er zo’n hoefstal stond aan de overkant van het Binderseind voor het pand van Rein van den Crommennacker, de hoefsmid, thans nr. 7, niet ver van het Melkhuis).5 To vermeldt, uiterst zorgvuldig, dat het woord hostal in 1936 nog slechts gebruikt werd door ouderen. Als voorbeelden van apocope (wegval van een letter/lettergreep aan het einde van een woord) geeft ze kie-jòs (kiosk) en Gímmers (Gemerts). Ze signaleert de invoeging van een klank in een woord, bv. misdiender (:misdienaar) en gílder (: geler, de vergrotende trap van gaël: geel). Ook de typische suizende r (of sibilantische r: een tegen de boventanden gearticuleerde R met de bijkomende eigenschap ‘spirantisch’ of ‘fricatief’; de lucht stroomt tussen de trillende tong en de boventanden door, terwijl ook de stembanden trillen) ontgaat haar niet. Ze geeft als voorbeeld het woord sriejk (:riek) en weer merkt ze op dat die suizende r voorkomt in de taal van ouderen. Het is zeer aannemelijk dat haar eigen vader, Jan Werts (1867-1939), haar zegsman, die bijzondere r nog gebruikte. Mijn vader, Jan Vos (1902-1991) gebruikte die nog, hoewel hij zich daar helemaal niet van bewust was. To had kennelijk een geoefend oor. Verderop in de Toegift geeft To zelfs reeksen woorden in aparte kolommen voor ouderen en jongeren, bv. voor onderwijzeres, haar eigen beroep. Ouderen zeiden nog metrès, jongeren zeiden toen al ónderwejzerès, ouderen zeiden nog verkèt (vork), jongeren vörk. Uit het laatste voorbeeld blijkt al dat veranderingen in de woordenschat niet voor alle bevolkingsgroepen even snel verlopen, want ik weet zeker dat ikzelf in mijn jonge jaren in de Paandeler nog verkèt zei en pas overging op vörk in de jaren zestig, waarschijnlijk onder invloed van mijn (Gemertse) vrouw. Even terzijde, verandering van woorden betekent nog niet altijd overname van het exacte Nederlandse woord, zoals verkèt > vörk bewijst, immers ook vörk wijkt nog steeds af van het standaard Nederlands. Als onderwijzeres (metrès) in hart en nieren had To ook oor voor de kindertaal. Zo schrijft ze dat ze in een opstel van de 5e klas de spellingen verstoppeltje (:verstoppertje) en Alabiere (:Arabieren) aantrof, waarin haar leerlingen kennelijk de r verwisseld hadden voor een l. Vóór deze passage geeft ze twee voorbeelden van dit verschijnsel (metathesis of letterkeer) in het Gímmers die nog steeds bestaan: dörpel (:dorpel, drempel) en dölper. Beide woorden komen nog steeds voor. To wist dus dat deze fouten in de spelling van het Nederlands van haar leerlingen uitgelokt werden door hun echte moedertaal, het Gímmers. Wat we ook kunnen leren uit To’s aantekeningen is dat modernisering van de woordenschat nog niet altijd hoeft te betekenen dat oudere woorden snel verdwijnen. Iedereen zal tegenwoordig wel vergiet zeggen, maar oudere mensen kennen de voorganger dùrslág nog wel. En dat geldt ook voor het modernere kersèt en het oudere raajlef of rállef (letterlijk ‘rijglijf ‘). Met andere woorden, de ouderen uit To’s jeugd, die nu al lang dood zijn) hebben hun ouderwetse woorden toch doorgegeven aan mensen die nu oud zijn, maar jong in de jeugd van To. Je moet er altijd rekening mee houden dat sommige mensen conservatief zijn en andere, vooral vrouwen, meer geneigd om nieuwe dingen onmiddellijk over te nemen, en dat geldt niet alleen voor mode, maar ook voor taal.
To had ook oor voor Gímmerse gezegdes, ze noteerde er heel wat, te veel om hier allemaal te vermelden. Een paar voorbeelden volstaan. Tijdens haar werk als metrès zal ze wel eens geconfronteerd zijn met spijbelen oftewel skolwácht haawe in het Gímmers. Dat was lang niet altijd het gevolg van een hekel aan school bij de leerlingen: vooral boerenkinderen werden nogal eens thuisgehouden gedurende de oogsttijd om mee te helpen. Leerlingen die ver weg woonden, moesten overblijven en brachten dan misschien ’n hártelek botterèèmke (:een boterham met hartig beleg) mee naar school. To was, denk ik, dol op haar leerlingen, dus een gezegde als: Lopt no de maon èn plukt stèrre, zal haar in de klas niet gauw ontvallen zijn, zelfs als een leerlinge ‘r de duuvel án ha gezien (:er het land aan had, niet graag deed wat haar was opgedragen). Voor meer van dit moois zult u echter moeten wachten op het Busselke met haar jeugdherinneringen, een buitengewoon interessant tijdsbeeld van de dertiger jaren.
NOTEN
1a) Centraal Bureau voor Nederlandsche en Friesche Dialecten, o.l.v. de Dialectencommissie der Koninklijke Akademie voor Wetenschappen (tegenw. Meertensinstituut te Amsterdam), Vragenlijst No. 2 (1932, ingevuld door To Werts in 1935; zegsman J. Werts, landbouwer, 68 jaar.
b) Toegift bij Vragenlijst No. 2 (1932) door To Werts, 12 pp. A4, met begeleidende brief, d.d. 06-04-1936.
c) Idem als 1a, No.4 (1936, tevens lijst No. 20 der Zuidnederlandsche Dialectcentrale te Leuven (o.l.v. Prof. Dr. L. Grootaers); ingevuld door To Werts in 1937; zegsman J. Werts, Landbouwer, 70 jaar.
d) Toegift door To Werts (2 pagina’s) bij Vragenlijst No.1 (1934 bij vraag 4d en Vragenlijst mei 1935, 2 pp. A4.
2) Gegevens over de familie Werts verstrekt door dr. Jan Werts (Brussel).
3) Annemies van ’t Hooft, in een bijlage bij een e-mail van dr. Jan Werts, d.d. 03-01-2012.
4) To van ’t Hooft-Werts, Van wor ik ben, jeugdherinneringen; bewerkt door Jan van Zutphen, Bemmel, dec. 1999; 75 pp. A5.
5) Gemert in oude ansichten, Zaltbommel, 1971, p.11, foto met onderschrift. Drs. P.H. Vos oppert de mogelijkheid dat hostal is ontstaan uit (h)orsstal , vgl. MNCDN, 18,1981/’82, p.109-120.
GH-2012-02 Kieboom en Wijnboom
Jacques van der Velden
Kieboom en Wijnboom zijn twee oude toponiemen in Gemert die eindigen op -boom. De Kieboom wordt voor het eerst genoemd in een paalbrief uit 1326 waarin de grens tussen het rechtsgebied van de Heren van Gemert en de Duitse Orde wordt beschreven. Er zou toen een grenspaal gestaan hebben tussen ghere Beke ende den Kyeboem. Het goed Kieboom moet ergens gelegen hebben aan de oostzijde van het Binderseind ter hoogte van het voormalige klooster Nazareth. De oudste vermelding van Wijnboom is ook te vinden in de boven genoemde paalbrief uit 1326. Het goed Wijnboom lag op het einde van de huidige Wijnboomlaan niet ver van de waterloop Walgraaf (landweer). Omdat bij Kieboom en Wijnboom steeds sprake is van een grens of landweer heb ik een poging gewaagd om het begrip -boom op te vatten als een werktuig (slag- of draaiboom). Helaas is daarvoor géén sluitende verklaring te vinden. Echter voor de -boom als onderdeel van het plantenrijk zijn wel goede verklaringen te vinden. Bomen waren niet verplaatsbaar en vervulden vaak een functie als perceelsscheiding, erfscheiding, of grenspunt van dorpsterritoria.
Kieboom
De oudste schrijfwijze is den Kyeboem [1326]. De enigste notatie met een ‘n’ die gevonden is, is de familienaam van Kijnbomen [1421]. De belangrijkste schrijfwijzen zijn tgoet ten Kyeboem [1378], te Kyeboym [1421] en de familienamen van Kijnbomen [1421], van den Kieboom [1435] en van den Kieboem [1438]. Kieboom wordt overal in het Nederlands taalgebied afgeleid van kienboom, keenboom of kijnboom. Door het verlies van de ‘n’ wordt kienboom > kieboom. Samenstellingen, waarvan het tweede woord met een b begint, zoals berg, boom en broek, verliezen onder omstandigheden soms de laatste letter van het eerste woord. Voorbeelden hiervan zijn: Steegberg > steberg; Stipberg > stiberg; Hoogberg > hoberg; Wijntboom > wijnboom en Rijtbroek > rijbroek. De betekenis van kienboom is harsboom, zoals dennen- en sparrenbomen, maar eigenlijk werd hiermee de Grove Den of Pinus sylvestris bedoeld. In Nederland is kienboom nog uitsluitend een aanduiding voor fossiele bomen in de venen. Het toponiem Kieboom komt verder in onze directe omgeving voor in Helmond, Stiphout en Deurne. Overigens overal maar één keer. Dit soort bomen was in de Middeleeuwen vrij zeldzaam, wat een belangrijk motief voor de naamgeving kan zijn geweest. Opgemerkt moet worden dat -boom ook als -boem, -boim of -boym geschreven werd. Deze ‘oe’, ‘oi’ of ‘oy’ werd in het Middelnederlands als /oo/ uitgesproken.
Wijnboom
Andere schrijfwijzen zijn op Wyneboem [1326], biden Wijnboem [1377], guet op Wijntboom [1473] en verder de familienamen van Wijnboemen [1433], van Wijntboem [1473], van den Wijndboem [1481] en tegenwoordig van den Wijnboom. Vóór 1500 wordt in de Gemertse Schepenprotocollen meestal Wijntboem of Wijndboem geschreven, maar in de Bossche Protocollen en de archieven van de Duitse Orde komen in die periode alleen Wyneboem en Wijnboem voor. Verder wordt wijn- ook wel als wyn- geschreven. De ‘ij’ en ‘y’ werden in het Middelnederlands als /i/ uitgesproken. Er staat dus eigenlijk winboom, wintboom en windboom. Als winboom een slijtage is van win(d/t)boom dan kunnen we als basis windboom aannemen. Deze vaststelling is overigens in 1983 al gedaan. Nu anno 2012 gaat het verhaal verder. We mogen uitgaan van de werkwoorden winden en wind(el)en en daarmee verwant wenden en wend(el)en. De betekenis van deze werkwoorden is zeer divers, maar ‘kronkelen, slingeren, wikkelen, wenden en keren’ spreken mij in dit verband erg aan. De haagbeuk Carpinus betulus L. wordt windelboom, wendelboom of wielboom genoemd en past hier dus precies. De ontwikkeling is als volgt gegaan: wijndelboom > wijntboom > wijnboom. De eerste twee vormen zijn samenstellingen met de stam van het werkwoord: windel- en wind- en de laatste vorm ontstond door verlies van de ’t’: wijntboom > wijnboom. Andere namen voor haagbeuk zijn: jokboom, jukboom, steenboom etc. Het hout van deze boom is zo hard als steen en dient om er vlashekels, jokken en wielen van te maken. De stammen en takken hebben de neiging om aan elkaar te groeien en zijn gewrongen als darmen. Het woord wendel- zegt iets over de groeiwijze, maar de woorden jok-, juk- en wiel- iets over de toepassing van het hout. Het is van de inheemse houtsoorten de meest vaste en taaie; het wordt in de wagen- en molenmakerij voor handvaten van beitels en tanden in kamraden gebruikt. Het is een weinig voorkomende boomsoort. De naam Wijnboom heb ik nergens anders gevonden dan in Gemert. Toch is de haagbeuk wel bekend, want er bestaan diverse Zuid-Nederlandse dialectwoorden voor: herenteer, harrenkop, esselteer, heernte, jante, of eup. Daarom verrast het me niet dat in Borlo gemeente Gingelom in België een Wintboomstraat bestaat. Ik denk dat deze Wintboom en onze Wijnboom uit hetzelfde hout gesneden zijn.
Samenvatting
Kieboom betekent harsboom en is afgeleid van kienboom. Het gaat om de Grove Den of Pijnboom [Pinus sylvestris] een conifeer uit de Dennenfamilie [Pinaceae]. Wijnboom verwijst naar de haagbeuk en is afgeleid van windelboom. Het gaat om de Gewone Haagbeuk [Carpinus betulus], die thuis hoort bij de Berkenfamilie [Betulaceae]. “De Haag-boeke … zeer bekwaam, om er cierlijke laage en hooge scheerheggen in plaisiertuinen, rondsom parken, bosschen, en elders van te planten” [1769]. Daarin herkennen wij de Haagbeuk, die vooral in de vorm van heggen in onze hedendaagse siertuinen wordt aangeplant. Bij Kieboom en Wijnboom is sprake van een -boom, we moeten dus aannemen dat het om alleenstaande bomen ging die beeldbepalend waren voor de betreffende hoeven. Ik hoop vooral dat wat Wijnboom betreft hiermee het laatste tipje van de sluier is opgelicht.
Belangrijkste bronnen:
GH 30-11, 1968, p.10 “Wijn” in toponymen, Martien van de Wijst
GH 33-11, 1969, p.03 De naam Wijnboom in Gemert, Piet Vos
GH 25-03, 1983, p.65 Van Windboom tot Wijnboom en terug, Ad Otten
GH 41-04, 1999, p.27 Middeleeuwse hoeven en hun locatie, Jan Timmers
www.bhic.nl Commanderij Duitse Orde in Gemert 1247-1795
Van d’n Aabeemd tot de Zwijnsput, 1996, Henk Beijers en Geert-Jan van Bussel
Laatmiddeleeuws landschap en veldnamen in de Baronie van Breda, Chr. Buiks
www.wnt.inl.nl Historisch woordenboek op internet
Met dank aan Jos Swanenberg en Lauran Toorians voor hun raadgevingen
Bekijk PDFGH-2012-02 Schietspoel
Ad Otten
Vanuit de Weversstraat liep van oudsher een verbindingspaadje achterlangs de percelen aan de Molenstraat over de Molenakker. Alle aangrenzende percelen waren hierop ook ‘geweegd’. De aanleg van een doorsteek van Grootmeestersstraat naar Molenstraat die de naam ‘Rentmeestersstraat’ zou gaan dragen, ging gepaard met een inbreidingsplan voor woningbouw tussen Molenstraat-Cortenbachstraat-Grootmeestersstraat-Weversstraat. Het eensporige verbindingspaadje van de Weversstraat in oostelijke richting bleef gehandhaafd als bijzonder ‘binnendoortje’ en het kreeg bij besluit van B&W op 22 juli 2008 de toepasselijke naam van ‘Schietspoel’. Een naam uit de textielnijverheid die uitstekend past bij de vlakbij gelegen Weversstraat, Kanarieplaats en St.-Severusstraat. De gekweekte kanarie is immers een ‘bijprodukt’ van de aloude Gemertse weverij en Sint Severus is de patroon van de wevers.
Wetenswaardig is verder dat de invoering van de schietspoel geldt als een indertijd heel belangrijke innovatie in de handweefnijverheid en dat het in 1836/1837 juist in Gemert is geweest dat voor het eerst in Noordbrabant de schietspoel werd geïntroduceerd. Frederic Campbell zette daartoe naar het voorbeeld van zijn broer Robert Campbell en Thomas Ainsworth in Twente, een weefschool op in het kasteel van Gemert. In een paar jaar tijd werd toen de complete Meierijsche handweverij omgeschoold. Met de schietspoel kon veel sneller, kwalitatief veel beter, èn bovendien dubbel zo breed worden geweven. De nieuwe techniek kreeg de naam van ‘weven met de vliegende’.
De uitvinding van de schietspoel (flying shuttle) staat op naam van de Engelsman John Kay en dateert al van omstreeks 1738. Zijn vinding leidde indertijd in Engeland tot een weversopstand uit beduchtheid voor gebrek aan werk op termijn. Het vertraagde de invoering van de schietspoel aanmerkelijk waardoor die in het vroeg-geïndustrialiseerde Engeland uiteindelijk pas plaats vond in de tweede helft van de achttiende eeuw, toen daar zelfs al werd geëxperimenteerd met de eerste machinale weefgetouwen. In het op technisch gebied veel minder ontwikkelde handelsland ´Nederland´ en met name in het vroegere wingewest Brabant liet de schietspoel en helemaal de machinale weverij nog veel langer op zich wachten. Na het uitbreken van de Belgische opstand (1830) en de daarmee gepaard gaande uittocht van verschillende Belgische weeffabrikanten naar ons land kwam hier pas de introductie van de schietspoel van de grond. De investering benodigd voor de invoering van de machinale weverij zou nog een aantal decennia niet opwegen tegen de lage loonkosten van de handweverij in de Meierij. De veel lagere investering voor de overgang naar het weven met de snelspoel werd echter wel degelijk rendabel geacht met name omdat de Nederlandse regering en de Nederlandsche Handel Maatschappij [NHM] aan Belgische fabrikanten die zich vanuit België in Nederland vestigden, flinke orders beloofde. En… de vermogende Adriaan van Riemsdijk had in Gemert een gunstige vestigingslocatie voor die vreemde ondernemers. Het Gemerts kasteel had hij in 1813 op een veiling voor een habbekrats van de Fransen weten te verwerven en al vanaf 1816 exploiteerde hij het gebouwencomplex als een soort bedrijvenhotel. In 1836/37 vestigden zich de uit Gent afkomstige maar naar Haarlem uitgeweken weeffabrikanten Couvreur & Hartogh een weefkantoor annex weefschool in de aloude Commanderij. Frederic Campbell werd de directeur van de vestiging in Gemert en de orders van de NHM stroomden binnen. Al gauw plukten ook de Gemertse weeffabrikanten Prinzen en Van den Acker daarvan de vruchten.
De Gemertse weeflade
Tegelijk met de introductie van de schietspoel vonden nog een aantal innovaties plaats in de handweverij en één daarvan is bekend gebleven als die van de Gemertse weeflade oftewel de Gímmertse laoj. Naast het snellere weven kon daarmee ook veel sneller van inslaggaren worden gewisseld. Aan weerszijden van de weeflade werd daartoe een beweegbare spoelbak gemonteerd met daarin twee etages (zie bijgaande tekening). De ene etage werd geladen met een schietspoel met bijvoorbeeld wit garen en de ander met rood garen. Met een eenvoudige handbeweging kon met een hefboompje van etage c.q. spoel worden gewisseld. Ideaal voor het weven van het zo bekende Brabants Bont. Tot in de tweede helft van de twintigste eeuw bleef de hier gepresenteerde ‘wissellade’ bij oude handwevers in de Meierij bekend onder de benaming die wees op de Gemertse herkomst: ‘de Gemertse laaj’.1 En… Brabants Bont kan gerust beschouwd worden als zijnde van oorsprong Gemerts Bont.2
NOTEN:
1. Ad Otten, De Gemertse Weeflade, Gemerts Heem 1981, nr.4, blz. 97-103.
2. Zie mysterie 40 op www.heemkundekringgemert.nl onder ‘video’, of ‘google’ ‘mysterie 40 Gemerts Bont’.
GH-2012-02 Een vreemdeling in Jeruzalem
Simon van Wetten (voormalig Amsterdammer)
Hij is een vreemdeling in Jeruzalem = hij gevoelt zich hier niet thuis.
(Jezus vroeg aan de Emmaüsgangers waarom zij zo droevig waren. Een van hen zeide tot Hem: “Zijt Gij alleen een vreemdeling te Jeruzalem, en weet niet de dingen, die dezer dagen daarin geschied zijn?” Lukas XXIV: 18)
De pieken en dalen waarmee de golven der economie ons bestaan overspoelen, zijn ook van invloed op onze bereidheid ten aanzien van het opnemen van vreemdelingen. Er zijn tijden dat de overheid werft in het buitenland. “Kom naar Nederland, er is werk genoeg.” En er zijn tijden dat we met streng selectiebeleid, verplichte inburgeringscursussen en geblondeerde toespraken de animo om voorgoed naar de Lage Landen af te reizen, op voorhand proberen weg te nemen.
In het Gemert van weleer was de gesignaleerde tendens ook waarneembaar. Een markant voorbeeld daarvan deed zich voor in de Franse Tijd. De status aparte van de Commanderij, vervat in de uitdrukking “vrije, neutrale Rijksheerlijkheid”, was fors aan het wankelen en bestond zelfs in feite niet meer. De inlijving tussen 1795 en 1800 bij de rechtstreeks door Frankrijk gecontroleerde gebieden en de daaropvolgende verkoop aan de Bataafse Republiek maakten van Gemert een doorsnee dorp zoals je die wel meer aantrof aan de rand van de Peel. Nou ja, doorsnee? Er wilden heel veel mensen maar wat graag in Gemert komen wonen. En dat viel om den drommel niet mee!
De diverse Gemertse dorpsbesturen zijn altijd wel attent geweest op het nemen van enige beperkende maatregelen die een intocht in de Commanderij met een kar vol huisraad niet op voorhand tot een succesvolle onderneming maakten. Het bezit van een bepaalde hoeveelheid land en bij het ontbreken daarvan een bedrag van 150 gulden borg per persoon, of in de 18e eeuw het kunnen overleggen van een zogenaamde borg- en ontlastbrief vanuit je geboorteplaats, waren de vereisten voor een vestigingsvergunning. Ook vond er een ontmoedigingsbeleid plaats door de autochtone Gemertenaren een boete van 25 gulden op te leggen als ze het waagden aan een illegale allochtoon, een insluiper, een kamer of een huisje te verhuren. De vrije heerlijkheid was niet in álle opzichten vrij.
In de Franse Tijd werden de vestigingsmogelijkheden voor vreemdelingen nog meer ingeperkt en werd de papierwinkel die je als kandidaat-Gemertenaar had in te vullen van een formaat dat wij, moderne Nederlanders, allang als normaal erkennen, maar dat bijvoorbeeld in het jaar 1804 of 1805 een hoop gedoe betekende. Reizen naar je geboorteplaats en naar eventuele andere voormalige woonplaatsen, of briefwisselingen plegen terwijl je de edele schrijfkunst niet of nauwelijks machtig was, dat was voor de betreurenswaardige mensen die net de 19e eeuw en de wereld van de centraliserende en administrerende overheid waren binnengestapt, toch wel even wennen!
Het onderdanige verzoek dat een getrouwde Gemertenaar in spe aan de drossaard en schepenen richtte, bevatte vaak vijf of meer bijlagen.
‘De requestrant, zich tot ons wendende, ons deemoedig verzoekende dat het ons mochte behagen aan hem en meergedacht zijne huisvrouwe het recht tot inwoning binnen deze gemeente en jurisdictie van Gemert te verlenen.’
Allereerst diende de doopceel te worden gelicht, letterlijk. En als je dus dertig jaar eerder in een onbewaakt ogenblik in Hamont of Valenciennes of Alkmaar het levenslicht had gezien, dan was het de opdracht om aldaar de pastoor (of dominee) zover zien te krijgen dat deze jou een extract uit het doopregister van zijn parochiale kerk bezorgde, waarin stond dat je daar op die en die datum was gedoopt.
Daarnaast moesten de schepenen of de maire van die plaats – het was tenslotte de Franse Tijd – schriftelijk bevestigen dat je van goed gedrag en van eerlijke ouders herkomstig was.
Het was uiteraard nodig deze exercitie te herhalen in de geboorteplaats van je vrouw. Ook haar doopnotitie en bewijs van goed gedrag dienden in de bijlagen aanwezig te zijn.
Nee, dan was je er nog niet, tenminste niet als je langer dan twee jaar in een andere plaats of plaatsen had gewoond. Ook van de bestuurders van eerdere domicilies moest je hopen dat ze welwillend aan hun Gemertse collega’s lieten weten dat er op je levenswandel tot dan toe niets viel aan te merken.
Schepenen van Gemert reageren op een verzoek van ANTONIUS FRANCISCUS JOSEPHUS SAUVE, in huwelijk met ELISABETH ELEN, met vijf bijlagen.1
– Extract uit het doopregister van de Rooms-katholieke kerk te Asten. Antonius is daar op 5 november 1783 gedoopt;
– Een ontlastbrief uit Asten, door de schout civiel en schepenen aldaar op 3 oktober 1804 afgegeven;
– De doopbevestiging van de vrouw van Antonius. In de parochiekerk St. Peter te Turnhout is Marie Elisabeth Elen gedoopt, op 21 juni 1783;
– Een ontlastbrief vanuit Turnhout, door de borghsmaire aldaar op de 18e Vendemiaire, dertiende jaar afgegeven;
– Een bewijs van goed en deugdzaam gedrag van het echtpaar toen zij in Helmond woonden, door de schepenen van Helmond op 30 januari 1805 afgegeven.
Wanneer je de vereiste documenten eindelijk bijeen had en in een mooi bundeltje in de Raadkamer van Gemert kon overhandigen, brak vervolgens de tijd aan van het gespannen wachten op het eindoordeel. Als je ten lange leste het verheugende en o zo begeerde bericht van recht op inwoning ontving, dan zeurde dwars door de blijheid heen helaas ook het gevoel van er niet helemaal bij te horen. Je begon als tweederangs burger!
‘De schepenen authoriseren deze personen tot het inwonen binnen deze gemeente van Gemert, onder deze mits echter: dat aan de indiener van het verzoek noch aan zijn huisvrouwe door het verlenen van inwoning geenszins wordt toegekend het recht om turf of tussen te mogen spitten of steken in den Pedel zolange zij het recht daartoe speciaal op behoorlijke titul niet hebben verkregen.’
Tjonge, tjonge, in Gemert zag men op één, twee turfjes dus wél. Met open armen verwelkomen? Die wijd uitgespreide armen probeerden je te beletten met een turfspade de Peel in te wandelen! Je moet je als nieuwbakken dorpeling toch als een vreemdeling in Jeruzalem hebben gevoeld?
Gemert en Jeruzalem … Hoever lagen de Gemertse turfvelden van het dorp af? Emmaüs lag op zestig stadiën van Jeruzalem. Waren die Emmaüsgangers op weg naar hun turfvelden toen Jezus hen aansprak?
Toen ik in oktober 1974 (dus niet met Pasen) definitief Amsterdam als woonstee inruilde voor Gemert, werd mijn doopceel niet gelicht. Dat zou ook moeilijk gegaan hebben, want – ook al citeer ik uit Lukas – ik heb er geen. Meneer Van de Heuvel, eigenaar van Villa Polder, stelde absoluut geen diepgaand onderzoek in naar mijn antecedenten. Zijn terechte vraag was of ik de kamerhuur kon betalen, en vervolgens bood hij mij ruimhartig het gebruik van de tuin en het tennisveldje aan, ik mocht in de winter op het vijvertje schaatsen en mijn nieuwe huisbaas maakte geen woorden vuil aan de kwestie van het turfsteken. Ik gevoelde mij welkom en thuis!
NOOT
1. Gemeentearchief Gemert-Bakel, RA-81.