GH-2014-04 Peelrandbreuk wordt zichtbaar

Jan Timmers

In 2014 is in de gemeente Gemert-Bakel het project Breuken Beleven uitgevoerd door verschillende organisaties, waaronder ook heemkundekring De Kommanderij Gemert. Het doel ervan is om meer bekendheid te geven aan de breuken in de ondergrond en mogelijkheden te realiseren om de breuken zichtbaar en beleefbaar te maken. Eén van de onderdelen van het project is het doen van onderzoek naar de Peelrandbreuk en de zij-breuken ervan. Dat begon met het maken van een betrouwbare kaart, waarop alle breuklijnen zijn ingetekend. Dat onderdeel van het project levert onder meer op, dat de plaats waar de hoofdbreuk (dé Peelrandbreuk) de gemeente passeert blijkbaar op een andere plaats ligt dan we altijd hebben gedacht. Een ander aspect van het onderzoek is om de breuk zelf. Hoe ziet die er eigenlijk uit? Wat voor verschijnselen treden er allemaal bij een breuklijn op en hoe werkt dat dan precies. Het wijstverschijnsel, waarbij grondwater ter hoogte van de breuk wordt opgestuwd tot aan het oppervak, wordt verder onderzocht. Het onderzoek wordt uitgevoerd door TNO en de Vrije Universiteit Amsterdam. Dat gebeurt door het graven van een onderzoekssleuf over de Peelrandbreuk. De sleuf wordt in stapjes verder uitgediept en bij elke stap worden er allerlei dingen gemeten, zoals de ouderdom van het zand. Op 13 november is het onderzoek begonnen. Op 19 december kon het publiek het onderzoek bekijken en kort daarop wordt de sleuf weer dichtgemaakt. Bijgaand een aantal foto’s waarop de Peelrandbreuk zich duidelijk aftekent in de grond.

Bekijk PDF

GH-2014-04 SMT-pinnen oorlogsvliegveld nog steeds in gebruik

Ad Otten

Het kort voor de bevrijding door de Duitse bezettingsmacht op landgoed De Sijp in de Mortelse Peel aangelegde ‘Schattenplatz’, beter bekend als Vliegveld De Rips, is eigenlijk niet operationeel geworden. Daags na de bevrijding van Gemert gaat op 26 september 1944 een geniegroep van het Britse bevrijdingsleger in de Mortelse Peel op verkenning en op 28 september werd al besloten de grasbaan van het vliegveld te verstevigen en te verbreden. Dezelfde dag werd daarmee al begonnen. Binnen het grote plan van Operation Market Garden was immers een belangrijk deel ingeruimd voor het verkrijgen van luchtoverwicht. En in de geallieerde opmars was daartoe ook bouwmateriaal in konvooien meegenomen. De versteviging van de vliegstrip (grasbaan) werd uitgevoerd met het uitrollen van grote rollen gaas, bekend als Square Mesh Track, meestal aangeduid als Es-Em-Tee [SMT]. Een grofmazig vierkant gaasprofiel, dat gelast van circa 8 mm dik staaldraad, in matten of grote rollen werd aangeleverd. Hiermee kon op eenvoudige en snelle wijze een groot oppervlak met een zachte ondergrond, worden verstevigd. De matten werden met grote pinnen in de grond verankerd. Na een week konden er op vliegveld De Rips al 80 spitfires worden gestationeerd. Lang bleef ook dit vliegveld overigens niet in gebruik omdat het hele terrein in de natte herfst van 1944 onder water kwam te staan.2
Die stevige SMT-pinnen komen na 70 jaar nog regelmatig bij ploegen uit de Sijpse weilanden en akkers tevoorschijn. Van Arie Eikelenboom jr. kreeg ik zo een paar van die curieuze pinnen, die nu alweer een paar jaar in de Kromstraat een schutting uitstekend en loodrecht overeind houden.

BRONNEN:
1. Ruud Wildekamp e.a., Oorlogsvliegvelden van Gemert, Bakel en Helmond, Gemert 2011, blz.35 e.v.;
2. Over de oorlogsvliegvelden is een documentairefilm gemaakt door Omroep Centraal in samenwerking met Ad Otten en Ruud Wildekamp onder de naam ‘mysterie 44’. Te raadplegen via google.nl of www.heemkundekringgemert.nl (ga naar ‘historie’, dan ‘Gemertse mysteries’, kies nr. 44).

Bekijk PDF

GH-2014-04 In de vuurlijn van een Duits kanon

Jan Brouwers reageerde op de mededeling in het vorige nummer van Gemerts Heem, dat voorafgaand aan de bevrijding van Gemert op 25 september 1944 het Duitse kanon bij het keske aan het Kruiseind gericht zou zijn geweest op Gemert-kern. Hij herinnert zich nog maar al te goed dat op die laatste bezettingsdag het kanon juist de andere kant op was gericht in de richting Erp-Veghel en dat hun boerderij (Pandelaar 48) in de vuurlijn lag. Hij durfde daarom ook niet meer thuis te slapen. Met het ouderlijk gezin bracht hij de nacht van 24 op 25 september 1944 door in de kelder van de Pandelaarschool. (red.)

Bekijk PDF

GH-2014-04 Rectificatie: Niet de 7th maar de 11th British Armoured Division

Ruud Wildekamp

Je moet ook geen twee dingen tegelijk doen, dan gaat het fout! Én een kapittelstokje schrijven voor Gemerts Heem én een lezing in elkaar zetten over de bevrijding van Venray. Het ‘Charging Bull’ ook wel ‘Black Bull’ embleem is helemaal niet van de 7th maar van de 11th British Armoured Division. Ik moet die verwisseld hebben met de 7th American Armored Division die voor de bevrijding van Venray in Overloon bezig is geweest. Toen ik het nieuwe Gemerts Heem opende zag ik het direct. FOUT. Jos Hubers uit Milheeze zag het ook en wees me met een mailtje op mijn fout. Er bestaat wel een 7th British Armoured Division, maar dat zijn de ‘Desert Rats’, die onder leiding van Montgomery, de Duitsers uit Noord-Afrika joegen. Bedankt Jos!

Bekijk PDF

GH-2014-04 R.K. Zondagsschool van Gemert: Leering & Kantiek

Ad Otten

Het pand Kerkstraat 34, met in de voorgevel elementen van neo-renaissance, was tot omstreeks 1920 de r.k. zondagsschool van Gemert en ook eigendom van de parochie. De onlangs keurig netjes in oude stijl aangebrachte tekst “leering & kantiek” houdt de herinnering daaraan levend. ‘Leering’ staat voor katechese en ‘kantiek’ voor zangles.
Tot 1920 kende Nederland nog geen gesubsidieerd bijzonder onderwijs. Dat betrof alleen openbaar onderwijs. Op openbare scholen werd geen katechese gegeven, daarvoor moesten de katholieke kinderen naar zondagsscholen. Hoogbejaarde Gemertenaren kennen het pand nog wel onder de naam van ’t Leeringhuis. In 1921 ging in Gemert de Komschool over van openbaar onderwijs op bijzonder (rooms-katholiek) onderwijs. De school kreeg officieel de naam “St.Jan Baptist de la Salle”, maar in de volksmond bleef het gewoon ‘Komschool’. De R.K. Zondagsschool was niet meer nodig want katechese en lofzang werd nu gewoon op de lagere school gegeven. In de loop van 1927 werd het pand door de kerk verkocht aan een particulier. In de jaren zestig van de vorige eeuw is het tot dan toe achter in het pand nog steeds gehandhaafde ‘leeringzaaltje’ (met een tongewelf en een pilaar) gesloopt en vervangen door nieuwbouw.

Bekijk PDF

GH-2014-04 Uit het Rechterlijk Archief van Gemert

Simon van Wetten

Ook na het uitkomen van de zesdelige serie tèsbuukskes ‛Tussen herberg en hoogmis’ – de honderdste uitgave van onze heemkundekring – komt Simon in de dossiers van het civiel-crimineel archief nog heel veel voorvallen en wetenswaardigheden tegen die niet aan uw aandacht mogen ontsnappen (Red.).

1741 – Is yoghurt wel gezond?
Een heerlijke zomeravond aan het Schilt. Arnoldus van der Aa staat voor zijn voordeur.
‛Ik at een potje melk.’
Melk éten? Dat moet yoghurt geweest zijn.
Daar komt Jan Hendriks de Groot voorbij. Nooit van gehoord? Jawel, u kent hem wel, in Gemert noemen wij deze opvliegende man Jan Heijntje Thijssen. Opvliegend of niet, hij groet onze yoghurt etende Arnoldus beleefd.
‛Goedenavond Nol Peerooms.’
Inderdaad, ook al een alias.
Nol groet terug.
‛Goedenavond Jan.’
Niettemin ontsteekt Jan in woede.
‛Blixems kind, waarom spreekt gij niet?’
Arnoldus legt rustig uit dat hij goedenavond heeft gezegd. Maar Jan Heijntje Thijssen vloekt en terwijl Arnoldus zijn huis wil binnengaan, steekt Jan hem met een mes in zijn buik. Mocht Arnoldus – hij ligt zwaar gekwetst in het huis van zijn buurman – aan deze wond komen te overlijden dan legt hij de doodslag bij Jan en bij Jan alleen neer.
Yoghurt is dus helemaal niet zo gezond. Nee, ook rechtsdraaiende niet.

1743 – Schoonmoeder
We hebben het fenomeen ‛schoonmoeder’ nog helemaal niet aangeroerd. In sommige relaties een beladen thema, maar Jan Benedictus van Deursen heeft twee jaar en vijf maanden (hij kan, indien gewenst, ook nog het aantal weken, dagen en uren noemen) zijn schoonmoeder Jenneke Sijmons van Vlijmen in huis gehad.
‛Ik heb haar toen eerlijk en loffelijk onderhouden en dat heeft 145 gulden gekost. En ik heb ook nog haar doodskist betaald.’
De gelaatsuitdrukking waarmee Jan die laatste zin uitsprak, valt helaas niet meer te reconstrueren.
‛En ik heb ook nog betaald aan Joanna Corstiaens – voor het belucht, aan Francis van der Putten – voor verhaalde waren, en aan Arnold van den Broeck – voor het luijbier.’
Nee, belucht heeft niets met ontluchting te maken. Het zijn de kaarsen die bij de dodenwake branden. Het luijbier evenwel heeft wellicht met opluchting van doen. Het klokkengebeier voor de dode luidde immers voor Jan het eind van een tijdperk van twee jaar en vijf maanden in.
‛Rúim twee jaar en vijf maanden!’ Ruim.

1744 – Uiterst kort onderzoek
Het weilandje van de erven Strijbos, achter de Schoolstraat, compleet afgegraasd! Nou ja, in de vier hoeken staat nog wat gras. Maar het ergste is dat dit tot zich nemen van sappig kwaliteitsgras illegaal is gebeurd. De drossaard en schepenen nemen hoogstpersoonlijk de boel in ogenschouw.
‛Na genomen oculaire inspectie hebben wij bevonden dat de groes aan de achterzijde van de hof voor het grootste gedeelte afgeweid is.’
Verwacht geen uitgebreid onderzoek naar de dader of daders. Dat is ook helemaal niet nodig. De drost en schepenen zien haar staan. Jawel, het is een ‛zij’. ‛De dader is een rode blaere koeij, aldaer getuijerd en weidende.’

1745 – Warm gevoel of oververhit?
In de herberg van Christiaen Penninx op Boekent staat een soldaat voor het haardvuur.
‛Hij is van het regiment van generaal-majoor Van Braekel. Die is hier gebilliëteerd.’
Met zo’n billet kan een inkwartiering worden afgedwongen.
Thomas Leenders, hij woont op de Beekse Donk, komt de herberg binnen en gaat ook bij het vuur staan, in zichzelf morrende. De soldaat kijkt opzij en vraagt: ‛Boer, wat zegde of wat praete?’
De dienstbodes van de herberg zien Toni, de zoon van Thomas, van achteren naderbij sluipen. Hij heeft een snaphaan in de hand. Nee, hij schiet niet, hij slaat met die snaphaan de nietsvermoedende soldaat tegen diens achterhoofd. De arme man valt voorover het vuur in.
Een gemene aanval, te triest voor woorden. Jammer, anders hadden we wat woordspelingen op deze situatie los kunnen laten met begrippen als ‛vuurdoop’ of ‛vuurlinie’ of we hadden ons kunnen afvragen of die soldaat niet voor hetere vuren heeft gestaan. We hadden hem
nadien een vlammend betoog tegen deze laffe daad kunnen laten houden of we hadden tegen Toni kunnen zeggen dat als hij dat met nog een paar soldaten had gedaan, we een heel vuurpeloton hadden gehad.
Maar nu is dat helemaal niet grappig en we gaan dat dus niet doen. Ik denk dat er al moeilijkheden genoeg van komen.

1748 – Rechterknie
Herbergierster Jenneke, de weduwe van Peter van Steenbergen, is niet op haar gemak. In haar gelagkamer ligt het dode lichaam van Thoni van Vechel en met verder niemand in huis huivert Jenneke bij de gedachte zo de nacht in te moeten.
Gelukkig, daar zijn dokter Ignatius van den Dijck en chirurgijn Hendrik van Gemert om het lijk te visiteren. De heren nemen uitgebreid de tijd voor hun onderzoek, de arbeidsvreugde straalt van hen af. Die dode Thoni vormt dan ook een echte uitdaging, want noch Van Dijck noch Van Gemert kunnen iets vinden.
‛Jawel, toch wel, wij constateren een wond bij de rechterknie.’
Akkoord, maar die wond kan toch niet de doodsoorzaak zijn?

1749 – Openhartig
We verplaatsen ons naar het buurtschap Boekent, waar het goed toeven is, ook al omdat Ludovicus de Rijck er een druk beklante herberg bestiert. Ondanks de gestage stroom aan inkomende stuivers en penningen vanwege het verkochte bier en de kruikjes jenever, heeft Ludovicus een paar maanden geleden een stuk land in de Mortel gekocht. Expansie, verbreding, verschillende branches, risicospreiding, er is niets mis met het economisch inzicht van onze herbergier. Op dat land is Ludovicus kolen gaan telen. Hij is de koning te (de) rijk. Maar nu, op een doordeweekse dinsdag in juli, komen de Boekentse buren vertellen dat Simon Manders op dat stuk land staat.
‛Hij heeft er staan spaaien.’
Ludovicus gaat kijken. Inderdaad, daar staat Simon met een schop. Ludovicus vraagt:
‛Simon, wie heeft mijn kolen uitgedaan?’
Waarop Simon:
‛Dat hebbe ik gedaan.’
Heerlijk openhartig, die Simon.

1751 – Huwelijk dood gestemd?
De vraag die u en ik binnen het bestek van de komende regels moeten zien te beantwoorden, is of de weleerwaarde heer Petrus Franciscus Theunissen, Duits Ordenspriester en pastoor van Gemert, een corrupt persoon is, voor omkoping en leuke kammetjes vatbaar.
‛Het zijn anders kwaadaardige, goddeloze en eerrovende tongen die zich niet ontzien onze pastoor in zijn eer en faam aan te tasten!’
Het heeft allemaal te maken met het voorgenomen huwelijk tussen Adriaen, de zoon van Giel van den Acker en zijn aanstaande, Dorothea, de dochter van Arnold van den Eijnden. Het meisje wordt door Adriaen ongetwijfeld Van den Eijndenloos genoemd. Hij is verliefd, en dan krijg je dat. Maar Jan, de zoon van Willem van der Eijcken, is óók verliefd op Dorothea. Smoor zelfs. En nu wordt er beweerd dat Jan en zijn vader Willem de pastoor hebben omgekocht om het huwelijk tussen Adriaen en Dorothea te verhoeden en te beletten.
‛Dood te stemmen.’
Ja, zo kun je dat ook noemen. Met presenten, giften, handvulling in geld, wit lijnwaad en kammen zou op het gemoed van pastoor Theunissen gewerkt zijn. Of diens gemoed ook vanwege de opgesomde materiële voordelen volgeschoten is, weten we niet zeker. Onze herder zelf is duidelijk.
‘Het is een vervloekte leugen en een afschuwelijke laster.‛
Ook vader en zoon Van der Eijcken zijn tot in hun ziel geraakt en zéér genegen met alle mogelijke middelen de eer en reputatie van de eerwaarde heer te repareren.
‘Wij hebben niets aan de heer pastoor gegeven en geen aanbiedingen aan hem gedaan.‛
Nou, zegt u het maar. Dat bestek van een paar regels eindigt hier en u moet nu beslissen. Ikzelf waag me er echt niet aan. Is de pastoor omkoopbaar of niet?

1752 – Grimlachende tronie
We hebben iemand uit Mierlo in het kasteel gevangen gezet. Ja, dat doen wij soms, hier in Gemert. Maar nu heeft de vrouw van die man, Annemarie Diestelbloems, zich niet ontzien om een rekest bij de landcommandeur in te dienen. Zij doet daarin haar beklag over onze secretaris Godefridus Cox. Deze zou namelijk voorkomen hebben dat haar man zou worden vrijgelaten. Allicht, die vent heeft zijn boete toch nog niet betaald?
‘Maar Cox deed dat met schimpen en verwijten en met grimlachende tronie.‛
Grimlachende tronie? Daar moeten wij om glimlachen. Onze secretaris heeft de meest uitgestreken snoet van Brabant.
‘Hij vroeg spottend waarom ik mijn man niet weg haalde en waarom ik hem daar in het kasteel liet zitten.‛
Ja, ho, wacht eens even, Annemarie uit Mierlo, nu tast je de eer en faam van onze secretaris toch wel ernstig aan. Op die manier is het kwaad kersen eten met ons. Zó krijg je je man nóóit terug.
Dus komt Annemarie alles rechtzetten. Zij verklaart dat zij nimmer door secretaris Cox is beschimpt of bespot. De geciteerde vragen heeft hij ook nooit gesteld. Dat was een afschuwelijke leugen van haar. De gijzelingszaak van haar echtgenoot was al met de Gemertse drossaard afgedaan en nee, heer Cox heeft niet belet dat haar man uit diens gevangenschap ontslagen zou worden. Annemarie legt een groot deel van de schuld neer bij haar procureur Michael van Nieuwstadt.
‘Die heeft de verklaring malitieuselijk en ter kwader trouw opgesteld en ik heb toen onbedachtelijk getekend.‛
Onbedachtelijk? Annemarie, de inhoud van dat papier is toch zeker wel aan je voorgelezen?
‘Jawel, maar niet recht duidelijk en verstaanbaar.‛
Je zou er haast van gaan glimlachen. Of grimlachen? Geef hoe dan ook die Mierlose kerel aan z’n Annemarie mee!

1783 – Rotstreek
We gaan meanderen. We volgen het dierbare Gemertse riviertje de Rips van de Molenstraat tot de schoolgracht om de Latijnse school. Pastoor Ecrevisse heeft enige waterbouwkundige gedachten laten gaan over het voorkomen van al teveel nattigheid op plaatsen waar je droogheid prefereert en benadert vervolgens drie rotmeesters.
Arnold van der Sanden:
‛Ik ben de rotmeester van het Haageiks rot. De eerwaarde heer pastoor heeft me laten roepen en gevraagd of ik lieden wilde verzamelen om de Rips, lopende alhier door de straat, uit te diepen en te vegen. ‘
De pastoor beloofde een kan jenever aan de rotgezellen. Stimulans genoeg om energiek ter hoogte van de grote brug aan het begin van de Molenstraat het werk aan te vangen.
Arnold van den Eijnden:
‛Ik ben de rotmeester van het Molenstraats rot. De pastoor heeft mij gevraagd om op woensdag 16 juli mijn onderhorige rotgezellen te willen verzamelen om de schoolgracht uit te diepen en te vegen. Dat is gebeurd.’
Enigszins verontrustend is het dat er totaal geen gewag wordt gemaakt van jenever.
Henrik van Bonn:
‛Ik ben de rotmeester van het Schoolstraats rot. Pastoor Ecrevisse heeft me geroepen om met mijn rotgezellen de schoolgracht uit te diepen en te vegen, belangrijk omdat als er brand is het water kan worden gebruikt als bluswater.’
De pastoor heeft 2 à 3 flessen jenever aan de rotgezellen van de Schoolstraat gegeven.
Het Molenstraats rot komt er qua spiritualiën dus maar bekaaid van af. Toch een beetje een rotstreek van de pastoor.

1785 – Familiedrama
Servaas Mesenbergh en zijn vrouw Marie moeten diep in hun geheugen graven. Maar ja, als de drossaard je een doordringende vraag stelt, dan ben je uiteraard bereid daar diep over na te denken.
‛Het is nu omtrent twaalf jaar geleden dat zekere Simon Grotaerts en Marie Behain enige dagen bij ons hebben gelogeerd, zowel voor als na hun huwelijk, dat zij toen hier in Gemert gesloten hebben. Daarna hebben zij hier gewoond en verscheidene kinderen verwekt.’
Vervolgens heeft Simon – van mij had ie een andere voornaam mogen hebben – zijn vrouw verlaten. Overmand door verdriet is zij hem toen gaan zoeken en heeft haar twee jongste kinderen bij Servaas en Marie in de kost besteld.
En dat is het laatste wat we vernomen hebben. Een gezin valt uiteen, maar het leven gaat door …

BRONNEN:
Is yoghurt wel gezond?: R93, blz. 67.
Schoonmoeder: R75, blz. 1.
Uiterst kort onderzoek: R75, blz. 14.
Warm gevoel of oververhit?: R75, blz. 13.
Rechterknie: R93, blz. 8.
Openhartig: R93, blz. 6.
Huwelijk dood gestemd?: R93, blz. 22.
Grimlachende tronie: R93, blz. 25.
Rotstreek: R94, blz. 8.
Familiedrama: R94, blz. 9.

Bekijk PDF

GH-2014-04 Adieu Pius X (1955-2015)?

Rob de Haas en Ad Otten

Er bestaan ideeën c.q. plannen om het markante, voormalige schoolgebouw op de hoek van Het Frans Brugske en de Berglarenstraat te slopen en te vervangen door andersoortige nieuwbouw. We doelen op de voormalige RK Jongensschool Pius X. Sloop zal heel wat emoties kunnen oproepen.

De Pius-X-school (1955) vormde samen met de nieuwe Gerarduskerk (1959) het hart van een geheel nieuwe Gemertse wijk. De gemeente Gemert presenteerde in 1950 een bijzonder en ambitieus woningbouwplan. De woningbouw was in die naoorlogse jaren streng gecontingenteerd. Als compensatie voor de opvang van repatriantengezinnen uit Indonesië beloofde de overheid de bouw van een gelijk aantal woningen voor woningzoekenden uit de gemeente toe te staan. De gemeenteraad van Gemert stemde toen dankzij de overtuigingskracht van burgemeester De Bekker unaniem voor de opname van 240 gezinnen, gelijk aan het aantal woningzoekenden in de gemeente. Den Haag vond de opname van zoveel ‘vreemde’ gezinnen onverantwoord voor een plaats met de grootte van Gemert, maar het departement ging wel akkoord met het aantal 120 gezinnen. In 1951 en 1952 verrezen op de Molenakker en de Berglaren vervolgens 252 woningen. 120 Bestemd voor overwegend jonge repatriantengezinnen en 120 voor Gemertenaren. Daar bovenop kreeg de gemeente van overheidswege nog een contingentbonus van 12 woningen. Naast het oude dorp Gemert ontstond een nieuw dorp. En op het gemeentehuis moest tegelijk werk gemaakt worden van een flinke uitbreiding van voorzieningen. Voor wat betreft de locatie daarvan gingen de gedachten aanvankelijk naar het gebied tussen de oude bebouwde kom en de nieuwe woonwijk(en). Met de bouw van een Wit-Gele-Kruisgebouw, een Landbouw-, ULO- en Huishoudschool werd dat voor een deel ook uitgevoerd, maar de plaats voor een lagere school en een tweede parochiekerk (aanvankelijk gepland op Kieboom) werd uiteindelijk meer centraal tussen Molenakker en Berglaren, gekozen voor Het Frans Brugske. Daar moest het hart van de nieuwe wijk komen…

Oprichting nieuwe jongensschool
In een brief van 26 februari 1952 deelt het Rooms Katholiek Kerkbestuur van de parochie Sint Jans Onthoofding aan het gemeentebestuur mee een lagere school te gaan oprichten op de Berglaren. Voorzitter pastoor J. van den Heuvel en secretaris A.M. Frunt vragen daarom aan de gemeente de school te financieren op grond van artikel 72 van de Lager Onderwijswet 1 van 1920. Om de levensvatbaarheid van de nieuwe school aan te tonen, stuurt het bestuur een namenlijst mee van kinderen die door hun ouders al zijn aangemeld. Het zijn er precies 50, variërend in leeftijd van 5 tot 13 jaar. Allemaal woonachtig op de Berglaren.
Binnen twee weken antwoordt het gemeentebestuur hieraan te zullen meewerken. Het RK Schoolbestuur geeft daarop aan Architectenbureau Jan Strik uit Mill (later gevestigd in Boxtel) de opdracht om een 8-klassige lagere school te ontwerpen. De bouwkosten worden geraamd op 171.544,84 gulden.
Op de uitnodiging tot inschrijving in november 1953 reageren 13 aannemers. Ook een aantal uit Gemert: Gebr. Vos, Pandelaar A 165, Antoon van Melis, C 153, Firma van Eupen, Nieuwstraat, Firma G. Hendriks en Zn, Kerkstraat B 222. M. Althuizen uit Boekel is de duurste met 166.500 gulden en Jos Daamen en Zn. uit Mill met 148.380 gulden de goedkoopste. Het Millse bedrijf krijgt dan ook de opdracht.
Het wordt een voor die tijd bijzonder ontwerp van wat het gemeentehuis een ‘halleschool’ noemt. Een schoolgebouw met een grote ‘Vide hall’ en op verdiepingshoogte een galerij. Vanuit de centrale hal zijn acht klassen direct toegankelijk. In augustus 1953 gaat Bouw- en Woningtoezicht akkoord en na de zomervakantie van 1955 wordt de school, die naar paus Pius X wordt genoemd, in gebruik genomen. Het is een opvallend en beeldbepalend gebouw met plat dak, dat fraai contrasteert met de woningen er omheen. Door de ruimte om de school komt het karakteristieke pand goed tot zijn recht. Ook heel bijzonder is het enorme glas-in-loodraam, dat uit vijf delen bestaat. Vakwerk (letterlijk en figuurlijk) van de Gemertse glazenier Schoofs uit de Oudestraat, die dit moderne, non-figuratieve kunstwerk in 1957 voltooit. Het licht in de hal van de Pius-X-School wordt sindsdien op kleurrijke wijze gefilterd.

Pius-X als noodkerk
De nieuwe jongensschool op de Berglaren krijgt de naam van een paus, die juist in 1954 op 29 mei heilig is verklaard. Pius X (1835-1914) is van eenvoudige komaf en paus van 1903 tot 1914. Hij staat bekend als een grote, zachtmoedige kindervriend. Vandaar dat meer lagere en middelbare katholieke scholen in Nederland hem tot patroonheilige hebben gekozen.
Op een situatieschets in één van de bestektekeningen is tegenover de school een kerkgebouw gepland. In januari 1956 besluit het bisdom tot de stichting van een tweede geloofsgemeenschap in Gemert: de parochie van St.-Gerardus Majella. En dan krijgt de Pius-X al snel een tweede bestemming. De royale vide-hall leent zich uitstekend voor een noodkerk en nog hetzelfde jaar doen de eersteklassers van de Pius-X in hun eigen school de Eerste Heilige Communie.
Tegenover de school pal naast het beekje De Rips aan Het Frans Brugske 18 vestigt bouwpastoor Piet Strijbosch zich met zijn kapelaans begin 1958 in een noodpastorie. Kan hij mooi vanaf zijn platje achter het huis de bouw van de nieuwe kerk in de gaten houden. Huis “St. Geertgen” zal nog tot juli 1963 hun onderkomen zijn. Pas dan verhuizen de geestelijken naar de echte pastorie aan de overkant van de Rips pal naast de Gerarduskerk met zijn royaal kerkplein en 36 meter hoge, losstaande toren. In juni 1958 legt de inmiddels legendarisch geworden mgr. W. Bekkers de eerste steen van de Gerardus Majellakerk en nog tot 26 april 1959 – de dag van de consecratie van de nieuwe kerk – houdt de Pius-X de dubbelfunctie van school en kerk. Daarna vinden er in de riante ‘hall’ nog heel wat uiteenlopende evenementen en activiteiten plaats. Een MFA (Multifunctionele Accommodatie) avant la lettre.
Voor de kerkdiensten op zaterdag en zondag moet de schoolhal elke week worden ingericht. Dat betekent het plaatsen van een altaar op het podium en een harmonium ter begeleiding van het Gemerts Gemengd Koor. Het onmisbaar muziekinstrument is door de Latijnse School in bruikleen gegeven. En wat te denken van de honderden bidstoelen. Daar is koster Lau van Heugten met zijn hulpjes iedere keer weer druk mee. En het moet ook allemaal weer worden opgeruimd, want de jeugd verwacht op maandag weer gewoon naar school te kunnen gaan.
Soms zijn er bijzondere diensten, zoals die op 4 augustus 1957 als pater Harrie Vonk in de noodkerk zijn eerste H. Mis opdraagt. Een hele happening, want de regels schrijven voor dat de neomist wordt geassisteerd door drie priesters. In zijn geval door ordegenoten pater Goossens en pater Bressers en pastoor Van den Heuvel van de St.-Jansparochie. Vanwege het te verwachten grote aantal kerkbezoekers komt het altaar in de hal precies tegenover de hoofdingang te staan, zodat ook mensen op het schoolplein buiten de dienst kunnen volgen. Begeleid door trotse ouders en familie en buurtgenoten, voorafgegaan door lieftallige bruidjes, de scouting en de fanfare trekt de lange stoet van Vonks ouderlijk huis aan de Molenakkerstraat tot aan de Pius X-school door een haag van nieuwsgierige parochianen.

Multi Functionele Accommodatie
De ruime hal van de Pius X-school blijkt behalve als noodkerk ook bijzonder geschikt te zijn voor het fenomeen ziekentriduüm. Eens per jaar nemen zieke parochianen deel aan een driedaagse bijeenkomst vol gebed en ontspanning. Ook patiënten die het bed moeten houden, kunnen er bij zijn. Tientallen vrijwilligers maken dat mogelijk dankzij de beschikbaarheid van mobiele bedden.
Ook andere evenementen vinden er in het weekend onderdak, zoals de EHBO-wedstrijden op 29 april 1962. De hal leent zich uitstekend voor de behandeling van ‘slachtoffers’, die uitgestrekt op de vloer liggen. De jury zit hoog op het podium en heeft vandaar een goed overzicht van wat zich in de hal afspeelt. Geen detail ontgaat hen en met een kritisch oog ziet zij erop toe, dat de teams hun slachtoffers adequaat oplappen.
Op 26 januari 1956 viert bouwpastoor Strijbosch zijn koperen priesterjubileum. Natuurlijk houdt hij zijn feestelijke receptie in de grote hal van de Pius-X-School. Bij deze gelegenheid is ook zijn moeder aanwezig. Als cadeau ontvangt pastoor Strijbosch enkele misgewaden, waaronder een kazuifel. Inmiddels is hij een geldinzameling voor de nieuwe kerk gestart. Hij blijkt goed te kunnen ‘schooien’ zoals de wekelijkse collectestand in de Gemertse Courant laat zien. De bezoekers van zijn jubileumreceptie weten wat hen te doen staat.
Na de oprichting van Wandelsportvereniging ZUTh, Zonder Uitvallers Thuis, op 1 september 1958 komen de wandelaars wekelijks bij elkaar op de speelplaats van de Pius-X-school, ook voor zondagse wedstrijden. In 1961 verhuist de club naar een eigen clubgebouw achter het oude gemeentehuis in de Kerkstraat het zogenaamde “patronaat”.

Jongensschool
We vergeten bijna, dat de Pius X de plek is waar menig Gemertse jongere onderwijs heeft genoten. In september 1955 wordt het splinternieuw gebouw in gebruik genomen. De school is nog niet helemaal klaar, want in november maant architect Strik aannemer Daamen nog tot spoed bij de afwerking. Pas op 2 oktober 1956 aan het begin van het tweede schooljaar vindt de plechtige inzegening plaats. Na een H. Mis in de St.-Janskerk trekken kerkleiders en gelovigen in processie naar de nieuwe school. Daar krijgt een beeltenis van Pius X een centrale plek in de hal. Ook een beeld van St. Gerardus is meegevoerd.
De jeugd van Gemert gaat zes dagen van de week naar school. Van half negen tot twaalf en van half twee tot vier uur. Alleen woensdag- en zaterdagmiddag niet. Als de elektrische toeter (geen bel meer voor de moderne Pius X) hees over het schoolplein schalt, snellen de scholieren zich naar hun vaste plek. Per klas en in rijen van twee opgesteld, wachten zij op het tweede signaal. Vanaf dan heerst er absolute stilte slechts doorbroken door de dwingende stemmen van de onderwijzers. Op hun teken lopen de klassen een voor een via de zij-ingangen in alle rust naar binnen. Er heerst nog strikte discipline in het onderwijs van die dagen.
Met ingang van 1 september 1955 benoemt het schoolbestuur Jacques van Pelt tot hoofd van de nieuwe jongensschool. Hij is afkomstig uit Dongen en werkte eerder op de 3-mans basisschool in Langeweg-Zevenbergen. Vervolgens krijgen de heren Van der Smisse, Van Lith, Damen, Swinkels, Lahaye een aanstelling. In de loop der jaren zullen er nog velen volgen o.a. mevr. Henskens, Reijnen-Hamelink en de heren Poels, Kiliaan en Jansen. Iedere oud-leerling heeft zo zijn eigen herinneringen aan het onderwijzend personeel en de schooltijd op de Pius X.
Pastoor Strijbosch en kapelaan Moons nemen de godsdienstlessen voor hun rekening. Ze moedigen hun pupillen aan om veel zilverpapier en capsules van melkflessen te verzamelen. In het klaslokaal staat daarvoor een speciale doos. Op een of andere manier leveren die geld op voor de arme kindertjes in Afrika. In de hoogste klassen proberen missionarissen jongens tot een missionarisopleiding te verleiden. Wat is er mooier dan heidense inboorlingen beschaving bij te brengen en tot het christendom te bekeren? In die tijd vinden nog veel ouders het een grote eer als een van hun zonen voor het priesterschap kiest. Zo’n gezin stijgt in aanzien.

Begin van het einde
Eerst zitten er alleen maar jongens op de Pius X. Daar komt in 1970 verandering in als de Pius X en de Bernadetteschool fuseren tot de Berglarenschool. Jongens en meisjes zitten voortaan bij elkaar in de klas. Een ware revolutie! In de voormalige Pius X komen de hoogste klassen en klas 1 t/m 3 gaat naar het Bernadettegebouw. De leiding is in handen van Till van de Laar. Deze situatie duurt voort tot 1985. Dan krijgt het gebouw aan de Groeskuilenstraat een flinke uitbreiding en kunnen alle leerlingen van de Berglarenschool voortaan terecht in één gebouwencomplex. Klassen heten nu groepen en ook de kleuters gaan nu naar de basisschool. In het gebouw aan Het Frans Brugske neemt nu de Nazarethschool zijn intrek. Als in 1996 B.S. Het Venster in een nieuw gebouw trekt aan de Churchill-laan en de Nazarethschool wordt opgeheven, komt aan de onderwijsbestemming van het Pius-X-gebouw een einde.
Diomage koopt het van de gemeente in 1999 en vestigt er in eerste instantie haar kantoor in. Al snel maakt zij het ook geschikt voor dagbesteding van haar cliënten via de Stichting ORO. Deze functie heeft de PIUS X nog tot 2012 gehad. Maar omdat het niet meer aan de eisen van deze tijd voldoet, bekijkt Diomage nu welke bestemming ze aan het gebouw of de plek zal geven. Een van de mogelijkheden is om voor de eigen cliënten woongelegenheid te realiseren. Daarover is men momenteel in overleg met woningbouwvereniging Goed Wonen. Eind 2014 staat de bestemming in elk geval nog niet vast.
Het zou, om in kerkelijke termen te blijven, doodzonde zijn als dit unieke bouwwerk uit het Gemertse straatbeeld zou verdwijnen.

BRONNEN:
Gemeentearchief Gemert-Bakel
“Berglarenschool 1959-1999” jubileumuitgave.
Peter van den Berg, Frans van Pelt
Diomage Gemert
Zicht Gemert

Bekijk PDF

GH-2014-04 Mysterieuze wallen in de Kranerijt

Jan Timmers

Verspreid in het landschap van Gemert, maar ook daarbuiten, treffen we historische houtwallen aan. Nagenoeg altijd gaat het om verhoogde wallichamen, die begroeid zijn met eiken hakhout. Dit soort historische wallen treffen we aan op (voormalige) grenzen tussen oude akkers en heide of andere woeste grond. Om het gewas op akkers te beschermen tegen loslopend vee of wild werden de wallen aangelegd, voorzien van dichte begroeiing. Het hout op de wal werd regelmatig gekapt voor stookhout. Voor de komst van fossiele brandstoffen was er een grote behoefte aan dit hout. Veel oude houtwallen zijn in de loop van de tijd verdwenen, maar een aantal bestaat nog steeds. In Handel treffen we rondom De Specht van dit soort wallen aan, maar ook ten oosten van de dorpskom en bij de Rooije Plas. Verder in Gemert bij de Wolfsbosch en ook op Milschot.1 Een ander soort houtwal treffen we aan bij De Snelle Loop als voormalige landweer op de grens met de gemeente Laarbeek. Ook in De Biezen tussen Bakel en Aarle-Rixtel ligt een oude landweer.2 De wal van de landweer is net als de akkerwallen begroeid met hakhout. Als we ergens in ons landschap een houtwal aantreffen mag je er in de regel van uitgaan dat het om een oude akkerbegrenzing gaat of eventueel een landweer, als de wal bijvoorbeeld precies op een gemeentegrens ligt. In de Handelse bossen op de Kranerijt treffen we echter wallen aan, die we niet zonder meer in één van deze categorieën kunnen indelen.

Geen begroeiing, wel brede wallen
Een aantal dingen aan de wallen op de Kranerijt vallen op. Op de eerste plaats zien we dat die wallen niet begroeid zijn met eiken hakhout. Het gebied ten westen van de dorpskom van Handel was van oudsher een heidegebied met zandverstuivingen. De Handelse Berg vormt de grens tussen de voormalige akkers van Handel en het heidegebied. Rond 1900 was het heidegebied hier en daar begroeid met bos en op de kaart van 1930 zien we dat het gebied op dat moment nog niet aaneengesloten was beplant. Toen dat kort daarna gebeurde werden de dennen verspreid op en naast de wallen aangeplant. Op oude kaarten zijn de wallen niet als hakhoutwal gemarkeerd, zodat we ervan uit moeten gaan dat ze voorheen niet begroeid zijn geweest. Een ander aspect waarin de wallen op de Kranerijt verschillen met andere wallen is dat ze qua afmeting veel breder zijn dan de normale akkerwallen. Aan de voet zijn de wallen zo’n zeven meter breed.

De vorm wijst op akkerwallen
Op een hoogtekaart is heel goed te zien wat de vorm van de wallen op de Kranerijt is. In de bossen zelf is dat door de huidige begroeiing niet direct te zien, maar uit de hoogtekaart blijkt dat het gaat om vijf evenwijdige, lange wallen, die aan de korte zijde bovendien door een dwars liggende wal afgesloten zijn. Dat patroon van de wallen lijkt veel op een viertal langgerekte akkers, die door wallen omgeven zijn. De vorm van het wallenpatroon wijst overduidelijk op een oorsprong die niet natuurlijk is, maar kunstmatig aangelegd moet zijn.

Toch levert de interpretatie van akkers op de Kranerijt problemen op. In het zuiden van Gemert op Milschot zijn wel akkers aangetroffen, omgeven door hakhoutwallen, die later als akker werden verlaten en omgevormd werden tot bos.3 Die verlaten akkers op Milschot staan als zodanig op oude kadasterkaarten aangegeven, waarbij de wallen op de perceelsgrens liggen. Op de oude kadasterkaarten van de Kranerijt echter is het voormalige heidegebied weliswaar in percelen onderverdeeld, maar de perceelsgrenzen liggen zelfs bij benadering niet op de wallen. De oude eigendomsgrenzen lopen zelfs dwars over het wallenpatroon heen.

Wallen tegen het stuifzand?
Een andere mogelijke functie van de wallen heeft te maken met de zandverstuivingen ter plaatse. De Handelse Berg is een flink hoge zandverstuiving, die ontstaan is door het verwaaien van zand van het heidegebied waarvan de Kranerijt deel uit maakte, maar dat voorheen veel groter was. Het hele gebied ten noorden van de Peelse Loop vanaf Koks maakte er deel van uit en in het zuiden liep het door tot aan de Doonheide. Dat heidegebied werd in voorgaande eeuwen soms iets te intensief gebruikt voor het maaien en plaggen van heide, waardoor de wind vat kreeg op de ondergrond. Door de overwegend zuidwesten winden bedreigde het stuifzand de akkers van de hoeven op Handel en Strijbosch. Het is voorstelbaar dat er maatregelen werden getroffen om te voorkomen dat de akkers onder het stuifzand verdwenen. Wellicht werden er loodrecht op de windrichting versperringen aangebracht in de vorm van heggen met het doel het stuifzand in te vangen voordat het de akkers bereikte. Op die manier kunnen er stuifzandwallen worden gevormd. In de Loonse en Drunense duinen zijn op deze manier wallen ontstaan loodrecht op de windrichting. Gezien de oriëntatie van de wallen in de Kranerijt kunnen ze als zandvang zijn ontstaan. Ze hebben dan echter niet afdoende geholpen, want de Handelse Berg ligt verder naar het noordoosten en zelfs gedeeltelijk op de Handelse akker. Daarnaast zijn ze erg recht. De stuifzandkeringen in de Loonse en Drunense duinen zijn grilliger, veel breder en hebben grotere onderlinge afstanden. Het is daarom maar de vraag of de wallen op die manier ontstonden. Bovendien worden de lange wallen op de Kranerijt aan de uiteinden afgesloten door dwarsliggende wallen en die kunnen als zandvang geen functie hebben gehad.

Mysterieuze wallen
De wallen op de Kranerijt zijn uitgesproken kunstmatige wallen, maar of hun functie iets te maken heeft met die van een akkerwal of eventueel met een stuifzandkering is nogal twijfelachtig. Bovendien hebben we geen gegevens over de ouderdom van de wallen. Op de oudste topografische kaarten van ca 1840 zijn ze niet afgebeeld. Dat wil niet zeggen dat ze er niet waren. De wallen waren niet begroeid met hout of struiken, maar net als de omgeving met heide. Bovendien wordt het reliëf in het landschap op oude kaarten slechts summier en globaal aangeduid. Op kaarten uit de 20ste eeuw wordt reliëf duidelijker aangegeven, in ieder geval als het om grotere hoogten of om steilranden gaat. Op de topografische kaarten van Handel vanaf 1953 zien we de wallen in de Kranerijt wel. Zijn ze misschien toen pas ontstaan? Op een aantal Handelse mensen is een beroep gedaan op hun geheugen, maar niemand kan zich iets herinneren van het opwerpen van wallen in de 20ste eeuw.
Kortom, wallen met een onbekende functie, waarvan we niet weten hoe lang ze daar al liggen. En als we er historisch gezien geen verklaring voor hebben, dan blijft er nog een laatste mogelijkheid over: mysterieuze wallen uit de prehistorie?

NOTEN:
1. Zie voor houtwallen in Gemert bijvoorbeeld S.J. IJzerman, Inventarisatie hakhoutwallen gemeente Gemert-Bakel, Bilan rapport 2001/7
2. Over landweren in Gemert en Bakel: Jan Timmers, De landweer tussen Bakel en Aarle-Rixtel, een historisch landschapselement uit de middeleeuwen, Stichting Archeologisch Samenwerkingsverband, 2007; Jan Timmers, De Walgraaf en de Snelle Loop, Een landweer op de grens tussen Gemert en Laarbeek, Gemerts Heem 2008, nr 3; Jan Timmers, De landweer tussen Boekel en Gemert en de Logtwalpaal, Gemerts Heem 2012, nr 2
3. Jan Timmers, Verdwenen akkers en wallen op Milschot, Gemerts Heem 2014, nr 3
4. De topografische kaarten komen van WatWasWaar.nl.

Bekijk PDF

GH-2014-04 Erfenis van de Hoeve Vogelzang: boerderijkerk, manege, restaurant en ontvangstzaal

Ad Otten

Al in de middeleeuwen is de hoeve Vogelzang aan de Lodderdijk bekend als bezit van de Duitse Orde-Commanderij Gemert. Rond 1500 wordt hier Laurens van den Bleek geboren, de zoon van een pachter van de Duitse Orde, die internationale bekendheid verwerft als Laurentius Torrentinus, hofdrukker van de hertog van Toscane in Florence.1 De hoeve Vogelzang met de landerijen op het Molenbroek blijft tot de Franse Tijd eigendom van de Commanderij om dan in beslag genomen te worden door de Fransen en geadministreerd te worden als bezit van de Domeinen. Eerst de Franse Domeinen, daarna de Nederlandse. In 1833 verkoopt de staat der Nederlanden de Hoeve Vogelzang met nog meer voormalig kasteelgoed, aan de vermogende rijksontvanger Adriaan Van Riemsdijk, dan de nieuwe kasteelheer van Gemert.2 Zijn erfgenamen blijven tot in de jaren vijftig van de twintigste eeuw eigenaar van dit omvangrijke bezit dat in Gemert e.o. zo’n twintig boerderijen omvat. Achtereenvolgens zijn die erfgenamen/eigenaars: Jonkvrouw Jacoba Lüps-van Riemsdijk, Jkvr. Scheidius-Lüps, Everard P.A.M. Scheidius, en tenslotte Barones Maria H.E.E. van Harinxma thoe Slooten-Scheidius. De laatste blijft eigenaar tot in de jaren vijftig van de twintigste eeuw. Na de Tweede Wereldoorlog wordt geleidelijk al dit bezit verkocht. Pachters hebben een voorkeursrecht maar voor Hoeve Vogelzang aan de Lodderdijk met zo’n 20 hectaren landerijen in het Molenbroek is geen belangstelling. Bij raadsbesluit van 4 april 1956 wordt het vervolgens aangekocht door de gemeente Gemert.
De uit de middeleeuwen daterende Hoeve Vogelzang heeft dan vanaf 1908/1909 een vroeg twintigste-eeuwse uitstraling. Maar niet de daaraan parallel staande schuur, met bijna net zoveel inhoud als de boerderij. De schuur heeft een monumentale eiken gebintconstructie met ankerbalken, die zeker teruggaat tot de achttiende maar misschien wel tot de zestiende eeuw….
Voordat boerderij en schuur in 1971 worden geruimd ten behoeve van de aanleg en de bouw van het gemeentelijk zwembad (nu Fitland) krijgen de beide bestanddelen van de aloude hoeve aan de Lodderdijk nog een curieuze en nu memorabele eindbestemming. Het boerderijgebouw wordt pastorie en noodkerk, en de schuur manege. De boerderijkerk valt vervolgens onder de slopershamer, maar de authentieke monumentale schuur wordt gered. Het eikenhouten geraamte wordt zorgvuldig uiteengenomen en bewaard, en zal uiteindelijk herrijzen als ontvangstzaal, restaurant en tentoonstellingsruimte van het Boerenbondsmuseum in de Pandelaar. Een prachtige nieuwe bestemming voor bijna vergeten Gemerts erfgoed.
In het hiernavolgende wordt gefocust op respectievelijk de vestiging van de noodkerk, en het gebruik van de schuur als manege en in het verlengde daarvan de ‘verrijzenis’ als monumentale ontvangstzaal van het boerenbondsmuseum dat inmiddels elk jaar zo’n 40.000 bezoekers trekt…

BOERDERIJKERK SINT-JOZEF 1967-1971
Gemert groeit hard na de Tweede Wereldoorlog. Medio jaren vijftig wordt bouwpastoor Strijbos benoemd voor de stichting van een tweede r.k. parochie in Gemert-kern. Tien jaar later, als Molenakker, Berglaren en Oliekelder nagenoeg zijn volgebouwd, vindt nieuwbouw vooral plaats in het Molenbroek. Naar het idee van het bisdom is de tijd dan rijp voor een derde parochie in Gemert. Op 19 december 1965 geeft de Bossche bisschop mgr. W. Bekkers aan pastoor Martien van de Broek de opdracht om daar werk van te maken. Binnen een jaar is hij al zover. De eerste H. Mis van de nieuwe Parochie Sint-Jozef wordt op 29 oktober 1966 opgedragen in de spiksplinternieuw opgeleverde Pellikaan-sporthal. Bouwpastoor Van de Broek is de gelegenheid geboden tot de inrichting van een noodkerk in de sporthal. Elke zaterdagavond worden 400 stoelen klaargezet, die op zondag weer worden opgeruimd. De pastoor betrekt met huishoudster Truus van Houtert een woning in de nabijgelegen Mgr. Den Dubbeldenstraat. Dat is de noodpastorie van de nieuwe parochie.
Amper twee-en-een-halve maand later, in de nacht van 14 op 15 januari 1967, brandt, vlak nadat men de stoelen heeft klaargezet, de sporthal tot de grond toe af. Stoelen, altaar, paramenten, alles gaat verloren…
Met 6000 gulden uit een bliksemactie van de Gemertse Sportcentrale kan de pastoor weer even vooruit in de naast Zuivelfabriek De Eendracht gelegen houten Michaëlschool. In deze tweede noodkerk worden elk weekend acht H.Missen gelezen. Drie op zaterdag en vijf op zondag. Ook hier wordt ’s zaterdags alles klaargezet en op zondag na de avondmis weer opgeruimd. Lang kan dit natuurlijk niet blijven duren. En bekend is al, dat bij de herbouwplannen van de sporthal geen plaats meer zal worden ingeruimd voor de kerk.3
De gemeente schiet te hulp. Vlakbij staat de door haar aangekochte boerderij Vogelzang die al vanaf 1939 wordt bewoond door de familie Hoevenaars-Leenders, en die daar als huurder van de gemeente na de eigendomsoverdracht in 1956/1957 is blijven wonen. Na overleg met de familie kan al in maart 1967 een ruil plaatsvinden: Het gezin Hoevenaars verhuist naar de Mgr. Den Dubbeldenstraat en de pastoor trekt met Truus in de boerderij die met de hulp van vele parochianen wordt opgeknapt. Het voorhuis wordt pastorie en de stal wordt ingericht als kerk. Het is de derde noodkerk van de nieuwe parochie in vijf maanden tijd. Een boerderijkerk is geboren! Je gaat er achterom binnen…

Een intieme en populaire ‘kerk’ met veel bezoekers, ook uit andere parochies. Tot in de herfst 1971 blijft de boerderijkerk in gebruik ook al is dat niet in overeenstemming met wat is afgesproken met de gemeente. Op 2 maart 1967 beloofde het kerkbestuur van de nieuwe parochie dat ze binnen twee jaar grond zou kopen van de gemeente voor de bouw van een kerk-ontmoetingscentrum in de wijk Molenbroek. Bij de jaarwisseling 1970-1971 is het daar nog steeds niet van gekomen. De gemeente heeft het kerkbestuur al eerder gemaand. Het antwoord, dat het bisdom daartoe (nog) geen goedkeuring heeft gegeven, vindt het gemeentebestuur geen excuus. In januari 1971 staan er vette koppen op de regiopagina’s van het Helmonds Dagblad. “Bisdom moet nu wel een beslissing nemen”, “Gemert zet pastoor uit noodkerk” en “Schuld en boete 25.000 gulden.” 4
De artikelen zijn gebaseerd op het voorstel van B&W aan de gemeenteraad dat luidt: “Het ontruimen van het pand Lodderdijk 2 en het eisen van een schadevergoeding en een boete in verband met het niet voldoen aan de gestelde voorwaarden.” Die voorwaarden houden in, dat de huurprijs na twee jaar 5000 gulden per jaar zou bedragen en dat bij het niet nakomen van de verplichtingen de huurder aan de gemeente een boete van 15.000 gulden is verschuldigd.
De gemeente stelt dat de boerderij is aangekocht om de plannen voor de bouw van een zwembad te verwezenlijken, dat die bouw inmiddels in uitvoering is genomen, en dat de aannemer op de kosten van het zwembad al minimaal 5500 gulden had kunnen besparen indien de boerderij tot zijn beschikking had gestaan. Concreet stellen B&W daarom aan de raad voor, te besluiten tot de vordering van het pand binnen drie maanden. In hetzelfde krantenbericht verklaart pastoor Van de Broek dat het kerkbestuur nimmer een huurovereenkomst met die voorwaarden heeft getekend. Tegelijk verklaart hij dat er van het bisdom inmiddels wel de goedkeuring is op de bouwplannen van een ontmoetingscentrum tot een bedrag van 150.000 gulden en dat die bouw binnen een half jaar gerealiseerd kan zijn…
Boze tongen beweerden dat burgemeester De Wit en pastoor Van de Broek een spelletje speelden om bij het bisdom een beslissing af te dwingen. Een snel besluit was ook nodig omdat per 1 maart 1971 de subsidie voor kerkenbouw teruggeschroefd zou worden van 30 naar 20%…. Hoe het ook zij: na een spoedberaad bij het Diocesaan Bouwbureau is er nu binnen een vloek en een zucht de goedkeuring voor de bouw van het ‘ontmoetingscentrum’ aan het Pastoor Poellplein. Op 23 maart 1971 gaat al de eerste spade in de grond en terwijl de bouw (architect Leo Bekkers, aannemer Ponjé) in volle gang is, viert in de boerderijkerk pastoor Van de Broek op zaterdag 19 juni 1971 zijn zilveren priesterfeest. Achter de noodkerk wordt in een daartoe geschikt gemaakte ruimte een drukbezochte receptie gehouden. Maar in oktober van hetzelfde jaar komt mgr. Bluijssen naar Gemert om de Sint-Jozefkerk aan het Pastoor Poellplein in te wijden. Kort daarna wordt de boerderijkerk gesloopt. Een dikke dertig jaar later zal dat lot, na de eerdere sluiting in 1998, ook de nieuwgebouwde Sint-Jozefkerk al ten deel vallen.5

Van Manege tot Ontvangstzaal en Restaurant Boerenbondsmuseum
Niet alleen de boerderij maar ook de monumentale schuur van Hoeve Vogelzang krijgt in de jaren zestig van de twintigste eeuw een curieuze bestemming. Het moet zijn geweest al voor de ingebruikname van de boerderijkerk dat de Gemertse Rijvereniging Sint-Hubertus van de gemeente toestemming krijgt de schuur te gebruiken als manege. Harrie Verkampen, van 1961 tot 1971 actief lid van de rijvereniging, vertelt er een spannend verhaal over. Harrie reed op een schimmel in een achttal, eerst op een weiland van Dorus Kanters verderop op het Molenbroek, maar van 1962 tot 1965 reed hij in de schuur van de hoeve Vogelzang en ook in een grote ‘buitenbak’, gelegen achter de schuur. Hij weet zich nog maar al te goed te herinneren dat er in de schuur, midden tussen twee gebinten een hindernis was opgesteld waar overheen moest worden gesprongen. Met achten achter elkaar. De gebinten waren redelijk hoog maar toch moest je altijd oppassen dat het paard niet te vroeg sprong, want dan kon je wel eens flink je kop stoten… Ook voor je knieën moest je oppassen want na het springen in de middelgang werd er met achten achter elkaar teruggereden door de smalle zijbeuk van de schuur en daar was maar anderhalve meter ruimte…6
Al minstens een jaar voor de sloop van de boerderij Vogelzang is de monumentale schuur zorgvuldig uiteengenomen door aannemer Willem Vos en architect Leo Bekkers, respectievelijk bestuurslid en voorzitter van de heemkundekring. ‘De schuur is authentiek en eeuwenoud. Die moet bewaard blijven totdat er op welke plaats dan ook, een passende bestemming voor gevonden wordt’. Dat was hun optie. Nieuw gebruik voor een eeuwenoude gebouwconstructie! Geheel volgens de oude traditie overigens, want een boerderij of schuur met ankerbalkgebinten is uitneembaar om elders opnieuw op te kunnen bouwen. Om er voor te zorgen dat de verschillende onderdelen van de gebinten op de goede manier weer worden samengevoegd, nummerde men van oudsher alle gebinten en kregen alle gebintonderdelen een zogeheten telmerk.7 Zo gebeurde dat ook in Gemert. Daar zijn zelfs op schrift gestelde voorbeelden van uit het begin van de zeventiende eeuw.8 Die oude systematiek wordt ook hier bij de schuur aan de Lodderdijk aangetroffen. Architect Leo en aannemer Willem inventariseren en beschrijven alle onderdelen en geven die vervolgens in depot op de gemeentewerf.
Als een dikke tien jaar later Leo Bekkers door de NCB-afdeling Gemert wordt benaderd of hij als architect het Boerenbondsmuseum in oprichting wil begeleiden en in die kwaliteit zitting nemen in het bestuur, komt al meteen de schuur van de aloude Duitse Ordehoeve Vogelzang in zijn gedachten….9 De gemeente stelt de in opslag genomen ankerbalkgebinten ter beschikking. Dat moet ‘de sala’ worden van het museum, een zaal voor ontvangst, expositie en restaurant. In de in 1983 door Peter van den Elsen geschreven biografie ‘Boerenapostel Gerlacus van den Elsen 1853-1925’ heeft de schuur al een vaste plaats in de in het boek als bijlage 1 opgenomen ‘Aanzet tot de oprichting van een Boerenbondsmuseum “Pater van den Elsen”‘.10 In dat monumentale gebouw van zo’n 25 meter lang en 10 meter breed, zal op 14 april 1990 het museum officieel worden geopend door landbouwminister Gerrit Braks en ir. A. Latijnhouwers, de voorzitter van het NCB-hoofdbestuur.

N.B. Het onderzoek naar de ouderdom van de monumentale schuur, 18de, 17de of misschien 16de eeuws is ter hand genomen, alsook de reconstructie van de oude Hoeve Vogelzang. Het verslag daarvan komt in een volgend Gemerts Heem.

NOTEN:
1. Frans Slits, Laurentius Torrentinus – drukker van Cosimo hertog van Florence 1500-1563, Gemert 1995,p.1-6.
2. Genealogische Werkgroep Land van Cuijk en Ravenstein, Regesten op het notariaat Gemert – notaris Jan Francis Aelders deel III, Akten van verpachting d.d. 30.9.1833 van bouwhoeven door Adr.v.Riemsdijk, w.o. hoeve Vogelenzang.
3. Ontleend aan: AMW van Goch-de Vries, Afscheid van een geliefde kerk, in: Parochie-blad Gemert-Kern 5e jrg. nr.5 (sept. 1998), blz. 9-13. (in: GAG – Collectio Gemertana 008 invnr.999)
4. ‘Gemert zet pastoor uit noodkerk’, in: Helmonds Dagblad 20 januari 1971.
5. ‘Sluiting Sint-Jozefkerk’ in: Gemerts Nieuwsblad 25 september 1998.
6. Interview met Harrie Verkampen, november 2014.
7. Vgl. J.Timmers e.a., Historische boerderijen van Peelland tot Land van Cuijk – handreikingen voor het behoud van het ruraal erfgoed, uitg. Stichting de Brabantse boerderij, 2012, p.45 e.v. over telmerken e.d.
8. idem
9. Interview met Leo Bekkers, nov. 2014.
10. Peter van den Elsen, Boerenapostel Gerlacus van den Elsen 1853-1925, Gemert 1983, blz. 233-242.

Met dank aan Christ & Dinie Leenders, Jan Timmers, Harrie Verkampen en Leo Bekkers.

Bekijk PDF

GH-2014-04 Evacuaties 1944-1945 Naar Gemert-Bakel

Ruud Wildekamp

in de gemeenten Gemert en Bakel & Milheeze keerden slechts zeer weinigen vóór de bevrijding terug naar hun oorspronkelijke woonplaats. Zij die wel vertrokken deden dit meestal omdat elders bij familie of bekenden een onderkomen was gevonden. De redenen van hun vertrek van huis en haard, vanwege Duitse defensiemaatregelen, bleven doorgaans gedurende de gehele bezetting van kracht.

Vluchten voor oorlogsgeweld
De categorie evacués verdreven door direct oorlogsgeweld bleef tot half 1944 beperkt. Eerst na de geallieerde landingen in Normandië, steeg hun aantal langzaam maar gestaag door de uitbreiding van de geallieerde luchtaanvallen op de transport- en verbindingsmiddelen van de Duitsers. Daar deze luchtaanvallen voor wat betreft ons land, relatief gezien, beperkt waren ten opzichte van die in Frankrijk en Duitsland, bleef het aantal ontheemden hier ook beperkt. Doorgaans konden deze, in geval van een vernielde woning of boerderij door neergestorte vliegtuigen of incidentele bommen, veelal in de eigen omgeving worden opgevangen en ondergebracht.
Eerst nadat, half september 1944, het zuidelijke gedeelte van Nederland betrokken raakte bij de oorlogvoering, steeg ook het aantal ontheemden. Daarvan kregen ook Gemert en Bakel en Milheeze hun aandeel onder te brengen. Bewoners van woningen in dorpen en steden die beschadigd raakten door de strijd zochten een onderkomen in minder beschadigde en bedreigde oorden, liefst ver van het front. In de eerste heft van oktober 1944 waren het vooral inwoners van de gemeenten Oploo, Overloon, Veghel, Groesbeek, Heumen en Nijmegen die voor het oorlogsgeweld uitweken en hier aankwamen. Bij een opgave van de gemeente Gemert aan de Town Major¹ van Gemert telde de gemeente op 16 oktober 1944, 321 evacués verdeeld over 76 families. Zij waren afkomstig uit dertien gemeenten of plaatsen voornamelijk gelegen in het oostelijke deel van Noord-Brabant en zuidoostelijk Gelderland. De reden van het verblijf van vier personen uit een familie, afkomstig uit Enschede, laat zich vooralsnog niet verklaren.

Gedwongen evacuaties
Op 26 oktober 1944 gaven de Britse militaire autoriteiten de opdracht dat alle inwoners uit Venray dienden te vertrekken. Twee dagen later moest het dorp leeg zijn. De verwachting was dat de Duitsers tegenaanvallen zouden ondernemen, op het juist bevrijde dorp, waardoor veel slachtoffers onder de burgers zouden vallen. Om de evacuatie te bespoedigen stelden de Britse militaire autoriteiten vrachtwagens ter beschikking om al deze personen te kunnen vervoeren. In hoofdzaak streek deze stroom vluchtelingen neer in het oostelijke deel van Noord-Brabant. Ook Gemert, maar vooral de gemeente Bakel en Milheeze, kreeg hiervan een groot deel onder te brengen. Uiteindelijk zouden Bakel en Milheeze bijna 250 vluchtelingen uit Venray herbergen. In beide gemeenten moest het bestuur overgaan tot het vorderen van woonruimte krachtens het ‘Vorderingsbesluit Woonruimte’ bij Koninklijk Besluit van 11 september1944 om iedereen te kunnen onderbrengen. Deze vorderingen liepen in voorkomende gevallen door tot 1949 omdat vervangende woonruimte in de plaats van herkomst nog niet beschikbaar was. De evacués werden niet in de gemeentelijke bevolkingsregisters opgenomen maar in een afzonderlijke lijst geregistreerd. Dit omdat hun verblijf maar tijdelijk zou zijn, maar ook omdat hun uitkeringen een afzonderlijke registratie vergde.
Gedurende het hele najaar van 1944 drongen de geallieerden de Duitsers terug tot achter de Maas. Alleen bij Venlo behielden ze een bruggenhoofd. Daar stabiliseerde zich het front en betrokken beide legers de winterstellingen van waaruit beide partijen elkaar met artillerie en ander geschut beschoten. Beide partijen infiltreerden elkaars gebied met patrouilles om mijnen te leggen of vernielingen uit te voeren. Beide ook bevalen de ontruiming van de steden en dorpen aan hun zijde van de rivier. De Britten verplaatsten de inwoners naar de reeds bevrijde gebieden aan hun kant van het front. Zo we reeds zagen werden daarvoor veelal militaire vrachtwagens ingezet om de bevolking af te voeren. Ook de Duitsers, op de andere Maasoever, gelasten de evacuatie van de plaatselijke bevolking. Deze mensen daar werden, deels door Duitsland, naar noord Nederland verwezen. Een tocht die dikwijls te voet moest worden afgelegd onder barre winterse omstandigheden.

Conflict militair en civiel
Door het mislukken van operatie Market Garden2 stabiliseerde het front zich in de Betuwe en zien we inwoners van, door de strijd beschadigde dorpen daar, als Elst en Driel, hun toevlucht zoeken in de bevrijde delen van Noord-Brabant en Gelderland. Het aantal ontheemden uit de Betuwe steeg dramatisch nadat de Duitsers grote delen van het land tussen de grote rivieren onderwater hadden gezet. We zien dan ook na 20 oktober evacués uit getroffen dorpen in de Betuwe als: Elst, Valburg, Bemmel en Heteren, hier aankomen. Deze stroom vluchtelingen, die ook een onderdak moesten hebben, conflicteerde met de geallieerde belangen in de regio. Helmond en omgeving was door de Britse legerleiding aangewezen als “rest centre”. Hier zouden grotere militaire eenheden, als brigades en soms zelfs hele divisies, tijdelijk verblijven. Na een verblijf van enkele weken aan het front zouden deze militairen in het “rest centre” tot rust kunnen komen, ontspannen, maar vooral ook om nieuwe uitrusting te krijgen en om te oefenen. Het onderbrengen van al deze troepen was een van de taken van de “Town Major”. Town Major Drake van Gemert had, wat dat betreft, de zeggenschap over de meeste gemeenten in oostelijk Noord-Brabant en daarmee ook over de gemeenten Gemert en Bakel en Milheeze. Een probleem voor Drake vormde het enorme aantal evacués die in deze gemeenten een plaatsje hadden gevonden. Aan het begin van november waren er al ruim achthonderd. Begin december klaagde Drake dat de ruimten die hij voor het onderbrengen van geallieerde militairen wilde gebruiken, steeds door het Gemeentelijke Evacuatiebureau waren bezet met evacués. Om een voorbeeld te noemen: In Gemert waren ruimten in vierhonderd woningen gevorderd door de Town Major voor het onderbrengen van geallieerde troepen. Een uitdrukkelijk verbod gold om hierin evacués onder te brengen. Dit gold mede daarom omdat in Gemert inmiddels een scabiës-epidemie (schurft) was uitgebroken. Men wilde voorkomen dat ook Britse soldaten besmet zouden raken. Maar in Gemert wist men zeker: dat de schurft door de Engelsen was meegebracht.
Ongeveer evenveel ruimten werden in die dagen bezet door evacués. Als op 9 november het aantal evacués is opgelopen tot 1108, verdeeld over 287 families en dit aantal naar verwachting wel kon oplopen tot tweeduizend, greep Drake in. Via de afdeling Civil Affairs bracht hij het probleem onder de aandacht van de hogere Britse militaire autoriteiten. Deze zochten in, samenwerking met het Nederlandse Militaire Gezag, naar een oplosing. Deze werd gevonden in het voorstel tot een verplichte verplaatsing, in begin december van twee- tot vierhonderd evacués uit Gemert naar België. De paniek en chaos die deze mededeling veroorzaakte is nauwelijks te beschrijven. Het gevolg was dat het grootste deel van hen “onderdook” en op het moment dat een colonne legerwagens zich voor het gemeentehuis meldde bleek dat slechts een enkele opgeroepene was komen opdagen. Onverrichterzake keerden de vrachtwagens daarop terug. De Town Major was woedend en eiste een betere registratie van de vluchtelingen. Een uitbetalingsperiode werd daarop geblokkeerd en moest daarna met veel moeite worden gereconstrueerd omdat niemand via de gemeentelijke administratie was op te sporen. De gemeente beschikte niet over de, daarvoor de benodigde, ambtenaren. Uit de gelederen van de evacués en bovengekomen onderduikers werd daarop het benodigde hulppersoneel gerekruteerd. Doordat ook de noodzakelijke formulieren hiertoe niet beschikbaar waren ontwierp de gemeente een eigen registratiesysteem dat goed heeft gefunctioneerd. Door de Britse autoriteiten werd echter een geheel nieuw systeem van registratie van de geëvacueerden gelast. Binnen een week moest dit nieuwe systeem zijn beslag hebben gehad. Het evacuatiebureau dat deze bevolen exercitie moest uitvoeren kon echter niet aan deze termijn voldoen. Ondanks veel aanmaningen van de zijde van de Town Major werd deze nieuwe registratie, met veel vertraging, uiteindelijk toch gerealiseerd.
Buiten het registratieprobleem had de gemeente nog andere problemen. Zo was er een groot financieel probleem. De geëvacueerden hadden recht op een zakgeld wat uitgekeerd moest worden. Verder dienden de kwartiergevers een vergoeding te krijgen voor de, ter beschikking gestelde, ruimten. Door het Centraal Bureau Afvoer Burgerbevolking werd hiervoor een bedrag van f 12,60 per week per persoon vastgesteld. Dit bedrag zou door het Rijk worden vergoed. In dit geval, in het bevrijde deel van ons land, door het Militair Gezag. Dit miste echter de financiële inkomsten om deze uitkeringen te realiseren. Door een noodwet stelde de Nederlandse Regering in Londen zich garant hiervoor. Echter de gemeente, als uitkerende instantie, miste de financiële ruimte en organisatie om hieraan te kunnen voldoen. In de vergadering van burgemeester en wethouders van 18 oktober 1944 wordt besloten op zoek te gaan naar geldmiddelen. Omdat de directies van de banken, waarvan voorheen geld werd betrokken, nog in bezet gebied lagen kon hierop geen beroep worden gedaan. Dien ten gevolge zou een tekort aan financiële middelen ontstaan, mede veroorzaakt door het grote aantal aanwezige vluchtelingen. Besloten werd een krediet in rekeningcourant van 215.000 gulden bij de plaatselijke banken aan te vragen. Daarmee zou de betaling van salarissen, lonen en wachtgelden en ondersteuningen aan vluchtelingen voor dertien weken, geraamd op 163.800 gulden plus verdere uitgaven, in totaal 215.000 gulden, gegarandeerd zijn. Dit bedrag zou, te zijner tijd op basis van de noodwet, door het Rijk worden vergoed. Maar voor het zover was kon het rekeningcourant bedrag, als buffer dienen. Vooruitlopend daarop had burgemeester Jaspers, ter financiering, al contact opgenomen met de plaatselijke Boerenleenbank. Die stemde toe, zodat kredieten konden worden geopend bij deze bank.

Veel ongeregistreerde monden te vullen
Een ander probleem werd de voeding van zoveel extra monden. Aanvankelijk ging men er van uit de evacué kost en inwoning genoot bij de kwartiergever en daarvoor ook kostgeld betaalde. Echter onder de kwartiergevers bestonden grote verschillen wat onder een redelijke kost werd verstaan. Op het gemeentehuis meldden zich dan ook meerdere klagers. Zoveel zelfs dat het op de agenda van een raadsvergadering van 23 oktober 1944 werd geplaatst. Besloten werd om dit probleem te bespreken met het Comité Hulpverlening aan Geëvacueerden. Voorgesteld werd om ook in Gemert tot de oprichting van een Centrale Keuken te komen, een gaarkeuken dus! De heer Jan Corstens werd aangezocht om de leiding van de Centrale Keuken op zich te nemen. De oprichting daarvan werd echter bemoeilijkt door de distributie. Praktisch alle voedingsmiddelen vielen onder de distributieregelingen. Gebruikers van de keuken dienden, naast een klein bedrag, ook distributiebonnen af te dragen. De hoeveelheid af te dragen bonnen leidde tot menig conflict bij de verstrekking van de porties.
Veel evacués waren, zonder bericht af te geven bij de gemeentehuizen, uit hun woonplaatsen vertrokken. Soms ook werkten de gemeentelijke administraties, door oorlogsomstandigheden, niet meer. Toch wilden die gemeenten graag zicht houden op de nieuwe verblijfplaats van hun ingezetenen. Als eerste was dat de gemeente Elst in de Overbetuwe. De burgemeester van Elst verzocht de gemeente Ravenstein op te treden als centraal punt voor de registratie van Elstenaren in Noord-Brabant. Daarop verzorgde de secretarie van Ravenstein een rondschrijven aan de Brabantse burgemeesters met het verzoek een opgave te verstrekken van alle Elstenaren die in hun gemeente waren gehuisvest. Na verzoeken door andere Betuwse gemeenten trad na enkele maanden de secretarie van Ravenstein op als het centrale registratiepunt voor de hele bevolking van de Betuwe. Kort daarop zonden ook de burgemeesters van Boxmeer, Vierlingsbeek, Groesbeek en Nijmegen, soms zelf vanuit een evacuatieadres, een verzoek naar alle Brabantse burgemeesters om te komen tot een registratie van hun inwoners in de gastgemeenten.
In december 1944 zien we de eerste 69 evacués weer vertrekken uit Gemert. Dit waren overwegend gezinnen uit oostelijk Noord-Brabant en het noorden van Limburg. Negentien inwoners van Bemmel trokken die maand terug naar de Betuwe. Diezelfde maand verscheen ook een oproep van de Militaire Commissaris voor Oost-Brabant aan alle geëvacueerde mannelijke inwoners van de Betuwe van boven de achttien jaar om zo spoedig mogelijk terug te keren en de herbouw van hun eigen dorp ter hand te nemen. De gemeenten met veel evacués hadden hier wel oren naar en stimuleren hen, eerst door te appelleren aan hun burgerlijke plichten, om terug te gaan. Door hen profiteurs te noemen, als ze nog langer zouden blijven in de gastgemeente, werd de druk nog opgevoerd. In een geval werd zelfs de term ‘klaplopers’ gebezigd. Daar tegenover stond dat in meerdere gevallen het voor kwam dat personen die terug wilden keren, teruggestuurd werden omdat de geallieerde strijdkrachten het bestemmingsgebied nog niet vrijgegeven hadden. Chaos was in die dagen nog troef.

Onderduikers komen boven
Een deel van de geëvacueerden, met name die afkomstig waren uit de grote steden Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Utrecht en opvallend, ook Rijswijk, bestond uit individuele mannen. Zij waren in Gemert of in Bakel en Milheeze in woningen, maar vooral bij boeren in de ruime omtrek, ondergedoken geweest om zich aan de verplichte arbeid in Duitsland te onttrekken. Doordat zij in bezet gebied woonden was het voor hen nog niet mogelijk terug te keren. Vrij kort na de bevrijding van het zuiden kwamen zij boven en lieten zich alsnog registreren bij de betreffende gemeenten als evacués. Mede hierdoor bleef het aantal geregistreerde evacués steeds stijgen. Zo steeg bijvoorbeeld het aantal evacués uit Rotterdam van negentien voor de bevrijding van Bakel en Milheeze naar 112 na de bevrijding.
Op 24 maart 1945 trokken de geallieerde legers over de Rijn Duitsland in. Naarmate zij verder het Duitse leger terugdrongen kwam opnieuw een vluchtelingenstroom op gang. Nu vanuit Duitsland, Nederland in. Dit waren de mensen die, al dan niet, verplicht in de Duitse industrie hadden gewerkt en nu naar huis wilden. Zij die niet nog naar huis terug konden, omdat hun woonplaatsen nog niet waren bevrijd of in het frontgebied lagen, zochten een tijdelijk onderkomen in de bevrijde gebieden. Ook onze toenmalige gemeenten kregen een deel hiervan te verwerken. Als voorbeeld: het aantal plaatsen van waaruit evacués zich in Gemert bevonden steeg van 94 voor de bevrijding naar 202 daarna. Voor de gemeente Bakel en Milheeze was deze verhouding overeenkomstig. Deze evacués uit Duitsland waren doorgaans niet meer in het bezit van een pas of een persoonsbewijs. Veelal waren deze door de Duitse politie-instanties ingenomen om voortijdig vertrek te voorkomen. Naarmate de geallieerden dieper in Duitsland doordrongen werden ook de eerste concentratie- en dwangarbeiderskampen bevrijd. Voordat deze categorie verder mocht trekken volgde eerst een ontsmetting met DDT en een kort interview met de inlichtingendienst om de eventuele collaborateurs eruit te pikken. Ook deze groep van voormalige gevangenen kwam zonder identiteitspapieren terug in het vaderland. Al deze mensen moesten worden opgevangen, geregistreerd en voor hen een nieuw persoonsbewijs worden aangevraagd.4. Dit betekende veel extra werk voor de toch al overbelaste gemeentehuizen. Het duurt tot na de bevrijding van het gehele land eer er een uittocht van de vluchtelingen en geëvacueerden op gang komt. Maar ook dan nog blijft, door het grote gebrek aan woningen en noodwoningen, een deel van de geëvacueerden achter. Het heeft nog tot ver in 1947 geduurd voordat het laatste gezin was vertrokken. En dan nog blijven er enkelen achter omdat er inmiddels een partner in Gemert of Bakel en Milheeze werd gevonden.

NOTEN:
1. De Town Major was, na de bevrijding, de militaire bestuurder van een regio die de militaire belangen behartigde met de plaatselijke civiele bestuurders.
2. Operatie Market Garden was de militaire actie om in een slag de geallieerde legers naar de Veluwe te laten doorstoten. Deze actie zou voorafgegaan worden door luchtlandingen om de bruggen over de kanalen en rivieren in de opmarsroute te veroveren.
3. Het door enkele gegoede burgers opgerichte Comité Hulpverlening aan Geëvacueerden, onder voorzitterschap van kapelaan Verhagen, stelde zich tot doel de behartiging van de geestelijke- en materiele verzorging van de evacués. Om haar activiteiten te financieren hield het comité op gezette tijden inzamelingen ten bate van de vluchtelingen. Voor wat betreft het onderbrengen en inkwartieren had het een adviserende rol. Door het grote aantal vluchtelingen – op 9 november 1944 was het aantal geëvacueerden in Gemert al opgelopen tot 1108 personen verdeeld over 287 families en afkomstig uit veertig plaatsen – moest het vaak arbitrerend optreden bij conflicten tussen ingekwartierden en kwartiergevers. In enkele gevallen liep het conflict zo hoog op dat het comité gedwongen was om uitplaatsing te adviseren.
4. Het in de oorlog gehate persoonsbewijs werd pas 1 februari 1951 afgeschaft.

BRONNEN:
Uit het Gemeentearchief Gemert-Bakel de volgende inventarissen:
AG004, inv. 140 notulen vergaderingen College B & W van 02-12-1940 tot 17-11-1944.
AG004, inv. 748 registratie gevluchte en geëvacueerde burgers, 1937-1946.
AG004, inv. 749 verblijfregisters, 1944-1947.
AG004, inv. 1194 zorg voor geëvacueerden en vluchtelingen: richtlijnen en opgaven, 1939-1953.
AG004, inv. 1199 repatriëring en evacués en vluchtelingen, 1944-1946.
AB003, inv. 490 Bevolkingsregisters. Registers van ingekomen en vertrokken personen, 1943-1947.
AB003, Inv. 679 Verdeling van woonruimte. Vordering van woonruimte. Uitvoering van het Vorderingsbesluit Woonruimte, 1944-1947 en van de Woonruimtewet, 1947-1948.
AB003, inv. 696 Inkwartieringsregister, alfabetisch geordend op naam van de ingekwartierde, A-Z.

Bekijk PDF