GH-2014-01 Inlevering radio’s in Gemert,Bakel en Milheeze tijdens WO II

Gidi Verheijen

 

Op 10 mei 1940 viel Duitsland ons
land binnen. Het Nederlandse leger
bood manmoedig verzet, maar was
geen partij voor het goed bewapende
en geoefende Duitse leger.
De koninklijke familie vluchtte naar Londen en
ook de ministers zochten daar een veilig heenkomen.
Prinses Juliana en de prinsesjes reisden
verder naar Canada.
Na het bombardement van Rotterdam op 14
mei tekende generaal Winkelman op de ochtend
van 15 mei de capitulatie. Kort hierna kwam Nederland
onder Duits bestuur, onder leiding van
rijkscommissaris Seyss-Inquart. Hij probeerde
greep te krijgen op het land en zijn inwoners
o.a. door de afkondiging van een lange reeks
verordeningen.
Een van de eerste stappen was de bezetting
van de radiozenders in Hilversum. Die zenders
zonden alleen nog maar programma’s uit die
door de Duitsers gecontroleerd en goedgekeurd
waren. De radiodistributie gaf alleen nog maar
deze goedgekeurde uitzendingen door.
Op zondagavond 28 juni 1940 bracht de Nederlandse
regering in Londen het radiostation
“Radio Oranje” in de lucht, dat tot het einde van
de oorlog elke dag Nederlandstalige uitzendingen
zou verzorgen. Radio Oranje was in staat
nieuws te brengen dat niet door de Duitsers was
gecensureerd en sprak de Nederlanders vooral
ook moed in. Maar al na korte tijd kondigden
de Duitsers een verbod af om naar buitenlandse
radiozenders te luisteren. Dat verbod kreeg de
verhullende benaming “verordening voor de bescherming
van de Nederlandse bevolking tegen
onjuiste berichten”. De meeste Nederlanders
trokken zich evenwel weinig van het verbod aan.
Er werd op grote schaal naar Radio Oranje geluisterd
en de ontvangen berichten werden met
andere geïnteresseerden gedeeld. Dat laatste
was trouwens niet ongevaarlijk, want de verordening
verbood niet alleen het beluisteren van
buitenlandse zenders maar ook de verspreiding
van de opgevangen berichten. Op luisteren naar
verboden zenders stond een gevangenisstraf
van ten hoogste 2 jaar en/of een geldboete van
ten hoogste ƒ 100.000. In combinatie met het
verspreiden van berichten kon de straf oplopen
tot een gevangenisstraf van 10 jaar en/of een
geldboete van onbeperkte hoogte.

De Duitsers probeerden de ontvangst van zenders
als Radio Oranje onmogelijk te maken of
te hinderen door het inzetten van stoorzenders.
Slimme landgenoten ontdekten dat met een
draaibare antenne (raamantenne) het stoorsignaal
sterk onderdrukt kon worden, zodat de
uitzending van Radio Oranje met geen of veel
minder storing te ontvangen was. Ook andere
technische oplossingen en trucjes maakten het
mogelijk de uitzendingen van Radio Oranje te
beluisteren.
In het kader van de vervolging van de joden in
ons land moest deze bevolkingsgroep in april
1941 hun radiotoestel op het politiebureau
afgeven. De burgemeesters van zowel Gemert
als Bakel lieten in dit verband echter weten dat
in hun gemeente geen joden woonden en dat er
dus ook geen radio’s waren ingeleverd.
In november 1941 eisten de Duitsers in het hele
land de voorraad radiotoestellen bij radiohandelaren
op. Ze hadden die radio’s nodig om Duitse
burgers en soldaten aan het Oostfront de mogelijkheid
te bieden naar de radio-uitzendingen
vanuit het moederland te luisteren. Op dat moment
was in Duitsland de productie van radio’s
voor civiele toepassing praktisch stilgevallen,
omdat de Duitse industrie volledig op productie
voor oorlogsvoering was gericht. Het bezette
westen moest daarom de benodigde 100.000
radio’s leveren.
De radiohandelaren in Gemert en Bakel ontkwamen
niet aan de maatregel en moesten hun handelsvoorraad
(inclusief inruiltoestellen) afstaan.
Voor deze toestellen werd door de bezetter
overigens wel de normale winkelprijs betaald.
De handelsvoorraad bij de radiohandelaren in
ons land leverde lang niet het gewenste aantal
toestellen op. Daarom kregen Philips, NSF en
Van der Heem de opdracht speciaal omroeptoestellen
voor dit doel (het “Ostspende”-project) te
produceren. Later werden trouwens ook nog in
België en Frankrijk radio’s voor de “Ostspende”
ingezameld.
Omdat de Nederlanders toch naar de verboden
zenders bleven luisteren, wilde de bezetter alle
radiotoestellen in beslag nemen. De Duitse
militaire vertegenwoordiging in ons land was al
lang voorstander van zo’n maatregel, maar het
Duitse burgerlijk bestuur wilde er aanvankelijk
nog niet aan. Deze laatste organisatie achtte de
inlevering niet noodzakelijk en beschouwde die
ook als een grote psychologische nederlaag, die
het laatste restje sympathie van de Nederlanders
voor de Duitsers weg zou nemen.
Uiteindelijk werd een geschikte aanleiding
gevonden voor de invoering van de maatregel
en wel in de massale april-meistakingen van
1943. Op 14 mei verscheen in alle kranten een
beschikking van Rauter, de hoogste Duitse politiechef
in ons land, met de verbeurdverklaring

van alle radio-ontvangtoestellen. Alle Nederlanders,
behalve enkele groeperingen zoals leden
van de NSB, moesten hun radio inleveren. Wie
dat niet deed riskeerde een gevangenisstraf en
hoge geldboetes.
De burgemeesters moesten de inlevering organiseren
en kregen daarbij wel de hulp van de
PTT. Burgemeester J. Vogels riep de inwoners
van Gemert en de bijbehorende kerkdorpen per
wijk op om hun radio te komen inleveren volgens
onderstaand schema.
– Elsendorp: 27 mei bij W. Haverkort
– Handel: 28 en 29 mei bij P.J. van Eldonk
– De Mortel: 31 mei bij A. van Zutphen
– Gemert (wijk A): 1 en 2 juni
– Gemert (wijk B): 4 en 7 juni
– Gemert (wijk C): 8 en 9 juni.
Het inleveringsbureau van Gemert was gevestigd
in het gemeentehuis.
De burgemeester van Bakel en Milheeze, W.
Wijtvliet, maakte voor de inlevering het volgende
schema bekend.
– De Rips: 1 juni in café Van de Ven
– Milheeze: 4 juni in café P. Wijnhoven-
Claassen
– Bakel: 7 en 8 juni op het gemeentehuis.
Volgens de voorschriften moest de eigenaar
van het verbeurdverklaarde toestel op een
voorgeschreven formulier zijn naam, beroep en
adres, en het merk van zijn radiotoestel, type en
serienummer invullen. Dat formulier was op het
postkantoor te koop voor 5 cent per stuk.
Verder moest de eigenaar een stevig kartonnen
kaartje van 10 x 15 cm aan het toestel bevestigen.
De bemanning van inleveringsbureaus bestond
uit twee of drie personen. De voorzitter
was doorgaans een gemeente-ambtenaar en
een plaatselijke radiohandelaar fungeerde als
radiotechnicus. Diens taak was het controleren
of de formulieren van het ingeleverde toestel
goed waren ingevuld. Hij moest verder vaststellen
of het toestel nog werkte en wat de waarde
ervan was. Het was namelijk de bedoeling dat
later een schadevergoeding voor de ingeleverde
radio zou worden betaald. Dat is er overigens
nooit van gekomen (behalve in het telefoondistrict
Gouda, waar ongeveer 8.000 personen
een vergoeding kregen voor hun ingeleverde en
afgevoerde radio).
Het voorgeschreven inleveringsformulier bestond
uit drie delen. Eén deel werd op het meegebrachte
kartonnen kaartje geplakt en aan het

toestel gehangen, één deel was bestemd voor
de administratie en een ander deel was het
ontvangstbewijs voor de eigenaar van het radiotoestel.
Gemert telde in 1943 vier geregistreerde
radiohandelaren: J. v.d. Crommenacker, P. van
Lieshout, Th. v.d. Wijst en de fa. C.W. v.d. Aa
(Handel). Aangenomen mag worden dat één of
meer van deze radiohandelaren ingeschakeld
werden als radiotechnicus op de inleveringsbureaus
in Gemert, maar het gemeentearchief
levert daarover geen uitsluitsel.
In de gemeente Bakel waren M. van den Heuvel
en P. de Groot (De Rips) bekend als radiohandelaren.
Of zij als radiotechnicus hebben gefungeerd
is mij evenmin bekend, wel is zeker dat
radiohandelaar K. Meerding uit Helmond voor
deze rol was ingehuurd.
Uitzonderingen op de inleveringsplicht werden
nauwelijks gemaakt. Alleen NSB’ers en Nederlanders
in Duitse dienst, konden om ontheffing
vragen. Ondanks de aankondiging dat er een
speciale ontheffingsregeling in aantocht zou
zijn voor invaliden, zieken en bejaarden, is zo’n
regeling er nooit gekomen. Veel invaliden, zieken
en bejaarden schreven een brief aan de burgemeester
van hun woonplaats met het verzoek
vrijgesteld te worden van de verplichte inlevering.
Maar de burgemeester kon in die gevallen
alleen maar antwoorden dat hij in deze materie
niet bevoegd was.
De 8.180 inwoners van de gemeente Gemert
brachten in mei-juni 1943 in totaal 358 radio’s
naar het inleveringsbureau (ruim 4 per 100
inwoners) en de 4.043 inwoners van Bakel c.a.
leverden 186 radiotoestellen af (bijna 5 per 100
inwoners)
Veel Nederlanders namen het risico, hielden
hun toestel achter en verborgen het voor de
Duitsers. Dat gold zeker ook voor de inwoners
van Gemert en Bakel. Het aantal in deze twee
gemeenten ingeleverde radio’s lag relatief
namelijk ver onder het landelijk gemiddelde
(ruim 9 toestellen per 100 inwoners) en onder
het gemiddelde van de provincie Noord-Brabant
(ruim 7 toestellen per 100 inwoners). Aan dat
cijfer veranderde overigens weinig door de nainlevering
van oktober (zie hierna).
Op 9 juni 1943 kregen alle radiohandelaren
in ons land om ongeveer 9 uur ’s morgens
bezoek van de (Nederlandse) politie. Die had
de opdracht de in- en verkoopregisters van
de radiohandelaren in beslag te nemen, zodat
nagegaan kon worden of kopers van een radio
die ook hadden ingeleverd. Op veel plaatsen

 

was de actie ’s avonds van te voren al uitgelekt,
veelal door een tip van de plaatselijke politie.
Het gevolg was dan ook dat bij veel radiohandelaren
de registers onvindbaar bleken. Ook bij de
hiervoor genoemde radiohandelaren in Gemert
en Bakel en Milheeze stond de politie op de
stoep, maar slechts één van de zes geregistreerde
radiohandelaren kon een register overhandigen.
Hierin stond sinds eind 1941 evenwel geen
enkele verkoop genoteerd, omdat het sindsdien
namelijk verboden was radio’s te verkopen.
Van de bezoeken aan de radiohandelaren werd
proces-verbaal opgemaakt met daarin een
verklaring van de betreffende handelaar waarom
hij het register niet kon aanbieden. Die verklaringen
ademden sterk de sfeer van fantasie en
fictie. Eén van de radiohandelaren verklaarde
het register, in verband met de papierschaarste,
als kladpapier gebruikt te hebben. Een ander
deelde mee al jaren aan TBC te lijden en op doktersadvies
alle papier in zijn woning, als mogelijke
besmettingsbron, te hebben vernietigd.
Enkele maanden na de inlevering van mei-juni
bleek dat ongeveer eenderde van alle aanwezige
radiotoestellen in ons land niet was ingeleverd.
Op 19 oktober 1943 volgde een nieuwe
mogelijkheid om niet-ingeleverde radiotoestellen
alsnog, straffeloos, in te leveren. De officiële
reden voor deze extra inleveringsmogelijkheid
was het zogenaamde “grote succes” van de
inleveringsoperaties.
In Gemert bedroeg de opbrengst van de nainlevering
14, in Bakel 6 stuks.
Het zal geen verbazing wekken dat de meeste
ingeleverde radio’s van het merk Philips waren
(61% in Gemert; 48% in Bakel). Op afstand
volgden merken als het Duitse Telefunken en de
Nederlandse merken Erres, NSF en Waldorp. Interessant
is te zien dat ook toestellen van kleine
lokale radiomerken werden ingeleverd. Het
betrof toestellen van de Helmondse fabrikant
Mego (4 in Gemert en 3 in Bakel) en de fabrikant
Minimax uit Beek en Donk (6 in Gemert en
4 in Bakel). Beide fabrikanten lieten de kasten
voor hun toestellen maken bij de firma Beks in
Helmond.
Het aandeel van in Bakel en Milheeze ingeleverde
radiotoestellen van het merk Waldorp was in
vergelijking met andere gemeenten in ons land
opvallend hoog (16%). De verklaring daarvoor is
waarschijnlijk dat een van de plaatselijke radiohandelaren
dealer van dit merk was.
Een bijzondere situatie deed zich voor rond
caféhouders. Die gebruikten in hun zaak vaak de

 

versterker van een radio om grammofoonmuziek
ten gehore te brengen. Na de inlevering van die
radio’s was het daarom stil in de cafés. Horeca
Nederland kreeg het echter voor elkaar dat alle
caféhouders in ons land hun radio weer in ontvangst
mochten nemen, nadat een radiotechnicus
het toestel wel ongeschikt had gemaakt voor
de ontvangst van radiostations. Door die ingreep
was het toestel nog wel als versterker voor grammofoonmuziek
te gebruiken. In Bakel maakten
in augustus 1943 in totaal 5 caféhouders van
deze mogelijkheid gebruik. Bijzonderheden van
Gemert zijn mij in dit verband niet bekend.
Op veel plaatsen voerde de lokale of Duitse
politie huiszoekingen uit om na te gaan of alle
radio’s wel waren ingeleverd. In de gemeente
Bakel en Milheeze werd zo’n huiszoeking uitgevoerd
door de Grüne Polizei. De inwoners hadden
hun niet-ingeleverde radio’s kennelijk goed
verstopt, want bij deze actie van 19 augustus
1943 werden maar twee toestellen gevonden
en inbeslaggenomen. Het waren twee toestellen
van radiohandelaar M. van den Heuvel, die
hij wel volgens de regels had aangemeld. De burgemeester
maakte dan ook schriftelijk bezwaar
tegen deze inbeslagneming bij de Gewestelijk
Politiepresident in Eindhoven. Het resultaat van
zijn tussenkomst is mij niet bekend.
In het hele land werden de ingeleverde radio’s
van de gemeentelijke opslagplaatsen overgebracht
naar centrale opslagplaatsen om de
afvoer naar Duitsland efficiënter te kunnen
organiseren. Zo was het ook de bedoeling de
ingeleverde radio’s in het oostelijk deel van
Noord-Brabant naar zo’n verzamelplaats over
te brengen, maar alle gemeenten die daarvoor
benaderd werden lieten weten geen geschikte
opslagplaats voor dat doel te hebben. Ook de
gemeenten Gemert en Bakel meldden desgevraagd
aan de PTT Eindhoven niet over een
geschikte plaats voor centrale opslag te beschikken.
Uiteindelijk was het resultaat dat alle gemeenten
in dit deel van het land (om precies te zijn het
gebied ten oosten van de lijn Lith-Hilvarenbeek)
gevrijwaard bleven van de afvoer van de ingeleverde
radiotoestellen. De ingeleverde toestellen
van de gemeenten ten westen van de genoemde
lijn gingen naar de centrale opslagplaats in een
gebouw van V&D in Breda. Van daar werden de
beste toestellen naar Duitsland afgevoerd, net
zoals vanuit de 14 andere centrale opslagplaatsen.
In oostelijk Noord-Brabant, waaronder de
gemeenten Gemert en Bakel en Milheeze, bleven
de ingeleverde radiotoestellen tijdens de resterende
tijd van de oorlog in de gemeentelijke
opslagplaatsen ongestoord liggen. De opslagplaatsen
werden wel bewaakt, door burgers die
door de burgemeester waren aangesteld.
Na de bevrijding, in september 1944, kregen de
inwoners van Gemert en Bakel en Milheeze hun
ingeleverde radio terug, tegen afgifte van het
bij de inlevering uitgereikte ontvangstbewijs. In
Gemert vond de teruggave plaats op 25 september
1944. In Bakel bleken enkele toestellen
helaas verdwenen te zijn. Die waren bij hun
aftocht door Duitse soldaten uit de opslagplaats
meegenomen.
Voor heel Nederland zag de inlevering er kwantitatief
als volgt uit.
Ruim 9 miljoen Nederlanders leverden samen

 

825.000 toestellen in. Daaronder waren naar
schatting 100.000 “nepradio´s”. Dat waren door
handige knutselaars gebouwde constructies die
op een radio moesten lijken. De makers van
zo’n toestel konden in elk geval aantonen dat ze
een radio ingeleverd hadden en zonder dat het
argwaan wekte hun waardevolle toestel verbergen.
Ongeveer 200.000 eigenaren van een
radiotoestel verborgen hun bezit, zonder iets in
te leveren. Voor ongeveer 75.000 toestellen was
vrijstelling van inlevering verleend (NSB’ers en
Rijksduitsers).
Van de 825.000 ingeleverde radio’s zijn in totaal
275.000 stuks van de beste exemplaren naar
Duitsland afgevoerd en ongeveer 75.000 naar
bestemmingen binnen Nederland (voor Wehrmacht,
Duitse scholen, pensions, etc.).
Een groot deel (ongeveer 350.000 stuks) is
als schroot geëindigd. In dat geval ging het om
toestellen die door oorlogshandelingen waren
vernield of waarvan de eigenaar niet meer kon
worden vastgesteld.
De 125.000 toestellen die aan de eigenaren
werden teruggegeven waren in het algemeen
oude en defecte toestellen of zelfbouwtoestellen.

 

Noot
De geschiedenis van het radiotoestel in WO II in heel Nederland is door de auteur beschreven in zijn boek “Het radiotoestel
in de Tweede Wereldoorlog”. Bronnen voor zijn onderzoek waren de archieven van de meer dan 1.000 toenmalige
gemeenten (waaronder ook die van de gemeente Gemert en Bakel en Milheeze), het archief van ministeries, provincies,
het NIOD, de PTT, enkele relevante bedrijven en het “Bundesarchiv” in Berlijn. In het boek, dat uitsluitend bij de auteur
verkrijgbaar is (gverhe@planet.nl of 046-4851847), is een uitgebreide bronnenbeschrijving opgenomen. Het boek kost
19,95 Euro; eventuele verzendkosten bedragen 4,50 Euro.

Bekijk PDF

GH-2014-01 De Engel en het beschadigde korenveld

Hans Pennings

In het depot van het gemeentearchief ligt een prachtige kaart uit 1702, afkomstig uit het archief van de schepenbank van Gemert. Het is een kaart van het gebied Schoorswinkel, destijds Goirswinckel geheten. Hij heeft een afmeting van 60 bij 50 cm. en is in kleur uitgevoerd. De kaart is in opdracht van schout en schepenen van Gemert getekend door Michiel Suijckers, gezworen landmeter. Het ingetekend gebied wordt belend door Binderseind (links), Stereind en Dr. Kuyperstraat, destijds het Schild en de Heuvel (boven), de Heuvel (rechts) en de Heilige Geestlaan (onder).

Aanleiding is een geschil tussen twee Gemertenaren die grond hebben liggen aan het Schoorwinkelse pad (nu Heuvelse pad) in het midden van de kaart. In juli 1700 start een civielrechtelijke procedure voor de dingbank van Gemert tussen Anthony Daniels en Michiel van Houtert. Michiel wordt ervan beschuldigd met paard en kar door het korenveld van Anthony naar zijn eigen land gereden te zijn. De voetstappen van het paard zijn nog te zien en er is schade aan het koren. Michiel geeft aan recht van overweg te hebben over het land van Anthony, hetgeen de laatste ontkent. Beide partijen proberen bewijzen voor het eigen gelijk aan te voeren. De zaak sleept zich jaren voort.

De ‘kaart figuratief’ van 3 februari 1702 wordt tijdens de rechtszitting van 14 maart 1702 ingebracht, samen met 5 andere documenten. Ook wordt een extract uit een erfdeling van 1664 van de kinderen van Peter Jaspers van den Bergh ingebracht en een verklaring van vorster Gerard Janssen van Os. Het mag niet baten. De schepenen kunnen niet tot een besluit komen. Bovendien wordt de zaak getraineerd. In februari 1703 besluiten ze de zaak voor advies voor te leggen aan onpartijdige rechtsgeleerden. In 1705 loopt de rechtszaak nog steeds. De zaak wordt aangehouden omdat procureur Van der Lee in Holland is.

De zaak is doorverwezen naar een hogere instantie, De Raad van Brabant in ‘s-Gravenhage. In 1707 wordt de kwestie behandeld. De processtukken zijn bewaard gebleven in het archief van de Raad van Brabant, dat bewaard wordt in het Brabants Historisch Informatie Centrum in ‘s-Hertogenbosch. Bij de processtukken zit opnieuw een kaart van de plaatselijke situatie. Deze is getekend in 1703 door landmeter Peter van Oldenzee in opdracht van schout en schepenen van Gemert. De kaart is een stuk groter dan het Gemertse exemplaar en meet 90 x 58 cm.

Michiel van Houtert (1664-1721) heeft het land (groes en teelland) in Goirswinckel in 1688 gekocht van Simon Peters van den Boomen (1655-1688) uit Helmond, man van Maria van den Bergh (1633-1693). Maria heeft het in 1664 geërfd van haar ouders Peter Jaspers van den Bergh en Isabella van den Heuvel, tezamen met een huis aan de Markt in Helmond

Beide kaarten zijn van onschatbare waarde voor de kennis van de topografie van het dorp Gemert. Aan de linkerzijde van de Gemertse kaart is de bebouwing aan het Binderseind ingetekend. We zien prachtige huizen en schuurtjes. Op het huis van Jan Peter Gielens na, zijn alle huizen in steen uitgevoerd. Ook het huis van Michiel van Houtert aan de overzijde van de weg is ingetekend. De geveltjes vertonen kostelijke details.

Op de hoek van het Binderseind en het Stereind (destijds het Schild) zien we het grote huis van Silvester van den Bergh staan, op dat moment eigendom van Adam van Alphen. Het huis heeft twee verdiepingen en de straatgevel telt 7 ramen en een kelderraampje. Naast het huis staat een schuur en achter het huis staat nog een kleiner stenen huis. Aan de straatzijde staat een prachtig poortje met mooie details en er staat een hek. Kortom een bijzonder erf. Het huis draagt in die dagen de fraaie naam ‘De Engel’.

Adam van Alphen, schepen en secretaris van Gemert, heeft het huis in 1698 gekocht van Mr. Thomas Idelet, echtgenoot van juffrouw Adriana Catharina van Heessel. Deze heeft het huis in 1690 gekocht van Jan van den Bergh en Heer Thomas van den Bergh, kanunnik in Kleef, de zonen van Silvester van den Bergh, die het in 1687 van hun vader kregen. Silvester Thomas Janssen van den Bergh was brouwer van beroep en in 1655 schepen en in 1656 borgemeester van Gemert. Hij was gehuwd met Marike, dochter van schout Walraven van den Bogaerd. Silvester heeft het huis voor de helft in 1643 en voor de andere helft in 1647 gekocht. Het lag toen aan het Heuvelseind.

Bekijk PDF

GH-2014-01 Eene kerkvervolging te Bakel in 1770

K l e t h r i n u s

In een gidsje, getiteld “Jaarmarkten enz. in Nederland” , uitgegeven in 1885, vangt op pagina 93 een artikel aan over ” Eene Kerkvervolging te Bakel in 1770″. De auteur noemt zich KLETHRINUS, wat in het Nederlands vertaald ‘Van den Elsen’ oplevert. Jazeker, pater Gerlacus van den Elsen was van alle (jaar)markten thuis en liet zijn katholieke licht schijnen over een geschiedenis van onderdrukking. Als u zich afvraagt waarom de protestanten zich vroeger vaak negatief over Gemert uitlieten, lees dan vooral door. Want wat in Bakel wél kon, kon in Gemert gelukkig niet.
(Red.- Simon van Wetten)

Bakel, het hoogste en wellicht het schraalste doch niet het armste dorp van Peelland, is bekend om zijne oudheid. Reeds in het jaar 714 lag hier op zijn lustverblijf Pepijn van Herstal, hofmeier of kanselier van de koning der Franken, gevaarlijk ziek, en schonk bij die gelegenheid aan de H. Willebrordus, die hem kwam bezoeken, de kerk en het vrouwenklooster van Susteren bij Maastricht. Omtrent dezelfde tijd stichtte en wijdde die H. Apostel, met behulp van de Frank Herelaaf zoon van Bedegar te Bakel (alstoen Baclaos genoemd) een kerk ter ere van de HH. Petrus en Paulus en van de H. Martelaar Lambertus, die een vijftal jaren te voren te Luik gedood was.

De 12e december 720 (anderen zeggen 721) schonk dezelfde Herelaaf aan de H. Willebrord, die toen zelf de kerk van Bakel bestuurde, een landgoed te Bakel, een woning met lijfeigenen en slaven te Vlierden en een te Deurne. Bij testament vermaakte de H. al zijn goederen en dus ook de kerk van Bakel met haar toebehoren aan de Abdij der Benedictijnen te Echternach in Luxemburg, welke Abdij hij zelf ook gesticht en lange tijd bestuurd heeft. Gezegde Benedictijnen hebben daarna de parochies, welke de H. Willebrordus had opgericht, onderhouden en van priesters voorzien, en aldus de kerk van Bakel met de onderhorige kapellen van Deurne, Vlierden, Liessel, Milheeze, Gemert en Handel* in bezit gehad. Gemert en Handel zijn pas in 1437 van Bakel afgescheiden. Beiden zijn toen aan de ridders der Duitse Orde, welke zich reeds in het midden der 13e eeuw te Gemert gevestigd hadden, afgestaan, en Gemert tot een parochie verheven. Een der ridders, wier bestemming voornamelijk was het H. Land tegen de ongelovigen te beschermen, en die daarom als kruisvaarders op de witte mantel een zwart kruis droegen, had uit Palestina een schone relikwie van het H. Kruis medegenomen en dezelve geplaatst in de oude kapel te Gemert. Daar zulke relikwieën hoogst zeldzaam waren, was de toeloop naar Gemert zo groot, en breidde zich het dorpje zozeer uit, dat de dochter hare moeder boven het hoofd wies, zoals gezegd is, in 1437 zelfstandigheid verkreeg en een grotere kerk bouwde, die de H. Joannes eerst in zijn geboorte, later in zijn  Onthoofding als patroon aannam.

Gemert, dat aanvankelijk in zijne kapel de H. Willebrordus als zijn eerste patroon vereerde, viert hem thans als de tweede, doch Bakel heeft zijn grote weldoener sinds onheuglijke tijden als zijn eerste patroon vereerd, draagt nog op zijn wapen een gouden Willebrordsbeeld in lazuur, en heeft zelfs aan zijn Beschermheilige in de voorgevel van het nieuwe raadhuis een ereplaats toegekend.

Te Gemert zijn van juli tot november in 1770 negentien kinderen van Bakel gedoopt. De reden daarvan te ontvouwen is wel de moeite waardig. Ik sprak reeds van een vervolging te Helmond en te Beek. Ook andere dorpen zijn door soortgelijke plagerijen en afpersingen gekweld geweest. De pastoor van Nuland werd in 1743 en ’44 alle bedieningen ontzegd, omdat hij twee gereformeerde meisjes onderwezen had en in 1756 werd hij voor dertien maanden gevangen gezet omdat een protestants meisje Rooms en religieuze was geworden.

Ook Gemert werd in 1735 met een gelijke vervolging bedreigd, omdat zekere gereformeerde Leendert Hanewinkel bij de Staten de katholieken had beschuldigd, alsof zij de vrijheid der weinige protestanten aldaar hadden geschonden.

Toch is het ergst van alle leed wel het katholieke Bakel in het noodlottig jaar 1770. Geheel Noord-Brabant zuchtte nog onder de strenge wetten, welke de Staten van Holland gemaakt hadden om het katholieke geloof uit te roeien. Op zware straffen was het verboden een kloosterling in zijn huis te ontvangen of door brieven met hem te corresponderen. Geen priester kon pastoor of kapelaan worden, als hij niet persoonlijk naar Den Haag was geweest en daar onder ede getrouwheid aan het land had beloofd en de vereiste penning had betaald. Religieuzen, de Witheren uitgezonderd, mochten geen geestelijk ambt aanvaarden. Had een oud of ziekelijk pastoor een helper of assistent nodig, het moest aan de regering gevraagd worden en de vergunning werd niet gegeven als een geneesheer niet had verklaard dat zij noodzakelijk was. En elk jaar moest de toestand des pastoors opnieuw worden onderzocht, opnieuw de vergunning worden afgesmeekt. Als een schuurkerk werd gebouwd of hersteld, dan moest wederom verlof worden gevraagd, en de regering was dan zo goed zelf het bestek te leveren en precies te zeggen hoeveel ramen er in de kerk mochten zijn,
hoeveel altaren, hoeveel deuren, welk soort van vensters, bovenlicht, dak, hoe hoog, hoe breed, hoe lang het kerkje, de biechtstoelen en altaren moesten zijn en dit alles in de voorgewende vrees dat het volk te veel geld zou moeten betalen, doch in waarheid met de bedoeling de godshuizen onaanzienlijk en alzo de godsdienst veracht te maken. Boxtel werd in 1754 met fl.550 beboet, omdat het zonder verlof het rieten dak van zijn schuurkerk van binnen met planken had bekleed.

Tegen die onrechtvaardige tirannieke wetten heeft ook Bakel gezondigd. Een Pater Minderbroeder uit Venraij was gewoon op de drukste feestdagen te Bakel biecht te horen. Om
moeilijkheden te voorkomen, hield de pastoor er zich buiten, en pater Bernardus van Niel ontving de biechtelingen in het huis van een klopje of kwezel. Doch ook dit was te veel. Een verklikker, waarschijnlijk de gereformeerde drost of schoolmeester, maakte het aan de justitie bekend en op Kerstdag 1769 werd de goede pater in zijn biechtstoel bij de kwezel op het onverwachts gegrepen en, als een groot misdadiger gebonden, naar Den Bosch gebracht. Ook de pastoor werd beschuldigd de “kloosterpaap” in zijn parochie geroepen of tenminste aangenomen te hebben; aanstonds werden hem zijn priesterlijke functies ontzegd en de schuurkerk werd verzegeld. Dit geschiedde in juli 1770.

’t Was erg. Doch er was niets meer aan te doen. Men wist, men had het meermalen ondervonden, hoe duur elk verzet zou komen te staan. Enige onbezonnen jongelieden, die zoveel wreedheid niet konden aanzien, voelden hun jeugdig bloed van verontwaardiging koken, ruktenhet zegel van de kerk en wierpen ’s avonds de glazen in bij de drost, die men voor de aanklager hield. Voor die baldadigheden werd de pastoor zelf aansprakelijk gesteld en de brave man, die volstrekt geen schuld had, moest zijn parochie ontvluchten en zich schuil houden bij zijn bloedverwanten in St. Oedenrode. Doch daar bleef het niet bij. In plaats van alleen de schuldigen te straffen, werd aan de hele gemeente een zware boete opgelegd, welke moest betaald wezen eer de kerk wederom kon geopend worden. Er werd een som gevorderd van 2800 gulden behalve de vervolgingskosten, welke 800 gulden beliepen. En het Peel- en Kempenland, Bakel vooral, waren doodarm. Er was geen geld, vele huishoudens hadden geen bed om te slapen. Zij lagen op stro en dekten zich met hun klederen en met de turfrossen die zij in de Peel staken en droogden. Hun kost bestond in knollen, haver- en gortenpap en zwart brood.

Waar zij het geld vandaan haalden is niet te begrijpen, maar groot moet de liefde van die mensen voor hun kerk en voor hun pastoor geweest zijn, daar zij in zulke schaarste nog middelen vonden om hun redder te redden en hun boete te betalen. Reeds in december hadden zij de ontzaggelijke som bijeen en in dezelfde winter knielden zij wederom in hun schamel kerkje neer om de zegen van hun zo zwaar beproefde pastoor te ontvangen. O hoe treffend moet dat wederzien, hoe aandoenlijk die eerste toespraak in het hutje van de kwezel de biecht gehoord en zal dus tot de betaling van het zesdubbele zijn veroordeeld. Hij stierf in zijn klooster de 5e april 1780 in de ouderdom van 55 jaren.

Anderhalve eeuw hebben onze voorvaderen het zware juk van deze vreselijke kerkvervolging gedragen. Aan armoede, aan verdrukking en afpersingen gewoon, leefden zij zonder hoop dat ooit de vrijheid zou worden teruggegeven. En toch, de goddelijke Barmhartigheid heeft er in voorzien. Door een wonderlijke samenloop van omstandigheden is Noord-Brabant vrij geworden, de welvaart teruggekeerd, prachtige kerken, kloosters en scholen zijn als uit de grond opgerezen en konden onze voorvaderen, die in zulke droevige tijden ten grave zijn gedaald, nog eens wederkeren, zij zouden van verbazing de handen in elkander slaan, en niet ophouden de goede God dank te zegenen, die tegen alle hoop in zoveel zegen geschonken heeft, en hun kinderen, aan wie zij slechts armoede en lijden achterlieten, zulk een geluk en vrede gegeven heeft.

Laat ons, beminde lezer, van die voorspoed goed gebruik maken, laat ons die grote Weldoener niet vergeten, opdat de dagen van beproeving niet wederkeren, en opdat het laatste niet erger zij dan het eerste. Toen Jezus de blinde genezen had, zei hij: “Ga in vrede en zondig niet meer, opdat u niets ergers overkome.”

*Klethrinus alias Gerlacus van den Elsen noemt Handel hier als behorende tot 1437 tot de parochie Bakel. Dat is correct maar toch betreft dat niet de kapel van Handel. Door recentelijk onderzoek is namelijk almaar duidelijker geworden dat de kapel van Handel een stichting is geweest van de Duitse Orde, welke Orde in de eerste helft van de dertiende eeuw van de paus het recht kreeg om eigen kerken te stichten en die ook door eigen priesters te laten bedienen. Daarom heeft tot in de achttiende eeuw de Handelse kerk ook nooit visitaties (lees: controles en inspecties) gekend vanuit het bisdom,want ook dat was voorbehouden aan de Duitse Orde zelf – (Red. AO)

Bekijk PDF

GH-2014-01 Arcke van Noë – deel 2 Eigenaars en bewoners 1695-1777

Ma r i j v a n P e l t – V o s

Vorige keer hebben we gezien dat Noë er echt gewoond heeft en dat zijn dochter Peerke, de Arck in 1695 verkocht aan Jan Bastiaens.

Jan Bastiaens en Barbara Dircx, met wie hij op 01-09-1682 getrouwd was, woonden dicht bij de Arck in het huis waar Barbara vanaf haar jeugd woonde (nu de Bloemerd 7, 9, 11). Dat huis was hun eigendom en zij hadden het geërfd van haar ouders Dirck Dircx van Boeckel en Barbara Simon Martens. Het stond op een ruim perceel grond en hier bleven zij met hun gezin wonen. Behalve dit huis bezaten Jan en Barbara achter in de Haag nog een boerderij die ze verhuurden en ook de Arck zullen ze hebben verhuurd, wat hun een vast inkomen bezorgde. Van zijn ambacht was Jan Bastiaens schoenmaker en met de opbrengst van zijn grond bij het huis en nog enkele percelen in de buurt die er bij hoorden, moet hem dat meer dan genoeg hebben opgeleverd om in het levensonderhoud van zijn gezin te voorzien.

In de tijd dat Jan de Arck kocht was zijn gezin al compleet. Barbara had het leven geschonken aan negen kinderen, waar onder twee tweelingen. Bij de doop van een van de kinderen trad haar nicht Maria Joost Bouwmans op als getuige en haar zullen we verderop weer tegenkomen. Van de negen kinderen zijn er zes jong overleden. Alleen Helena (Heijlke) geboren in 1683, Theodora (Dircxke) geboren in 1687 en Sebastianus
(Bastiaen) geboren in 1694 bleven in leven. Jan Bastiaens was nog maar twee jaar eigenaar van de Arck toen hij in 1697 overleed en op 18 juli vanuit de Haag begraven werd. Zijn weduwe overleed een paar maanden later en werd op 30-11-1697 begraven als Barbara Jansen. De nog jonge kinderen waren nu ouderloos en zullen bij familie of vrienden ondergebracht zijn. Om hun belangen te behartigen werden er voogden aangesteld. En de kinderen groeiden op…..

Op 27-01-1705 trad Heijlke Jan Bastiaens in het huwelijk met Judocus (Joost) van Helmond. Nu Heijlke getrouwd was konden zij en haar man het deel van de erfenis dat hun toekwam zelf gaan beheren. De scheiding en deling in drie
gelijke delen van de goederen die Jan Bastiaens en zijn echtgenote Barbara Dirckx hadden nagelaten vond plaats op 10-03-1705. Goordt Bastiaens (oom) en Jan Anthonis Hes als voogden over Dircxke en Bastiaen en Joost samen met Heijlke, kregen elk een huis met grond in de Haag. Dircxke kreeg het huis achter in de Haag, Bastiaen het ouderlijk huis op de Bloemerd en Joost en Heijlke kregen het huis dat de Arck genoemd werd. In de akte staat: “Aan Joost van Helmondt en Heijlke Jan Bastiaens is ten deel gevallen het huijs gecomen van Jan Theunis Lamberts, met het aengelagh van dien, groot tesamen ontrent de 4 loopensaten en 16 roeden offte soo groot ende cleijn als hetselve aldaer
in sijne grave ende langhst de stege gelegen is. Item het halff bemptie soo ende gelijck hetselve aen het voorschreven huijs gelegen is, groot ontrent 1 loopensaet ende 25 roeden, in sijne heggen en graven aldaer, offt soo groot en cleijn als hetselve aldaer afgesteecken is”. Ook kregen zij nog een stuk hooiland in de Campen, een hooibeemd in de Cnollenbieter, het voorste deel van de Cleijcamp neven Compeersbempt en een stuk land aan de Donckse brug neven de Aa. Joost en Heijlke woonden wel in Gemert, maar niet in de Arck. Nog geen jaar na de verdeling, op 04-01-1706, verkochten ze hun erfenis (behalve het perceel op de Donk) aan Aerdt Jan Paulus.

De nieuwe eigenaars van de Arck, Aerdt Jan Paulus en zijn vrouw Maria waren beiden geboren in Gemert. Aerdt, die op 30-09-1658 gedoopt was als Arnoldus z.v. Joannes Pauli Gijsberti en Joanna NN, was op een goede dag richting Den Bosch vertrokken. Ook Maria (zie hier boven), gedoopt op 09-08-1655 als dochter van Joost Jan Boumans en Ida Simon Martens, vertrok die kant op. Of zij elkaar achterna reisden of toevallig tegenkwamen is niet bekend, maar zij trouwden samen. In de jaren 1680/1690 woonden ze in Den Bosch. Toen zij in 1706 terugkwamen naar Gemert brachten ze, behalve hun twee kinderen Johanna en Francis, ook een achternaam mee. In Den Bosch zal men hen van Gemert hebben genoemd en weer terug in Gemert bleef het gezin deze achternaam houden. Ze gingen in de Arck wonen die officieel nog steeds geen naam had, maar daar kwam verandering in. Op 01-12-1714 werd er grond verkocht in de Streepen en wie was er belender?

Aert in de Arcke.
Volgens het Landboek, dat werd aangelegd in 1717, bezat Aerdt Jan Paulus in de Haegh nr. 714 huijs en aengelagh groot 3 lopense en 39 roeden en de bijbehorende percelen grond met de nrs. 683, 234, 171, (het land in de Kleikampen komt niet in het Gemertse Landboek voor en het land op de Donk natuurlijk ook niet). Aerdt bezat ook een huis met aangelag en land op de Berglaren met de nrs. 1810, 1808, 1539. Juist in de tijd dat het Landboek werd samengesteld overleed hij en bij de meeste percelen die zijn eigendom waren werd daarom zijn weduwe Maria als eigenares vermeld. Arnoldus Janssen (Paulus) van Gemert werd op 06-03-1717 begraven. Zijn weduwe overleed pas vijftien jaar later en werd op 18-02-1732 begraven vanuit het Lijndereijnt als Maria weduwe van Arnoldus van Gemert.

In hetzelfde jaar vond op 14 november de erfscheiding plaats tussen de kinderen en erfgenamen van Aerdt Jan Paulus van Gemert en Maria Joost Boumans. Aan Willem van der Heijden en Johanna van Gemert viel de boerderij op de Berglaren ten deel en zoon Francis van Gemert kreeg de Arck, bestaande uit huis met hof en aengelag, groot 4 lop. + 16 roeden en meer grond, zoals eerder gekocht was van Joost van Helmond.

Francis trouwde niet, “haj is aalt jonk geblívve”. Mogelijk heeft hij in de Arck gewoond, maar waarschijnlijker is dat hij bij zijn zus en zwager op de Berglaren woonde en de boerderij in de Haag verhuurde.

Op 22-12-1745 werd de Arcke van Noë weer genoemd als belending van een stuk teulland in de Haag dat Gijsbert van Maenen, als man van Catharina Willems van den Broeck, kreeg bij de verdeling van de nalatenschap van zijn schoonouders. Ook in oktober 1766 werd de Arke van Noë genoemd toen daar aangrenzend een groesveld werd verhuurd.

Na het overlijden van Francis van Gemert ging diens bezit in de Haag naar zijn zus Johanna en zwager Willem v.d. Heijden. Johanna en Willem hadden hun boerderij op de Berchlaren en zij besloten, net als meer voorgaande eigenaren, de Arck te verhuren. Van een verhuring werd niet altijd een officiëele akte opgemaakt, maar op 19-12-1768 gebeurde dat wel. De akte werd door de schout en schepenen van Gemert ondertekend en er staat in: “Willem van der Heijden heeft in geregte maniere in verhuijringe uijtgegeven aen en ten behoeven van Henrick Arnoldus (van) Melis sijne camer met drij getouwen, plaetse en agterhuijsinge met het landt en groesveltje tesamen groot ontrent 5 lopense, gelegen alhier in de Haage”. Willem verhuurde het huis met de aanliggende grond voor de tijd van 8 jaar. Het huis was met Pinksteren te aanvaarden, hof en groes half maart en het teulland bloot aan de stoppelen (nadat het gewas gemaaid was), alles in het jaar 1769. De huursom bedroeg 43 gld. per jaar en de huurder moest jaarlijks 2 vimmen dakstrooij leveren voor noodzakelijke reparaties. Henrick huurde het huis met het aangelegen land, maar niet de bijbehorende percelen. Om van de boerderij te kunnen leven was dat te weinig grond. Wel waren de drie weefgetouwen die in de kamer stonden bij de huur inbegrepen. De Arck was een wevershuis geworden.

Henricus Arnoldus Melis was op 03-05-1763 getrouwd met Maria Lamberts v.d. Crommenacker. Toen zij naar de Arck verhuisden waren hun dochters Joanna, Maria en Helena al geboren. Zoon Antonius werd op 30-06-1771 geboren in de Arck.

Nadat de huurtermijn verstreken was werd de Arck verkocht, maar het is heel goed mogelijk dat Henrick Melis huurder bleef bij de volgende eigenaar.

De verkoop door de erven van der Heijden vond plaats op 10-02-1777. Hermannus en Martinus van der Heijden, Hendrik van Doren in huwelijk met Joanna van der Heijden, de kinderen van Joannes van der Heijden, Laurens van Berlo in huwelijk met Alegonda van der Heijden en Andries van Hesewijk als vader en voogd van zijn minderjarige kinderen in huwelijk verwekt bij Arnoldine van der Heijden, verkochten aan Jan van Herpen: huis, hof en aangelag groot 3 lopense en 39 roeden in de Haag de Arcke genaamd. De percelen grond die niet bij het huis lagen werden los verkocht, meest binnen de familie v.d. Heijden.
(wordt vervolgd)

Bronnen
Familiegegevens uit DTB-boeken Gemert met dank aan Wim Jaegers.
Familiegegevens ‘s-Hertogenbosch met dank aan Willy Ivits.
Gemeentearchief Gemert-Bakel, Rechterlijk Archief (RA) Gemert.
Gemertse Bronnen deel 3a: Het Landboek 1717-1816 Voorloper van het kadaster,
Transcriptie door Jan Timmers en Peter van den Elsen.
Gemertse Bronnen deel 3b: Het Landboek Eigenaars 1717 van A tot Z,

Bekijk PDF

GH-2014-01 Een oud gebouw aan het Ridderplein

Jan Timmers

In het voorjaar van 2012 werd het pand Ridderplein 31 in Gemert flink verbouwd. De buitenmuren bleven staan, maar aan de binnenkant werd nagenoeg alles verwijderd, voordat het interieur weer werd vernieuwd.
Als in een gebouw alle betimmeringen en veel oud stucwerk wordt verwijderd, dan doet zich een mooie gelegenheid voor om te zien hoe zo’n gebouw in de loop van de tijd verbouwd werd en of er nog oude onderdelen bewaard zijn gebleven. en het inwendige van het pand ridderplein 31 bleek wat te bieden te hebben. In de scheidingsmuren met de panden Ridderplein 29 en Ridderplein 33 bleken delen van oude gebinten en spanten ingemetseld te zijn. Het gaat om houten constructiedelen die niet meer in gebruik zijn. Omdat het pand en dus ook het dak in de loop van de tijd werden verhoogd, waren de kapspanten niet meer nodig. Ze bleven wel op hun plaats, maar werden ingemetseld in de scheidingsmuren. Dat gold ook voor de ankerbalkgebinten, waarvan delen in de muur bewaard bleven.

In de scheidingsmuur tussen Ridderplain 31 en 29 zijn niet alleen delen van een gebint aanwezig. Noven op de horizontale moerbalk stond een zgenaamde jukspant. Gedeeltelijk heel goed zichtbaar, omdat ter plaatse het stucwerk was verwijderd, op andere plaatsen bleek de aanwezigheid van het spant doordat het stucwerk op de plaats van de houten balken scheuren vertoonde.

Duidelijk is dat het pand aanvankelijk veel lager was dan nu. Het spant is niet meer in gebruik en de scheidingsmuur is is flink verhoogd. Het pand is een hele verdieping hoger geworden. Op bijgaande tekening van een laatmiddeleeuws gebouw wordt een goede indruk gegeven van de constructie, zoals die grotendeels ook bij Ridderplein 31 aanwezig geweest kan zijn. In tegenstelling tot de tekening was bij het pand Ridderplein 31 waaschijnlijk oorspronkelijk een compleet ankerbalkgebint aanwezig met zowel aan de linker- als aan de rechterkant een houten stijl. De stijlen zijn in de loop van de tijd deels vervangen.

Het is interressant iets meer te weten over de bouwgeschiedenis van huizen in het dorp en dit soort waarnemingen geeft informatie daarover en over mogelijke voorgangers van de huidige woningen. Maar in dit geval is het extra interressant omdat we te maken hebben met een bijzonder element. Dat bijzondere element betreft de krommers in het jukspant. Krommers zijn gebogen spantbenen, die op de zolder van woningen extra ruimte creeren. Krommers werden gemaakt van gebogen stammen, die speciaal voor dat doel werden uitgezocht. DE moeite die het kostom krommers te zoeken en te gebruiken in houten dakspanten was op den duur te veel en het gebruik van krommers verdween daardoor. Als er in een dakconstructie toch nog krommers voorkomen wijst dat er daarom op dat het gaat om oude constructies. Algemeen wordt in de bouwhistorie vanuit gegaan dat krommers na het begin van de 17e eeuw niet meer gebruikt werden. Dat betekent dat de houtconstructie in het pand Ridderplein 31 naar alle waarschijnlijkheid dateert van voor ca. 1650 (1).

Een andere bijzonderheid zijn de nog aanwezige restanten van de gebintstijlen. Het betejent dat orospronkelijk de moerbalekn, waarop de zolder rust, onderdelen zijn van een houtskelet van ankerbalkgebinten en dat de moervalken dus niet op bakstenen muren rustten. Het oorspronkelijke gebouw zal geen bakstenen gebouw geweest zijn, maar een houten bouwwerk met lemen wanden, zoals gebruikelijk bij vakwerkgebouwen.

Noor

(1) De bouwhistorische informatie is ontleend aan het Utrechts Documentatie Systeem en is te raadplegen via . Zoek bij de term “krommer”.

Bekijk PDF

GH-2014-01 Neel van Eupen-van Eenbergen Vormgeving en fotografie

Ton Thelen

Het jaarlijkse ontwerp van de omslag van Gemerts Heem door een kunstenaar, fotograaf of vormgever, dat in 1986 begon met een ontwerp van Paul Verhees bij gelegenheid van het verschijnen van nummer 100 van het tijdschrift, is een traditie geworden. De cultuur van vandaag bouwt aan het erfgoed van morgen.
In 1991 met een grafisch ontwerp, nu als fotograaf presenteert Neel zich. Na de Grafische school gevolgd te hebben, trad zij in dienst bij drukkerij Vos, waar zij inmiddels al 22 jaar als vormgeefster werkzaam is. Thans volgt zij een opleiding aan de Fotoacademie, “de grootste en meest ambitieuze Hogeschool voor fotografie”, onder andere gevestigd in Eindhoven. Zij is derdejaars. De eerste omslag van Gemerts Heem werpt een blik op het in populariteit groeiende historisch spel dat wijd verbreid beoefend wordt, zowel nationaal als internationaal. Het draagt de naam “LArPen”. Dit begrip staat voor “Life Action role Playing”: het collectief deelnemen aan een levensecht rollenspel in een fantasiewereld, gebaseerd op historische tijdperken als die van de romeinen, Kelten, middeleeuwen en ook latere; bevolkt door natuurlijke personen, zoals krijgers, edellieden, burgers, zwervers, bedelaars, geestelijken en ook fantasiewezens als kobolden, elfen en monsterlijke gedrochten. De deelnemers verbeelden een personage waarin zij zich geheel inleven. Kleding, wapens, attributen, dagelijkse voorwerpen, enzovoort zijn veelal zelfgemaakt, zoals de uitrusting die de gefotografeerde jongens dragen. er zijn ook al speciale winkels, waar dit alles te koop is

Bekijk PDF

GH-2014-01 Neel van Eupen-van Eenbergen Vormgeving en fotografie (2)

Ton Thelen

Het jaarlijkse ontwerp van de omslag van Gemerts Heem door een kunstenaar, fotograaf of vormgever, dat in 1986 begon met een ontwerp van Paul Verhees bij gelegenheid van het verschijnen van nummer 100 van het tijdschrift, is een traditie geworden. De cultuur van vandaag bouwt aan het erfgoed van morgen.
In 1991 met een grafisch ontwerp, nu als fotograaf presenteert Neel zich. Na de Grafische school gevolgd te hebben, trad zij in dienst bij drukkerij Vos, waar zij inmiddels al 22 jaar als vormgeefster werkzaam is. Thans volgt zij een opleiding aan de Fotoacademie, “de grootste en meest ambitieuze Hogeschool voor fotografie”, onder andere gevestigd in Eindhoven. Zij is derdejaars. De eerste omslag van Gemerts Heem werpt een blik op het in populariteit groeiende historisch spel dat wijd verbreid beoefend wordt, zowel nationaal als internationaal. Het draagt de naam “LArPen”. Dit begrip staat voor “Life Action role Playing”: het collectief deelnemen aan een levensecht rollenspel in een fantasiewereld, gebaseerd op historische tijdperken als die van de romeinen, Kelten, middeleeuwen en ook latere; bevolkt door natuurlijke personen, zoals krijgers, edellieden, burgers, zwervers, bedelaars, geestelijken en ook fantasiewezens als kobolden, elfen en monsterlijke gedrochten. De deelnemers verbeelden een personage waarin zij zich geheel inleven. Kleding, wapens, attributen, dagelijkse voorwerpen, enzovoort zijn veelal zelfgemaakt, zoals de uitrusting die de gefotografeerde jongens dragen. er zijn ook al speciale winkels, waar dit alles te koop is

Bekijk PDF

GH-2014-01 De Volksvriend heeft weer toekomst

Ad Otten

De gemeente lukte het niet maar wel de door de gemeente in het leven geroepen Molenstichting Gemert-Bakel. Op 17 december 2013 kwamen molenbouwers Beijk bij oud-molenaar Frenk van Roij van ‘De Volksvriend’ aan de Oudestraat. Daar waren ook Egi Roijakkers en Derk de Graaff namens Molenstichting Gemert-Bakel. Egi en Frenk zijn van jongsaf buurt- en oud-klasgenoten. Na een half jaar overleg was er bij Frenk het volledig vertrouwen dat de Molenstichting ‘zijn’ Volksvriend weer een mooie toekomst zou kunnen geven. Dezelfde dag nog werd er een contract opgesteld. Voor 1 euro zou de stenen beltmolen van eigenaar wisselen. In de dagen die er op volgden werd in de koopsom behalve de molen en de belt ook inbegrepen het recht van overpad voor en achter, alsook de grond waarvoor anders notarieel nog ‘overdraairechten’ vastgelegd zouden moeten worden. Op 22 januari 2014 was bij de notaris de officiële overdracht. In de dagen daarna was het meteen een drukte van belang in en om de Volksvriend. Vrijwilligers van de Molenstichting, Jan Ponjé, Derk de Graaff, Egi Roijakkers, molenaar én molendeskundige Jeroen van Boxmeer, Jan van Extel, Cees Jacobs, Harrie van Kessel, molenbeheerder
Frenk, molenbouwers van Beijk BV, Ton van Duijnhoven (molenaar op De Bijenkorf), molenbouwhistoricus Paul Groen, Molenstichting Noord-Brabant, en niet over het hoofd te zien de lange armen van Haegens en zijn kraanmachinisten. Op 4 februari j.l. lichten die tot veler verbazing uit de molenromp een gaaf en kolossaal kroonwiel en nog veel meer. Ook werden geborgen de twee molenwieken, behorend tot de langste van Nederland. Uiteindelijk gaf Haegens de molenromp een nieuwe pet en werd een paar dagen later de molen en de belt nog een flinke schoonmaakbeurt gegeven. De Volksvriend is nu in afwachting van restauratieplan, toegezegde financiën, vergunningen e.d., maar ‘onze’ heemkundekring wil nu alvast een compliment uitbrengen aan het adres van Molenstichting en oud-molenaar. (wordt vervolgd)

Bekijk PDF

GH-2014-02 Uit het oud-rechterlijk archief van Gemert

Simon van Wetten

Ook na het uitkomen van de zesdelige serie tèsbuukskes ‛Tussen herberg en hoogmis’ – de honderdste uitgave van onze heemkundekring – komt Simon in de dossiers van het civiel-crimineel archief nog heel veel voorvallen en wetenswaardigheden tegen die niet aan uw aandacht mogen ontsnappen.

1714 – Suijmich
Damian Hugo, jawel, u kent hem wel. Nee, inderdaad, normaliter tutoyeert u deze des Heiligen Roomschen Rijcksgraaf Van Schönborn, etc., etc. niet, maar hij laat ons als landcommandeur der Balijen Hessen én Alden Biesen weten dat op veel plaatsen de huizen van de Duitse Orde onderkomen zijn.
‛Onderwoont!’
Wat u maar wilt, edele heer, onderwoond. De noodzakelijke reparaties worden niet gedaan.
‛En daar gaan wij op de allergenauste wijze op toezien.’
Allergenau, uiterst precies.
‛Genau. Ik geef om te beginnen opdracht ons huis in Gemert genaamd de Schoolen te visiteren en een rapport aangaande de gebreken uit te brengen.’
In dat rapport moet ook staan wie de laatste 25 jaar de school heeft bewoond, in welke kamers er school wordt gehouden, wie het meest “suijmich” is geweest en of er particuliere inkomsten kunnen worden aangesproken voor het herstel.
Suijmich! Als je dat bent, dan laat je de boel verslonzen. Dat moet je natuurlijk niet doen als er allergenaust op je wordt toegezien.
Bron: GAG – R75 blz.24.

1717 – De vrouw is de bovenliggende partij
Het tafereel? Een man en vrouw, bovenop elkaar liggend op straat, geflankeerd door twee dode schapen. Nee, die rode koontjes zijn nergens voor nodig, stel uw verwachtingen maar vlug bij. De man en de vrouw zijn gewoon aan het vechten. Hij heet Lendert Alars en woont op Tereiken waar hij schapen houdt, zij is Marie, de vrouw van Willem Ansems van den Elsen en woont in het dorp.
De getuigen die dit ongewone straatbeeld met ons delen, zijn niet de minsten. Oud-schepen Jan van Schuijl, borgemeester Thomas van den Eijnde en kerkmeester Gerard Kars. We kunnen dus met zekerheid vaststellen dat Marie met de knokpartij begon.
‛Marie schopte Lendert onder zijn bocx. Daarna pakte ze hem bij zijn haar en schopte hem nog een keer. Ze was aan haar tanden bebloed.’
In een béétje filmscenario komt Marie uit Transsylvanië en heeft ze, voordat ze aan Lendert begon, die twee schapen doodgebeten. Helaas moeten wij bij de historische waarheid zien te blijven en gaan daarom te rade bij de vierde getuige. Dat is Thoni Jansen, de knecht van Lendert.
‛Ik heb twee dode schapen van de kar geladen en wilde ze in het huis van Willem Ansems van den Elsen brengen. Marie heeft toen mijn baas bij diens rock gepakt en zo hard getrokken dat z’n kleren stuk gingen. Wat later ontstond het krakeel en vielen Lendert en Marie in het slijk.’
Met zichtbaar plezier melden alle getuigen dat Marie letterlijk en figuurlijk de bovenliggende partij was en dat Lendert degene was die om hulp riep.
Zou dit het begin van de vrouwenemancipatie zijn geweest? Immers, als er één schaap over de dam is …
Bron: GAG – R92 blz.86.

1723 – De niet corpulente Adriaantje
Als er bij u op de deur wordt geklopt en er staat een aardig dametje voor die deur, niet zeer corpolent van lichaam, net en aangenaam van taal, met een manteltje tot op de knieën, pas dan op! Het is Adriaantje en ze gaat u oplichten.
Ze is de pastoorsmeid van de eerwaarde heer Leonardus Meijers geweest, in Huizingen, in Vlaams-Brabant. Maar ja, Adriaantje heeft daar veel ondeugendheden gepleegd. Zo gaf zij zich uit voor de nicht van de pastoor en kocht op diens naam een kleed van wel twintig gulden. En het geld dat zij van de pastoor kreeg om er de rekeningen mee te betalen, hield ze zelf. Toen pastoor Meijers door kreeg dat zijn verheven status hem niet vrijwaarde van een diepgezonken pastoorsmeid, vergaarde hij alle spullen van Adriaantje en lokte haar met een smoes mee tot aan de buitenzijde van de poort. Daar liet hij alles op de grond laten vallen, klopte theatraal het stof van zijn handen en gooide zonder verdere plichtplegingen de poortdeur voor Adriaantjes neus in het slot. Mocht u belangstelling hebben, er is in de pastorie van Huizingen een vacature.
Maar Adriaantje stond op straat en haar krediet bij de bevolking was op. Eerder immers had ze, als kwezel, het huishouden gedaan bij zuster Hendrina van de Ven, maar die heeft inmiddels dikwijls het verlies van 15 gulden en een falie en een schort met tranen beweend.
‛Terwijl iedereen in die tijd veel vertrouwen had in Adriaantje, want ze ging heel vaak naar de Heilige Communie.’
En nu is ons kwezelke in Gemert terecht gekomen. Voor de deur van Marie, de vrouw van Jan Picard, staat een niet al te dik vrouwtje met een mooi manteltje. Bij het opengaan van de bovendeur steekt ze meteen van wal.
‛Wel Marie, ik heb gehoord dat uw kind is gestolen of u is ontnomen?’
Marie knikt droevig en bevestigend. Het vrouwtje zegt troostend dat God Marie niet zal verlaten en dat het kind wel weerom zal komen. Kijk, dat vindt Marie zeer sympathiek. Ze noodt het aardige dametje binnen te komen. Daar vertelt Adriaantje – u had al lang door dat zij het is – een heel verhaal over haar arme oude vader in Boxtel en ook over haar overleden man, een schoenmaker. Toen deze stierf heeft Adriaantje niets uit het sterfhuis genoten dan zes hemden en wat slaaplakens en slaapmutsen, terwijl ze in Boxtel toch naast een echte doctor woonde. Voordien was ze kwezel geweest en had in Leuven gewoond, in een collegie, wel vijftien jaar. De heer bij wie ze had gewoond, had haar bij zijn sterven maar liefst 700 gulden nagelaten. O ja, voorheen had ze ook nog in een klooster gezeten, maar daar had zij d’n aard niet. En of ze een paar weken bij Marie mag blijven wonen? Marie zit al de hele tijd begrijpend te knikken en knikt bij deze onverwachte vraag gewoon door.
Adriaantje blijft twee weken bij Marie in huis en op een zondag vertrekt zij, naar eigen zeggen naar Boxtel.
‛Ik kan mijn goederen kwijt op een kar die met bedevaartvolk uit Boxtel naar Handel is gekomen.’
Dan bevindt zich nu op die kar een stoffen lijfke en nog wat andere kleding en een brief, uit een kastje dat altijd op slot was. Want dit alles mist Marie Picard na het vertrek van Adriaantje. En het verdwenen kind? Is dat niet schokkend? Jan Picard zelf komt terug op dit mysterie. Hij vertelt dat de verdwenen brief een attestatie van de schepenen was, bedoeld om zo het kind weer terug te kunnen krijgen. Ik denk dat Marie de belofte die ze aan Adriaantje heeft gedaan, niet zal nakomen.
Belofte?
‛Ja, ik had beloofd twee missen voor de overleden tante van Adriaantje te laten lezen, in Stiphout.’
Nee Marie, misschien kun je beter een brief schrijven naar Michael Zacharias, de schout van Arendonk. Hij is op zoek naar zekere vrouwspersoon met name Adriaantje, geestelijk dochter, geboortig van – zo zij zelf voorgeeft – Sint-Oedenrode.
Bron: GAG – R92 blz.22-23.

Met dank aan Paul Verhees. Hij maakte de foto’s bij gelegenheid van de inhuldiging van de landcommandeur in het Boerenbondsmuseum op 14 september 2013.

Bekijk PDF