GH-2016-02 Al in 1940 kende Gemert een bokssportschool
Ad Otten
Het was in 1960 dat Wil Rutten in Gemert de Eerste Gemertse Boksclub [EGBC] oprichtte. Maar na lezing van een artikeltje in de Gemertsche Courant van 23 maart 1940 leidt dat tot de conclusie dat deze Eerste Gemertse Boksclub in de mobilisatietijd toch een voorganger heeft gekend. Een Bokssportschool in de zaal van Café “de Boompjes” van Jos van den Elzen. Hieronder het bewuste artikeltje:
BOKSWEDSTRIJD IN DE CANTINE
Een belangrijke bokswedstrijd vindt hedenavond plaats in de Cantine van het Borretplein. De uitgenoodigde gasten zijn van geschoold kaliber, zoodat een spannende bokswedstrijd verzekerd is. Deze gelegenheid zal benut worden, zich op te geven als lid van de Bokssportschool, die haar trainingen houdt in de zaal Café “de Boompjes” Jos van den Elzen. Tot een bezoek aan het Militair Tehuis, NCB-gebouw, sporen wij gaarne aan!
GH-2016-02 Rode Maagd Maria van Handel
Ad Otten
Het beeldje moet geweest zijn van Soeur Crysantha, moederoverste van het Gemertse Gasthuis Sint-Elisabeth van 1958 tot 1964 en deze Crysantha (Kusters) is geboortig van Handel. Dat is mij althans verteld op de openbare verkoop in het oude Gasthuis van overgebleven meubilair en andere spullen kort na de verhuizing van de gasthuisbewoners naar het nieuwgebouwde Ruijschenbergh in de Julianastraat (november 1970). “Neenee dat beeldje kun je niet kopen, dat is hier toevallig blijven staan. Zuster Crysantha heeft dat beslist laten wijden en gewijde dingen mag je niet verkopen.” Toch wilde ik dat Mariabeeldje graag hebben. Niet vanwege de waarde. Het was beschadigd, gewoon van gips, en het had een slecht gerepareerd rechterhandje. Maar toch had het in mijn ogen iets heel bijzonders. Want deze heilige maagd Maria droeg een felrode jurk. En was dat niet uitzonderlijk? De traditie wil toch nog steeds een Onze Lieve Vrouwke in het hemelsblauw? Probeer (ook) vandaag-de-dag maar eens een kerststalleke te kopen met een Maria in een rode jurk. Dat zal je niet lukken! De verkopers in het gasthuis vroeg ik daarom een tweede keer en vervolgens een derde keer of ze het beeldje toch niet van de hand wilden doen. En uiteindelijk – de aanhouder wint – kreeg ik een geweldig aanbod: “Als je de kast koopt waar het beeldje op staat, dan krijg je het beeldje erbij. Zevenvijftig!” Ik heb meteen contant betaald! En zo ben ik toen de trotse eigenaar geworden van een gipsen oud-Handels Onze-Lieve-Vrouwebeeldje met de heilige Maagd Maria in een rode jurk. Het staat nu al dik vijfenveertig jaar bij ons op de schouwbalk in den herd en iedereen die ik in de loop van de jaren het verhaal van deze aankoop heb verteld is het altijd meteen met me eens geweest dat ik echt iets heel bijzonders op de schouw heb staan. “Hé, Ad Otten heeft een authentieke Rode Maria! Echt waar!”
In Handel zelf is Maria sinds 1902 verguld. En niemand hoeft voor mij te gaan onderzoeken wat er onder dat gouden laagje zit in de Handelse Mariakapel. Ik weet het al: op zijn minst de sporen van een rode jurk!
Maar wat me inmiddels ook is gebleken, dat is dat wanneer we een 150 jaar teruggaan in de geschiedenis dat dan Maria in bijna álle ‘gevallen’ een rode jurk of een rode mantel draagt… Pas bij de opkomst van het socialisme – het rode gevaar! – hebben ze kennelijk de Heilige Maagd Maria hare rode jurk uitgetrokken en haar die hemelsblauwe jurk ‘aangedaan’. Ten bewijze daarvan gaan hierbij enige eeuwenoude prentjes van Onze Lieve Vrouw van Handel uit de collectie van Peter Lathouwers.
GH-2016-02 Het oudste communieprentje?
Wim Jaegers
Bij het scannen van bidprentjes van de collectie Sluijters kwam ik een communieprentje tegen uit Gemert. Een heel oud. Ik heb zelf nog nooit zo’n oud communieprentje gezien. Het is van Aldegonda Verhallen die op 28 maart 1822 in Gemert haar eerste communie deed. Zij is van een tweeling en naar alle waarschijnlijkheid te Gemert gedoopt op 18.2.1810. Haar ouders zijn Arnoldus Verhallen en Anna Maria van den Berg. De communicante Aldegonda uit 1822 overlijdt op 70-jarige leeftijd in Schaijk (24.2.1880).
Bekijk PDFGH-2016-02 Uit het rechterlijk archief van Gemert
Simon van Wetten
Ook na het uitkomen van de zesdelige serie tèsbuukskes ‛Tussen herberg en hoogmis’ – de honderdste uitgave van onze heemkundekring – komt Simon in de dossiers van het civiel-crimineel archief nog heel veel voorvallen en wetenswaardigheden tegen die niet aan uw aandacht mogen ontsnappen (Red.).
1762 – Een verworpene
Dirk Jansen Laarmans zucht in de kerker, maar zijn vader en zijn vrouw laten hem niet in de steek. Ze schrijven een verzoekschrift aan de landcommandeur en refereren aan de gebeurtenissen in Gemert in de nacht van zaterdag 12 op zondag 13 september, nu ruim een jaar geleden. Er zijn destijds op diverse plaatsen briefjes opgeplakt, u herinnert zich het vast nog wel.
’Die briefjes hielden enige eerrovende expressiën tegen de dorpsregering in.‛ Dirk is toen in de morgenstond, door geruchten verwittigd, opgestaan en heeft uit louter nieuwsgierigheid zo’n briefje van een deur afgenomen.
‛Hij heeft het zonder enige malice aan deze en gene laten lezen. Maar hij was niet de auteur! Hij had dus ook niet het idee dat hij de wet had overtreden. Toch is hij in boeien en banden op het kasteel vastgezet.’
Vader Laarmans en zijn schoondochter Dorothea wijzen naar Jan, de zoon van schepenpresident Marten van Gemert, die óók een briefje heeft meegenomen en het heeft voorgelezen. Ze zeggen het niet met zoveel woorden, heel verstandig, maar ze bedoelen natuurlijk dat dit naar klassenjustitie riekt, want Jan loopt frank en vrij rond.
Er is geen advocaat aan Dirk toegewezen, ondanks verzoeken daartoe. Dorothea heeft meerdere keren gesmeekt een eind aan de droeve gevangenis van haar man te maken, maar vooral de heer drossaard – De la Court, een regelrechte engerd – oordeelde dat zulks niet aanging. Van 19 april tot 20 oktober zat Dirk gevangen. Daarna is het vonnis geveld: tien jaar verbanning en een boete van 200 gulden plus de proceskosten, die volgens de autoriteiten ruim 2567 gulden beliepen. Dirk, wever van zijn stiel, kan dat bedrag uiteraard niet betalen. Hij zit om die reden nog steeds – het is inmiddels eind december – in een koude, onverwarmde cel, nu al acht maanden lang.
‛Ik, vorster Jacob Emmerick, heb op 13 november jongstleden aan Dorothea van den Eijnden, de vrouw van Dirk Jansen Laarmans, gebannen, gecondemneerde en gegijzelde op het kasteel alhier, overgegeven een specificatie en staat van honoraria van de heren advocaten van officie-wegen, wachthouders, eten brengen, kost, verteer van de heren Raad Colen, advocaten De Bellefroid en De Lintermans, in totaal de somma van 2567-6-14 gl., met het verzoek aan Dirk of diens vrouw het bedrag binnen acht dagen te betalen.’
Schande. Voor een dergelijk astronomisch bedrag moet Dirk een jaar of acht werken. En die advocaten, die traden voor de schepenen en dus tegen Dirk op. Zelf had hij helemaal niemand. Een drossaard, zeven schepenen en een overmacht aan rechtsgeleerdheid tegen één eenvoudige wever. Ik snap echt niet waarom u niet mee gaat protesteren tegen deze immense onrechtvaardigheid. De goede man heeft alleen maar een grappig gedichtje voorgelezen over de hoge heren!
Dirk dient vanachter de tralies ook een verzoekschrift in, gericht aan die hoge heren schepenen en drossaard. Hij vertelt hoe hij het droevig lot heeft moeten ondergaan door het vonnis dat op 20 oktober over hem is geveld. Hij is toen verbannen en zou zich onder het getal van de vagebonden moeten scharen, ware het niet dat er nog een rekening openstaat, waardoor zijn detentie is verlengd.
‛Ik verzoek U deze detentie op te heffen.’
Ach, ook dit briefje zou achteloos en met een boosaardige glimlach door De la Court terzijde zijn geschoven. Maar dan laat het dorp zien dat het bereid is op te komen voor de verworpenen van dit kleine stukje aarde dat Gemert heet. Vierendertig inwoners met aanzien maken een vuist voor Dirk. Zij schrijven dat ze hem altijd gekend hebben als een man van eer en deugd, en dat hij als wever geen vaste goederen bezit en zeker nu niet het minste bestaan heeft waarvan hij en zijn vrouw en hun drie kinderen kunnen leven. Zij vragen dringend het vonnis buiten effect te stellen.
Om hen te eren schrijf ik al hun namen op. Beschouw het als een klein monumentje voor de Gemertenaren die hun mond open durfden te doen toen rechtvaardigheid en menselijkheid in het geding waren en de schepenen geen onpartijdige rechters bleken, maar – zij waren immers ook de beledigden – overduidelijk voor eigen rechter speelden.
Qui stabit abjectio
Godefridus Joannes van den Broek, priester
Joannes van Zeelant, kerkmeester
Dionisius van den Elsen, priester,
Godefridus Verhofstadt, armmeester
Theodorus Roijackers, priester
Theodoor Aelders, medisch dokter
Henricus van Gemert, priester
Antoni Corstens, oud-schepen
Joannes van den Broeck, priester
Gerard Voncken, oud-schepen
Benedictus van den Bergh, voormalig president
Willem van de Laer, oud-schepen
Jan Roijackers, oud-borgemeester en schepen
Jacob de Fost, chirurgijn
Henricus van den Elsen, oud-kerkmeester
Arnoldus Jansen van den Broeck
Jan Wilms van den Broeck, oud-borgemeester
Antoni van Dijck
Jan de Wilm Jansen v Gerwen, oud-borgemeester
Antonis van der Sande, smid
Arnoldus van ’t Hullender, oud-borgemeester
Jacobus van der Willigen
Joseph Donckers, oud-borgemeester en kerkmr.
Joannes Antoni Corstens
Jan Aerts Verhofstadt, oud-borgemeester
Jacobus van Hassem
Henricus van der Sanden, koster
Jacobus van den Broeck
Paulus Jan Roefs
Christian Deckers
Petrus Nol van Melis
Joannes Verhofstadt
Gerardus Theodorus Albers, kerkmeester
Jacobus van den Bergh
Fantastische actie van deze kerels! Hebben zij succes? Dirk wordt vrijgelaten, de proceskosten hoeft hij niet te betalen, maar de duur van zijn verbanning is met twee jaar verlengd. Pas over twaalf jaar mag hij naar Gemert terugkomen. Die blinddoek van vrouwe Justitia is bedoeld om zonder vooroordeel te kunnen vonnissen, maar werkt volgens mij af en toe behoorlijk averechts.
1769 – Bestuurlijke onenigheid
Goed, je kunt het, ook binnen de schepenbank, wel eens een keer oneens zijn met elkaar. Je kunt zelfs van mening verschillen over het financiële beleid. Maar om de opponent dan meteen van aanranding te betichten, dat gaat te ver. Laurens Peters van Boekel, schepen alhier, verschijnt voor zijn medeschepenen en getuigt dat hij is aangerand, ten Raadkamer op de 11e januari jongstleden.
‛Het was ter occasie van het nieuwe borgemeestersboek. Bij het op- en aftellen der Beede was ik, samen met de heer drossaard en de overige schepenen vergaderd.’
Tijdens de vergadering heeft Theodorus Aelders zijn collega Laurens een gemeentedief genoemd, omdat deze zijns inziens 500 gulden ten onrechte aan de heer landcommandeur had betaald. En Theodorus voegde daaraan toe:
‛Gij sult dat geld wederom aan dese gemeente moeten verschaffen, of anders sult gij daervoor in de helle moeten branden.’
In kan mij indenken dat u zich een aanranding heel anders voorstelde. Maar besef wel, Laurens voelt zich onvoorstelbaar diep in zijn waardigheid aangetast en ik ben bang dat we onze schepenbank binnenkort in aparte zitjes moeten verdelen.
1776 – Plakkaat
Ik weet het. Ik hoef u helemaal niet uit te leggen wat het plakkaat van 15 maart 1718 behelst. Het is immers al ruim een halve eeuw van kracht en u kent de inhoud uit uw hoofd.
‛Degene die gedaagd wordt om getuigenis der waarheid te geven en niet komt opdagen, zal voor vijf jaar worden verbannen of krijgt een scherpe gevanckenisse zonder vorm van procedure.’
Nu is Adriaan Jansen van de Laer op 13 augustus jongstleden gedaagd. Hij heeft een dag later de door de schout gestelde vragen wel beantwoord, maar toen hij daarop de eed moest afleggen, is hij weggevlucht.
Adriaan koos dus voor de verbanning en is er maar meteen aan begonnen.
De vorster krijgt de opdracht zich bij Adriaan te vervoegen, maar de grote vraag is: waar?
1778 – Drukte rond het kraambed
Jan Driessen van de Kerkhoff – wij Gemertenaren kennen de man beter als Jan Kets – is nog maar amper weduwnaar. Zijn Elisabeth is vier maanden geleden gestorven, maar sedertdien is een andere Elisabeth, Bets Riddermans, dag en nacht bij Jan in huis geweest. Bets Kets heet ze nu en ze doet haar naam eer aan: ze is grofzwanger. Van wie? Van Jan natuurlijk, daar maken ze allebei absoluut geen geheim van. U bent aan het rekenen?
‛Vijf maanden kom ik tekort.’
Inderdaad. Maar kijk dan toch ook eens naar die bijnaam …
Cornelia van Stein is de vrouw van onze meester-chirurgijn Jacob de Fost én de buurvrouw van Jan en Bets. In de vroege morgen van 23 juni, het is nog geen 4 uur, wordt ze naar het huis van de buren geroepen. Bets is in barensnood. Cornelia assisteert bij de bevalling. Een dochtertje! Jan verklaart plechtig dat hij de vader is.
Cornelia wordt op haar beurt eveneens bijgestaan. Haar man, in zijn hoedanigheid als chirurgijn ook vroedmeester, helpt mee. Hij hoort zowel Bets als Jan bevestigen dat Jan de vader is.
Er is nog een woning in het huis van Jan en Bets. Henricus van Bonn, smid van zijn stiel, heeft de zwangerschap van Bets uiteraard waargenomen en het gekerm bij de weeën door de dunne muren heen gehoord en jawel, ook hij assisteert bij het kramen. ’t Is weer eens wat anders dan zo’n aambeeld. Hoewel, Bets doet uitstekend de blaasbalg na. Maar wat een drukte, daar bij de bedstee van de moeder in wording.
Volgende keer nodigen we de hele buurt uit.
1788 – Hoogst infame schavotstraf
Franciscus Joannes Nepomucenus Fidelis vrijheer Van Reischach, Hoogduits Ordensridder en landcommandeur der Balije Alden Biesen enz., enz. is boos. Een hóóp boosheid dus. Het is Zijne Genade ter ore gekomen dat Martinus Heijcoop al zeven jaar in Gemert verblijft.
‛En nu heeft hij met zijn vrouw een huis gehuurd en is met Pinksteren van dit jaar ten huishouden getrokken en dus inwoner van Gemert geworden.’
Onze Hooggeboren Excellentie zwaait kwaad met een resolutie van de Raad en Leenhove van Brabant en de Landen van Overmaze. Het blijkt dat Heijcoop in 1772 in ’s-Gravenhage is veroordeeld om op de plaats in Den Haag gebracht te worden waar men gewoon is criminele justitie te doen. Daar zou hij, onder de galg, met de strop om de hals, gegeseld en gebrandmerkt worden. Daarna stond hem dertig jaar tuchthuis te wachten om daar met de arbeid zijner handen de kost te verdienen, en dáárna zou hij voor altoos uit het district van de generaliteit worden verbannen.
Onze Zeer Weledele:
‛Wij vinden het strijdig met het welzijn van Gemert en onze onderdanen dat zulke crimineel geëxecuteerde persoon als ingezetene van Gemert wordt geduld. Wij ordonneren het dorpsbestuur dan ook Martinus Heijcoop en zijn familie binnen 3 x 24 uur uit Gemert te doen ruimen, desnoods met de hulp van de schutterijen.’
Wat heeft die Heijcoop in Godsnaam uitgevreten dat hij tot zo’n allerzwaarste en hoogst infame schavotstraf is veroordeeld? Het schijnt iets te zijn dat hij heeft uitgespookt in zijn functie als plaatsvervangend secretaris van Vlierden.
‛Valsiteiten!’
Blijkbaar. Martinus heeft vervalste gezondheidsverklaringen voor de veehandel afgegeven. Hij is naar Goch gevlucht, daar gearresteerd en op de Voorpoorte in Den Haag gevangen gezet. Zijn tante Dirkje Verbeek, weduwe van oom Martinus Heijcoop en kasteleinse in het herenlogement in ’s-Gravenhage, heeft toen een verzoek ingediend om de criminele sententie tegen haar neef niet in ’s-Gravenhage, maar in ’s-Hertogenbosch uit te voeren. De hoge heren gingen akkoord, mits Dirkje de extra kosten die zulks met zich meebracht, zou betalen.
Er is sindsdien pas zestien jaar verstreken. Zestig zweepslagen heeft Martinus destijds gekregen. Maar de dertig jaar tuchthuis? Hebben ze in Den Bosch een oogje toegeknepen? En die eeuwige verbanning uit de generaliteit? Is die al voorbij? Waarschijnlijk niet. Wellicht is het de reden dat Martinus juist in Gemert – een vrije, soevereine heerlijkheid – is opgedoken. Maar ja, onze hoogedelgestrenge heer landcommandeur is niet blij met deze nieuwe onderzaat. En hij is ook niet blij met onze drossaard.
‛Wij vinden het zeer nalatig dat drossaard P.A. de la Court het aan Martinus Heijcoop gepermitteerd heeft alreeds geruime tijd zijn verblijf in Gemert te hebben, zonder dat deze een ontlastbrief of borgtocht had.’
De arme De la Court, zelf altijd zo vinnig tegen iedereen die ook maar een beetje uit de pas loopt, krijgt acht dagen de tijd zich te verantwoorden.
‛Ja. Over dit en over de twee volgende, gelijksoortige zaken.’
Het blijkt dat ene Van Eltern, uit de Hollandse dienst gedeserteerd, eerder uit Velp en uit Boekel verjaagd, zich verleden zomer in Gemert heeft nedergezet. En ene Nicolaus van de Ven, in Lieshout gegeseld en in Breda opgesloten geweest in een tuchthuis en vervolgens verbannen, is ook via Boekel, met vrouw en kinderen verleden zomer naar Gemert gekomen.
Meester Peter Adrianus de la Court kan aan de bak.
‛De twee genoemden moeten binnen acht dagen een getuigenis van goed gedrag en een behoorlijke ontlastbrief overhandigen. Bij gebrek daaraan zullen ook zij uit Gemert geruimd moeten worden.’
Ik heb het idee dat drossaard De la Court zelf(s) binnenkort het veld zal moeten ruimen.
1792 – Proefondervindelijk
Ze gedragen zich graag een beetje als de bohémiens van Gemert. De vier mannen hebben ook een elitair jachtgezelschapje opgericht en vervolgens een Bakelse jachtvergunning geregeld. De Gemertse hazen zijn immers van de commandeur en kunnen met een gerust hart lange oren maken naar het deftig kwartet.
Reeds eerder is ons ter ore gekomen dat dit exclusieve gezelschap op de bon is geslingerd. Jachtopziener Peter Smets heeft dokter Ecrevisse, schepen Strijbos, Francis Smits en J.B. Giliam betrapt terwijl ze aan het jagen waren, naar zijn zeggen op Gemerts grondgebied.
’Het zijn jachtviolateurs. Ik heb duidelijk gezien dat ze aan deze zijde van de gebroken paal aan het jagen waren.‛
De gebroken paal, dat is de grensmarkering.
Inmiddels staan de vijf mannen, jachtopziener plus bekeurden, voor de drossaard en schepenen van Gemert en hoewel de vier leden van het gezelschap zich te superieur voelen voor een ordinaire welles-nietes ruzie, willen ze toch wel even heel duidelijk stellen dat Peter Smets een kippig man moet zijn. Inderdaad, zij waren aan het jagen, maar aan géne zijde van de gebroken paal en dus volkomen rechtmatig.
Het is 20 april en het is lente. De drossaard en schepenen kijken elkaar aan en knikken glimlachend. Het is een prachtige dag om naar de omstreden plaats te gaan en proefondervindelijk te bepalen wie het gelijk aan zijn zijde heeft.
Op de Hooge Aerle, aan de uiterste rand van onze mooie Commanderij, wijst Peter Smets de plek aan waar hij stond toen hij de jagers betrapte, vijf à zes treden van de schuur van Ansem Jansen Smits.
’Smets heeft enige zandheuveltjes aangewezen, 750 passen van de voorschreven schuur. Die passen zijn afgetreden en nageteld door Gijsbert Verhofstadt.‛
Ter controle is een flinke stok van twee duimen in die zandheuveltjes gestoken en het gezelschap kijkt en tuurt vanaf de standplaats die Peter Smets innam of de stok zichtbaar is. Nee, te enen male onzichtbaar. Helder weer, een wolkenloze lucht, maar geen zicht op de stok. Peter verdedigt zich met te zeggen dat hij de personen wel zag, maar niet duidelijk kon onderscheiden.
’Maar ik heb wel hun schietgeweren gezien toen ik op de weg van Bakel naar Gemert kwam, daar waar zich een allee of dreef van bomen bevindt.‛
Jawel Peter, dat zal best. Maar dat zegt niets over de precieze plek waar gejaagd werd. Aan jou hebben we niet zoveel. Nee, dan die Gijsbert Verhofstadt. Past 750 passen af! Ik zou ergens tussen de 500 en 600 stappen gegarandeerd de tel zijn kwijtgeraakt. U niet?
BRONNEN:
Bestuurlijke onenigheid: R94, blz. 25.
Een verworpene: R94, blz. 65, 66.
Plakkaat: R267, blz. 17
Drukte rond het kraambed: R94, blz. 19
Hoogst infame schavotstraf: R268, blz. 51-52 én WikiDeurne
Proefondervindelijk: R94, blz. 42.
GH-2016-02 Een bronzen speerpunt uit Gemert
Jan Timmers
Op oudejaarsdag 31 december 2015 vond Ben Spierings in de buurt van Daalhorst in Gemert met zijn metaaldetector een speerpunt.
Het voorwerp bleek gemaakt te zijn van brons, maar was bedekt met een dikke koek van ijzerroest. De dikke laag ijzerroest is er op terecht gekomen, omdat de speerpunt eeuwenlang op een plek heeft gelegen waar veel ijzerrijk water voorkwam. De vindplaats ligt iets ten zuiden van de Breuk van Gemert-Zuid. Die breuk veroorzaakt ter plaatse wijst: uit de ondergrond kwelt veel ijzerrijk water op, dat in sloten zorgt voor roodbruin water. Het is dan ook niet verwonderlijk dat een dikke roestlaag op de speerpunt aanwezig is. De vindplaats ligt bovendien in het voormalige dal van de Broekloop. Dat was een natuurlijke waterloop ter plaatse, die tijdens de ruilverkavelingswerkzaamheden in de vorige eeuw geheel verdwenen is. In het terrein zelf is de Broekloop of een restant ervan niet meer zichtbaar. Naar alle waarschijnlijkheid heeft de speerpunt eeuwenlang juist in die beek gelegen.
De speerpunt is op het Archeologisch Centrum Eindhoven en Helmond (in Eindhoven) in onderzoek. Dirk Vlasblom (restaurator in Erfgoedhuis Eindhoven) heeft de vondst grotendeels schoon gemaakt. Alleen de schachtkoker zit nog vol met ijzeroer. Stadsarcheoloog Nico Arts maakte een korte beschrijving van de speerpunt. Hij geeft aan dat er zich in de schachtkoker onder elk blad een bevestigingsgaatje bevindt. Misschien is er ook nog een stukje hout van de steel in bewaard gebleven. Dat zou betekenen dat er nog een C14 datering mogelijk is voor de ouderdomsbepaling. Nu kan alleen gezegd worden dat de bronzen speerpunt dateert uit de midden- of late bronstijd (circa 1600 – 800 v.Chr.). Opvallend is verder dat er geen sporen van gebruik op speerpunt te zien zijn. De gangbare opvatting is dat dit soort voorwerpen geïnterpreteerd kunnen worden als zogenaamde rituele deposities: opzettelijk in een beekdal gedeponeerde voorwerpen. Vaak liggen ze op doorwaadbare plaatsen in het beekdal.
En juist dat blijkt bij de Gemertse speerpunt ook het geval te zijn. De vindplaats ligt in de directe omgeving van de plaats waar een verdwenen zandweg, parallel aan de voorloper van de huidige straat Daalhorst, de voormalige Broekloop overstak.
GH-2016-02 Het geheim van Theo Slits
Paul Verhees
Conservator Piet Borneman van het Museum voor Dovenonderwijs in Sint-Michielsgestel zag iets raars op zijn nieuwe aanwinst. Bij de familie Slits in Gemert had hij het schilderij opgehaald, dat was gemaakt ter gelegenheid van het 25-jarig priesterjubileum van Theo Slits. Gemertenaar Slits vierde dat zilveren priesterjubileum in 1873, toen hij directeur was van het Instituut voor Doven in Sint-Michielsgestel. Het was dan ook niet toevallig dat de familie Slits drie jaar geleden bij het Museum voor Dovenonderwijs terecht kwam, toen ze een nieuwe bestemming zocht voor het geërfde schilderij.
Conservator Borneman aanvaardde het geschenk. Maar zijn aandacht werd dus getrokken door iets raars. Een rechthoekig zwart vlak tekende zich af in het schilderij, alsof er iets achter het schilderdoek zat.
Borneman liet het door vocht aangetaste schilderij restaureren en vroeg speciale aandacht voor de rechthoekige vlek. De restaurateur ontdekte dat er aan de achterkant van het ingelijste schilderij een brief was geplakt.
De handgeschreven brief was nog maar amper te lezen. Jarenlange inwerking van vocht had een vernietigende uitwerking gehad op inkt en papier. Toch liet de tekst zich nog gedeeltelijk reconstrueren. Iemand had de levensloop van een niet met name genoemd persoon opgetekend en bij het schilderij gevoegd.
De aanvang van de brief is nog het meest in nevelen gehuld. In de eerste leesbare fragmenten staat: “Safral … op gelijk terijgf …” Dan kan gelezen worden: “Ij ete Zulons pos der gemeente Stoppeldijk int…” Na “Oude afgebrokene kerk de 8 november 1846” gaat het lezen al wat rapper.
“Aangenomen als kweekeling in het instituut voor Doofstommen te St Michiels Gestel d’n 16 october 1856 – Gedoopt Den 12 april 1852 – Eerste H Communie gedaan den 31 maart 1864 – in de oude kapel (thans leskamer) – Aldaar vertrokken den 26 april 1865 – Eens het Instituut te St Michiels Gestel bezocht, S n’ c ‘n 24 julij 1872 – Lid der H Familie geworden d’n 25 mei 1873 – In de St Gerulphuskerk te Rapenburg, gesticht in 1860”
De watervlekken in het schilderij – feitelijk is het een ingekleurde tekening – konden bij de restauratie niet volledig worden weggewerkt zonder de tekening te beschadigen. Wel zijn de vlekken minder opvallend gemaakt. De mysterieuze brief is teruggeplaatst en nu via een venster achter het schilderij zichtbaar.
Wie zou verwachten dat de brief een geheim zou prijsgeven over Theo Slits (1825-1876) komt bedrogen uit. Dat Slits van 1864 tot 1876 de derde directeur was van het Instituut voor Doven in Sint-Michielsgestel was bekend. Dat dit instituut bij akte op 1 oktober 1840 in Sint-Michielsgestel is opgericht door Martinus van Beek wisten we ook. Dat die als rector van de Latijnse School in 1828 zijn lessen aan doofstommen begonnen was in Gemert, is ook geen geheim. Het instituut wordt tegenwoordig voortgezet onder de vleugels van Kentalis, een instelling die gespecialiseerd is in onderzoek, zorg en onderwijs voor mensen met een beperking in horen of communiceren. Het hoofdkantoor staat nog altijd in Sint-Michielsgestel. We weten het allemaal.
Wat staat er dan in die brief die zo geheimzinnig achter het schilderij was geplakt? Ach, soms is een mysterie alleen maar spannend, zolang het een mysterie is. Na enige studie bleek de brief geen noemenswaardig groot geheim te bevatten. Hoewel in de tekst nergens een naam te lezen is, heeft het museum door archiefonderzoek kunnen achterhalen dat het een soort curriculum vitae betreft van Johannes Franciscus Campen. Deze Johannes Campen was een oud-leerling van het Instituut voor Doven. Hij was de maker van de ingekleurde tekening ter gelegenheid van het priesterjubileum van Theo Slits in 1873. Eigenlijk gaat het hier dus om een uitgebreide signatuur van de schilder.
GH-2016-02 Van Sint-Severus-Broederschap tot Sint-Severus-Confrérie 1786 – 1803
Simon van Wetten, Ad Otten en Marij van Pelt-Vos
In een tijd dat onder druk van de Fransen, die anno 1803 toch wel stevig de dienst uitmaken in ons land, overal de beroepsgilden worden afgeschaft, blijkt uit een Gemerts archiefdocument van genoemd jaar het bestaan van een tot dusver onbekend gebleven Sint Severusgilde. Handwevers van Gemert, een qua aantal royale bevolkingsgroep in dit dorp, blijken dus ook toen al (of tenminste een aantal van hen) ‘verenigd’ in een broederschap genaamd het Sint Severusconfrérie.
Eendracht maakt macht. En het lijkt er op dat dit gezelschap al een tijd bestaat omdat het over grondeigendom beschikt. Maar in genoemd jaar 1803 willen hun voormannen, met zeker bij de wevers de toepasselijke aanduiding ‘dekens’, daar nu juist van af. ‘Op heden, 1 oktober 1803, zullen Hendrik Joannis Oppers en Adriaan Antonij van den Eijnden als dekenen van het Sint Severusconfrerie alhier, publiek verkopen het nagenoemde vaste goed, gelegen binnen deze gemeente Gemert: een perceeltje land (Grondboek no. 742) in De Haag neven de grond van Jan van Puiffelik en de kinderen Dirk Willem Clemens en de gemeenstraat’. Joannes Simons van der Horst biedt 94 gulden voor de grond. De feestdag van Sint Severus (23 oktober) is aanstaande. Er kan door het gilde in ieder geval worden geteerd. Of zal de verkoop van de grond nu juist zijn bedoeld om het gilde op te heffen en de pot te verteren?1
Het tot dusver oudst bekende Gemerts Severusgilde, het Weversgezelschap Lorifas, werd opgericht in 1847.2 Uitermate intrigerend dus om opeens geconfronteerd te worden met een voorloper uit de Franse Tijd, misschien wel van vóór die tijd. En daar willen we graag meer van weten ook, want uit onderstaande gegevens kun je bovendien opmaken dat dit gezelschap een aantal in de Gemertse samenleving invloedrijke leden telde… Want de genoemde dekens van de Sint-Severusconfrérie zijn naar alle waarschijnlijkheid te vereenzelvigen met de in de Gemertse patentregisters in de periode 1806-1810 als ‘linnenfabrikanten’ aangeslagen Hendrik Oppers en Adriaan van den Eijnden.3 In de genealogie Corstens4 leren we ene Hendrik Oppers kennen als zwager van linnenfabrikant Teut Corstens, die in Gemert tegenover de kerk woonde en daar in 1800 onderdak verschafte aan pastoor Den Dubbelden, de latere bisschop van Emmaus (lees: Den Bosch), terwijl Adriaan Antoni van den Eijnden vermoedelijk de schoonvader is van ene Peter Corstens (1783-1870), linnenwever en later fabrikant in katoenen manufacturen… Terug naar het stuk grond in De Haag. Immers, wanneer je in 1803 als Sint Severusconfrérie een perceeltje land verkoopt, dan heb je als Sint Severusconfrérie dat stukje Gemertse aarde al éérder verworven en reikt de geschiedenis van dit weversgilde derhalve nog verder terug. Het betreft na enig speurwerk het perceel waarop nu de panden De Haag 54A t/m 60 staan. Kadastrale gegevens stemmen overeen met die van het landboek en het landboeknummer 742 stemt overeen met kadasternummer I-473. In 1832 blijkt dat perceel inmiddels het bezit van ene Antony Andries Blommers, wever te Gemert, die dan ook eigenaar is van de belendende percelen bouwland die zich uitstrekken tot aan de Rips, alsook van twee huizen aldaar. Leuk om te weten, maar we moeten voor ons onderzoek juist terug in jaren. Naar het kadasterloze tijdperk. Gelukkig zijn er dan de schepenprotocollen. De secretaris van de schepenbank noteert op 15 oktober 1803 aan wie de dekenen van de Sint Severusconfrerie het stukje teulland uiteindelijk hebben verkocht.5 Jan Adriaans van Puiffelik is de gelukkige die hier voortaan, na het overhandigen van 105 gulden, mag schoefelen. En een jaar of zeventien eerder, op 8 november 1786, blijkt in het schepenprotocol opgeschreven dat Jacobus van den Berg, inwoner alhier, aan het Sint-Severusbroederschap het betreffende stukje land ‘in de Hage’ heeft verkocht.6 Terugkerend in de tijd blijkt ‘het deftige’ er op zeker moment af gegaan en blijkt de confrérie een broederschap, maar feit is dat dit weversgilde al in 1786 centen genoeg had om land te kopen. “Ik betaal, dus ik ben,” zou je kunnen zeggen. “Met broederschap meer mans,” zou je óók kunnen zeggen. Twee uitdrukkingen die het bestaan en het nut van een vereniging van en voor wevers onderstrepen.
Al in de achttiende eeuw!
Noten
1. 1. Gemerts Archief, R191, blz. 11.
2. Ad Otten, Lorifas: Gemerts weversgezelschap uit 1847, in: Gemerts Heem 1984, nr.1, blz. 6-16.
3. Giel van Hooff, Johan Theodor Prinzen (1784-1864) en de Gemertse textielnijverheid, Gemert 1981, p.40.
4. Antoon Corstens, Corstens, een Gemertse familie uit Uden 1692-2011, Gemert 2011, blz. 50, 60.
5. S vW, Transcripties R163 akte 108.
6. S vW, Transcripties R156, akte 51.
GH-2016-02 Gemerts Erfgoed: Juweel van een Boek
(van de redactie)
In een werkelijk stampvolle zaal van het Boerenbondsmuseum is het gepresenteerd, exact op de dag van het 75-jarig jubileum van de heemkundekring: HET BOEK. Naar een idee van Peter van den Elsen: een samenwerking van 13 fotografen en 11 auteurs: ‘Gemerts erfgoed. In het licht van nu.’ Het is in alle opzichten een juweel van een boek geworden. Meesterlijk geregisseerd en samengesteld door Paul Verhees, de coördinator van de Foto Expressie Groep Gemert. Kijk eens naar die beelden van foto’s. Die gezichtjes van de kinderbruidjes bij de processie naar Handel. Het mysterieuze Esdonks kapelleke in de vroege morgen, het monument van Indisch Gemert, of de Triomfboog van de zelfbenoemde keizer van het Stereind. We tonen hier slechts vier foto’s, dat is één procent van die in het boek. Bij elke bladzijde die je daar omslaat wacht weer een verrassing. Het is hét cadeau voor iedereen die iets met Gemert heeft. Je zou bijna vergeten dat het ook een geschiedenisboek is. Heel compact is vanuit het heden aan de hand van al die eigentijdse prachtige foto’s teruggeschreven naar het verleden. Als bij een rondleiding maar het is het heden dat spreekt. In het licht van nu en in de tegenwoordige tijd. En: zo treffend en zo mooi. Een compliment voor iedereen die daaraan heeft meegewerkt. De kroon op het werk van een jubilerende heemkundekring. Geen wonder dat die nog steeds groeit.
Bekijk PDFGH-2016-02 Waar is het kruis gebleven?
Herinnering aan de Wellington-crash in Elsendorp
Joep Hendrix en Ruud Wildekamp
Het derde geallieerde vliegtuig dat neerstortte in de gemeente Gemert was de Wellington Mk.III (Z1613) van het 156 Squadron. Het toestel dolf het onderspit in een luchtgevecht met Oberleutnant Hans-Dieter Frank van 2./NJG 1 en stortte neer in de avond van donderdag 27 augustus 1942 om 23.23 uur. Chef-veldwachter Samuel van Kerkhove was snel ter plaatse, evenals het hoofd van de luchtbeschermingsdienst (LBD) Elsendorp. Door explosies konden zij niet veel uitrichten en moesten zij zich beperken tot het afzetten van de toevoerwegen. Kort daarop kwam de Duitse Weermacht ter plaatse die het hele terrein afzette. De Wellington was om 20.39 uur (Britse tijd) gestart vanaf het vliegveld Warboys in Huntingdonshire met een lading van 72 fosfor-rubber brandbommen van 30lbs. aan boord. Deze moesten branden stichten die als doelmarkering moesten dienen voor volgende bommenwerpers. Het doel voor die nacht was de Duitse stad Kassel waar 222 toestellen 513 ton aan explosieven zouden afwerpen. De bommenwerper viel brandend in stukken uiteen. Een vleugel kwam terecht op een stuk heide op De Krim bij Elsendorp waar direct heidebrand ontstond kon met hulp van omwonenden in eerste instantie worden geblust. De brandbommen bij het wrak zijn door Feuerwerkers van de Luftwaffe uit Eindhoven geruimd. Door de heidebrand, die telkens weer oplaaide, ging uiteindelijk in totaal 17 ha verloren.
In een nabijgelegen weiland, eigendom van Van der Sanden, kwam een van de motoren neer. Door de grote hoeveelheid gelekte olie ging daar een flink deel van het gras verloren. Ook de romp van de bommenwerper viel in het gebied De Krim en belandde daar op een haverakker van Hendrik Reijnen. Uit het wrak van de romp werden vier doden, pilot officer John William Longhurst, de piloot, pilot officer Robert William Byers, tweede piloot en bommenrichter, pilot officer Noël Millidge de navigator en sergeant Archibald Charles Blogg telegrafist en boordschutter, geborgen. Millidge was een begenadigde muzikant die in die dagen in het Nationale Operaorkest van de BBC speelde. Twee dagen na de crash werd door de Duitse bewakers in een dennenbos op zo’n 25 meter afstand van het uitgebrande wrak, het lichaam van een vijfde bemanningslid, luchtschutter sergeant Hugh Richard Skinner, gevonden. Pas ruim drie maanden later, op 9 december 1942, werd het lichaam van het zesde bemanningslid, waarnemer flight sergeant Joseph William Stuart, in het gemeentebos bij Elsendorp gevonden. Zowel Byers en Stuart hadden de Nieuw-Zeelandse nationaliteit, de anderen waren Britten. Alle doden zijn begraven op de begraafplaats ‘De Oude Toren’ te Woensel.1
Voor Gemert kreeg de crash nog een onverwacht staartje. Bij het opnemen van gegevens voor zijn rapportage constateerde chef-veldwachter Van Kerkhove daags na het ongeval, dat van het gedeelte dat in het weiland van Van der Sande lag, onderdelen, waaronder bougies en een binnen- en buitenband, waren ontvreemd. De Duitsers stelden de Gemeente Gemert aansprakelijk voor de diefstal, waarop de burgemeester aanplakbiljetten liet verspreiden waarin de daders strenge straffen in het vooruitzicht werden gesteld als deze zaken niet terugkwamen. Van Kerkhove stelde, via de Ortskommandant van Eindhoven, ook de commandant van de Feldgendarmerie die de wacht bij het wrak had betrokken van de ontvreemding op de hoogte. De Feldgendarmerie deed op aangeven van de chef-veldwachter daarop een inval in de woning van Van der Sanden. Er werd echter niets gevonden! De aanplakbiljetten sorteerden intussen wel effect, want op 1 september ’s-avonds lagen de onderdelen, weliswaar nog zonder de buitenband, bij het gemeentehuis. Van Kerkhove verrichtte daarop enkele huiszoekingen en liet een paar personen weten, dat de band vóór vier uur in de ochtend van de 4e september moest zijn ingeleverd, daar anders arrestaties zouden volgen. In de avond van 3 september (22.30 uur) maakte de burgemeester bekend dat ook het laatste stuk was teruggebracht. Op 4 september konden alle onderdelen aan de Wehrmacht worden overgedragen.
Joop Hendrix en Sjaak de Veth zijn lid van de “Planehunters”. Een groep Belgisch/Nederlandse amateurhistorici die zich bezighouden met het lokaliseren en identificeren van vliegtuigwrakken uit de Tweede Wereldoorlog. Naast een afgesloten inventarisatie van crashes en noodlandingen in de gemeente Venray en een nog lopend vergelijkbaar project in de gemeente Sint-Anthonis zijn er ook enkele crashes in Gemert-Bakel nader bestudeerd. Donderdagochtend 22 oktober 2015 gingen Joop en Sjaak naar Elsendorp naar de plaats van de inslag van de Wellington. Joop begon met een zoekactie op een akker bij de naturistencamping die door getuigen als mogelijke crashlocatie was aangemerkt. Onderwijl ging Sjaak bij de dichtstbijzijnde boerderij om informatie vragen. Dit was de boerderij van Emons wiens vader tijdens de oorlog op De Krim woonde en die zijn zoon indertijd de crashpositie heeft aangewezen. Die bevond zich op de camping, waar hijzelf in 1957 tegenover is komen wonen. Reden genoeg om de campingbeheerder toestemming te vragen om op de camping te zoeken. Die toestemming werd verkregen en op de door Emons aangewezen plaats zijn ook inderdaad enkele stukken van de Wellington gevonden.
De Wellington, een product van de Vickers-vliegtuigfabrieken, was een tweemotorige Britse middelzware bommenwerper. Ofschoon al ontworpen in de jaren dertig van de vorige eeuw heeft dit type nog gedurende de hele Tweede Wereldoorlog dienst gedaan. Het was een van de eerste bommenwerpers waarmee Groot-Brittannië de oorlog inging en vormde tot in 1943 een belangrijk deel van de Britse bommenwerpersvloot. Daarna is het vervangen door zwaardere viermotorige aanvalsvliegtuigen, maar de Wellington is daarna nog in gebruik gebleven bij de onderzeebootbestrijding, als maritiem patrouillevliegtuig, mijnenlegger/ruimer en als transporttoestel. Van dit uitermate stevige toestel zijn er in verschillende versies in totaal meer dan 11.000 gebouwd. De stevigheid dankte de Wellington aan zijn typische, linnen bespannen, geodetische constructie. Uitgerust met twee motoren, doorgaans Bristol Hercules van 1.500 pk, kon de Wellington tot drie ton lading meevoeren over ruim 2.200 km. De defensieve bewapening bestond uit een neuskoepel met twee mitrailleurs en een staartkoepel met twee tot vier mitrailleurs. De bemanning aan boord bestond uit vijf, soms uit zes personen.2
Tot ongeveer 1965 heeft op de plaats van de crash, ter nagedachtenis aan de overleden bemanning, een kruis gestaan, gemaakt van metalen delen van de Wellington. Door de toenmalige pachter van de grond, de heer J. Swinkels, is op het terrein de Limbra-speeltuin aangelegd en is dit aandenken geruimd.
Het bovenstaande artikel was al geschreven en ingeleverd bij de redactie maar werd teruggeroepen door de tweede auteur. De reden daarvoor was de plaatsing van een gedenksteen op 100 meter afstand van de plaats waar indertijd de Wellington is neergestort. Sjaak de Veth vond een daartoe geschikte Maaskei op het bedrijf van Ploegmakers in Rijkevoort. Door relaties van het bedrijf Ploegmakers uit De Rips is een plaquette gemaakt en op de kei bevestigd.
NOTEN:
1. Longhurst kreeg graf JJ.113, Millidge graf JJ.115, Byers graf JJ.112, Blogg graf JJ.114, Skinner graf JJ.120 en Stuart JJ.147.
2. Geraadpleegde bronnen: NIMH, Archief KLu, dossier Luchtoorlog 1940-1945, Doos Individuele crashes 1 jul.’42 – 31 dec. 1942; Gemeentearchief Gemert-Bakel, AG009, dossier Gemeentepolitie Gemert, omslag 77, PV’s 1942, PV’s 405-408, 414, 582 en dossier Gemeentesecretarie 1961-1996, inv.nr. 2702; UK National Archives, Air 27/1041, ORB 156 Squadron; A. van de Kimmenade-Beekmans, Gemert bezet – Gemert bevrijd, Gemert 1994, p.123; Sjang Hoeymakers, Wat er van boven kwam in 1940-1945, Gemerts Heem jrg.26 (1984) nr.1, p.17; W.R.Chorley, Bomber Command losses 1942. Earl Shilton (Leicester), 1994: 194; Grafregister Woensel; Interview A. van de Wetering (Venhorst) met Bert v.d. Wijst en Willem A. Rühl (Elsendorp); B. Ploegmakers, e-mail aan werkgroep inventarisatie crashes Sint Anthonis.
GH-2016-02 Brabants volkslied van Wintermans
Ad Otten
Het is op 14 april 2016, de dag van het 19e Grooët Gímmers Dikteej. De zaal van het Boerenbondsmuseum zit hartstikke vol. George Gijsbers met zijn accordeon, in de loop van de jaren uitgegroeid tot de vaste muzikale begeleider van dit jaarlijks terugkerende evenement, kondigt iets nieuws en tegelijk iets ouds aan. Hij herinnert zich dat hij op de Komschool behalve het Gimmers volkslied ook ‘Het Brabants Volkslied’ heeft geleerd. De tekst heeft hij nog van het bord overgeschreven. Jaren later krijgt hij de liederenbundel van de NCB van het jaar 1940 onder ogen en vindt daarin datzelfde “Brabants Volkslied” dat moet zijn gemaakt door de gebroeders Kees (C.J.) en Sjef (J.J.) Wintermans. Kees is de vroegere directeur van de Gemertse Coöperatieve Zuivelfabriek “De Eendracht”, de man die op 10 augustus 1944 voor een in Gemert gepleegde roofoverval, als represaillemaatregel van de bezetter, met een inderhaast gevorderde particuliere auto van de fabriek wordt opgehaald door een in burgerkleding gestoken Duitse Silbertanne-eenheid van de Sicherheitsdienst. In de berm van de Elsendorpseweg in de richting Sint-Anthonis wordt Kees Wintermans gefusilleerd. Op deze plek staat nu een herdenkingsmonumentje.
Maar er is nog iets. Iets heel anders, dat George meteen aan het lied is opgevallen. De melodie waarmee het lied begint. En, daar is hij van overtuigd, die melodie zal bij alle wat oudere Brabanders, direct heel bekend in de oren klinken. Hij neemt meteen de proef op de som door de zaal te vragen om mee te zingen wanneer ze het lied herkennen. George speelt de eerste noten en de volle zaal valt meteen in met “Toen den hertog Jan kwam va-aren, te peerd parmant en triomfant. Na zevenhonderd ja-aren…”. George heeft er efkes moeite mee om zijn enthousiaste publiek weer stil te krijgen, maar het lukt. Dan komt zijn verrassende mededeling dat hij bij het begin van die melodie een heel andere tekst voor zich heeft, die minstens zeven jaar ouder moet zijn, en die net als trouwens de (begin)melodie uit Gemert stamt. Het nog altijd populaire lied van de ‘Harba Lorifa zingende hertog Jan’ dateert van 1947 en is aanvankelijk anoniem geïntroduceerd. De makers, Floris van der Putt en Harrie Beex, maakten zich pas na vijfentwintig jaar bekend. Het Lied van de gebroeders Wintermans blijkt intussen al gepubliceerd en gezongen in de herfst van 1940. Vijf skon coupletten in ‘marschtempo’, waarvan het eerste begint met ’Tussen Maas en Scheldeboorden, ligt ons dierbaar vaderland’. Wanneer we ons vervolgens realiseren dat dit ‘Brabants Volkslied‘ in de eerste herfst van de bezettingstijd van de drukpers rolt, dan spreekt met name het vijfde couplet boekdelen over het standpunt van schrijver (Wintermans) en uitgever (NCB) wat betreft de machtswisseling in ons land na de Duitse inval van mei 1940. Want: dat vijfde tevens laatste couplet bezingt niemand minder dan Wilhelmina van Oranje, Koningin van Nederland! Weet dat trouw voor God en Koning, Brabants edel volk houdt stand. Een tekst die de bezettende macht allerminst moet zijn bevallen. In juli en augustus 1940 is in opdracht van Rijkscommissaris Seyss-Inquart door het Departement van Justitie al afgekondigd dat tegen het uitsteken van vlaggen aan gebouwen ter ere van een lid van het Huis van Oranje, ‘dat de oorlog tegen het Groot-Duitsche Rijk hardnekkig voortzet’, streng zal worden opgetreden.1 En dan komen een paar maanden later de gebroeders Wintermans met een lied op de proppen dat nota bene de Brabantse trouw aan de koningin uitdraagt… Je moet maar lef hebben. Het duurt dan niet lang meer of de bezettingsmacht verordonneert ook om alle naar Koningin Wilhelmina genoemde straatnamen een andere naam te geven. Zo wordt de Gemertse Wilhelminalaan herdoopt in Pater van den Elsenlaan.2
Er zijn allerhande redenen om aan de ‘ontdekking’ van George Gijsbers eens wat extra aandacht te besteden. Wetenswaardig is ook dat al vanaf 2001 Noord-Brabant van verschillende kanten bijna wordt verweten dat zij als enige provincie nooit een lied officieel tot Brabants Volkslied heeft ‘verheven’. Het populaire ‘lied van den hertog’ ook bekend als ‘Harba Lorifa’, dat jaren achtereen is gebruikt als tune van Omroep Brabant – en met, naar we nu weten, een uit Gemert afkomstige beginmelodie – is toen al naar voren geschoven als het meest voor de hand liggende ‘volkslied’. Maar er is ook geijverd voor ’Het leven is goed in het Brabantse Land’ van Guus Meeuwis. Het komt niet tot een keuze, maar dat is zeker niet te wijten aan muzikale armoede. Integendeel. Uit het Liedarchief van Harrie Franken (1937-2003), de bekende auteur van ‘Liederen en dansen uit de Kempen’ (1978), wordt als reactie al snel een tiental reeds lang bestaande Brabantse volksliederen geïnventariseerd. En potverdorie daar zit ook het lied van ‘Wintermans’ tussen. Alleen de daarbij regelmatig geplaatste toevoeging dat de eerste regel dezelfde melodie heeft als ’Toen den hertog Jan kwam varen’ wekt een verkeerde indruk.2 Hier moet immers gelezen worden: de beginmelodie is hetzelfde als het dan reeds bekende ‘Tussen Maas en Scheldeboorden’ van Wintermans….
Kees en Sjef Wintermans
Blijkens de aanhef van “Het Brabantsch Volkslied” in de NCB-Liederenbundel (anno herfst 1940) is de melodie van C.J. Wintermans. Dat is Kees. Hij is vanaf de stichting in 1916, directeur van de Gemertse Coöperatieve Zuivelfabriek “De Eendracht”. Bij gelegenheid van het grootscheeps gevierde zilveren jubileum in mei 1941 worden meerdere krantenpagina’s van de Gemertse Courant aan hem en de Coöperatie gewijd. Met veel lof. Kees is tevens bestuurslid én verdienstelijk muzikant van de Gemertse Harmonie Excelsior, en hij is voorzitter van de plaatselijke afdeling van de RK Staatspartij, de latere KVP.
De tekst van het lied blijkt volgens de reeds genoemde aanhef in de liederenbundel, niet van Kees maar van zijn oudste broer mr. J.J. (Sjef) Wintermans. En deze Sjef is voorwaar geen kleine jongen. Kort voor de oorlog bekleedt hij namelijk de positie van waarnemend directeur-generaal van het Ministerie van Landbouw. Eerder is hij van 1918 tot 1929 Tweede Kamerlid voor de RK Staatspartij. Ten tijde van de introductie van het met broer Kees geproduceerde Brabants Volkslied woont Sjef in Den Haag. Maar Sjef en ook Kees zijn geboortig van Duizel, kinderen uit een groot boerengezin waaruit een bijzonder ondernemende nieuwe generatie Wintermans voortkomt. Sjef is de oudste thuis, ruim 14 jaar ouder dan zijn jongste broer Kees. Iedereen in De Kempen kent de familienaam Wintermans als die van vooraanstaande sigarenfabrikanten. Al in 1904 begint broer Jacques in Duizel met de fabricage van de Agio-sigaar. Een jongere broer Henri is lang zijn compagnon. ‘Wintermans’ is nu een wereldbedrijf.
Sjef is zijn indrukwekkende loopbaan begonnen als onderwijzer met landbouwakte. In 1896 is hij medeoprichter en eerste secretaris van NCB-Duizel. Van 1906-1918 is hij gevestigd in Eindhoven als rijkszuivelconsulent voor Noord-Brabant. Vanaf 1908 is hij 21 jaar voorzitter van de Noord-Brabantse Christelijke Boerenbond. In 1915/1916 is hij medeoprichter van De Eendracht in Gemert en tussen alle bedrijven door begint Sjef ook een studie ‘rechten’ die hij in 1929 afrondt met zijn doctoraal. Hij wordt voorzitter van de Raad van Commissarissen van de CHV en van de NCB. En… wat hier in Gemert zeker niet mag ontbreken is het feit dat Sjef Wintermans in 1919 ‘onze’ Gerlacus van den Elsen is opgevolgd als hoofdredacteur van het wekelijks verschijnende Boerenbondsblad.4 Ja, Sjef Wintermans had wel iets met Gemert en het zal daarom ook niemand verwonderen dat we op een foto genomen op 28 mei 1941 bij gelegenheid van het 25-jarig jubileum van de Coöperatieve “Eendracht” in het illustere gezelschap op het terras van Hotel De Kroon (nu: Dientje) ook mr. Sjef Wintermans ontwaren. En verdorie er zijn nog twee broers meer: Gerard en Henri Wintermans.
De Silbertanne-moord op Kees Wintermans
Al van maart 1943 dateert de verordening van Hitler’s rechterhand Heinrich Himmler, dat elke politieke moord met contraterreur moet worden beantwoord. Op 10 augustus 1944 wordt Kees Wintermans het slachtoffer van deze maatregel. Daar is geen twijfel over mogelijk. In het boek Gemert Bezet – Gemert Bevrijd (1994) wijdt Anny van de Kimmenade maar liefst 19 bladzijden aan ‘Verzet, contra-terreur, omkoping en de moord op Wintermans’. Dankzij gemeentearchivaris Rouppe van der Voort beschikt het gemeentearchief over ‘alle’ ter zake doende stukken. Ook de in november 1945 afgenomen verhoren van de daders in de strafgevangenis van Rotterdam, waarin zij een volledige bekentenis afleggen. Karl Cremer en Michael Rotschopf verklaren tot in details over hun opdracht en de wijze waarop zij Wintermans op de Peeldijk om het leven hebben gebracht. Drie kogels. Jaja, zij waren uit misleiding in burgerkleding en hen is ook een particuliere aan het verkeer onttrokken auto ter beschikking gesteld met chauffeur Emil Eugen Rafflenbeul. De opdracht krijgen zij van Obersturmführer Hardegen van de Sicherheitsdienst [SD] in ’s-Hertogenbosch, meteen nadat daar bekend is geworden van de roofmoord op slagerij Verstappen in Gemert. Er is meteen een besluit genomen tot vergelding. Kort tevoren heeft de Aussenstelle van de SD in Den Bosch een uitbrander gekregen van het nieuwe hoofd van de SD (General Schöngarth) voor het zwakke optreden na de moord op twee landwachters aan de gemeentegrens tussen Gemert en Beek en Donk. Dankzij de bemiddeling van o.m. NSB-burgemeester Vogels is toen een persoonlijke vergelding omgezet in de vordering van 100 fietsen. Maar nu, in de vroege morgen van 10 augustus 1944 is men bij deze SD-Aussenstelle ‘kordaat’: Ergens midden in een lijst van 21 Gemertse personen die als anti-Duits bekendstaan, wordt de naam van directeur Wintermans aangekruist (en die van huisarts Verbeek5). Het moordcommando gaat op pad. Wintermans wordt één van de vele slachtoffers van de zogenaamde Silbertanne-moorden. Alle onderzoeken in de naoorlogse jaren tonen dat onomstotelijk aan.6
Sicherheitsdienst verantwoordelijk voor kwalijke geruchten
In november 1945 wijdt Jan Ermers twee voorpagina’s van de Gemertsche Courant aan de Zaak Wintermans. In de aflevering van 23 november schrijft hij onder de kop “Meer licht in de Zaak Wintermans” naar aanleiding van door een Helmonds Inspecteur van Politie (AJM Kunst) verricht verhoor van de moordenaars. Ermers blijft dan nog met een aantal vragen zitten die voornamelijk worden opgeroepen vanwege de al meer dan een jaar lang circulerende geruchten dat Wintermans door het verzet zou zijn geliquideerd. Hij heeft acht vragen over zaken die hem nog niet helemaal duidelijk zijn “ter weerlegging van hen, die het hele complex van onthullingen een “ensceneering” durven noemen.” Ermers wordt op zijn wenken bediend. Opperwachtmeester Schell en wachtmeester Scharn van de Gemertse politie gaan voor een aanvullend verhoor naar de in detentie te Rotterdam verkerende daders en een week later kan Jan Ermers schrijven van “Klaarheid in de Zaak Wintermans”. Een week eerder verklaart hij al “dat wij, den heer Wintermans kennend, nooit geloof hebben kunnen hechten aan de praatjes die sinds zijn dood over hem gingen. De dichter van het overal gezongen “Brabants Volkslied” heeft o.i. geen verraad gepleegd aan zijn eigen woorden in het laatste couplet ‘Wilhelmina van Oranje, koningin van Nederland, weet dat trouw voor God en koning, Brabantsch edel volk houdt stand’.” Zijn tweede artikel over ‘De Zaak Wintermans’ sluit Ermers af met de conclusie dat het de SD zelf is geweest die ‘de valse geruchten’ in de wereld hielp. Latere onderzoeken maken almaar duidelijker wat een vuil spelletje de SD speelde met de reeds genoemde Silbertanne Aktion die als doel had: Wraak en ontwrichting van het Nederlands Verzet door die de verantwoording voor de moorden in de schoenen te schuiven. Wat betreft de Zaak Wintermans is dat aardig gelukt. Nog steeds zijn er personen die hardnekkig volharden in het geloof dat de directeur van De Eendracht door het verzet is vermoord. Dat geloof blijkt nooit gebaseerd op enig onderzoek, maar louter op geruchten die met name vanaf de eerste dag door de Sicherheitsdienst zelf in de wereld zijn geholpen. Het is nota bene de opdrachtgever tot de moord op Wintermans, SD Obersturmführer Hardegen, die in de vroege morgen van 10 augustus 1940 eerst de leiding neemt in het onderzoek naar de moord op Theeke Verstappen, en daar met de snelle conclusie ‘roofmoord’ het onderzoek overdraagt aan de plaatselijke politie. Wanneer hij vervolgens op het gemeentehuis verneemt van de door hemzelf voorbereide moord op de Peeldijk en waartoe hij het moordcommando op pad stuurde, neemt hij nu ter verhulling van de rol van de SD ook dit onderzoek ter hand. Ook in Elsendorp komt de Obersturmführer tot een snelle conclusie: “Mord”. Dan draagt hij ook hier het verder onderzoek over aan de plaatselijke politie. Maar niet de ter plaatse gevonden patroonhulzen, die ‘Duitse munitie’ en een Silbertanne-Aktion zouden verraden. Wij weten dit omdat hij zijn ondergeschikten daarvoor later een standje geeft…
Later blijkt dat de inbraak bij Slagerij Verstappen inderdaad het werk is van een verzetsgroep en dat het hen (vermoedelijk) te doen is geweest om vlees voor onderduikers. Maar de inbrekers worden betrapt. Dreigen met wapens haalt niet uit. Theeke gooit met een waterketel en een koffiepot. Hij wordt neergeschoten. Een broer wordt vastgebonden op een stoel. In een nauwgezet door de ondergrondse bijgehouden administratie staat een beschrijving van het gebeurde dat men bijzonder betreurd want dat is geenszins de bedoeling geweest: afgesproken was wapens alleen te gebruiken ter intimidatie.7
De naam van Wintermans is in de annalen van de ondergrondse nergens aangetroffen. De daders Cremer en Rotschopf zijn nog voor het tot een berechting komt van de moord op Wintermans opgehangen na veroordeling door een Brits tribunaal in Essen voor de moord op drie ondergedoken geallieerde vliegtuigbemanningsleden in Tilburg.7
Op 25 juli 1946 ontvangt de weduwe van Kees Wintermans een brief van koningin Wilhelmina, waarin deze haar deelname betuigt voor de door de Duitsers gepleegde moord op haar man.
De kwade geruchten en de zwarte handel
Als argumenten dat Wintermans door het verzet zou zijn omgebracht is aangevoerd dat hij geen gemakkelijke man was, dat hij bij veel boeren een slechte naam had, en dat hij een veel lagere prijs gaf voor de melk dan zuivelfabrieken in de omliggende gemeenten. Een uitermate zwakke argumentatie want had men wat betreft de melkprijs niet aan moeten kloppen bij het bestuur van de coöperatie? Trouwens… wat die melkprijs betreft – en daar is in onderzoeken nog maar weinig aandacht naar uitgegaan – veel boeren hielden melk achter voor de zwarte handel waar een veelvoud van de melkprijs werd geboden in vergelijking met die van de contractueel verplichte levering aan De Eendracht. Wintermans lijkt niet de man te zijn geweest die de coöperatieleden die in gebreke bleven daarop niet heeft aangesproken. En dát zal hem zeker niet in dank zijn afgenomen. Maar dat de zwarte handel de coöperatieve zuivelfabriek De Eendracht danig in moeilijkheden bracht en dat Wintermans heel wat te stellen heeft gehad met melkleveranciers die in gebreke bleven, lijkt evident. Zeker wanneer we daar de onderstaande artikelen uit de Gemertsche Couranten van meteen na de bevrijding op naslaan:
Tot een maand na de bevrijding maken die duidelijk dat dan nog steeds veel landbouwers melk voor de zwarte handel achterhouden. Op 26 september 1944, daags na de bevrijding, is er al een eerste bekendmaking van de Ordedienst over de verplichte melklevering aan de zuivelfabriek. Daarin lezen we: Tegen de landbouwers, die hunne verplichting van melklevering niet volledig nakomen, zullen thans, behalve dat aan hen geen boter meer verstrekt mag worden, zeer strenge maatregelen ten aanzien van onmiddellijke veelevering worden genomen. (…) Op een en ander zal een strenge controle worden uitgeoefend.
In de aflevering van 6 oktober 1944 wordt de bekendmaking nog eens herhaald, nu met het noemen van de boete (100 kilo vlees) bij niet nakoming: Alle veehouders, die de melk redelijkerwijze gesproken kunnen afleveren, doch aan dezen plicht niet voldoen, zal een extra leveringsplicht van 100 kg vleesch worden opgelegd. Bij de gehouden controle op de plaatselijke stoomzuivelfabriek is gebleken dat nog verschillende veehouders niet aan hun verplichting voldoen.
De oproepen, bekendmakingen, en het dreigen met stevige boetes: het lijkt allemaal niet te helpen. Op 20 oktober 1944 staat een openingsartikel van pater Loffeld in de Gemertsche Courant met de kop “Gaat ’t Goed?” Hij komt tot de conclusie dat het NIET goed gaat in ALLE betekenissen. Wij citeren: “Er zijn er ook nu nog die kwade gewoonten nog maar moeilijk kunnen afleggen. Vier jaar lang werden die handelwijzen goedgemaakt (of goedgepráát) als verzet tegen de Duitschers. Maar nu gaat die waaier niet meer op! Nu moet ons eigen volk gediend en geholpen worden. Nu moet menigeen ondervinden, dat het voor hem minder moeite kostte den bezetter tegen te werken, dan nu de eigen landgenooten bij te staan! Het eerste kon een aardige streeling betekenen voor maag en porte-monnaie, het laatste vergt den inwendigen strijd tegen gemakzucht en geldzucht. (…)”
Onder de kop “Zwarte Handel” lezen we in dezelfde courant een nog minder verhullend artikel van de Plaatselijk Beheerder van District 27 (gevestigd te Boekel) met onder meer een oproep aan de Brabantsche Boer: “Toont dat gij ’n waar Nederlander zijt. Zorgt gij er voor, dat het Nederlandsche Volk niet vergeefs op u behoeft te wachten. Mocht ons blijken, dat door georganiseerden van de huidige tijdsomstandigheden misbruik wordt gemaakt, om bijv. hun producten op clandestiene wijze te doen verdwijnen dan zullen wij niet nalaten, deze onsociale woekeraar onmiddellijk met zijn geheele gezin van zijn bedrijf af te zetten en de bedrijfsvoering in handen te leggen van een door oorlogshandelingen getroffen boer. Bovenstaande strafmaatregel wordt door de bevoegde hoogste Nederlandsche en Engelsche Instantie gesanctioneerd.”
Tot besluit:
De moord op Kees Wintermans is duidelijk. Toch mag het boek Wintermans nog niet dicht. Met dit artikel kan men niet langer heen om ‘Het Brabantsch Volkslied’ van Wintermans. Dit in bezettingstijd geschreven lied is anti-Duits. Dat verklaart mede zijn naam op de lijst van anti-Duitse personen uit Gemert (e.o.) in de lade van de Kommandantur van de Aussenstelle van de Sicherheitsdienst in ‘s-Hertogenbosch.
Cornelis (Kees) Wintermans, 51 jaar, wordt vermoord op 10 augustus 1944. In Gemert laat hij een ontredderde familie achter: vrouw Francina (Sientje) Wintermans-van Son, zoon Jan en pleegdochter Thea (‘Zus’). Kees is aanvankelijk in Gemert begraven, later herbegraven in zijn geboorteplaats Duizel. De familie Wintermans verhuist al in oktober 1945 van Gemert naar Boxtel-Gemonde. Sjef Wintermans sterft in Den Haag in 1955. Ook hij rust net als Kees in Duizel.
NOTEN:
1. Vgl. A.Otten, Vlaggenparade in oorlogstijd, in Gemerts Heem [GH] 1994.02 p.87-94.
2. De straatnaam Wilhelminalaan is bij besluit van B&W d.d. 19.2.1942 vervangen door de naam “Pater van den Elsenlaan”. Nauwelijks een maand na de bevrijding van Gemert is de oude naam in ere hersteld.
3. Een indruk die moet zijn ontstaan door onzorgvuldig citeren. Harrie Franken treft hier nauwelijks blaam want in ‘zijn’ Liedarchief Weebosch-Bergeijk is onder Arch.nr. L1365-01 wel degelijk opgenomen dat de melodie van de eerste regel ’Toen hertog Jan kwam varen’ van de hand is van CJ Wintermans. Dat het mr. JJ Wintermans moet zijn zij hem vergeven.
4. ‘Josephus Jacobus Wintermans (1877-1955) landbouwpionier’, in: Brabantse Biografieën dl.2, 1994, blz. 130-135.
5. Chauffeur Rafflenbeul heeft in 1943 dokter Clemens Verbeek al eens van huis op moeten halen omdat die zich niet bij de verplichte Artsenkamer wilde aansluiten. Een tijdlang bleef Verbeek in detentie in concentratiekamp Amersfoort. Clemens jr. stuurde een foto van de kaalgeschoren huisarts met zijn gezin na zijn terugkeer in Gemert (zie GH1994.04 p.134). Rafflenbeul herinnerde zich het hartverscheurende afscheid van de dokter met zijn gezin nog maar al te goed en wilde dat niet opnieuw beleven. Één slachtoffer was hem voldoende. Verbeek werd later ter verantwoording bij de SD ‘niet thuis en onvindbaar verklaard’, aldus de verklaringen van Rafflenbeul, Cremer en Rotschopf.
6. We geven hier de gepubliceerde onderzoeksresultaten:
– Gemertsche Courant 23.11.1945 ‘Meer licht in de zaak Wintermans’ (Jan Ermers)
– Gemertsche Courant 30.11.1945 ‘Klaarheid in de Zaak Wintermans’ (Jan Ermers)
– Paul Verhees, Directeur Wintermans, een willekeurig oorlogsslachtoffer: Hij stond op die lijst, in: ED 7 mei 1994.
– Anny vd Kimmenade-Beekmans, Gemert Bezet – Gemert Bevrijd, Gemert sept. 1994, blz. 146-164.
– Peter van Vlerken, Oorlogsliquidatie in beeld, in: ED 2010.12.24.
7. Gegevens ontleend aan noot 6 Paul Verhees in ED 7.5.1994 en Anny vd Kimmenade-Beekmans a.w. blz.154.