GH-2014-03 Hoog tijd voor een herziene biografie van Paulus E.A. de la Court, Brabants politicus
Ed van de Kerkhof, Deurne
Ik weet het, de krant brengt leugens in het land. Maar geschiedschrijvers kunnen er ook wat van. Zo schrijft Hans Renders, tegenwoordig hoogleraar in Groningen, in zijn biografie over Jan Hanlo, dat Deurne de plaats is “van Frans Kivits, ook wel Grard Sientje of Vuil Sientje genoemd”, daarmee doodleuk vader, zoon en moeder op één hoop vegend. In de volgende zin maakt hij het nog wat erger door van het Vuil Leenke – zoals moeder Kivits door Antoon Coolen in Peelwerkers werd genoemd – een man te maken die “de laatste jaren van zijn leven in een zelfgegraven hol onder de grond woonde”. Zelden zoveel onzin in één alinea bij elkaar gezien. Een paar regels daarvoor had hij het ook al over de socialistische Hendrik Ouwerling. Alsof ze in Deurne de heemkundekring naar een socialist zouden durven vernoemen!
Hein Vera kan er ook wat van. Die schrijft in zijn proefschrift over de gemene gronden in de Meierij dat de Grontmij pas “in de jaren ’50 van de 20ste eeuw” z’n weg naar de Brabantse ontginningen zou vinden. Terwijl er op mijn boekenschapje toch een keurig gedrukt en ingebonden boekwerkje staat met daarin een tot in detail uitgewerkt ontginningsplan voor de gemeente Deurne, daterend uit 1920 en afkomstig van de Grontmij! Ik bedoel maar.
En nu was ik onlangs op zoek naar wat meer gegevens over Paulus E. de la Court, de zoon van de drossaard naar wie ze in Gemert een straat hebben vernoemd. Paulus werd in Gemert geboren, maar verkaste naar Den Bosch waar hij zich vestigde als advocaat om zich vervolgens geducht met de Brabantse en vaderlandse politiek te gaan bemoeien. Het was de tijd van de Bataafse Omwenteling en Paulus E. de la Court stond vooraan. In 1795, ‘het Eerste Jaar der Bataafsche Vryheid’, zoals de kranten toen kopten, was hij niet alleen secretaris-griffier van het nieuwe Brabantse bestuur, maar ook secretaris van de vergaderingen van de Provisioneele Representanten van het Volk van Bataafsch Braband. Hij was een van de twee officiële ondertekenaars van de scherpe brief waarmee de Brabanders bij de Staten Generaal protesteerden tegen de aantasting van hun pas verworven rechten in Willemstad en Dinteloord: “Zo gy nu kunt goedvinden, met hulp van het groote meerdergetal Oranjeschreeuwers, die ware volksstem te verkragten, en wederom die Vaderlanders van het kussen te bonzen, om er Oranje afhangelingen in te zetten – wy zullen niet nalaten die daad voor Nederland in het ware dagligt te plaatsen, en ze derhalven als volkomen contrarevolutionair beschouwen”, aldus de brief die integraal in de ’s Hertogenbossche Vaderlandsche Courant werd afgedrukt.
Ook stond zijn naam onder het stuk tegen de “doldriftige geweldenaaryen” in een aantal Brabantse steden en dorpen, zoals “het violeeren en inbreken van publique gebouwen en Kerken, het schenden van predikstoel, afbreken van banken en het vernielen van kerkboeken, als ook met het ontydig trekken of luiden der klokken, onder en geduurende de verrichting van den Godsdienst”. Dat soort geweld, zo werd in het stuk gesteld, droeg het gevaar in zich van “de schadelykste ontbinding der Burgerlyke Maatschappy”. Pastoors en dominees werd dringend verzocht vanaf kansel en preekstoel tegen dit soort wandaden stelling te nemen.
Zo stak Paulus E. de la Court kennelijk in elkaar: van de ene kant een vurig voorvechter van de omwenteling die Brabant gelijkberechtiging moest brengen, van de andere kant een bestuurder die gruwde van wetteloosheid en wraaklustige hooligans.
Twee jaar later vinden we hem terug als lid van de Nationale Vergadering in Den Haag, waar hij de ene machtswisseling na de andere over zijn hoofd krijgt. Het waren opgewonden tijden, daar rond het Binnenhof.
Een echo van ’s mans revolutionaire bevlogenheid lezen we terug in het boekwerkje dat hij in 1800 in Den Bosch liet drukken (en dat meteen ook bij een tweede Bossche drukker in roofdruk verscheen). Het werkje bevatte het ‘Antwoord’ dat hij enkele jaren daarvoor had ingestuurd op een prijsvraag van de Maatschappij ter Bevordering van den Landbouw, aangevuld met een handvol uitgebreide voetnoten.
De prijsvraag was gegaan over de enorme hoeveelheden woeste grond die ons land aan het eind van negentiende eeuw nog had en Paulus had zich gebogen over de Meierij en z’n vier kwartieren: Oisterwijk, Kempenland, Maasland en Peelland. Hij vond dat juist voor de ontginning van de Brabantse hei ruimhartig overheidssteun geboden moest worden – “misschien meer als elders”, schreef hij zelfs, omdat juist hier “zeer veele gronden, ja duizenden morgens tot hier toe leeg en onbebouwd zyn blyven liggen”. Een uitzondering wilde hij maken voor de Peel. Daar moesten ze maar niet aan beginnen, vond hij aanvankelijk. Dat gebied zou wel “altoos bestemd blyven tot het uitsteeken van turf”, zo schreef hij in zijn ‘Antwoord’. Opmerkelijk was dat hij in de voetnoten terugkwam op dat standpunt en plotseling van mening was, dat men in de Peel gronden vond “van zulken goeden aart, dat er in het geheele land geen beter gevonden worden”. Paulus had ontdekt dat het veen in de Peel niet anders was dan het veen in Groningen en wat men dáár kon, moest ook hier kunnen: afgraven van de turf en ontginnen tot vruchtbare veenkoloniën. Als men eerst maar eens kanalen en wijken groef, zoals in Groningen was gebeurd, dan zou ook het Peelgebied tot grote vruchtbaarheid gebracht kunnen worden.
U begrijpt nu ook waarom ik als Deurnenaar zo geïnteresseerd ben in dat boekje van Paulus E. de la Court. Turf zit in ons bloed.
Welnu, zoals het een bevrijde Brabander betaamde, haalde De la Court in zijn ‘Antwoord’ fors uit naar het oude bewind. Anderhalve eeuw lang, zo betoogde hij, hadden de Staten Generaal de ontwikkeling van Brabant tegengewerkt om te voorkomen dat de vijand bij een eventuele herovering van het Generaliteitsland profijt zou hebben van enige welvaart in het gewest. Opzet van Den Haag was al die tijd geweest dat men “er niets zou vinden, om de legers te onderhouden! elendige Staatkunde! door de ondervinding van meer dan anderhalven eeuw bevestigd!”
Den Haag had Brabant bovendien stelselmatig uitgewrongen en wel op een dusdanige manier dat van economische groei geen sprake had kunnen zijn. Integendeel, in plaats van toe te nemen was het areaal cultuurgrond er in omvang zelfs op achteruit gegaan – “dat in plaats van toe te neemen, en er heibodems tot cultuur zouden zyn gebragt, integendeel de inwooners zeer veele en van ouds gecultiveerde landen verlaaten hebben”, zo fulmineerde De la Court. Maar de bordjes waren verhangen. Het Brabantse volk was “lang gedrukt” en “te lang van de vryheid verstooken”, schreef hij, maar kon nu dan eindelijk, “met dankbaarheid gevoelende den invloed eener Revolutie”, de vereelte handen aan de ploeg slaan, “ten luister en welvaart van het gemeenebest”.
Latere geschiedkundigen willen wel eens beweren dat het wel meeviel met de onderdrukking van Brabant, maar bij Paulus E. de la Court viel van dat soort relativisme nog weinig te merken.
Enfin, u begrijpt, van zo’n man wil ik graag meer weten. Nu heeft de Koninklijke Bibliotheek met z’n website Delpher een schatkamer aan oude kranten geopend, ook uit de tijd van Paulus E. de la Court. Zo vinden we in de Haagsche Courant van dinsdag 23 januari 1798 – ‘Het Vierde Jaar der Baatsche Vryheid’ – het relaas over de omwenteling die daags daarvoor in alle vroegte de Nationale Vergadering op z’n kop zette. De representanten zagen zich gedwongen een verklaring te tekenen “van onveranderlyken afkeer tegen het Stadhouderlyk Bestuur, het Federalismus, de Aristocratie en de Regeeringloosheid”. De weigeraars werd gelast de vergadering te verlaten.
Kennelijk had de convocatie voor de spoedzitting Paulus E. de la Court niet tijdig bereikt. Samen met twee andere volksvertegenwoordigers kwam hij pas om 11.00 uur die maandagmorgen opdagen, het tijdstip dat de reguliere vergadering zou beginnen. Zoals we in een andere krant kunnen lezen – de Oprechte Bataafsche Courant – zag Paulus er geen been in om, voorafgaande aan die vergadering, alsnog de eed van afkeer af te leggen, waarmee hij zich schaarde achter de putschisten van 22 januari.
De dag daarop echter bleek Paulus een van de tweeëntwintig representanten die van mening waren dat met de staatsgreep hun mandaat was komen te vervallen en dat er derhalve eerst maar eens verkiezingen moesten komen. Ze achtten zich immers niet langer bevoegd – zo lezen we in de Friesche Courant – “om zonder eene verdere zending de deliberatie van deze Vergadering by te wonen”. Ook deze heren werd gelast Den Haag te verlaten “en zich, zoo spoedig doenlyk, naar hunne onderscheidene Woonplaatsen te begeven”. Paulus E. de la Court werd derhalve terug gestuurd naar Den Bosch, waar hij als staatsvijand onder politiecontrole kwam te staan.
Een half jaar later echter vond er een nieuwe coup plaats. Militairen onder leiding van luitenant-generaal Daandels drongen de zitting van de Nationale Vergadering binnen en namen o.a. de president en een tiental representanten gevankelijk mee, “niettegenstaande hevigste tegenkantinge”. Er werd een tussenregering gevormd en ook Paulus E. de la Court werd teruggeroepen naar Den Haag. Naar we lezen in de Binnenlandsche Bataafsche Courant was hij een van de zeven burgers die tijdens de zitting van maandag 14 juni 1798 de eed aflegde. Enkele weken later werd hij benoemd tot de commissie “tot examinatie der Geloofsbrieven van de te verkiezene Leden tot het aanstaande Constitutioneel Wetgevend Lichaam”.
Aan het eind van dat bewogen jaar 1798 tenslotte werd Paulus de la Court gekozen in het bestuur van het Departement van de Dommel, zo lezen we in de ’s Hertogenbossche Courant van 25 december 1798. Vanaf dat moment was hij niet meer weg te denken uit het provinciaal bestuur. Als gezien politicus hoorde Paulus E. de la Court dan ook bij de driekoppige Brabantse delegatie die koning Lodewijk op 17 juni 1806 bij Rijsbergen in ons land welkom heette – aldus de Ommelander Courant van 24 juni 1806.
Ouwe kranten, boeiend spul.
Maar wat lezen we in de biografische schets die ook terug te vinden is op de website van de heemkundekring van Gemert? “Hij was van den aanvang af een gematigd man; na den staatsgreep van 22 januari 1798 weigerde hij de verklaring van afkeer van het stadhouderschap, het federalisme enz., die van de leden gedeisd [sic] werd, te tekenen. Hij werd dus uitgesloten van het lidmaatschap. Hij hield zich lang van de politiek afzijdig, maar werd eindelijk in de plaats van iemand, die de benoeming niet had aangenomen, bij besluit van koning Lodewijk van 12 oktober 1806 benoemd tot lid van het Wetgevend Lichaam.”
Van de aanvang af een gematigd man? Weigerde de verklaring te tekenen? Hield zich van de politiek afzijdig? U begrijpt, beste lezer, dat ik van mening ben dat geschiedkundigen toch echt eens wat meer de krant zouden moeten lezen. En ook dat het hoog tijd wordt voor een herziene biografie van Paulus E. de la Court, geboren op 24 december 1760 te Gemert – althans volgens bovengeciteerde schets. Maar voor u dit overneemt, zou ik het toch eerst maar even controleren…
NOOT van de redactie:
De bekritiseerde biografie op de website www.heemkundekringgemert.nl is overgenomen uit het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, dl. 8, uitgave Leiden, 1930. Een oude maar nog steeds veel geraadpleegde bron en zeker ook waardevol om op te nemen, alleen al omdat het de belangrijkste feiten uit de levensgeschiedenis van deze persoon bevat. In het bovenstaande artikel van Ed van de Kerkhof worden, wat betreft de Franse Tijd, een aantal nieuwe feiten en inzichten aangereikt, uit tot voor kort nauwelijks toegankelijke bronnen. De Franse Tijd is bovendien de periode waarin de toen nog relatief jonge advocaat P.E.A. de la Court, naam maakt als politicus. De auteur van het biografietje over Paulus Emanuel Antonie de la Court in NNBW (dl.8, blz.324) is de historicus J.C. Ramaer. Op de website van de heemkundekring nemen we onder de persoon van Paulus E.A. de la Court een verwijzing op naar dit artikel van Ed van de Kerkhof. (red.-ao).
GH-2014-03 Verdwenen akkers en wallen op Milschot
Jan Timmers
In de loop van de geschiedenis vanaf de middeleeuwen is veel woeste grond ontgonnen. Akkers werden aangelegd en weilanden werden in gebruik genomen. We gaan er als bijna vanzelfsprekend van uit dat de hoeveelheid ontgonnen grond in de loop van de tijd alleen maar is toegenomen, soms langzaam maar zeker, soms ook met sprongen. Eenmaal ontgonnen, dan blijft het ontgonnen. Voor het grootste deel van het grondgebied van Gemert geldt dat ook, maar er blijken ook gebiedjes te zijn, die vroeger ontgonnen waren tot akkergebied, maar nu al weer een tijd lang bosgebied zijn. Wel zal algemeen bekend zijn dat in het kader van natuurontwikkeling de afgelopen decennia meerdere hectaren landbouwgrond werden opgekocht en “teruggegeven” aan de natuur, meestal als natuurcompensatie voor de aanleg van nieuwe wegen, woonwijken en industriegebieden. Bij nadere bestudering blijkt dat ook in een verder verleden soms akkers en weilanden niet langer als zodanig in gebruik bleven, maar werden aangeplant met bijvoorbeeld hakhout. Een voorbeeld daarvan treffen we aan op Milschot langs de Oude Bakelsedijk.
De verdwenen akker is nog herkenbaar door de oude hakhoutwal die langs de Oude Bakelsedijk ligt. Deze wal is een restant van een groter geheel dat op oude kaarten nog herkenbaar aanwezig is.
Wallen en heggen
Veel oude akkers werden, vaak al bij de aanleg, omgeven door een aarden wal, die aangeplant werd. Die aanplant bestond uit dicht en moeilijk doordringbaar struikgewas, soms zelfs in de vorm van gevlochten heggen. De wallen dienden ervoor om de gewassen op de akkers te beschermen tegen vraat van wild en loslopend vee. Op oude wallichamen treffen we veelal eiken hakhout aan, maar in vorige eeuwen werden op de wallen dichte hagen gepoot. De wal zelf werd opgeworpen met zand uit greppels die aan weerszijden van de wal werden gegraven. De kroniekschrijver van hertog Adolf van Kleef (1394-1448) schreef dat in die tijd veel van dat soort wallen als landweer werden opgeworpen. Later wordt over wallen geschreven: “…, de aarde uit beide sloten werd daartussen tot een wal opgehoogd en met hout en struiken beplant. Als dit hout de voorgeschreven hoogte bereikt had werd het gedeeltelijk door inkappen omgebogen (geknikt) en óf door elkaar gevlochten óf in de grond gestoken zodat nieuwe loten omhoog groeiden en de heg steeds dichter en meer ondoordringbaar werd. Zo ontstond een haag waarover niemand rijden kon, …”. 1 Hier wordt een afrastering beschreven die wij kennen als vlechtheg en die de laatste jaren vooral in het Maasheggengebied tussen Cuijk en Boxmeer nieuw aangelegd worden. Maar ze komen al veel langer voor en op veel meer plaatsen. Tijdens zijn oorlogen tegen de Nerviers zag Julius Caesar in het jaar 57 v. Chr. al gevlochten, ondoordringbare heggen van doornstruiken in het huidige België.2
Meidoorn of Hagedoorn
De meest gebruikte begroeiing bij omheiningen bestond uit doornstruiken, meestal meidoorn. Het onderhoud van de heggen en omheiningen van hout was arbeidsintensief. Met regelmaat werden de heggen gekapt of gesnoeid. En het hout kon voor diverse doeleinden worden gebruikt. Stephan Blankaart (1650-1704) schrijft over de meidoorn (die toen nog de veelzeggende naam Hagedoorn had): ‘De laagwassende dient om digte hagen ofte heiningen te maken, tot afscheidsels, en dat daar soo ligt geen quaadwillig volk, honden enz. kan doorkruipen. Van de lange doorntakken maakt men wandelstokken; de kromme takken dienen om peulvrugten aan te leiden, de kleine doorntakjes legt men op het gesaeide, om katten en ander ongedierte daar af te weeren, en men steekt se in de hollen der mollen. Het hout is dienstig om daar veelderley werk van te draeijen.’ 3 Blankaart geeft aan dat de heggen zo ondoordringbaar waren dat er letterlijk “geen hond “doorheen kan. Bovendien geeft hij aan waarvoor de takken van de meidoorn zoal gebruikt konden worden.
Van vlechtheg naar hakhoutwal
De functie van in elkaar gevlochten heggen als afrastering van oude akkers verloor op den duur die functie. De begroeiing op de wallen werd in de loop van de tijd vervangen door meestal eiken hakhout. Er was veel behoefte aan hakhout voor allerlei doelen, maar vooral voor brandhout. Met name bakkers hadden hun eigen hakhoutbosje of hakhoutwal. Elke zes à zeven jaren werd het hakhout gekapt en op de oude stoven groeide weer nieuw hout. Op meerdere plaatsen in Gemert treffen we nog dergelijke hakhoutwallen aan. Met de komst van steenkool en later aardgas is de functie van het hakhout verdwenen. Kappen van het hakhout was niet langer zinvol, zodat het eikenhout op de oude wallen uitgroeide tot grote eikenbomen. Op de oude houtwal langs de Oude Bakelsedijk is dat ook het geval. Om toch op sommige plaatsen het beeld terug te krijgen van hakhoutwallen zijn een aantal van de opgaande eiken inmiddels gekapt en groeit er weer eiken struikgewas op de oude stoven. In heel veel gevallen is de verhoogde wal zelf in de loop van de tijd lager geworden en zijn de greppels die aan weerszijden ervan lagen dichtgeraakt.
De wallen op Milschot
Niet alleen langs de Oude Bakelsedijk ligt nog een oude hakhoutwal, maar verderop in de bossen blijken nog meer wallen aanwezig te zijn. En als we er oude kaarten van het gebied bijhalen dan blijkt dat daarop ook hakhoutwallen aanwezig zijn, die inmiddels zijn verdwenen. En het meest opvallende van die wallen is dat sommigen ervan de grens vormen van akkerpercelen.
Op kaart 1 is de topografische situatie weergegeven van 1991. Op de kaart is met een rode lijn aangegeven waar momenteel nog wallen aanwezig zijn. In 1991 begrenst de wal deels een perceel dat in 1984 akkerland was en daarna met kerstdennen is beplant.
In 1943 blijken in het gebied nog meer wallen aanwezig te zijn. Die situatie is op kaart 2 weergegeven. Opvallend is dat de akker die in 1991 met kerstdennen was beplant in 1943 geen akker was, maar op de kaart werd aangegeven als bos. Het blijkt te gaan om een perceel met hakhout, dat al op de oudste kadasterkaart van 1832 een hakhoutbosje was. Dit hakhoutbosje was in 1943 nog bijna geheel omwald. Maar ook langs de akkers ten zuiden ervan blijken dan wallen aanwezig te zijn.
Als we nog een stapje verder terug in de tijd zetten dan zien we op de kaart van 1840 dat er in het gebied veel minder bos aanwezig is en in de plaats daarvan een grote akker die in zijn geheel omgeven is door een wal. Nu nog is die wal herkenbaar door de aanwezigheid van een strook eiken hakhout. Het hakhoutbos ten noorden ervan is in 1840 duidelijk aanwezig en we hebben gezien dat dat perceel omwald was. Uit het landboek van 1716 lijkt de conclusie getrokken te kunnen worden dat het perceel met hakhout in 1716 nog geheel akkerland was.
Opmerkelijk is dat de twee omwalde akkerpercelen in de loop van een paar eeuwen langzaam en in stapjes van akkerland zijn omgevormd tot bos en natuurgebied. Deels een beplanting in de vorm van eiken hakhout, deels ook een aanplant met dennenbomen. Het laatste stuk akker is een aantal jaren geleden voor natuurontwikkeling aangekocht. De akkerwal langs dat perceel is in het kader van het reconstructieproject weer in ere hersteld. Een verhoogd wallichaam is aangebracht en met eiken hakhout aangeplant.4
NOTEN:
1. Bertus Brokamp, Landweren in Nederland, Doctoraal scriptie Universiteit Utrecht 2007
2. Jan Timmers en Marius Grutters, Vlechtheggen vlechten, Nieuwsbrief St. de Brabantse Boerderij nr 103, december 2013.
3. Stephan Blankaart, Den Nederlandschen Herbarius, Amsterdam 1698, hoofdstuk 356 Oxycantha, Spina Acuta, hagedoren; gezien op http://www.volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/blankaart/356.Crataegus.htm
4. De gebruikte kaartfragmenten zijn allen ontleend aan
GH-2014-03 Speekdonk
Jacques van der Velden
In zijn artikel ‘Aanleg Beeksedijk in 1662’ illustreert Jan Timmers dat deze ‘Nieuwe dijk door het Heuvels Broek’ dwars door de Speedonk loopt. De naam Speedonk trok mijn aandacht omdat ik daar nog nooit naar gekeken had en omdat een spee voor mij een totaal onbekend begrip was. Door te zoeken op de site van de Heemkundekring Gemert kwam ik snel achter de oorspronkelijke naam Speekdonk. De belangrijkste schrijfwijzen die ik vond waren: 1425 Speecdonk, Speekdonk, Speeckdonck, Speedonk; 1440 Speecdonc; 1693 Spedingh; 1717 Spedingh, Spedonck; 1776 Speding en 1777 Speedonck. Over de Gemertse ing-namen is eerder al geschreven. Zo ook in het artikel Speding is Spedonk, waarin Ad Otten laat zien dat Speding óók een donk-naam is. Maar over een Speek staat nog niets op papier. Onder de familienamen vond ik een link met het woord speek. Voor de namen Verspeek en Verspijck zoekt men de verklaring bij de verwante Middelnederlandse woorden specke en spijk. De betekenis daarvan is: ‘Een uit rijshout, zand, zoden en dergelijke opgeworpen dam, brug of weg in een moerassige streek’. Een waterdoorlatende dam waarmee een doorwaadbare plaats, ondiep water of moerassig terrein overgestoken kan worden met materiaal uit de omgeving. In figuur 1 heb ik een poging gedaan om zo’n speek te verbeelden.
figuur 1, Speek
In ons geval beschikken we bovendien over een oude beschrijving van de Speekdonk. Een acte uit 1425 geeft de volgende omschrijving: ‘die helft van eenen bempt geheyten die Half Speeckdonck met alle synen graven alomme daer ment mede plege te vreden’. Dit meen ik te mogen vertalen met: ‘de helft van een beemd geheten de Halve Speekdonk met al zijn graven er omheen waarmee men het pleegt af te schermen’. De graven zullen vooral bedoeld zijn om ongewenste grazers of gebruikers tegen te houden en om het gebied af te wateren. Om zo’n beemd te kunnen betreden is dan soms een toegangsdam of eenvoudig bruggetje nodig en om in de beemd zelf of bij achterliggende beemden te kunnen hooien kan een weggetje noodzakelijk zijn. Mogelijk gebruikte men in ons geval het overtollige zand uit de graven ook om rondom een wal aan te leggen. Er is meestal voldoende materiaal ter plaatse om dat allemaal te maken. Het zand uit de graven, de zoden die daarvoor gestoken moeten worden en het rijshout dat gekapt moet worden kunnen daarin voorzien. Dit alles past binnen de definitie van de woorden specke en spijk. Een donk is een hoger gelegen gebied in de buurt van een moeras of beekdal. Vanwege de aangelegde speek in deze beemd in het Heuvels Broek is men gaan spreken van de Speekdonk. Dit bouwsel was blijkbaar kenmerkend en voor de bewoners van Gemert in ieder geval uniek genoeg om dit gebied zo te noemen. Deze naam komt meer voor dan je op het eerste gezicht zou denken. In Oirschot bestaat bijvoorbeeld het toponiem Speek of Spek. Verder is in Nuenen, Gerwen en Nederwetten de naam Spekt bekend. In Stramproy komt de naam De Spikke en in Lisse de naam Ter Specke voor.
Figuur 2, Speekdonk
Op de topografische kaart van Gemert (zie afbeelding 2) is het gebied de Speekdonk oranje omlijnd. Daar waar de witte lijn dwars door de donk loopt zou mogelijk de speek gelegen hebben, het natste gedeelte in de beemd overbruggend. Zoals te zien is, loopt de nieuwe dijk vanaf de Heuvel naar Beek en Donk ook dwars door de Speekdonk.
Geraadpleegde bronnen:
Aanleg Beeksedijk in 1662, Gemerts Heem 2012 – 01, Jan Timmers
Akte 1425 jan 25, AKDOG 789, regest 206, afschrift CvB, transcriptie Jan Timmers
Gemertse ing-namen, Gemerts Heem 1980 – 02, Ad Otten
Speding is Spedonk, Gemerts Heem 1980 – 04, Kapittelstokjes, Ad Otten
Nederlandse Familienamenbank www.meertens.knaw.nl/nfb Verspeek, Verspijck
De geïntegreerde taalbank gtb.inl.nl, specke, spijk (I), spik (I), MNW vreden I,B,4
Weert en natuur, weertnatuur.blogspot.nl/2013/04/spikke.html Spikke, moerasbruggetje
Over hel, hemelrijk & vagevuur, toponiemen van Oirschot, Marcel v.d Heijden, Jos Swanenberg
Noordbrabantse plaatsnamen, Nuenen, Gerwen en Nederwetten, Wim Cornelissen, 1159 Spekt
Geschiedenis van ’t Huys ter Specke thts.nl/huis/oud/test
Topografische militaire kaart 1830-1850, watwaswaar.nl Gemert
GH-2014-03 De relatie ‘Haagbloem’ – ‘Nieuwe Ark’
Marij van Pelt-Vos
Toon en Stannie Grassens gaven hun woonboerderij (De Haag 49), op de afslag naar De Ark en De Bloemerd, de naam: “de Haagbloem”, een mooie toepasselijke naam. De haagbloem of haagwinde, op z’n Gîmmers ‘pispötje’, groeide en bloeide vroeger overal in de heggen. Toon maakte er een kleurige ‘gevelsteen’ van die nu de top van de zijgevel siert. Het is het grootste pispötje ter wereld! En hij werkt momenteel aan een nog veel duurzamer ‘convolvulus sepium’ oftewel ….. juist ja.
Boerderij De Haag 49 was het grootste gedeelte van de vorige eeuw eigendom van de familie Van den Elsen. Janus en Miet van den Elsen-Goossens, getrouwd in 1911, woonden er met hun gezin en daarna woonde er zoon Antoon en zijn vrouw Marietje Keurlings. Ik was vol bewondering voor Marietje, die in haar eentje met de koeien naar de wei ging in ’t Steegje (nu Kleikampen). Ze had dan van die halve laarzen aan, een geruite schort voor en in haar hand had ze een stokje waarmee ze af en toe een koe die niet doorliep een vinnig tikje gaf. Maar soms moest ze ook heel hard lopen om de koeien, die hier en daar een voortuintje in wilden, bij te houden. De Haag was in de jaren 50 van de vorige eeuw nog heel agrarisch. De boeren die grond hadden in de Kleikampen of in de Kampen en omgeving kwamen met hun karren, met daarvoor een fors trekpaard, door De Haag. Het was een sport voor de jongens om achter aan zo’n kar te gaan hangen en een eindje mee te rijden, of als het oogsttijd was een wortel of een pisknol te bemachtigen. Op gezette tijden hoorde je in de Ruijschenberghstraat de hoogkar van het Gasthuis aan komen klotteren. Jan Altink die daar toen boer was zat op de bok en als hij dan met zijn kar, met daarop een grote ton met inhoud uit de beerput van ’t Gasthuis, De Haag indraaide, zong de jeugd: “Zie ginds komt de strontkar uit ’t gasthuis weer aan”, op de wijs van “Zie ginds komt de stoomboot”. Maar nu terug naar De Haag 49, want daar is nog meer te zien.
Waarom zit die hond daar in de heg?
Toen de textielfabriek van Raymakers in de Ruijschenberghstraat nog in bedrijf was had deze haar uitrit ongeveer waar nu het straatje
’t “Hoogh Huijs”, in de Haag uitkomt. De vrachtwagens waarmee goederen werden aan- en afgevoerd waren in de loop van de tijd steeds groter en zwaarder geworden en de chauffeurs hadden veel moeite om de krappe bocht te nemen. Zij kwamen dan ook dikwijs met hun vrachtwagen bij Toon en Stannie in de heg terecht. Toon, in die tijd bezig met het maken van waterspuwers voor Het Land van Ooit, maakte er ook een voor zichzelf. Afschrikwekkend, oersterk, gemaakt van beton met glasvezel waakte deze hellehond over de hoek van de heg, tot in 1996, de fabriek werd afgebroken. Daarna werd het daar een stuk rustiger, maar de hond houdt nog steeds alles in de gaten.
Is ‘De Haagbloem’ de ‘Nieuwe Ark’?
We gaan terug naar het jaar 1840. Boerderij de “Haagbloem” bestond nog niet en de grond waarop zij gebouwd zou worden was in gebruik als bouwland. Schuin er tegenover, waar nu De Haag nr 38 is, woonde in die tijd Francis van den Elsen (geen voorvader van Janus en Antoon). Hij woonde er met zijn vrouw en kinderen in een klein eigen huis. In dat huis woonde Francis al met zijn moeder voor hij getrouwd was. Moeder Anna Maria Rooijackers had, nadat haar man Godefridus van den Elsen de vader van Francis jong was overleden, haar zoon alleen opgevoed. Toen Francis in 1813 met Johanna Corstens (*) trouwde bleef hij thuis wonen. Was het huis voor drie personen groot genoeg, toen er kinderen kwamen en opgroeiden was het toch wel krap. Francis was wever van beroep, maar ook was hij door zijn familie bekend met het boerenbedrijf. In 1820 bij het overlijden van zijn moeder kwam hij in het bezit van het huis waarin zij woonden en van haar aandeel in een stuk grond gelegen op de hoek van De Haag en het kerkpad. Van zijn grootouders erfde hij hun aandeel in die grond en door ruiling kwam Francis ook in het bezit van het naastgelegen perceel. Had hij er misschien altijd al van gedroomd om boer te worden? Behalve het land had hij van zijn grootouders ook F.840,– geërfd. Toen liet Francis van den Elsen in 1841 een boerderij bouwen. Zag Willem van den Eijnden, nog steeds eigenaar van “de Arck”, hier een nieuwe Arck verrijzen? Vanaf 1600 waren de percelen waarop de nieuwe boerderij gebouwd werd nooit in het bezit geweest van een eigenaar van “de Arck”, maar dat veranderde nu. De boerderij stond er amper een jaar toen in 1842 de oude Arck verdween en de nieuwe boerderij in handen kwam van Willem van den Eijnden, herbergier en bierbrouwer van Sint-Joris op de plaats van het huidige gemeentehuis. Mogelijk had dat iets met de financiering van de bouw te maken en werd er een oplossing gevonden. In elk geval was drie jaar later Francis van den Elsen weer eigenaar en hij zal met vrouw en kinderen op de boerderij zijn gaan wonen en er geboerd hebben. Daarnaast waren hij en zijn kinderen blijven weven. Volgens het Patentregister van de jaren 1850/1851 was Francis als zelfstandig wever patentrecht verschuldigd voor het in werking hebben van drie getouwen. Het kleine huis aan de overkant was nog steeds zijn eigendom, maar daar pasten geen drie weefgetouwen in. Het gezin Van den Elsen woonde dan wel in de boerderij, maar lang heeft dat niet geduurd. Geen van de kinderen kon of wilde verder in het boerenbedrijf en Francis en Johanna waren allebei al 65 jaar. In 1851 namen zij voorgoed afscheid van hun boerderij toen zij deze definitief verkochten aan de inmiddels 90-jarige Willem van den Eijnden. Deze voegde de nieuwe boerderij samen met de grond waarop de oude Arck gestaan had en verkocht dit geheel, nog hetzelfde jaar, aan Gijsberdina van der Aa weduwe van Johannes Janssen en consorten. Daarna veranderde de boerderij nog een paar keer van eigenaar tot zij in handen kwam van de familie Goossens. Dochter Miet Goossens trouwde met Janus van den Elsen en dan zijn we weer aangeland in 1911. Rest nog de vraag: werd de “Haagbloem” gebouwd om “de Arck” te vervangen?
Wie het weet mag het zeggen.
Bronnen (voor zover niet in de tekst):
Convolvulus sepium, pispötje: haagwinde, in: Gemerts Woordenboek (W.J. Vos) p. 126;
Ad Otten, Het mysterie der waterspuwers; zie: ‘mysterie 22’ in: www.heemkundekringgemert.nl/historie/mysteries
Antoon Corstens, Corstens een Gemertse familie uit Uden, Gemert 2011, blz. 49 en 50.
Gemeentearchief Gemert-Bakel: Registers van Personele Omslag 1815 t/m 1833; Bevolkingsregister 1829; Kadaster: Willem Peter v.d. Eijnden brouwer, Gemert, art. nr. 212; Kadaster: Francis Godefridus v.d. Elsen wever, Gemert, art. nr. 180 en 1294; Kadaster: Wed. Godefridus v.d. Elsen / Francis G. v.d. Elsen, Gemert, art. nr. 183; Kadaster: Gijsberdina v.d. Aa wed. van Johannes Janssen en consorten, Gemert, art. nr. 1582.
GH-2014-03 Hoeve Molenbroek 1835-heden
Ad Otten
Vanaf zeg maar de middeleeuwen tot 1794 is de Commanderij van de Duitse Orde te Gemert, zeg maar het kasteel, eigenaar van het hele Molenbroek inclusief de daar gelegen pachthoeven Vogelsank en Voortse Hoeve.
In 1794 wordt de Duitse Orde door de Franse legers uit Gemert verdreven. Het tot dan toe vrije Vorstendom Gemert wordt ingelijfd bij Frankrijk en vervolgens verkocht, in 1800, aan de Bataafse Republiek. Alle eigendommen van de Duitse Orde worden dan van Frans staatsdomein, Bataafs domein en nog later bezit van de Nederlandse Domeinen. Na een openbare veiling door de Fransen wordt het kasteel in 1813 eigendom van Adriaan van Riemsdijk uit Maastricht, die op grond van deze verwerving zich sedertdien ‘Van Riemsdijk van Gemert’ noemt en later (1841) ook de adellijke titel ‘jonkheer’ krijgt. Rond 1830 koopt Van Riemsdijk vervolgens ook de hoeves, molens en landerijen die vroeger bij het kasteel hoorden. Daarmee wordt hij ook eigenaar van het Molenbroek (K527 t/m K550) met inbegrip van de daar gelegen hoeves die beide zijn gelegen aan de Lodderdijk. In 1832 is er ook een particuliere wegverbinding, een “dreef met opgaande bomen” (K529), die tussen beide hoeves dwars over het Molenbroek loopt. Alle overige Molenbroekpercelen zijn met uitzondering van een stuk ‘mastbosch’ bouw- en weiland. In een bijna haakse bocht van de genoemde ‘dreef’ bouwt Van Riemsdijk tussen 1834 en 1838 een derde hoeve in het Molenbroek. Dat is de hoeve Molenbroek, die evenals de Voortsche Hoeve en de Hoeve Vogelsank wordt verpacht. In het kadastrale dienstjaar 1877 wordt vervolgens de Hoeve Molenbroek geheel vernieuwd en vervangen. Afgaande op topografische kaarten en kadastrale tekeningen gebeurt dat niet op exact dezelfde locatie als de eerste stichting van rond 1835, maar op de ‘kop’ van de ‘Molenbroekdreef’, die van de Hoeve Vogelsank over het Molenbroek loopt en voorlangs de nieuwe hoeve afbuigt naar de Voortsche Hoeve aan de Lodderdijk.
Na kasteelheer Adriaan van Riemsdijk zijn achtereenvolgens eigenaar Jonkvrouw Jacoba Lüps-van Riemsdijk van Gemert, Everard Hugo Scheidius, weduwe Marie Scheidius-Lüps, Everard Philips Scheidius (1912), Van Harinxma thoe Sloten-Scheidius, en uiteindelijk verwerft de gemeente Gemert de gronden. Wanneer in 1952 een nieuw uitbreidingsplan wordt vastgesteld worden de voormalige kasteellanderijen van Molenbroek voorbestemd als toekomstig industrieterrein. Bij een herziening van het plan in 1959 wordt het gebied echter aangewezen als woonwijk en sportpark.1 Een jaar later werd al begonnen met de bouw van de eerste woningen.
De Voortse Hoeve brandde af rond 1965 en is niet meer opgebouwd. Het gebied werd opgenomen in Sportpark Molenbroek. De Hoeve Vogelsank, die rond 1970 nog een tijdlang diende als boerderijkerk, is uiteindelijk gesloopt ten behoeve van de aanleg van het zwembad (nu Fitland). De monumentale gebinten van de schuur van Hoeve Vogelsank werden opgeslagen maar vormen nu de constructie van de zaal en ontvangstruimte van het Boerenbondsmuseum.
De Hoeve Molenbroek heeft na 1877 nog verschillende verbouwingen ondergaan maar is tot op de dag van vandaag eigenlijk het enige dat op de authentieke locatie nog over is van het vroegere kasteeldomein ‘Molenbroek’. Ten tijde van de dorpsuitbreiding van Gemert-kern met de woonwijk Molenbroek werd afgeweken van het tracé van de eeuwenoude
Molenbroekdreef waardoor de boerderij buiten het directe zicht in een wat verloren hoekje kwam te liggen. Sinds de recente bouw van MFA “de Samenstroom” gaat de sedert een aantal jaren leegstaande boerderij helemaal schuil achter dit overigens fraai ogende nieuwbouwcomplex en het flink rond de boerderij opgeschoten groen. Het laatste restant van een voormalig kasteeleigendom verdient beter. Er is een nieuwe eigenaar en er zijn bouwplannen in de maak…
NOOT:
1. Gemeentearchief Gemert-Bakel: AG004 invnrs. 864 en 865 Herziening uitbreidingsplan van de gemeente Gemert, resp. 1952, 1959.
GH-2014-02 Wie kent wie? Mensen van Gemert: Fotograaf Jan Duppen
Laura Habraken
Jan Duppen, geboren in Nijmegen op 20 juli 1902, gaat als jongeman werken als bakker op Huize Padua. Hij woont er ook. In een kamer boven de bakkerij.En hij bakt er niet alleen brood maar ook taarten en met Pasen produceert hij zelfs eieren van chocolade. In 1928 trouwt hij met Tonia Gruijters uit Gemert en verhuist hij naar het Kruiseind. Daar blijkt hij weldra gevestigd (op huisnummer A88) als fotograaf en winkelier. Uit de jaren tachtig van de negentiende eeuw mogen dan misschien wel de fotografen Gijsbers en Van de Crommenacker bekend zijn gebleven, maar Jan Duppen noemt zijn winkel niettemin ‘Eerste Gemertse Fotohandel’. Jan rijdt motor, wordt lid van Harmonie Excelsior en in korte tijd kent iedereen hem als dé fotograaf van Gemert.
Jan en Tonia krijgen vier kinderen. Joop wordt geboren in april 1929, Harrie in 1932, Frits 1933 en Nellie 1935.
In de enorme negatievencollectie die de heemkundekring van zoon Joop mocht ‘erven’, maar ook al in de reeds aangelegde collectie van de heemkundekring en in bijv. de collectie-Loffeld van het gemeentearchief worden heel wat ‘plaatjes’ aangetroffen van vóór de Tweede Wereldoorlog die Jan Duppen op de gevoelige plaat vastlegde. Zeker ook uit de tijd van de mobilisatie. Overal waar Nederlandse soldaten ‘lagen’ lijkt Jan Duppen voor de families thuis wel foto’s te hebben gemaakt van ‘onze’ soldaten. Bij de Pandelaarschool, bij café Onder de boompjes, enz. enz. De meeste soldaten waren Limburgers en dan vooral Zuid-Limburgers. Van de Tapijnkazerne in Maastricht. Omdat Jan Duppen achterop al zijn foto’s een stempel zette met zijn naam wordt tot op de dag van vandaag nog steeds door families uit Zuid-Limburg contact gezocht en geïnformeerd naar foto’s van Jan Duppen uit Gemert.
Vervolgens werd Jan ook door de bezetter aangezocht voor het maken van foto’s zoals bij de begrafenis van de twee landwachters in de zomer van 1944. En natuurlijk was Jan als fotograaf paraat bij de intocht van de eerste bevrijders. De vernieling door Brits granaatvuur van de panden van Bergmann, dokter Beukers en Van den Acker in de Nieuwstraat legde hij vast. En op een foto is ook te zien dat alle dakpannen van Café Onder de Boompjes in die bevrijdingsoperatie van het dak werden ‘geschud’.
Maandenlang verbleven er in Gemert heel veel geallieerde militairen en voordat die weer naar het front moesten lieten ze snel nog even een foto maken bij Jan Duppen in het Kruiseind. Poserend achter op de plaats, vaak met Gemertse mannen, vrouwen, jongens en meisjes. Die foto’s werden dan naar huis gestuurd en soms was dit wellicht het laatste bericht dat men van hun jongens ontving.
Jan Duppen kocht ook een filmcamera en de familie trok er veel op uit. Zo is er een mooie film dat er naar de Handelse Bergen wordt gewandeld. Zoon Joop heeft dan als 14 of 15-jarige al een fotocamera om de hals hangen. Fotograaf in opleiding. Vader Jan maakt in die bevrijdingstijd kostelijke foto’s van zijn zoon. Skon tijdsbeelden ook.
GH-2014-02 Kuswissel van de Nederlandsche Posterijen uit 1902
Ad Otten
Bijgaande curieuze postkaart werd vermoedelijk als een soort nieuwjaarskaart verstuurd op 30 december 1902 door Adriana Holtus uit Helmond naar de jonge Juffrouw Jos(ephine) Prinzen wonende in de Kerkstraat in Gemert. Het is een ‘kuswissel’ van de Nederlandsche Posterijen, waarop je in kunt vullen hoeveel kussen je wilt versturen. Echt waar. Adriana Holtus vulde in: 100.000.000, in letters ‘honderdmillioen’. Op de kaart staan 10 ringen met teksten zoals ‘liefde heelt alles'(4), ‘mijn liefde wat wilt gij nog meer'(5), ‘ik heb een vurig verlangen naar u'(8), en ‘gij alleen kunt mij gelukkig maken'(10). Adriana kruiste ring 9 aan met de tekst ‘gij zijt geen ogenblik uit mijne gedachten’. Nieuwsgierig geworden naar Adriana en Josephine en hun relatie?
Josephine naar wie de kaart verstuurd werd is een dochter van textielfabrikant Johan Theodor Prinzen en Anna Maria Verschure die het monumentale, in 1889 gebouwde, Prinzenhuis bewoonden naast Hotel De Kroon. Josephine werd in Gemert geboren op 23 juni 1895 en was dus 7 jaar oud toen ze de kuswissel ontving. Adriana Holtus zal een tante of een vriendin des huizes zijn geweest.
GH-2014-02 Locomotief ‘Meteora’ in Berlijn en ‘baggerkoning De Nul’ in Monera
Ton Thelen
Gerard van Lankveld neemt met de locomotief Meteora deel aan de tentoonstelling in het Künstlerhaus Betanien, in Berlijn. Met het thema Das Mechanische Corps volgt de tentoonstelling het spoor van de fascinerende verbeeldingswereld van de Fransman Jules Verne (1828-1905), waar de nieuwe tijd van de onbegrensde technologische vooruitgang betreden wordt. In Berlijn mag het werk van Gerard zich meten met dat van vele internationaal bekende kunstenaars, onder wie de Belg Panamarenko.1
Op 13 juni 2014 bracht Dirk de Nul van de firma Jan de Nul Group (Aalst-België), wereldleider in de bagger, een bezoek aan Gerard van Lankveld. Gerard maakte voor deze firma behalve de duikboot op de foto ook een klok en een baggerschip. De firma is de grootste sponsor van het Museum voor Outsiderkunst Dr. Guislain, in Gent. Bij het bezoek aan Gerard waren ook aanwezig Patrick Allegaert en Annemie Cailliau, de coördinatoren van het museum Guislain. In dit museum neemt het werk van Gerard een prominente plaats in.2
NOTEN:
1. De tentoonstelling loopt van 5 juni tot en met 3 augustus. Kottbusser Strasse 10, D-10999 Berlijn. www.bethanien.de
2. Zie
GH-2014-02 Pand Macropedius te koop
Ad Otten
Ja, het pand van Macropedius staat te koop en ‘nee’ het is niet het pand dat van Macropedius is geweest of waar hij geboren is. Het betreft Macropediusplantsoen 34, gebouwd door de gemeente beginjaren vijftig in de twintigste eeuw, waarvan het bezit een tien jaar later overging op woningcorporatie Goed Wonen. De straat is indertijd genoemd naar de van Gemert geboortige humanist en schoolleider Georgius Macropedius (Gemert 1487-‘s-Bosch 1558), die internationale bekendheid verwierf door met name zijn toneelstukken in het Latijn. Zijn tegelijk vergriekste en gelatiniseerde naam is afgeleid van de eigenlijke naam Joris van Lankveld. Toen de straatnaam in 1953 werd vastgesteld ging men er nog van uit dat Georgius alias Joris in deze buurt was opgegroeid op het Huis Lankveld (nu bekend als Het Slotje). Intussen weten we dat hij gesproten is uit een bastaardtak van de adellijke familie, die bezittingen had in de Gemertse buurtschappen De Haag en Heuvel. Maar hoe het ook zij, in een nis boven de voordeur van het pand aan het Macropediusplantsoen is in februari jongstleden een reliëf-in-terracotta geplaatst van deze ‘grote’ Gemertenaar. Met instemming van Goed Wonen heeft ‘onze’ Stichting Gemert Vrijstaat aan de op Het Slotje woonachtige kunstenares Maria Rijkers gevraagd om naar een uit 1572 daterende prent de ‘gemene broeder’ Macropedius te portretteren. En die ‘waakt’ nu over het pand dat sedert enige tijd te koop staat.
Bekijk PDFGH-2014-02 Portretten St-Joriskapel staan voor 500 jaar gildehistorie
Ad Otten en Toon Grassens
Gemert heeft van oudsher een status aparte. Van 1200 tot 1800 een soeverein gebied met een eigen vorst en heer. In 1794 door Franse legers bezet en in 1800 door hen verkocht aan de Bataafse Republiek. Daarna deel van het Koninkrijk Holland en vanaf 1813 van het Koninkrijk der Nederlanden. De gilden van Gemert gaan terug tot de middeleeuwen en zijn vanaf hun oprichting onafgebroken blijven bestaan en dat in tegenstelling tot de schutsgilden of gildebroederschappen uit de gebieden die vielen onder Den Haag oftewel de Republiek der Zeven Provinciën waar katholieke verenigingen werden gedwongen tot een slapend leven en pas werden heropgericht in de loop van de negentiende eeuw toen ook de katholieke hiërarchie werd hersteld.
De gildebroederschappen van Gemert zijn de oudste verenigingen van het dorp. Hun inzet is van oudsher voor kerk vorst en vaderland. Het gilde gaat. Met een eigen identiteit. Een eigen patroon, een standaardvaandel. Tamboers roeren de trom. Dor hédde de skut.
Hét bouwjaar van de Sint-Joriskapel is 2013. Op het eind van dat jaar is er een zeer druk bezochte openstelling, al volgt de officiële opening pas op 29 maart 2014. De initiatiefnemers en eerste-steenleggers van dit kostelijke monument van bescherming en bezinning zijn in gevelreliëfs gepersonificeerd en geëerd. Kapitein Wim van de Vossenberg en tamboer-bouwpastoor Toon Opsteen. In de buitengevels van de kapel vinden we het reliëf van Sint Joris die de draak verslaat. Het symbool van de eeuwige strijd van het goede tegen het kwade, met de victorie voor het Goede. In de entreegevel in de korfboog zit in de sluitsteen boven de deur de duivelskop van de draak gevangen. Daarboven in reliëf de bevrijde prinses Cleolinde. In de kapel het vorstelijk wapen van Clemens August van Beieren, die zich als grootmeester van de Teutonische ridderorde, een wereldlijk en geestelijk vorst, presenteert als de opperste beschermheer van het Sint-Jorisgilde in Gemert. Het wapen dat dateert uit 1744, siert het vaandel van het gilde en ook de fronton in het hoofdgebouw van Gemerts kasteel.
De ‘skut’ leeft en mag zich verheugen in belangstelling en sympathie van zeer veel Gemertse mensen. Acht ‘gildehoofden’ zijn geportretteerd en zien toe. De koning en de koningin, de kapitein en zijn officieren, de deken en de tamboer. Ze zijn naamloos gelaten maar toch zijn ze echt. Bekende gezichten uit de geschiedenis van het gilde van begin tot eind. Het jaar 2013 is het jaar van de troonwisseling in het Koninkrijk der Nederlanden. Wie anders mag je dan verwachten dan de afgaande koningin Beatrix en haar opvolger Willem-Alexander, koning van het heden en de toekomst.
Als kapitein is gekozen voor het hoofd van landcommandeur Edmond Godfried van Bocholtz, de man die in 1662 de soevereine status van Gemert veilig stelde en tot 1690 hier regeerde als ‘vorst en heer’. Zijn luitenant is landcommandeur Hendrik van Ruijschenbergh die in 1587 de Latijnse School stichtte in Gemert en hier als Soeverein Vrijheer de scepter zwaaide van 1572 tot 1603. Deken is niemand minder dan de in 1782 op het kasteel geboren Anton Borret, die als eerste Brabander in de Raad van State komt. In de tamboer herkennen we het gezicht van Wim van den Eijnde, de pater familias van een rooj ‘Gemerts vorstenhuis’ dat de trom roert. Kornet is de man die als jong volwassene standaardruiter was van Sint Joris, op zijn 45ste koning en in 2014 veertig jaar gemeentebestuurder (Harrie Verkampen). Vaandrig tenslotte is de persoon Everard Hugo Scheidius die Gemerts kasteel herstelde, hier een eerste boerencoöperatie stichtte en bovendien de stamvader is van de heren en vrouwen beschermers van het Sint-Jorisgilde. Zij staan als de officieren-representanten voor alle gildebroeders die de afgelopen 500 jaar op een vrijmoedige en innemende manier kleur hebben gegeven aan de Gemertse samenleving.
De biografieën van de geportretteerden
KONINGIN
Beatrix, koningin van het Koninkrijk der Nederlanden van 30 april 1980 tot 30 april 2013.
Zij wordt geboren op 31 januari 1938 te Baarn, het eerste kind van prinses Juliana van Oranje-Nassau en prins Bernhard van Lippe-Biesterfeld. In 1948 volgt Juliana haar moeder Wilhelmina op als koningin. Beatrix (zij die gelukkig maakt) huwt in 1966 prins Claus van Amsberg (1926). Beatrix en Claus krijgen drie kinderen: Willem Alexander (1967), Johan Friso (1968-2013) en Constantijn (1969). Prins Claus overlijdt in 2002. Koningin Beatrix doet afstand van de troon op 30 april 2013 ten gunste van haar oudste zoon kroonprins Willem-Alexander. Ze was een algemeen geliefd vorstin.
KONING
Willem-Alexander, koning der Nederlanden, vanaf 30 april 2013.
Hij wordt geboren op 27 april 1967 te Utrecht en krijgt de namen Willem-Alexander Claus George Ferdinand. Als oudste kind van Beatrix en Claus is hij de troonopvolger. Onder de schuilnaam W.A. van Buren schaatst hij in 1986 de Elfstedentocht uit en met onder meer Gerrie Kneteman loopt hij in 1992 de marathon van New York. Van 1998 tot 2013 is hij lid van het Internationaal Olympisch Comité en van 2006 tot 2013 voorzitter van de Adviesgroep Water en Sanitaire Voorzieningen van de Verenigde Naties. Hij huwt in 2002 met Máxima Zorreguieta (Buenos Aires, 1971) die dan de titel krijgt van Prinses der Nederlanden. Het koninklijk paar krijgt drie dochters: Catharina-Amalia (2003), Alexia (2005) en Ariane (2007). Op 30 april 2013 volgt Willem-Alexander zijn moeder op de troon van het Koninkrijk der Nederlanden. Máxima houdt als echtgenote van het staatshoofd de officiële titel ‘Prinses der Nederlanden’ maar wordt nu aangeduid als koningin, in dit geval als titre de courtoisie.
KAPITEIN
Edmond Godfried van Bocholtz, 1615-1690.
Hij wordt op 13 mei 1615 geboren te Luik als zoon van Godfried baron van Bocholtz en Margaretha van Groesbeek. Hij maakt een opmerkelijke carrière in de Duitse ridderorde die onder meer uitmondt in de titel van ‘vorst en heer’ van Gemert. Als 20-jarige wordt hij te Alden Biesen opgenomen in de ridderorde, waar hij begint als rentmeester. In 1643 commandeur van Ramersdorf (Bonn), in 1647 waarnemend commandeur te Gemert, in 1649 commandeur van Junge Biesen te Keulen om in 1658 te worden gekozen als landcommandeur van de balije Alden Biesen in welke kwaliteit hij geldt als de Vrijheer (zegmaar ‘Vorst’ van Gemert) maar door de bezetting van Gemert door de Republiek der Zeven Provinciën (zegmaar ‘Den Haag’) wordt hij als zodanig pas erkend in 1662 wanneer na 14 jaar procederen over de soevereine rechten van Gemert het met Den Haag tot een Akkoord komt. Een week later wordt Van Bocholtz omdat hij Gemert heeft teruggebracht ‘in het goede spoor van de Roomskatholieke kerk’ door de Duitse Keizer aangesteld als zijn geheim raadsheer. Overigens wordt dan in Gemert ook de gereformeerde godsdienst toegestaan, een toestand die in ‘de Nederlanden’ geldt als vrij uniek. Helemaal uniek is het gegeven dat de katholieke commandeur het recht heeft de predikant en de protestantse schoolmeester te benoemen. In hetzelfde jaar 1662 wordt Van Bocholtz ook lid van het uit drie personen bestaande directorium dat optreedt namens de dan pas 13-jarige grootmeester van de Duitse Orde. De vorst van Gemert behoort daarmee tot de topdiplomaten van West-Europa. Opmerkenswaard is zeker ook dat door zijn initiatief de Duitse Orde triconfessioneel wordt, waardoor de calvinistische en afgescheiden Ordebalije te Utrecht weer in een reünie geaccepteerd kan worden. Tot zijn dood blijft Van Bocholtz de rechterhand van de grootmeester van de Duitse Orde. Hij overlijdt op 26 oktober 1690 te Alden Biesen. Behalve landcommandeur van Alden Biesen is hij dan nog steeds ‘vorst en heer’ van Gemert.
LUITENANT
Hendrik van Ruijschenbergh, 1527-1603
Hij wordt in 1527 geboren op de burcht Setterich aan de Roer (nu deel van Baesweiler in de stadsregio Aken), als zoon van Heer Edmond van Reuschenbergh zu Setterich en Jonkvrouw Phillipine von Nesselrode. Op 9 november 1547 wordt hij opgenomen in de Duitse Ridderorde waarin hij een glanzende carrière maakt die begint als 20-jarige ‘keldermeester’ van de commanderije Nieuwe Biesen te Maastricht. Drie jaar later krijgt hij het beheer over alle Rijngoederen van de balije Alden Biesen, in 1551 gevolgd door het commandeurschap van Ramersdorf bij Bonn. Later is hij commandeur van St. Gilles in Aken en tegelijk waarnemend commandeur van Gruitrode en Siersdorf. In 1566 is hij als coadjutor van Biesen al voorbestemd als toekomstig landcommandeur, welke benoeming volgt in 1572. Onder zijn leiding wordt een grote renovatie gerealiseerd van Alden Biesen alsook de wederopbouw van de verwoeste commanderijen te Siersdorf en Keulen. Maar vooral maakt hij naam als één der voorgangers van de zogeheten contra-reformatie die in de geest van het Concilie van Trente een hervorming beoogd van de r.k. kerk en de geestelijkheid. Hij zorgt voor de financiering van Latijnse Scholen in Maastricht en Aken en sticht binnen de Duitse Ordebalije Biesen het College Lauretianum te Keulen, dat uitgroeit tot een nieuwe commanderij (Junge Biesen). Als landcommandeur van Alden Biesen is hij tevens ‘vorst en heer’ van Gemert, alwaar hij in 1587 de Latijnse School sticht die hij uit eigen familiekapitaal begiftigd met jaarlijks 12 studiebeurzen, waarvan er zes bestemd zijn voor jongens uit Gemert. In de loop van de Tachtigjarige Oorlog komt Gemert als een enclave te liggen binnen de Republiek van de Zeven Provinciën. De Latijnse School hier is dan nog één van de weinige plaatsen in de Nederlanden waar middelbaar katholiek onderwijs wordt gegeven. Studenten komen overal vandaan. Hendrik van Ruijschenbergh heeft als landcommandeur ook in de residentie van de Duitse Orde te Mergentheim een gezaghebbende stem in het groot-kapittel. Hij overlijdt te Keulen op 30 maart 1603. Hij is dan 75 jaar.
DEKEN
Anton Borret, 1782-1858
Hij wordt geboren op het kasteel te Gemert op 12 augustus 1782 als de zoon van mr. Theodorus Borret en diens echtgenote Maria Aerdts. Hij krijgt de namen Antonius Josephus Lambertus. Zijn vader, rentmeester van de Commanderije Gemert, overlijdt wanneer Anton pas vier jaar oud is. Zijn moeder neemt het rentmeesterambt over maar raakt dat kwijt door de bezetting van Gemert door de Fransen in 1794. Het gezin Borret moet het kasteel verlaten en vestigt zich in een groot pand aan het Binderseind dat we nu kennen als Klooster Nazareth. De laatste leden van de Duitse Orde waaronder de vice-commandeur Robijns gaan in Huize Borret ‘in pension’. De jonge Anton Borret gaat rechten studeren in Keulen en Utrecht. Na voltooiing van zijn studie start hij zijn loopbaan in 1803 bij de rechtbank in ‘s-Hertogenbosch, om onder Koning Lodewijk Napoleon over te stappen naar het landsbestuur als divisiechef van het departement van Justitie en Politie in Den Haag. Onder koning Willem I, inmiddels in 1811 getrouwd met Maria Elisabeth Vermeulen uit Den Bosch, keert Borret terug naar Brabant en wordt hier lid van Gedeputeerde Staten. Voor de katholieke Brabantse elite was het al heel lang een doorn in het oog dat het in het landsbestuur bleef ontbreken aan personen uit hun kring. Anton Borret wordt hun primus inter pares. In 1821 is hij de eerste Brabander in de invloedrijke Raad van State, maar eigenlijk wilde Brabant hem toen al hebben als gouverneur. Borret verdwijnt als staatsraad voor meer dan twintig jaar uit de provincie. Hij raakt goed bevriend met de Oranjes en krijgt hij vele belangrijke opdrachten waaronder de behartiging van de financiële belangen van het koningshuis in België ten tijde van de afscheiding. De benoeming van gouverneur van Nederlands Oost-Indië wijst hij af en hij is in de running voor gouverneur van Limburg, maar in 1842 wordt hij gouverneur van Noord-Brabant en komt hij terug in de provincie die hij als zijn thuis beschouwt en waar hij een grote populariteit geniet. Veertien jaar blijft hij in die functie, die vanaf 1850 de naam krijgt van ‘Commissaris van de Koning’. In bewaard gebleven brieven noemt hij zichzelf ‘een oude practische baas uit een grijs verleden’. Door de verkoop van ‘Huize Borret’ in Gemert, brengt hij de zusters Franciscanessen naar Gemert voor (goedkoop) bijzonder (katholiek) onderwijs. Op 73-jarige leeftijd en na herhaald verzoek om redenen van zijn zwakke gezondheid ‘mag’ Anton Borret in 1856 als commissaris terugtreden. Hij overlijdt twee jaar later bij zijn dochter in Delft. Zijn oudste zoon Theodor is hoogleraar theologie, tweede zoon Eduard wordt minister van justitie en staatsraad.
TAMBOER
Wim van den Eijnde, 1931-heden.
Wilhelmus (Wim) Antonius van den Eijnde is geboren op 1 januari 1931 te Gemert. Een telg uit een uniek en bijzonder tamboersgeslacht ‘Van den Eijnde alias de Ruiter’. Wim is de zoon van Bert ‘de Ruiter’, die 33 jaar tamboerde, de kleinzoon van Tutje ‘de Ruiter’ (tamboer 1885-1924) en de achterkleinzoon van Sjef ‘de Ruiter’ (tamboer tot in 1885). Vanaf zijn 19de roert Wim de trom (1950). Zijn oudere broer Jan ging hem daarin in 1946 al voor. Jan en Wim vormen tot 1969 een tamboerskoppel dat nog wordt aangevuld met Jan’s zoon Leo, van de vijfde generatie tamboers ‘de Ruiter’. Jan stopt met tamboeren in 1969 maar schiet in 1981 de laatste vogelrest van de paal en wordt koning van het Sint Jorisgilde. Omdat zijn eigen vrouw tobt met de gezondheid kiest hij Jo van der Velden, de vrouw van broer Wim tot koningin. Echtgenoot Wim en zoon Albert staan erbij en roeren trots de dieptrom. Zoon Albert is op het Landjuweel van 1972, amper twaalf jaar oud, naast zijn vader al van de partij als junior-tamboer. Wanneer in 1985 de Rooi Skut met de familie Van den Eijnde alias de Ruiter het ‘minstens 100-jarig tamboersjubileum’ viert, is er weer een verrassing: Oud-koning Jan weet niet wat hij ziet – zoon Leo is dan al jaren gestopt – wanneer nu zoon Toon volledig in gildetenue al trommend de feestzaal binnenmarcheert als de nieuwe tamboer ‘Van den Eijnde de Ruiter’. Een tamboersfamilie schrijft gildegeschiedenis. Uit de annalen worden, met weglating van hen die slechts korte tijd tamboerden, nog opgediept de tamboers Driek de Ruiter, broer van Wim’s grootvader, Sjef II ‘de Ruiter’ die in 1920 naar Helmond ‘emigreerde’, en Toon een neef van Wim’s vader. In de jaren twintig van de twintigste eeuw tamboeren vier ‘de Ruiters’ niet alleen voor ‘de Rooj’ en ‘de Gruun’ uit Gemert, maar ook voor St.-Willibrordus in Bakel en niet te vergeten voor de persiflerende Knolskut uit Gemert (1883-1934). Tamboers hoorden in die jaren nog niet officieel tot de gildebroeders. Zij werden ingehuurd en betaald en dat is gebleven tot in de jaren zestig van de vorige eeuw. Wim heeft nog vijf gulden per dag ‘gebeurd’, later zevenvijftig. Wim blijft 40 jaar tamboeren. In 1990 wordt hij zilverdrager bij het gilde.
De familie Van den Eijnde de Ruiter is klaar voor het schrijven van een nieuw hoofdstuk gildegeschiedenis. In 2001, twintig jaar na de koninklijke voorzet van Jan van den Eijnde, schiet Martien, de zoon van Wim en Jo, zich tot koning van Sint Joris. Zijn opvolger in 2003 is niemand minder dan neef Toon, oud-tamboer, inmiddels zilverdrager en zoon van oud-koning Jan. En in 2005 is het zowaar Coby van de Vossenberg-van den Eijnde, dochter van een trotse Wim, die als de eerste vrouw bij het Gemertse Sint Jorisgilde zich tot koningin schiet. Zij kiest haar vader tot koninklijk gemaal. In 2007 is er een korte onderbreking in de reeks van ‘ruiterkoningen’ maar in 2009 wordt de draad weer opgenomen wanneer tamboer Albert, zoon van Wim en Jo – het kon niet uitblijven – zich tot koning schiet. In 2013 herhaalt hij die vorstelijke stunt. Nog zo’n stunt en Albert is keizer. Een kwestie van tijd? De toekomst zal het leren. Hoe het ook zij, de familie Van den Eijnde alias de Ruiter schreef een heel bijzondere gildegeschiedenis van een vorstenhuis dat de trom roert. Wim is de pater familias.
KORNET
Harrie Verkampen, 1947-heden.
Hij wordt geboren op 19 september 1947 te Gemert, zoon van boer Johan Verkampen en Christina van Ansem. Op zijn 15de bezoekt hij al vergaderingen van d’n Boerenbond. Steeds frequenter. Al jong een bekend gezicht in het Gemertse ook omdat hij vanaf zijn 18de levensjaar te paard zo’n 5 jaar lang de Rooi Skut zwenkend van links naar rechts voorafgaat als kornet-standaardruiter. Hij wordt voorzitter van de KPJ en in 1970 neemt hij het gemengde boerenbedrijf van zijn vader in de Broekstraat over. Koeien, varkens, kippen. Harrie is hier ook één van de eerste aspergetelers. In 1972 trouwt hij Anneke Vogels ‘ergens’ uit het buitengebied van Lieshout. Een jaar later is hij initiatiefnemer en voorzitter van Stichting De Nieuwe Krant (De Streek). Een Weekblad voor Gemert e.o. Als 26-jarige is hij bij de raadsverkiezingen van 1974 nummer één van Boerenlijst Gemert. In 1975 wordt hij vader, in 1979 is hij dat van twee dochters en een zoon. CDA-wethouder van Gemert van 1982-1997. In het eerste jaar van zijn wethouderschap wordt het plan geopperd voor een gildemonument. Wethouder Verkampen ziet dat wel zitten. De gilden zijn de oudste verenigingen van de Gemertse samenleving. Dertigduizend gulden wordt gereserveerd uit de aan de uitbreiding van het gemeentehuis gekoppelde 1%-regeling voor kunst. De bekostiging van het resterende bedrag (50.000) moet komen uit particuliere bijdragen. 11 stemmen vóór, 3 stemmen tegen. Waar de beeldengroep moet komen staan? ‘Wor ie ’t skonste stí!’ Het wordt een terp voor de entree van de Rabobank. Beeldhouwer Grassens kan aan de slag. Bisschop Ter Schure doet in 1987 de onthulling. Het gilde, zelfs bij nacht en ontij aangelicht, is uit de Gemertse samenleving niet meer weg te denken. In 1993 schiet Harrie zich tot koning van het Sint-Jorisgilde.
Van 1997-1999 is Verkampen wethouder van Gemert-Bakel. Van 1999-2002 raadslid, van 2002-2010 weer wethouder, en dan opnieuw raadslid. Een half jaar na de verkiezingen in 2010 komt Harrie in opspraak. Hij geeft direct toe als wethouder een brief te hebben geschreven dat de gemeente een bouwvergunning verleende terwijl dat (nog) niet waar was. De reden daartoe was ingegeven om een groots plan van een ondernemer (Nesco) met een aanmerkelijk gemeentebelang in de lucht te houden en te voorkomen dat de ondernemer door vertraging bij de gemeente een Europese subsidie van 1,2 miljoen euro zou mislopen. De subsidie werd niet uitgekeerd omdat het bouwplan en ook de transactie met de gemeente niet doorging. Er is veel ophef en publiciteit. Veel begrip en onbegrip. Het komt tot een duur onderzoek naar de integriteit van het gemeentelijk apparaat en een rechtszaak. De Bossche rechtbank oordeelt ‘dat een wethouder altijd integer moet handelen’. Harrie krijgt een werkstraf van 120 uur. Vijftien woensdagen is hij te vinden in de kloostertuin van bezinningscentrum De Weijst in Handel. Bij de verkiezingen in 2014 – inmiddels 40 jaar gemeentebestuurder – krijgt hij als lijstduwer van een verjongd CDA Gemert-Bakel, de meeste stemmen van alle raadskandidaten.
Behalve als gemeentebestuurder die zijn nek durft uitsteken, is ‘Harrie Kamp’ algemeen gekend als de vanaf de oprichting ‘almaar draaiende motor’ van het met honderden vrijwilligers zo succesvolle Boerenbondsmuseum. In het land maakte hij ook naam als voorzitter-roerganger van Actiegroep ‘Den Haag wij zijn het zat’, enzovoort enzovoorts. Harrie is wel ‘ns genoemd als een machien voor oplossingen. Oplossing ongeschikt, afgewezen, of niet op maat, even wachten en er is een nieuw idee!
VAANDRIG
Everard Hugo Scheidius, (1837-1898)
Hij wordt geboren op 7 december 1837 in Arnhem als zoon van Everard Scheidius en Maria van de Graaff. Hij is van beroep rijksontvanger en trouwt in 1869 met Maria Mathilda Johanna Henriette Lüps, enig kind van de in 1865 te Gemert overleden textielondernemer Matthias Lüps en Jonkvrouw Jacoba van Riemsdijk van Gemert, eigenaars en bewoners van Gemerts kasteel dat sedert de Franse Tijd hoofdzakelijk is geëxploiteerd als een bedrijvenhotel. Het jonge paar neemt zijn intrek in het kasteel. De gebouwen worden gerestaureerd en het park opnieuw ingericht. Kasteel Gemert krijgt opnieuw de allure van de vroegere residentie van de vorst en heer van Gemert. Het echtpaar krijgt vier zoons en heel anders dan hun particuliere voorgangers op het kasteel laat de familie Scheidius zich actief in met het gemeenschapsleven in Gemert. Everard Hugo Scheidius is initiatiefnemer en eerste voorzitter van de in 1875 gestichte landbouwvereniging Ceres met als penningmeester Cornelis van den Elsen, de vader van de latere emancipator van de boerenstand Gerlacus van den Elsen. In genoemd jaar wordt hij ook gekozen tot lid van de gemeenteraad die hem (een protestant!) unaniem verzoekt om wethouder te worden, hetgeen hij door gebrek aan tijd niet kan aannemen. Hij is voorts beschermheer van het Gilde van Sint Joris en van de handboogschutterij ‘Doele Wilhelm Tell’. Daarnaast is hij ook proost van de Illustre Lieve Vrouwebroederschap van ‘s-Hertogenbosch. Op 30 juli 1879 verhuist het gezin Scheidius-Lüps naar Arnhem. Tijdgebrek en de geïsoleerde ligging van Gemert, voor wat betreft zijn werk als rijksontvanger, noopte de familie Scheidius-Lüps tot deze stap. Op 21 februari 1881 wordt het kasteel met alle toebehoren verkocht aan de Jezuïeten van de Franse Provincie Champagne. De door Scheidius opgerichte landbouwcoöperatie Ceres maakt in 1896 als afdeling van de Maatschappij van Landbouw in zijn geheel de overstap naar de Noord-Brabantsche Christelijke Boerenbond [NCB] van den ‘boerenapostel’ Gerlacus van den Elsen. Op 27 mei 1898 overlijdt Everard Hugo Scheidius in Berg en Dal. De familie Scheidius blijft tot na de Tweede Wereldoorlog eigenaar van zo’n 20 boerderijen met landerijen in Gemert. Het beschermheerschap van het Gilde van Sint-Joris is echter tot trots van het gilde in stand gebleven. Het ging van vader op zoon Scheidius, daarna van zoon op dochter (Baronesse Van Harinxma thoe Slooten-Scheidius), van dochter op dochter (Jurgens), enzovoort.