GH- 2017 02 Frenk van Roij

‘Je steekt je verdiende geld niet in een monument’

Wie: Frenk van Roij

Leeftijd: 71

Woonplaats: Gemert

Wat doet hij: Gepensioneerd, voorheen molenaar en fabrikant

Als je Frenk van Roij vraagt wat zijn beroep was voordat hij met pensioen ging, zegt hij niet molenaar, maar fabrikant. Beide beroepen lijken hem te passen omdat daarin de lust tot ondernemen een voorwaarde is. Kansen zien en die ook benutten, dat lijkt zijn credo. Zo liet hij het oude houten huis dat zijn vader en moeder bewoonden, afbreken en weer opbouwen in de Belgische Ardennen. Op dezelfde plek aan de Gemertse Oudestraat staat zijn huidige huis met vlak achter zijn tuin de gerestaureerde molen De Volksvriend.

Frenk van Roij komt uit een molenaarsgeslacht. Verder terug dan drie generaties reikt die geschiedenis trouwens niet, vermoedt hij. “Mijn opa, Hubertus van Roij, kwam uit Haaren bij Tilburg. Ik denk dat zijn familie in de schoenen zat omdat er nu nog Van Roij’s zijn die  schoenwinkels bezitten. Toen hij naar Gemert kwam boerde hij eerst bij de Drie Ossen aan de Beeksedijk. Later kocht de familie van zijn vrouw — Miet Gruijters, ons opoe — de locatie aan de Oudestraat. De molen stond er toen al. Met die molen heeft hij nog houtschors gemalen dat werd gebruikt om leer te looien.”

Frenk van Roij raakte als vanzelf betrokken bij het bedrijf van zijn grootvader en vader. Hij maakte ook zeer bewust de vernieuwing en de schaalvergroting mee in de mengvoederindustrie.

“In de jaren zestig nam mengvoer een grote vlucht. Boeren bouwden grotere stallen omdat ze de drijfmest uit de putten makkelijk over het land konden uitrijden. Vroeger moesten ze de mest met de riek uit de stal kruien. Dat kostte natuurlijk veel meer tijd.”

“Ik maalde in die jaren nog met mijn vader en opa op de molen. Door die nieuwe ontwikkelingen op de boerderijen gingen wij de zaken ook anders aanpakken. Er kwam een hamermolen op stroom waarmee wij dag en nacht konden draaien. Die overstap van de oude molen naar de hamermolen ging wel geleidelijk. Zo’n elektrische hamermolen kost geld. Als er wind stond, gebruikten we daarom de oude molen. Ik kan me herinneren dat mijn opa met een transportfiets zakken graan vanuit de maalderij naar de molen bracht. Hij was toen al 83, eigenwijs en sterk.”

In 1970 nam Frenk van Roij na een brand in de maalderij het bedrijf van zijn vader over. “Het hart, de machinerieën, waren weg. Omdat de fabriek beschadigd was, konden we niet meer malen. Pa zei: ik schei ermee uit, maar ik wilde door. Ik heb gebruikte machines gekocht en nam klanten over van Van der Leest uit Lieshout.”

De Volksvriend raakte ondertussen steeds meer in verval. Toen er in de jaren zeventig een wiek van de molen schoot, stond hij definitief stil.

“Zolang we de molen gebruikten hielden we hem goed bij, maar toen we hem niet meer gebruikten dachten wij: wat moeten we ermee. Je steekt het geld dat je verdient niet in een monument. Wij konden ons best aardig redden, maar we waren geen multimiljonair.”

“In 1963 hebben we hem nog gerestaureerd. Later vroegen we subsidie aan om hem in stand te houden. Dat geld kwam er niet. Ik weet nog dat er met de toenmalige ambtenaar Van Goch afspraken zijn gemaakt. Niks is ervan terecht gekomen. Ik dacht: als jullie er niks voor over hebben, ik ook niet. Ik heb nog plannen gehad om in de molen te gaan wonen. Ik bezocht er zeker twintig om te weten hoe ik het aan moest pakken. De gemeente gaf echter geen vergunning.”

“Ik weet wel dat er in Gemert flink werd gepraat over de molen. Die praat raakte me. Ik heb van alles te horen gekregen, maar ik kon er niks mee. Het praat wel erg makkelijk als je er de kost niet mee hoeft te verdienen. Voor mij was het ook niet prettig om de molen te zien vervallen.”

“Een paar jaar geleden heb ik de molen voor een euro overgedragen aan de stichting. Dat is een gouden greep geweest. Ik kan me er nu ook bij neerleggen. Ik ben blij dat ik het met die partij heb geregeld. Zij hebben er echt werk van gemaakt.”

GH-2017-02-Frenk-van-Roij.pdf

GH- 2017 02 Mares Verheijen

‘Als hij je vinger heeft, heeft hij ook je hand

Wie: Mares Verheijen

Leeftijd: 70

Woonplaats: Milheeze

Wat doet hij: Gepensioneerd, voorheen vrachtwagenchauffeur

Functie bij de Molenstichting Gemert- Bakel: Molenaar van De Laurentia te Milheeze, samen met Gerry Verwegen

Zestien jaar geleden bouwde Mares Verheijen een huis naast De Laurentia. Het keukenraam werd zo gepositioneerd dat hij zittend aan de eettafel een prachtig zicht zou krijgen op zijn molen. De molen die hij niet alleen dagelijks ziet, maar die ook vaak in zijn gedachte is. “Ik ben er mee groot gebracht”, zegt hij. “Je kunt zonder, maar als ik thuis ben…” Hij maakt de zin niet af, maar even later zegt hij als een soort liefdesver-klaring: “En als het nou een lelijke molen was, maar dat is hij niet. Vijftig, zestig jaar geleden was hij kleurloos, helemaal zwart van de teer en de carboleum, tot mijn vader besloot om hem te schilderen.”

Verheijen stamt uit een oud molenaarsgeslacht. In 1821 verhuisde de familie vanuit Turnhout naar Helmond waar Jan Francis Verheijen als grutter aan de slag ging. In 1870 huurde hij de molen in Milheeze van een weduwe. Het was een simpele grondzeiler die in 1890 tot de grond toe afbrandde. Ludovicus, een zoon van Jan Francis, kocht toen met geleend geld een molen in Bleskensgraaf die hij in Milheeze weer opbouwde. Jarenlang ging het de familie voor de wind. Een molenaar was in die jaren van betekenis. “Je had de pastoor, de burgemeester en de onderwijzer, maar dan volgde de molenaar als vierde in dat rijtje. Het waren ondernemende mensen, ze speelden zich in de kijker. Mijn vader hield het niet alleen bij meel. Hij haalde eieren op, verkocht petroleum, zaaizaad en diergeneesmiddelen.”

“Ik leerde het vak van hem, spelenderwijs. Ik zou zijn opvolger worden. Als kind scherpte ik al de molenstenen en vanaf mijn dertiende jaar heb ik thuis gewerkt. Op mijn achttiende ging ik in militaire dienst, maar niet voor lang. Ik mocht uit dienst omdat mijn vader verschillende hartinfarcten kreeg en ik thuis de zaak draaiende moest houden.”

Zes jaar heeft Mares dat volgehouden, tot het moment dat hij zich gedwongen voelde om te stoppen. Niet alleen kon de molen als pre-industrieel werktuig niet opboksen tegen de mechanische maalderijen, ook de concurrentie werd moordend. “Pater Van den Elsen was een goeie voor de boeren, maar de middenstand heeft hij met zijn coöperaties kapot gemaakt. Ik werkte toentertijd zeven dagen in de week. Mijn vrouw zei: ik wil ook wel eens een weekendje weg. Op een gegeven moment dacht ik: ik schei er mee uit. Ik verkocht nog jaren konijnenkorrel en vogelzaad, maar zat tegelijkertijd op de vrachtauto. Ik kreeg het veel hendeger, veel hendeger.” Eind jaren zeventig werd de molen van de hand gedaan. Voor één gulden kreeg de gemeente de molen in bezit.

Het molenaarsbestaan van Mares Verheijen was daarmee trouwens niet ten einde. Hij kreeg het beheer over de molen en daar heeft hij geen spijt van. “Samen met Piet Meulendijks, die helaas is overleden, en met Gerry Verwegen liet en laat ik hem draaien, want een molen moet bewegen. Hoe meer hij draait hoe beter het is voor het mechanisme. Als hij stil staat is er minder ventilatie. Wordt een balk nat dan zet hij uit, en hij krimpt weer als hij droogt. Hout blijft altijd leven. Als hij nu stil komt te staan is hij over tien jaar naar de verdommenis.”

Mares Verheijen raakt niet uitgepraat over zijn molen. Hij zegt dat zijn molen een schoonheid is, maar wel eentje waarvan altijd dreiging uitgaat. “Het is een heel gevaarlijk, lomp werktuig. Als er bovenin iets ongewoons kraakt dan kun je hem niet stilzetten, want dan hoor je het kraken niet meer. Je moet er heen en dan moet je oppassen. Als hij een vinger pakt, pakt hij ook je hand. Kijken doe je met je ogen, niet met je handen. Een mulder moet alleen maar luisteren. Onoplettendheid, dat is het grote gevaar. Ben je buiten een ketting aan het verleggen en er komt een frót wind, dan heeft hij je te pakken.”

GH-2017-02-Mares-Verheijen.pdf

GH-2017 02 De Bijenkorf, een Zaanse Schans in Gemert

Molen De Bijenkorf, met een officiële windbrief uit 1695, is al in 1694 tegen schade verzekerd! Weliswaar in Zaandijk in Noord-Holland, weliswaar onder de schone naam De Veenboer weliswaar als witpapiermolen, met een schuur van zestig meter lang om alle werktuigen in te plaatsen die van vodden, papier maakten, maar verder toch de imposante molen die nu hét visitekaartje van de Gemertse wijk Den Elding is.

In 1907 werd De Veenboer verkocht aan slopers. Die sloegen de molen niet aan stukken, maar haalden ’m zorgvuldig uit elkaar. Adrianus Wilhelmus Coppens uit Boekel was de koper en liet al die losse onderdelen als korenmolen herbouwen door molenmaker Frans Vorsters uit Helmond. Dat gebeurde aan de Deel in Gemert.

Adrianus stamde uit het bekende middeleeuwse molenaarsgeslacht Coppens. Zijn opa, ooms en broer waren molenaar op de Willibrordusmolen in Bakel, zijn vader, Nicolaas Coppens, was molenaar in Helmond en later van de standaardmolen in Boekel, zijn twee broers Willem en Huub werden eveneens molenaar (in Boekel, Bakel, Geffen en Volkel, welke laatste molen door Huub in 1905 was gebouwd) en zijn neven Frans en Willem van den Boomen waren in Gemert al molenaar.

Adrianus trouwde met de dochter van de Boekelse burgemeester, Alouisa Bouwens. Hij ging in de leer als molenaarsknecht bij zijn vader in Boekel, in Bakel en Achel (B). Hij was na zijn huwelijk korte tijd molenaar in Wychen, om eind 1893 de eerste molenaar van Loosbroek te worden op een door hem geïmporteerde molen van Zaanse afkomst. Na tien jaar had hij het in Loosbroek gezien en verkocht eind 1906 de molen voor 4.100 gulden. Korte tijd later vroeg hij in een advertentie een windgraan- of poldermolen te koop. Uit het aanbod koos hij De Veenboer. Hij woonde even op ’t Veld in Uden en verhuisde vervolgens op 23 mei 1907 naar Gemert om de bouw van de molen te begeleiden. Het pioniersbloed was in hem gaan stromen, ook Gemert was voor hem al snel te klein en in 1909 verhuisde hij met zijn gezin naar Kimberley, Wisconsin (USA), waar hij in 1929 werd begraven.

Een bewogen geschiedenis

Adrianus Coppens heeft vermoedelijk niet geweten, dat hij ‘een held van een molen had gekocht,’ want De Veenboer kende in het Zaanse een bewogen geschiedenis. Ooit beroofde de vaste timmerman van de molen, immer oproepbaar maar al heel lang niet opgeroepen, zich door ophanging van het leven. De molen stond namelijk al lange tijd stil, sloop dreigde, de arme man zag de toekomst zo somber in dathij de hand aan zichzelf sloeg. Des te tragischer omdat een maand daarna bekend werd dat De Veenboer niet gesloopt zou worden, maar omgebouwd, tot pelmolen. Een pelmolen pelt gerst tot gort. Dat was in 1879. Vijftien jaar later brak brand uit in molen Het Guiswijf één van de molens in de lange rij waar ook De Veenboer deel van uitmaakte. Door de ijskoude noordoosterstorm vatte molen Het Fortuin geheel tegen de verwachting die zo’n naam wekt in, óók vlam. De Veenboer was aan de beurt! Gelukkig had men kans gezien vast water op de molen te spuiten, en de mulder liet de wieken met fladderende zeilen vonken malen. Zo stopte De Veenboer deze brand, spaarde daarmee ook molen De Schoolmeester en misschien wel meer huizen en molens. Ja, ja, er staat een held rond te wieken in Den Elding!

De eerste eigenaar, in 1694, was Barend Corneliszoon Veen. Vandaar de naam De Veenboer De familie Honig, een geslacht van papierfabrikanten, nam in 1709 de molen over. In 1879 werd Pieter Dekker de nieuwe eigenaar en vanaf dat moment produceerde men in de molen geen papier, maar werd er gerst en rijst gepeld. Toen de pellerij niet meer lucratief bleek, ging Dekker De Veenboer als graanmolen gebruiken, maar al snel was de capaciteit te klein. Dekker ging op zoek naar een grotere molen en verkocht die ouwe, trouwe Veenboer aan een sloper.

Molen Peeters

Kort nadat de molen in bedrijf was, verkocht Adrianus Coppens in 1908 De Bijenkorf aan de 27-jarige molenaar Andries Verstappen, zoon van Godefridus Verstappen, molenaar in Stiphout. Verstappen werd na tien jaar echter ziek, verkocht de molen en werd koster. Hij bleef dat tot zijn dood in 1929.

De nieuwe eigenaar van de molen was Frans de Vocht, zoon van molenaar Henricus de Vocht uit Helmond. De Vocht was al ruim dertig jaar molenaar in Helmond geweest toen hij zich op 19 november 1919 in Gemert vestigde. Hij kon in Gemert geen wortel schieten en een jaar later verkocht hij de molen aan Jan Johannes Peeters. Hij was een zoon van molenaar Antonius Peeters uit Sint-Michielsgestel, waar hij tot zijn huwelijk in 1917 met Lamberta van Kessel uit Boekel, als molenaar werkzaam was. In 1918 werd hij molenaar in Schijndel, vanwaar hij op 24 september 1920 naar Gemert vertrok. De Bijenkorf zag in tien jaar tijd vier nieuwe molenaars verschijnen, maar door Peeters ontstond bestendigheid. Hij bleef gedurende veertig jaar de mulder in de Deel, reden waarom in de volksmond De Bijenkorf ook vaak molen Peeters werd genoemd. Op zijn zeventigste stopte hij en twee jaar later, in 1962, overleed hij te Veghel.

In 1960 werd de achtkante stellingmolen gekocht door Piet Gerrits, weliswaar een molenaarszoon uit het Limburgse, maar in De Rips verzeild geraakt als deelgenoot van de bekende graanhandel aldaar. Na het huwelijk met zijn vrouw Id ging het echtpaar in de Deel wonen met De Bijenkorf ‘achter in d’n hof’. Piet had wel degelijk belangstelling voor de molen maar daarmee kon hij de kost niet verdienen. De tijden waren veranderd. De boeren lieten hun graan niet meer malen, maar verkochten het ongemalen. Het zoemen in De Bijenkorf viel stil… de molen kreeg vooralsnog de bestemming pakhuis.

Bouwhistorische inventarisatie

Molen De Bijenkorf – de als laatst in 1908 gestichte molen in een overbezette markt met aanbieders – floreerde niet. Het viel niet mee om een klantenkring op te bouwen in een dorp waar al vier molens stonden. Daarnaast was er concurrentie van de molens in alle drie de kerkdorpen en molen Door den Berg aan de Gemertseweg in Boekel. Bovendien won door de onophoudelijke inzet van Gerlacus van den Elsen de Boerenbond steeds meer terrein. Vanwege de geringe inkomsten werd er niet al te veel aandacht aan het onderhoud besteed. Iets wat we nu goedmaken door de diverse molenonderdelen nader te beschouwen.

We beginnen bij de kap. Die is dus oorspronkelijk van De Veenboer en werd bij de komst naar Gemert hergebruikt. Pas in 1975 is de kap door molenmaker Van Beek vervangen. Wel werd de overring hergebruikt, dus die komt nog echt en origineel uit de Zaanstreek.

In Zaandijk had de molen een enkele naald. Bij de wederopbouw in Gemert zijn er twee kleine, lichte naalden aan weerszijden gebruikt. De baard is een goede kopie van het molenlichaam dat ooit in Noord-Holland stond. De twee al vermelde bijenkorfjes vormen een verwijzing naar de familie Honig. Zij was destijds de eigenaresse van De Veenboer.

Er is een gietijzeren as uit de Zaanstreek meegekomen. Ook het aswiel is onmiskenbaar van Zaanse makelij. De eiken koning loopt door tot op de steenzoldervloer en is tamelijk nieuw. Op deze enorme, verticale balk is een Christusbeeld aangebracht. Dat zien we in het rooms-katholieke Brabant wel wat vaker dan in de Zaanstreek.

De volgende mededeling is voor de kenners: het luiwerk is in de bovenste bintlaag van de achtkant aangebracht en de molen bezit dan ook geen separate luizolder. De molen kan prat gaan op een zwaar spoorwiel met honderdennegen kammen. De Veenboer, eind negentiende eeuw omgebouwd van witpapiermolen naar pelmolen, had op dat moment zo’n spoorwiel nodig en dit zeer fraaie, solide wiel is in Gemert hergebruikt. De molen bezit één koppel 16’er en één koppel 17’er kunststenen. Het gaat om stenen met een diameter van respectievelijk 1,60 en 1,70 meter. Beide koppels bezitten een eiken steenkraan, welk duo – met enige aanpassingen – nog grotendeels uit 1908 dateert.

De steenzolder bevat nog de originele kinderbalken. Het is, omdat u wellicht graag juist op díe zolder gaat staan, evenwel goed te vermelden dat de vloerdelen in 1975 zijn vervangen. En als u dan toch met een gerust gevoel in en om de molen rond wilt wandelen: de eiken stelling is in 1975 aangebracht en er heeft al een keer groot onderhoud aan plaatsgevonden omstreeks 1950. Tot slot het wiekenkruis. Daarin zaten oorspronkelijk nog de potroeden die uit de Zaanstreek zijn meeverhuisd, maar die zijn jammer genoeg in 2004 vervangen door twee gelaste roeden van plaatstaal. De molen heeft een voor Noord-Brabantse begrippen vrij kleine vlucht. Als u uw rolmaat meeneemt, zult u kunnen constateren dat we tot 22,25 meter komen, dat houdt dus niet over.

Rector Harrie Pennings

Het verval van de molen in de Deel was een doorn in het oog van rector Harry Pennings, die in 1966 secretaris van de heemkundekring was geworden. Hij groeide op aan het Kruiseind in Gemert en alles wat daar in de buurt stond had zijn bijzondere aandacht. Het was hem gelukt om zowel de buurt als het bestuur van de heemkundekring te enthousiasmeren om het keske op de driesprong Kruiseind, Deel enPandelaar te restaureren. Amper was deze klus geklaard, of hij beijverde zich om de molen in de Deel gerestaureerd te krijgen. In Leo Bekkers, de toenmalige voorzitter van De Kommanderij en in het dagelijks leven architect, en in Willem Vos, oud-voorzitter en aannemer, vond hij twee pleitbezorgers aan zijn zijde.

De ene brief na de andere ging naar het gemeentebestuur met het verzoek de molen in de Deel aan te kopen en te restaureren. In 1970 willigde de gemeenteraad het verzoek in en kocht de gemeente voor één gulden de molen, onder de belofte dat de gemeente de molen zou laten restaureren.

Kort na de aankoop liet rector Harrie Pennings het gemeentebestuur weten dat de kring blij was met de aankoop, maar dat zij het ook nodig achtte dat er een bouwkundige inspectie plaats zou vinden, om verder verval te voorkomen. Hij stelde voor dat Leo Bekkers en Willem Vos de inspectie zouden doen en om het gemeentebestuur hiertoe te verleiden voegde hij daaraan toe, dat genoemde heren hiervoor geen rekening zouden indienen. Leo en Willem maakten een rapport op en aan de hand daarvan werden de hoogst noodzakelijke reparaties en veiligheidsmaatregelen uitgevoerd.

Iedereen keek verlangend uit naar de beoogde restauratie, maar het duurde maar en duurde maar… Om meer draagvlak voor de restauratie te krijgen schreef Pennings een uitgebreid artikel over de molen in Gemerts Heem. Achterde schermen bepleit het bestuur restauratie bij de gemeente. Tevens nam het bestuur van de heemkundekring initiatieven om bij verschillende instanties subsidies los te peuteren. De gemeente en de provincie hadden al een subsidie toegezegd, maar dat was ontoereikend voor een grondige restauratie. Harrie Pennings bleef zich inzetten en het lukte om bij enkele fondsen een bescheiden bedrag binnen te halen. De doorslag kwam in 1974 toen de regering de DACW-subsidie instelde met als doel: werkgelegenheid verschaffen door monumenten te restaureren. Molenmaker Hans van Beek kreeg de opdracht alles vakkundig te restaureren. Gedurende de restauratie ging er bijna geen dag voorbij of Harrie ging op de fiets naar de Deel om de vorderingen te bekijken. Hij had de molen als een troetelkind in zijn armen gesloten en met het uiteindelijke resultaat was hij bijzonder ingenomen.

Op 5 september 1975 werd de molen onder grote belangstelling in gebruik gesteld. Omdat mulder Peeters in 1920 al de twee bijenkorfjes op de molenbaard had ontdekt en zelf de molen ook altijd De Bijenkorf had genoemd, werd dat na de restauratie de officiële naam. Rector Pennings was als een kind zo blij en deed in Gemerts Heem uitvoerig verslag van de officiële ingebruikstelling onder de titel: ‘Gemert een monument rijker’.

Vanaf 1975 tot zijn overlijden in 1988 was Piet Gerrits molenaar van de weer draaiende molen. Op de zaterdagen had hij heel wat aanloop van klanten die zelf hun brood bakten en bij Piet hun meel kochten. Hij had de gewoonte om tijdens de verkoop een mop te vertellen, die hij met veel gevoel voor declamatie wist te brengen. Na zijn overlijden namen zijn zoons Bart en Paul het beheer van de molen over. In het bijzonder noemen we hier zoon Bart Gerrits, de veel te jong gestorven enthousiaste molenaar die er alles aan deed om De Bijenkorf draaiende te houden.

Molenbeschouwingen tot slot

Het in volle bedrijf zijn, het denderend en stampend geluid van de molenstenen en al die andere draaiende onderdelen, het trillen en schudden van het gebouw, het vrolijk zoeven van de wieken, een flintertje stuivend meel (niet te verwarren met stuifmeel), dat alles is dankzij het behoud van de molen geen wazig beeld – hoewel, dat stuivend meel… – uit het verleden, nee, het is de realiteit van elke zaterdag. Mits het niet windstil is, maar u, als kenner, begreep dat op voorhand. De vrijwillige molenaars zijn op de diverse verdiepingen aan het werk, ontvangen bezoekers en geven uitleg over dat wonderbaarlijke mechaniek. Beneden is er aanloop voor de molenwinkel, waarbij ik u in het bijzonder het pannenkoekenbakmeel kan aanbevelen. Al het meel trouwens. Maar ook de bijproducten, ik heb het inderdaad over honing, en de laatste tijd ook de recent geïntroduceerde molenwijn, zijn van uitstekende kwaliteit. En af en toe wordt er heerlijk brood gebakken. Ach, alleen die bedwelmende, honger makende lucht al. Het is tactisch zeker niet onbenullig te noemen, wanneer u juist tegen koffietijd de molen binnenstapt. Dan kunt u onder het genot van een kop dampende koffie of thee al die geneugten, enigszins onderuitgezakt op uw stoel aan de grote tafel, via de diverse zintuigen binnen laten komen en ervan genieten. Uw dwalend oog valt dan bijvoorbeeld op een ingelijste voorpagina van het weekblad ‘Le Patriote Illustré’, een Belgisch tijdschrift dat blijkbaar meteen na de bevrijding van België in1944 weer van de vrije pers rolde en in november van dat jaar onze eigen Eldingse Bijenkorf afbeeldde, met op de voorgrond een zittende militair die blijkbaar spannende oorlogsverhalen aan de plaatselijke jeugd vertelt. Het meisje dat aandachtig luistert, is ruim een halve eeuw later, in 1998, nog een keer De Bijenkorf komen bezoeken.

U ziet, wij hebben in Gemert-Bakel de molens in ons hart gesloten. In tegenstelling tot die beroemde man van La Mancha, don Quichot, vechten wij niet tegen, maar vóór onze windmolens…

GH-2017-02-De-Bijenkorf-een-Zaanse-Schans-in-Gemert.pdf

GH-2017 02 Id van Osch-Stevens

‘De burgemeester liet de molen nog liever afbranden’

Wie: Id van Osch-Stevens

Leeftijd: 80

Woonplaats: Gemert

Wat doet zi:j Gepensioneerd, weduwe van mulder Piet Gerrits

Id van Osch kun je met recht een muldersvrouw noemen. Haar eerste man was familie van de huidige voerspecialist Fransen Gerrits uit De Rips, haar zoon Bart beheerde jarenlang de molen aan de Deel in Gemert en haar huidige echtgenoot Fred van Osch is een van de oprichters van de Molenstichting Gemert-Bakel. Zij woont al sinds de jaren zestig in de Deel pal voor de molen die er nu in volle glorie bij staat, maar die zij nog heeft gezien in kommervolle staat zonder wieken.

“Ik ben in 1960 met Piet getrouwd. We woonden allebei in De Rips. Wij hadden thuis een bakkerij en kruidenierswinkel en Piet was een zoon van Antoon Gerrits van de maalderij. Hij wilde absoluut niet in De Rips wonen. Daarom kwamen we in Gemert terecht. We kochten een verlopen molenaarsbedrijf met molen en molenaarshuis. Veel was het niet. Vanwege het vocht moesten we de muren ieder jaar behangen, de slakken kropen door het hele huis en in de winter vroren de dekens vast aan het bed. We besloten het enkele jaren te proberen en dan een nieuw huis te bouwen.

Het ging Piet niet om de molen, maar om het molenaarsbedrijf. Hij wilde de boer op om meel te verkopen. Op een zeker moment kon hij het niet meer alleen af, maar het bedrijf was niet groot genoeg om er een knecht bij te nemen. Toen is hij als personeelslid op de maalderij in De Rips begonnen.

Piet wilde al heel snel nadat we in Gemert kwamen wonen, de molen gerestaureerd krijgen. Hij wilde er iets van maken. Van het idee alleen al kreeg hij een kick. Zelf had hij nog nooit op een molen gewerkt, maar hij kwam wel uit een muldersnest. Vroeger maalde de vader van Piet op een molen in Swolgen. Toen die molen in de oorlog verloren ging, heeft hij in de jaren vijftig het bedrijf in De Rips gekocht. Door mijn huwelijk met Piet heb ik er zelf ook iets van meegekregen. Voor sommige mensen heet ik nog steeds Id van de mulder, zoals onze zoon Bart, Bart van de mulder werd genoemd. In de loop van de jaren hebben we een deel van de grond rond ons huis verkocht. Later wilde de gemeente grond kopen. Wij zeiden: koop er de molen bij, maar dat wilden ze niet. Burgemeester De Wit zei dat hij hem liever liet afbranden dan er geld in te steken.”

Uiteindelijk na veel heen en weer gepraat besloot de gemeente de molen toch over te nemen. In 1975 werd de restauratie ingezet. Dat die met horten en stoten verliep weten we uit aantekeningen die Piet Gerrits – hij overleed in 1988 op 52-jarige leeftijd – heeft nagelaten. Op enkele A4’tjes doet hij verslag van zijn werk op de molen. In veel gevallen gaat het om echt molenaarswerk. Zo schrijft hij op 19 mei 1975: ‘Molen stuk!! Kammen in bovenwiel rot’.

Op 29 maart 1978 tekent hij aan: ‘De steen strijkt niet meer goed; linker maalstoel opgezet. Past zeer slecht. De hele middag gewerkt en nog niet goed!!”

Op 12 mei 1984 is Piet in zijn element getuige de aantekening: ‘Prachtige molendag. Strakke noorderwind. Veel bezoek.’

Vooral in de eerste jaren van zijn ‘dagboek’ klinkt er frustratie door over het tempo van de restauratie en zijn relatie met de gemeente. Dat Piet Gerrits, op dat moment beheerder van de molen en niet de eigenaar, zich niet veel aantrekt van de bevelen vanuit het gemeentehuis blijkt uit zijn aantekening op 25 augustus 1977: ‘Directeur vd Ven (directeur gemeentewerken, red.) stuurt timmerman vd Heijden om te zeggen dat ik de molen stil moet zetten. Gevaar voor op hol slaan!! Ben rustig verder gegaan’.

Venijniger is hij op 6 februari 1979: ‘Onderhoud gehad met de burgemeester. Zeer onplezierig gesprek geweest. Geen toezeggingen, geen erkenning van nalatigheid. Wel toegegeven dat het hem niets interesseert. Een zéér onsympathieke man’.

Id van Osch – ik heet eigenlijk Ida, maar dat vond ik te deftig daarom heb ik de a eraf gehaald – wil er niet al te veel woorden meer aan vuil maken. Wel zegt zij: “We hebben de molen voor één gulden verkocht aan de gemeente. Die gulden moeten we nog steeds krijgen”.

GH-2017-02-Id-van-Osch-Stevens.pdf

GH-2017 02 Inleiding uitgave molens

Een verloren gewaand rijksmonument in de gemeente Gemert-Bakel zal in april 2017 weer in volle glorie staan te pronken: molen De Volksvriend aan de Oudestraat in Gemert. Als Molenstichting Gemert-Bakel zijn wij zeer vereerd om hiervan verslag te mogen doen. Dit boekje, dat eveneens is verschenen als themanummer van Gemerts Heem, beschrijft naast molen De Volksvriend ook de drie andere molens, evenals de vele verdwenen molens, in de gemeente Gemert-Bakel. In een samenwerkingsverband van Heemkundekring De Kommanderij Gemert, Heemkundekring Bakel en Milheeze, en de Molenstichting is dit boekje tot stand gekomen.

Met maar liefst vier molens mag Gemert-Bakel een echte molengemeente heten. Allemaal malen en draaien ze nog. Ze zijn zodanig goed gerestaureerd dat je in de molen kunt zien hoe vernuftig het mechanisme werkt als het in bedrijf is. Algemeen wordt de molen gezien als eerste uitvinding van de industriële revolutie. Uniek in onze gemeente is dat het geheel verschillende typen molens zijn: standerdmolen Willibrordus in Bakel, de zeventiende-eeuwse achtkantige rietgedekte stellingmolen De Bijenkorf, de achttiende-eeuwse achtkantige rietgedekte bergmolen Laurentia in Milheeze, en de negentiendeeeuwse stenen beltmolen De Volksvriend. Deze vier molens hebben allemaal hun eigen bewogen geschiedenis zoals u verderop kunt lezen.

Omdat met name plattelandsgemeenten hun identiteit ontlenen aan landschappen en monumenten, is het zeer gewenst dat de gemeente Gemert-Bakel haar molens in stand houdt, zo valt te lezen in diverse rapporten. Om voor een gewaarborgde instandhouding te zorgen is de Molenstichting Gemert-Bakel in het jaar 2008opgericht. De oprichting was een initiatief van de gemeenteraad.

De stichting bestaat uit een bestuur, molenaars en technici. Onderhoud en restauraties worden gefinancierd door het verwerven van subsidies, sponsoring en giften. Wanneer vakkundige restauraties noodzakelijk zijn, maken wij gebruik van gespecialiseerde bedrijven. Daarnaast worden vaak vrijwillige vaklieden ingezet om de onderhoudskosten te drukken. De stichting draagt eveneens zorg voor de opleiding van vrijwilligers tot vakbekwame molenaars. Zij volgen de twee jaar durende cursus van het gilde van vrijwillig molenaars. Alleen gediplomeerde molenaars mogen de molen bedienen. Zij malen wekelijks voor diervoeders. Soms ook voor menselijke consumptie, maar dan uiteraard wel met andere molenstenen.

Het directe gevolg van de oprichting van de stichting is terug te zien in de uitstekende staat van onderhoud van de vier voornoemde molens. In eendrachtige samenwerking met de toenmalige en huidige molenaars en technici is gigantisch veel werk verricht. Sommige resultaten zijn direct zichtbaar, zoals de restauratie van de standaard van de molen Willibrordus te Bakel. Hiermee hebben we zeker het omvallen van deze molen weten te voorkomen. Meteen daarna volgde een zeer kostbare restauratie van de geklonken ijzeren potroeden en van de vloer van het onderkot van deze molen. Bovendien is een toilet aangebracht.

De stichting heeft ook molen Laurentia te Milheeze grondig aangepakt. Een gedeelte van de molenbelt is weggegraven en het lelijke externe toiletgebouw afgebroken. Het toilet kreeg een plaatsje in het binnenste van de molenbelt. De restaurateurs hebben veel verrotte steunbalken die de vloeren van deze molen ondersteunen volledig gerestaureerd. Vaardige rietdekkers vervingen de oude rietbedekking door een totaal nieuwe, maar eerst kreeg de molen een intensieve behandeling tegen hout borende insecten.

Molen De Bijenkorf te Gemert ontsnapte eveneens niet aan onze aandacht. Ook bij deze molen hebben we de rietbedekking vernieuwd en de hout borende insecten intensief bestreden. Bovendien is op de begane grond een nieuwe vloergelegd. Vanuit de eigen gelederen werden met behoud van de oude oorspronkelijke vormgeving en technieken, de steenkisten door een vakbekwame meubelmaker hersteld. In De Bijenkorf bevindt zich een kleine winkel. Wij hopen hiermee meer publiek naar de molen te trekken. De restauratie van molen De Volksvriend te Gemert is een verhaal apart en zoals al vermeld, de directe aanleiding tot de uitgave van dit boekje.

Naast het zichtbare werk is ook veel onzichtbaar werk uitgevoerd: alle molens zijn bouwhistorisch onderzocht. Om deze monumenten in authentieke staat te behouden worden reparaties en restauraties uitgevoerd op basis van deze onderzoeken. De monumentenwacht van de provincie Noord-Brabant voert jaarlijks onafhankelijke inspecties uit. Bij nagenoeg alle werkzaamheden overlegt onze molenstichting vooraf nadrukkelijk met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Het bestuur van Molenstichting Gemert-Bakel is voortdurend in de weer om de interne kwaliteit en professionaliteit te verbeteren. Wij kunnen inmiddels over een aantal vakbekwame molenaars en technici beschikken. De stichting heeft al de ANBI-status en pogingen worden in het werk gesteld om ook het CBF-keurmerk te verkrijgen. Ons streven is om blijvend aan de kwaliteitseisen die gelden voor professionele organisaties voor monumentenbeheer te voldoen.

Deze activiteiten zijn mede tot stand gekomen door een aantal mensen van wie wij helaas afscheid hebben moeten nemen. Het huidige bestuur wil op deze plaats deze mensen vernoemen als dank voor de door hen geleverde bijdrage. Bart Gerrits, molenaar, overleden in 2010. Bart was een van de drijvende krachten achter molenDe Bijenkorf. Jan Ponjé, voorzitter van de molenstichting, overleden in 2015. Wat zou Jan trots geweest zijn op de uiteindelijke voltooiing van de restauratie. Piet Meulendijks, molenaar overleden in 2016. Piet was de nestor van de molenaars en de vraagbaak voor de jonge en nieuwe molenaars.

Graag willen wij dit voorwoord afsluiten met iedereen te bedanken die op enigerlei wijze een bijdrage heeft geleverd aan de totstandkoming van deze restauratie. Ook willen wij de wens uitspreken dat deze vier monumentale molens tot in lengte van jaren deel uit mogen blijven maken van het gemeentelijk erfgoed. Vooral molen De Volksvriend gunnen wij een vrij uitzicht en een stralend middelpunt op zijn oorspronkelijke plaats aan de zuidkant van Gemert. Zijn restauratie is uniek in molenland, hij zal geheel gerestaureerd zijn naar de toestand zoals die was in ca. 1970. Als dat met zijn omgeving ook nog in meer of mindere mate lukt, dan is voor velen een lang gekoesterde wens vervuld. Het zal een grote verrijking zijn voor onze toeristische molengemeente.

Dit boekje geeft een blik op de geschiedenis van onze molens. Ook laat het de bouwgeschiedenis zien van de toegepaste technieken in het verleden, tot uitvoering gebracht door een geweldig team van kundige, ervaren en gepassioneerde molenbouwers. Tot slot willen wij iedereen die aan dit boekje een bijdrage heeft geleverd hartelijk danken. Namens Molenstichting Gemert-Bakel, Egi Roijakkers, voorzitter

GH-2017-02-Inleiding.pdf

GH-2017 02 Jurgen van Stphout

‘Het was vroeger een hard vak’

Wie: Jurgen van Stiphout

Leeftijd: 54

Woonplaats: Helmond

Wat doet hij: Auditor voor onder meer kinderopvang.

Functie bij de Molenstichting Gemert- Bakel: Molenaar van De Bijenkorf in Gemert samen met Twan van Bommel en Ton van Duijnhoven; bestuurslid van de Molenstichting

Een molenaar zoek je niet midden in een stad, maar Jurgen van Stiphout – molenaar van De Bijenkorf in Gemert – vind je er desalniettemin. “Ik ben geboren en getogen in Helmond”, roept hij vanuit de keuken waar hij koffie zet voor zijn gast. Hij woont in een van de prachtigste wijken van de stad in een jaren-dertig-huis waar hij is geboren en opgegroeid en later opnieuw is komen wonen. Vanuit die startpositie ligt het niet voor de hand dat hij 54 jaar later wekelijks het raderwerk van een molen in beweging zet. Het is dan ook een tocht geweest met omwegen. “Mijn broer heeft een biologisch landbouwbedrijf in Lelystad. Ik was er vroeger ieder weekend en iedere vakantie te vinden. Ik vond het leuk werk. Toen ik later een kantoorbaan kreeg bij het Arbeidsbureau merkte ik dat ik de fysieke arbeid miste. Ik ging me bedenken wat ik wilde met mijn carrière. Zou ik een leven lang achter een bureau blijven zitten?”

Ook anderszins werd Jurgen van Stiphout gedreven naar het molenaarsvak. “Mijn andere broer is molenaar in Overasselt op een molen aan de Maas en mijn vrouw komt uit Oploo, een dorp met een watermolen en een korenmolen. In Oploo raakte ik aan de praat met molenaar Jan van Riet en van het een kwam het ander. Jan heeft mij opgeleid en dan komt er een moment dat je verder moet of zoals Jan het zegt: ‘Ik leer ze vliegen en dan komt er een moment dat ze moeten uitvliegen’. In 2004 hoorde ik dat Bart Gerrits iemand zocht voor zijn molen en zodoende ben ik in Gemert terecht gekomen.”

“Ik denk dat er twee soorten vrijwillige molenaars zijn. Mensen met een technische achtergrond die erg geïnteresseerd zijn in de techniek van een molen en mensen die het ambacht van molenaar in stand willen houden. Het vak houdt niet alleen in dat je aan onderhoud doet, ook de kwaliteit van het meel is van groot belang. Die kwaliteit heeft te maken met de kwaliteit van het graan, maar zeker ook met vakmanschap. Een molenaar kan dat proces sturen door een molensteen meer of minder te lichten. Omdat de wind nooit constant is, is het lastig telkens de juiste stand te vinden. Je moet er gevoel voor hebben. Ook de groeven van de steen zijn belangrijk. Die moeten een bepaalde helling hebben en als ze slijten moeten ze opnieuw wor den gebild. Dat hoort ook bij het vakmanschap. Uiteindelijk is het de bloemigheid van het meel dat de kwaliteit van het brood bepaalt.”

“Het idee dat je erfgoed in stand houdt – dat je er kunt werken in de sfeer van vroeger – spreekt me erg aan. Er zijn nu nog ongeveer twaalfhonderd molens in Nederland. Vroeger waren het er tienduizenden. De Bijenkorf komt uit de Zaanstreek, vroeger een gebied vol molens. Tegenwoordig hebben we een romantisch beeld van het werk van een molenaar, maar het was vroeger een hard vak. Je moest veel sjouwen en je stond onder grote druk. Als het graan van het land werd gehaald, moest het binnen een bepaalde tijd gemalen worden. En dan had je ook nog last van diegene die het recht van wind in zijn bezit had. Wind is een energiebron en daar moest je net als nu voor het Groningse gas, voor betalen.”

GH-2017-02-Jurgen-van-Stphout.pdf

Gh-2017 02 Lambert van der Weijst

De techniek van een molen is simpel maar mooi’

Wie: Lambert van der Weijst

Leeftijd: 55

Woonplaats: Bakel

Wat doet hij: Werkt op een asfaltmolen

Functie bij de Molenstichting Gemert- Bakel: Molenaar van de Sint Willibrordus te Bakel, samen met John van Zutphen

Jarenlang keek Lambert van der Weijst vanuit zijn achtertuin op de Willibrordusmolen. Het is slechts enkele tientallen meters vanuit zijn tuin naar de molen, maar hij was er nog nooit binnen geweest. “Ik weet niet waarom het er nooit van gekomen is. Misschien stond hij te dichtbij, was het te gewoon, te alledaags”, zegt hij. Tegenwoordig is alles anders. Als we ’s avonds naar dedoor schijnwerpers uitgelichte molen wandelen blijkt er zowaar een paadje te lopen van zijn tuin naar de molen, ontstaan door vele voetstappen van Lambert van der Weijst.

Een paar jaar geleden bij de viering van het 1300-jarige bestaan van Bakel, liep hij voor het eerst de molen binnen en kreeg hij te horen dat er geen Bakelse molenaar was om hem draaiende te houden. Keldonkse molenaars hielden hem aan de praat, maar zij zouden op den duur vertrekken naar Keldonk waar molen De Hoop wordt gerestaureerd.

“Ik ben altijd geïnteresseerd geweest in techniek. Misschien is het dat geweest wat mij uiteindelijk over de streep trok. In een molen is de techniek heel simpel, maar ook heel mooi. Molenaar word je trouwens niet zomaar. Ik zal je eens wat boeken laten zien.” Even later liggen er twee dikke, beduimelde boeken op tafel met de titels ‘Basiscursus voor de opleiding tot vrijwillige molenaar’. Honderden pagina’s tekst en tekeningen met talloze details over molens en wetenswaardigheden over weer en wind. In veel gevallen robuuste stof die Lambert van der Weijst de zijne moest maken wilde hij ooit molenaar worden. De theoretische kant van het molenaarsvak doet veel molenliefhebbers die graag molenaar willen worden de das om. Ook voor Lambert van der Weijst was dit de taaie kant van de 2,5 jaar durende studie die hij nu achter de rug heeft. “Ik heb veel uren slapend boven de boeken gezeten, omdat ik er mijn aandacht niet bij kon houden”, zegt hij. De zeshonderd uur praktijkles op een molen in Liessel en De Willibrordus vormden voor hem daarentegen geen enkel probleem. Voor het proefexamen dat hem indecember 2016 door vier molenaars werd afgenomen, is hij geslaagd. “Het viel me vies tegen. Ik was gruwelijk zenuwachtig. Niet dat ik door de molenaars op het verkeerde been werd gezet. Ik ging gewoon aan mezelf twijfelen. Ik had ook nog de pech dat er geen wind stond. Alle tijd dat je in opdracht bezig bent met de molen, stellen ze je geen vragen. Ik werd gebombardeerd met vragen omdat de molen niet kon draaien. Ik vind wind en weer bijvoorbeeld heel saaie materie. Je zit meteen op het niveau van een weerman als Piet Paulusma. Je dient bijvoorbeeld van alles te weten over wolken. Bij cirruswolken weet je dat er in negen van de tien gevallen een warmtefront aankomt met draaiende winden. Daar gaan ze dan tijdens zo’n examen diep op in. Vroeger stonden molenaars van ’s ochtends tot ’s avonds op de molen. Vrijwillige molenaars krijgen die ervaring nooit. Je leert het weer nooit zo kennen als een oude molenaar.”

Na het behaalde examen heeft Lambert thuis een feestje gevierd. Officieel mag hij zich echter nog geen molenaar noemen. Eerst moet hij nog op voor het landelijk examen. Slaagt hij daarvoor dan kan hij zelfstandig als molenaar aan de slag op De Willibrordus.

Gh-2017-02-Lambert-van-der-Weijst.pdf

GH-2017 02 Laurentia, een poldermolen op de Hoberg

Stichting molen Milheeze

De in het Brabantse verscheidene molens stichtende familie De Kinderen verwerft het perceel heide en zandbergen op Hoberg (P228) van kasteelheer Wesselman van Helmond en bouwt daar een stenen windmolen van het type grondzeiler. De bouwlocatie is een ideale molenplek met veel windvang, gelegen aan de droge kant van de Peelrandbreuk met aan de west- en zuidwestkant een zich uitstrekkende open heidegebied. We citeren uit het gemeenteverslag van Bakel en Milheeze over 1859 uit het hoofdstuk ‘Ambacht en Fabrieknijverheid’:“Ook is er in het gehucht Milheeze inden loop van het jaar eenen nieuwen steenen koornmolen gebouwd, hetwelk zeer tot gerief der in die omstreken wonende ingezetenen strekt, en waarvan de meesten dan ook profiteren.”

Als eigenares staat in 1859 bij het kadaster te boek weduwe Maria de Kinderen-Willems, terwijl haar zoon Gerardus het vruchtgebruik heeft. Zij had aanvankelijk samen met haar man een boerderij in Casteren. Van haar kinderen trouwde Lambertus met Maria de Laure, dochter van de molenaar in Zeelst. Lambertus de Kinderen nam de molen van zijn schoonvader over en kan gezien worden als de leermeester van zijn vier broers die na hem ook molenaar worden. Gerardus was boer en het laatste kind dat het huis uitging. In 1854 ging hij als molenaarsknecht bij zijn broer Lambertus werken. Van 1860 tot 1863 was er ook nog de jongere broer Pieterde Kinderen als molenaar werkzaam. Pieter vertrekt in 1863 naar Vorstenbosch waar hij de molen overneemt van broer Jan die op zijn beurt naar Gemert vertrekt om molen De Ruyter te bouwen. Gerardus blijft tot juli 1869 met zijn moeder woonachtig in Milheeze, om dan molenaar te worden op de Heimolen in Deurne. Zijn broer Lambertus, intussen weduwnaar geworden, neemt de molen op Hoberg in 1869 over en trekt bij zijn moeder in. Volgens het kadaster wordt broer Johannes Franciscus de Kinderen (molenaar te Lierop) moleneigenaar, al is zijn moeder in 1870 daarvan nog de verhuurster aan Jan Francis Verheijen. Zij vertrekt december 1870 naar Lierop. Lambertus de Kinderen vertrekt het laatst, namelijk in juli 1871. Hij verhuist naar zijn broer Gerardus in Deurne.

Vanaf 1870 tot heden is de familie Verheijen nauw betrokken gebleven bij de molen op Hoberg. Reden genoeg om nader kennis te maken met deze molenaarsfamilie. Ook omdat het een illustratief voorbeeld is van de opkomst van ‘nieuwe’ molenaars in de negentiende eeuw. Door het afschaffen van de molendwang in de Franse Tijd verdwijnt het alleenrecht van de oorspronkelijke molenaars en molenbezitters. Wanneer vervolgens veel woeste gronden in cultuur worden gebracht en het daarnaast lukt om de graanopbrengst per hectare te vergroten, ontstaat er niet alleen meer vraag naar maalcapaciteit, het biedt ondernemende burgers ook de kans om molenaar te worden.

Een relatie van bijna honderdvijftig jaar

Jan Francis Verheijen is geboren in Turnhout in 1806. Zijn ouders, Joannes Baptist Verheijen uit Turnhout en Maria Catharina Somers uit Harlingen, verhuisden tussen 1821 en 1827 naar Helmond. Jan Francis was wever van beroep, evenals zijn vader en schoonvader. In 1827 trouwde Jan Francis met de uit Gemert geboortige, maar in Helmond wonende Clasina van de Laar. Onder de getuigen treffen we Jan Willem Sutorius, fabrikant en grondlegger van de Vlisco. Mogelijk werkte Jan Francis bij Sutorius. Volgens het bevolkingsregister woonde het echtpaar in 1849 in de Veestraat in Helmond. Als beroep wordt eerst arbeider, daarna grutter vermeld. Grutter komt van het woord grutten, dat zijn granen die gebroken of gepeld zijn, zoals haver, boekweit en gort. Een grutter verkocht geen dagverse waar, maar droge waar. Jan en Clasina kregen zeven kinderen. Het oudste kind, Jan Baptist, geboren in 1829 te Helmond, was grutter, koopman, voerman en koetsier. Antonius, het tweede kind (geboren 1831), was schilder en diende als zouaaf in het pauselijke leger. Christiaan, het vierde kind (geboren 1836), was in 1860, evenals zijn vader, kalandermolenaar in Helmond. Een kalandermolen is een door een paard aangedreven soort mangel, grote zware rollen, die gebruikt werd voor het gladstrijken en glanzend maken van textiel. Bij Francis van den Boomen, van 1853 tot 1859 molenaar in Helmond, leerde Christiaan het molenaarsvak op een windmolen. Christiaan was intussen getrouwd toen hij in 1862 naar Vlierden ging, waar hij een molen huurde. In 1868 verhuisde het gezin naar Boekel waar hij op een grondzeiler aan het Gewandhuis, ging malen. Na het overlijden van zijn vrouw in 1883 hertrouwde hij nog twee keer. We komen hem tegen als molenaar en dienstknecht in Uden, Gestel, Woensel en Someren. Zijn zoon Antonius werd ook molenaar en bouwde in 1899/1900 de molenin Handel. In 1902 verkocht hij de molen aan molenaar Willem van de Ven, die vanaf 1905 ook bakker was. Ludovicus Verheijen, het jongste kind geboren in 1845 te Helmond, komt uiteindelijk in Milheeze terecht als molenaar. Zijn vader Jan Francis huurt in 1870 de molen in Milheeze van Maria Willems, weduwe van Jan de Kinderen, voor een periode van zes jaar voor fl. 375,- per jaar. De molen wordt omschreven als ‘een steenen wind-graan en oliemolen’, een grondzeiler. Verder staat omschreven, dat de eigenares zal zorgen dat de stenen te allen tijde in bemaalbare staat zijn; de huurder zal boven de huurprijs jaarlijks voor elke keer dat de oliestenen worden gebruikt een bedrag van twaalf gulden betalen. Na het overlijden van zijn vader in 1875 werd Ludovicus Verheijen de molenaar en hij kocht bij het aflopen van het huurcontract een jaar later van Jan Francis de Kinderen: molen met erf, bouwland en heide, groot 3,6 hectare. De aankoopprijs bedroeg drieduizend gulden. Hij trouwde in 1880 met Elisabeth van de Weijer, geboren in 1852 te Milheeze. Zij kregen tien kinderen.

Molenbrand

Een van de grootste gevaren bij het runnen van een molen was de kans op brand. Ook de molen van Milheeze werd door brand getroffen. In de Zuid-Willemsvaart van donderdag 19 december 1891 staat het volgende bericht te lezen: “Milheeze. Woensdag nacht circa half twaalf is de steenen wind graan- en oliemolen toebehoorende aan den molenaar L. V, alhier in de asch gelegd. De molenaar, die in zijne woning dicht bij den molen ter ruste lag, moest gewekt worden. De molen, die goed beklant en naar de eischen des tijds ingericht was, was verzekerd in de Onderl. Brandw. Maatscb. voor molenaars te Utrecht.” Ludovicus kocht in Bleskensgraaf in Zuid-Holland een oude poldermolen die hij herbouwde tot korenmolen. Hij kon niet wachten op de uitkering van de verzekering en sloot een lening af van fl. 3000,- voor de wederopbouw. De nieuwe molen werd een achtkante bergkorenmolen met bovenkruier. Dit is een windmolen waarbij alleen de kap en het wiekenkruis in het horizontale vlak kan draaien, meestal te herkennen aan de staart achteraan de kap. Hij heeft een stenen onderbouw. Romp en kap zijn met asfaltpapier gedekt. Om in Holland polders leeg te malen werden in de zeventiende en achttiende eeuw veel houten molens gebouwd. Ze waren niet zo zwaar als stenen molens en dus beter geschikt voor de drassige poldergrond. Veel poldermolens werden in de negentiende eeuw vervangen door stoomgemalen en de afbraakmolens werden vaak opgekocht en elders geplaatst zoals in Milheeze.

De opschriften in het interieur verraden de afkomst uit Bleskensgraaf in de Alblasserwaard. Op de ruggen van de bovenas leest men: A. Korevaar Heemraad, W. v. Harten Heemraad, C. Baan Heemraad, J. van Aken Polderschouw. Bij de pen van de as staat op de vlakken tussen de ruggen: H. v. d. Laan Fabrijk, W. Verspuy Waardsman, A. Lock Heemraad, P. Tukker Waardsman. De firma Penn en Bauduin te Dordrecht heeft op 10 oktober 1856 voor de molen van de polder Zuidzijde te Bleskensgraaf aan H. van der Laan een as met scheprad geleverd, zodat de mogelijkheid niet is uitgesloten dat de as van deze molen in Milheeze dezelfde is als die in bovengenoemde poldermolen. Deze molen kreeg drie koppels maalstenen en er was een installatie voor het persen van olie uit lijn- en koolzaad.

Opbouw van de molen

Een kort overzicht van de opbouw van de molen maakt een aantal zaken duidelijk: De eerste verdieping noemt men de maal- of meelzolder. Hier wordt het gemalen graan via een houten pijp opgevangen. Via een meelbak, ook maalbak genoemd, kan dan het meel in zakken gedaan worden. Op de tweede verdieping, de steenzolder, lagen drie koppels maalstenen, (nu nog één). Elk koppel bestaat uit een ligger en een loper. Voor het malen van tarwe en boekweit werd een speciale steen gebruikt, een blauwe natuursteen. De overige stenen waren kunststenen. De volgende trap gaat naar de luizolder waar de zakken graan naar boven worden gehesen met behulp van een luiwiel. Vanaf de luizolder kan men naar de kapzolder en via een zogenaamd kippenleertje komt men boven in de kap. In de kap ligt de grote as waar de roeden aan bevestigd zijn. De voorkant van de as, de hals, ligt in een hardstenen lager, de baansteen. Het einde van de as, het pineind genaamd, ligt ook in een hardstenen lager, de pensteen. Telkens als men de molen wil laten draaien moet de kap naar de wind wordengezet en moet de as ingesmeerd worden met reuzelvet. Rondom de grote as is een groot wiel bevestigd, het bovenwiel, met allemaal houten tanden, kammen genaamd. Deze dienen voor de aandrijving van de verschillende raderen en stenen. Rondom het grote wiel is een vang (rem) gemaakt die door een zware balk om het grote wiel wordt geklemd als de wieken moeten stoppen. De vang kan zowel van binnen als van buiten bediend worden.

In 2011 is een bouwhistorische inventarisatie gemaakt door Adviesburo Groen. Hier volgt een aantal details uit dat rapport: de kap van de molen is in 1890 geplaatst met gebruikmaking van tweedehands materiaal. In 1965 zijn de voegen roosterhouten vervangen. De overige onderdelen van de kap zijn oud. Sinds 1965 is hetdakleer op de kap vervangen door riet. Ook de romp is toen geheel in het riet gezet. Bijzonder is dat de lange spruit een oude potroede is. Potroeden zijn van geklonken plaatijzer, vernoemd naar de makers van deze roeden: de gebroeders Pot te Elshout bij Kinderdijk. Zij kwamen in de tweede helft van de negentiende eeuw in gebruik ter vervanging van de houten roeden. Begin twintigste eeuw kreeg de molen een Engels kruiwerk, dat bestaat uit rollen die in positie gehouden worden door een rolring. Het is te beschouwen als een rollager. Voordien had de molen een gietijzeren neutenkruiwerk. Neuten zijn taps toelopende ijzeren blokken, het systeem werkte als een ‘glijlager’. Er ligt een gietijzeren as in de molen. De stenen waarin de voor- en achterkant van de as draaien zijn arduinen stenen. Het grote wiel is van eiken met iepen velgen. In het wiel bevinden zich 59 azijnhouten kammen. Het wiel is van een Zuid-Hollands model. Om het wiel ligt een Vlaamse vang uit vier stukken. Sinds 1964 wordt de vang bediend met behulp van een vangstok. Tussen 1890 en 1965 was dit een vangtrommel. Men was destijds van mening dat bij een riet gedekte molen een vangtrommel niet past, omdat het vangtouw dan bij het kruien van de molen over het riet sleept. Het luiwiel en het gaffelwiel zijn in 1965 vervangen. Een van de stijlen van het luiwerk is een oude houten roe met brandsporen. Pas in 1965 is een luizolder gemaakt, voordien waren het een paar losse planken op een balklaag. Aan de oostzijde ligt een koppel kunststenen, sporen van een tweede en derde koppel zijn duidelijk zichtbaar. De steenkuip heeft nog een oude kaar. Een kaar of tremel is een soort vierkante en trechtervormige silo om een graanvoorraad in op te slaan. De maalsteen is voorzien van een viertaks vaste rijn. Het lichtwerk bestaat uit een vonder die haaks op de kinderbalken van de steenzolder bevestigd is. Onder een hoek van ongeveer 90 graden is boven de steenzoldervloer de grenen licht-boom aangebracht. Aan de lichtboom bevindt zich een lichtriem met als onderstuk een touw met contragewicht. Dit gewicht is een eenvoudig weegschaalgewicht. De vonder is van eiken en dateert nog uit de bouwtijd van de molen.

De molenaar aan het werk

Het malen gaat als volgt. De molenaar staat links van de meelpijp. Met zijn rechterhand controleert hij in de meelbak de fijnheid van het meel. Met zijn linkerhand bedient hij de licht. De steenzolder heeft als onderslagbalk een oude potroede. De meest westelijke vloerbalk is een oude okergele staartbalk. Een groot aantal draagbalken was ingerot en zijn zodanig gerestaureerd dat de balken behouden konden worden en de ingerotte delen zijn nagenoeg onzichtbaar vervangen door duurzaam materiaal. Precies in het hart bevindt zich een dwarsbalk, een raveelbalk. Deze bevat olie en vetsporen. Momenteel fungeert deze balk als steun voor het onderlager van de steenkraan. Waarschijnlijk heeft de molen van origine een tweede koningsspil gehad die als aandrijving diende voor het olieslagwerk. De koningsspil is een in het midden van de molen zittende rechtopstaande hoofdas. Op de maalzolder is een uit 1938 daterende jacobsladder aanwezig. De bedoeling is dat deze in de komende jaren weer in originele toestand gebracht wordt en volledig gaat functioneren. In de molen staat een koekenbreker waarmee lijnkoeken werden vermorzeld die vervolgens met maalstenen werden vermalen voor veevoer. Dit vermalen gebeurde aan het begin van de dag als de maalstenen nog koud waren omdat ze anders gingen versmeren. Lijnkoeken waren een restproduct van het olieslagwerk. Het olieslagwerk werd gebruikt voor oliewinning uit diversezaden zoals koolzaad en lijnzaad. Het apparaat bestond uit een grote liggende ronde steen (bedsteen). Daarop liepen twee kantstenen van ieder ca. 2000 kg. Deze draaiden rond, terwijl het zaad op het bedsteen gestrooid en platgewalst werd. Dan werd het zaad bijeen geschept en op een fornuis warm gestookt. Vervolgens werd het in jute zakjes gedaan, in een balk gehangen met vier gaten waarin stampers (balken 200x20x20 cm) omhoog werden gehesen en weer naar beneden vielen om zo de olie eruit te persen. De olie was voor huishoudelijk gebruik. Wat resteerde was de platgeperste bast van het zaad, lijnkoeken genaamd.

De onderbouw van de molen is als volgt opgebouwd: het houten achtkant staat op een hoge stenen onderbouw die uitwendig achtkantig is en inwendig rond. De stenen uit de onderbouw komen uit een lokale veldoven. De onderbouw loopt tot ongeveer 15 cm boven het vloerniveau van de steenzolder. Hier bovenop is het ondertafelement van het achtkant gelegd. Het achtkant zal gezien de afwerking en de gaafheid rond 1890 gebouwd zijn. Op de luizolder zijn in het noordoostelijk veld roetsporen aanwezig hetgeen kan duiden op een sober stookhok uit de tijd dat de molen als poldermolen dienst deed. Sinds 1965 bestaat het wiekenkruis uit twee gelaste roeden. Het is een forse vlucht, namelijk 27,30 meter. Voordien had de molen twee potroeden. Rond 1938 zijn er Van Bussel stroomlijnneuzen aangebracht. Het probleem van de grote luchtweerstand van de dikke vierkante roeden werd hiermee opgelost, omdat op de voorzijde van de roede (dus wijzend in de richting waarin de wiek draait) een gestroomlijnde bekleding van metalen platen werd aangebracht. Dit gaf de hele wiek een meer aerodynamische vorm.

Oorspronkelijk had de molen een kruibok. In 1976 is die vervangen door een kruihaspel. Kruien is het draaien van het wiekenkruis van een windmolen zodat het op de wind staat gericht. Tot slot de trappen. De trap van de begane grond naar de meelzolder bestaat uit twee delen die met planken aan elkaar getimmerd zijn. Aan de oostzijde heeft men ooit een halfzolder gemaakt en hiertoe de trap in tweeën gedeeld. In 1950 is de halfzolder verwijderd, de trap weer aan elkaar getimmerd en op een nieuwe plaats aan de westzijde opgesteld. De trap zelf dateert uit 1890. De trap naar de steenzolder is een grenen trap die ook uit 1890 dateert. De trap is in het verleden omgedraaid omdat de treden gingen verslijten. De overige trappenzijn in 1965 geplaatst. Toen pas is de luizolder gemaakt. Die bestond uit een aantal balken met enkele losse planken er overheen. Men klom omhoog via houten ladders.

Ludolizawie wordt Laurentia

In het verleden stond op de frontmuur boven de inrijpoort LUDOLIZAWIE. Deze naam kreeg de molen in de jaren twintig van de vorige eeuw. Het was een samentrekking van de namen van de eigenaars: Ludovicus Verheijen en Elisabeth (Liza) Verheijen-van de Weijer. In 1965 is de naam veranderd in Laurentia, vernoemd naar de echtgenote van toenmalig eigenaar Fons Verheijen: Laurentia Martina van der Heijden.

Enkele wezenlijke veranderingen hebben in de laatste honderd jaar plaatsgevonden: In 1907 werd bij de windgraanmolen een gebouw opgericht met daarin een machinekamer van 3 x 6 m2. Daarin lag een Thomasson-scheepsmotor met een koppel stenen om te malen als er geen wind was. Het was een petroleummotor die op benzine gestart werd. Het gebouw had een Franse kap waar ook een luiwerk in zat. In 1910 werd de molen overgenomen door Frans, de zoon van Ludovicus Verheijen. Hij trouwde dat jaar met devan Milheeze geboortige Maria Relou. Zij kregen tien kinderen. In 1928 kocht Frans een paard met wagen voor zijn oudste zoon Louis, die als voerman bij de boeren graan ophaalde. Een week later bracht hij het gemalen graan weer terug. Bij de molenaarswoning bouwde Frans een houten gebouw voor zijn handel in zaden en pootaardappelen. Het gebouw bood verder ruimte voor een sorteerplaats voor eieren. Daarnaast handelde Frans ook nog in petroleum. In 1938 werd het olieslagwerk verwijderd. In 1945 werd de molen overgenomen door Alphonsus Verheijen, in Milheeze en omgeving bekend als Fons de mulder. Hij gaf de molen meer kleur. Vroeger was de molen namelijk zwart. Nu is de onderbouw wit, de wieken en de keerring rood-wit-blauw, het kruiwerk groen en de deuren hebben zandlopers. Hij zal er ook voor hebben gezorgd dat een van de roeden van de Rakels molen uit Deurne, nadat deze molen in 1944 tot de grond toe afbrandde, als zolderbalk werd verwerkt in molen Laurentia. Deze ijzeren roede werd met paard en wagen van Deurne naar Milheeze vervoerd! Voor die tijd een onderneming waar veel mensen vreemd van opkeken. In 1947 werd een koppel maalstenen van de steenzolder verwijderd. In 1955 werd door Fons het koppel stenen uit het bijgebouw onder in de molen geplaatst en daar elektrisch aangedreven, waarna het bijgebouw werd benut voor volledige mengvoeders. Fons de mulder bouwde ook een loods voor kunstmest en kalizout. In 1965 vond een grote restauratie plaats en werd nog een koppel stenen wegbezuinigd. In 1967 kreeg Fons Verheijen hartproblemen en nam zoon Mares zijn handel over. Hij huurde de molen en de gebouwen. In 1976 kocht de gemeente Bakel en Milheeze molen Laurentia. Mares verplaatste zijn handel naar de Schutsboomsestraat. Fons bleef zijn leven lang beheerder van de Laurentia tot hij in 1995 overleed.

In 2009 werd aan de oostkant van de invaart van de molenberg een ruimte gemaakt voor een molenaarsverblijf en een toilet. De Molenstichting zorgde tevens voor een grondige opknapbeurt van de molen. En het is te zien: Laurentia staat te pronken. Bijzonder is ook dat na bijna honderdvijftig jaar nog steeds een telg uit de familie Verheijen als molenaar op Laurentia werkt: Mares Verheijen.

GH-2017-02-Laurentia-een-poldermolen-op-de-Hoberg.pdf

GH-2017 02 Max Beijk

‘Molens werden gezien als oude rommel’

Wie: Max Beijk

Leeftijd 26:

Woonplaats: Afferden

Wat doet hij: Directeur Beijk B.V

Functie bij de Molenstichting Gemert- Bakel: Restaurateur De Volksvriend

Als je met Max Beijk praat vliegen oude vaktermen uit de timmermanswereld over de tafel. Dat kan ook bijna niet anders. Als directeur van Beijk B.V. houdt hij zich vooral bezig met het restaureren van molens, kerken, kloosters, kastelen en boerderijen, met als uitgangspunt het behoud van zoveel mogelijk oude onderdelen en vervan- ging daar waar het niet anders kan. Molen De Volksvriend aan de Gemertse Oudestraat is een van zijn projecten. Zijn vader Harrie kwam daar dertig jaar geleden al over de vloer en dacht onder meer na over de mogelijkheid om de molen te verplaatsen. “Dat plan is het niet geworden”, zegt Max Beijk die in 2013 het bedrijf van zijn vader overnam.

Max Beijk heeft het ambachtelijk timmermanswerk geleerd op het bedrijf in het Noord-Limburgse Afferden. Hij werkt er al sinds zijn 15e jaar. Hij leerde het vak door opdrachten van zijn vader uit te voeren. Die zei dan bijvoorbeeld: ‘Maak een trap, maar wel zonder machines’. Max ging vervolgens aan de slag met handschaaf, beitels en zaag. Hij is ervan overtuigd dat die aanpak de beheersing van het vak van molenmaker heeft versneld. “Het komt me nog steeds van pas. Molenbouw is complex. Het maken van een ‘plan van aanpak’ is moeilijk als je nooit iets gedaan hebt met je handen.”

De gemeente Gemert-Bakel kent hij al wat langer. Zijn bedrijf onderhoudt de molens De Bijenkorf, Laurentius en Willibrordus. De Monumentenwacht constateert eventuele gebreken en Beijk zorgt er met zijn vaklieden voor dat ze verholpen worden.

De restauratie van De Volksvriend is de grootste klus die hij in Gemert onder handen kreeg. “Omdat mijn vader de molen kende, wisten we dat we een grote rotzooi zouden aantreffen. Het staartstuk, het deel waarmee een molen op de wind kan worden gezet, hebben we als eerste verwijderd. Het dreigde naar beneden te vallen. Om inregenen te voorkomen is er toen ook een noodkapje op de molen geplaatst. In februari 2015 zijn we verder gegaan om hem weer maalvaardig te krijgen. Alle vloeren en balken waren onbetrouwbaar. Als eerste plaatsten we nieuwe ladders en maakten we de vloeren weer beloopbaar. In mijn vaders tijd was het trouwens niet bijzonder om een molen zo aan te treffen. Na de oorlog was er weinig belangstelling voor molens. Het werd gezien als oude rommel. Later kwam er meer geld om ze te restaureren. Voor mij was De Volksvriend vooral bijzonder omdat ik nog nooit een molen had gezien die zo vervallen was. Het unieke van het geval was dat alles er nog in zat. Er was weinig weggerestaureerd. Frenk van Roij was zuinig. Hij liet dingen niet zo maar vervangen. Dat komt nu mooi uit want wij willen zoveel mogelijk behoudend restaureren. Soms moet je concessies doen omdat het niet anders kan of omdat het beter is. Zo is de staartbalk van De Volksvriend niet van eiken, maar van de tropische hardhoutsoort Bilinga. Omdat die staartbalk is geschilderd, zie je dat niet. Dat is wel ons uitgangspunt: een toevoeging mag het beeld niet veranderen. Een molen leeft minder als je alles vernieuwt. Wij gaan daar vrij ver in. Inkepingen in balken, brandsporen, ingekraste teksten, oude spijkers. Wij laten het allemaal zitten. We beoordelen of houten delen die zijn aangetast door hout- en spintkevers, nog sterk genoeg zijn. Als het kan brengen wij de constructiesterkte terug door het hout te repareren met glasfiberstaven die worden aangegoten met epoxy. Dat spul hoort uiteraard niet in een monument thuis. Daarom proberen we het zo onzichtbaar mogelijk te doen.”

GH-2017-02-Max-Beijk.pdf

GH-2017 02 Molenhistorie De Volksvriend en voorloper De Ruyter

De Volksvriend aan de Gemertse Oudestraat dateert van 1888 maar deze stoere beltmolen heeft een opmerkelijke voorgeschiedenis met een typische Zaanse molen als voorloper op deze locatie en… ook een in 1884 ter plaatse al in gebruik genomen stoom- en oliemaalderij.

Stellingmolen De Ruyter Ao 1670

In het najaar van 1863 dient Johannes (Jan) de Kinderen, op dat moment molenaar in Vorstenbosch, bij het College van B&W van Gemert een verzoek in om aan de Oudestraat een korenwindmolen te mogen bouwen. De familie De Kinderen deed dat vijf jaar eerder met succes in de gemeente Bakel voor de bouw van een molen in Milheeze. In Oost- en Midden-Brabantmoeder, de weduwe Marie de Kinderen-Willems, actief als molenaar én… als molenstichters. In Gemert blijkt ook genoemde Jan een ondernemende en ‘mobiele’ molenaar die van aanpakken weet. In november 1863 koopt hij van familie Van de Ven een perceel bouwland waarvoor hij de maand daaraan voorafgaand de bouwaanvraag heeft ingediend. Vermoedelijk heeft hij dan ook al tenminste de optie op een in Zaandijk in de loop van 1863 gesloopte en verkochte molen De Ruyter. Het Zaanlands Jaarboek van 1934 meldt dat in 1864 aan de gemeente het erf is verkocht waarop deze Ruyter met molenhuis heeft gestaan. Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant geven in mei 1864 hun zegen aan de plannen van Jan de Kinderen in Gemert. Binnen een jaar staat er dan aan de Oudestraat een Zaanse stellingmolen en een molenhuis met in de topgevel een gevelsteen van een ruiter te paard met de tekst ‘De Ruyter 1670’. De jaartallen van sloop in Zaandijk en wederopbouw in Gemert sluiten op elkaar aan. Alles wijst er op dat in 1865 de achtkantige stellingmolen De Ruyter na zo’n 193 jaar in de Zaanstreek te hebben gemalen, in Gemert een tweede leven begint. Jan de Kinderen heeft zich hier voor het jaar 1865/1866 laten inschrijven als korenmolenaar op een windmolen, waarvan de huurwaarde in het patentregister wordt getaxeerd op 150 gulden. De molen, afgezien van de bekleding, moet van hetzelfde type zijn geweest als de ook uit Zaandijk afkomstige De Bijenkorf die zo’n veertig jaar later in Gemert wordt opgebouwd.

Molen De Ruyter is nog maar kort in gebruik wanneer in juli 1865 in logement De Kroonin Gemert een openbare verkoop plaatsvindt met de molen en het molenhuis als inzet. Ene Reynier van Oers is met 4860 gulden de hoogste bieder. Tegenover de notaris verklaart hij de koop te hebben gedaan in opdracht van de hoogwelgeboren Vrouwe Jacoba Theodora Gerarda Douairière Lüps geboren Van Riemsdijk van Gemert, de kasteelvrouwe van Gemert. De jonkvrouwe van Gemert blijkt een handelsvrouw. Om haar twee eigen molens te beschermen koopt zij een concurrent weg. De daadwerkelijke overdracht vindt plaats op 28 juli 1865 bij notaris Rovers te Asten.

Of Jan de Kinderen als molenaar nog een tijdlang op De Ruyter werkzaam is gebleven, is niet aannemelijk, want Jan heeft in 1865 al vergunning voor de bouw van een molen in Liessel. Vermoedelijk zijn het de molenpachters van de kasteelvrouw van Gemert geweest die vanaf de verwerving van De Ruyter ook werkzaam worden op deze molen.

We weten in elk geval dat de bijzonder ondernemende molenaarsfamilie Van den Boomen, eerst als molenpachter van Vrouwe Lüps te boek staat en op 20 juli 1876 voor de prijs van 4000 gulden eigenaar wordt van molen De Ruyter met alles wat ertoe behoort. Het is opnieuw een vrouw die wordt ingeschreven als eigenaresse en wel Ida Coppens, weduwe van molenaar Francis van den Boomen. Opmerkelijk is dat de prijs in elf jaar tijd 860 gulden is gezakt. Een jaar later, om precies te zijn op 9 april 1877 verwerft weduwe Ida voor nog eens 4000 gulden ook de standerdmolen Het Zoutvat op de Gemertse Molenakker. Deze laatste molen is bestemd voor haar oudste zoon Frans en op De Ruyter komt de tweede zoon te weten molenaar Willem van den Boomen. In 1881 trouwt hij met de Venrayse molenaarsdochter Anna Gitzels.

Hij staat dan al in de boeken als (mede-) eigenaar van molen en molenhuis en 1881 is ook het jaar waarin de Oudestraat, die deel uitmaakt van de wegverbinding Gemert-Bakel, wordt verhard. Dat zal hem op zijn minst extra hebben gemotiveerd om vervolgens ook te gaan voor de oprichting van een stoomkorenen oliemaalderij pal naast het molenhuis aan de nieuwe straatweg. In 1884 wordt de stoommaalderij in werking gesteld.

Maar molenaar Willem heeft ook tegenslagen. In windmolen De Ruyter ontstaat op 30 november 1887 een brand. De krant meldt ’s anderendaags: “Gemert: Gisterenmorgen 4 uur brandde alhier de wind-, graan- en schorsmolen van den molenaar W. v.d. Boomen op de Oude Straat tot de grond toe af. Niets werd gered. Naar men verneemt is de molen verzekerd, de inboedel echter niet, waaronder meer dan l00 mud rogge, als mede de molenaarskar met paardentuig enz. Oorzaak onbekend.”

Maar de molenaar gaat niet bij de pakken neerzitten. De stoommaalderij heeft van de brand geen schade opgelopen maar dat is hem echt niet genoeg. Hij wil een nieuwe windmolen.

Molen De Volksvriend

Op 8 mei 1888, dat is binnen een half jaar na de voor De Ruyter fatale molenbrand, krijgt molenaar Van den Boomen vergunning voor de oprichting van een nieuwe wind-, graan- en schorsmolen. Dat wordt De Volksvriend. Geen tweedehandse houten molen geïmporteerd uit Holland die hier weer wordt opgebouwd, nee nu gaat de ondernemende Willem van den Boomen voor een stoere stenen beltmolen aan de Oudestraat. Een molen met wieken van bijna 28 meter lengte. Afgaande op de aanvraag van de hinderwetvergunning gaat behalve het malen van graan de nieuwe molen ook gedroogde bast van eikenbomen tot run vermalen. Deze erg brandbare run werd gebruikt als looistof voor huiden. In Gemert waren in de tweede helft van de negentiende eeuw nog verschillende leerlooiers gevestigd, voor wie de run belangrijk was. Van den Boomen speelde op die behoefte in. Als modern ondernemer stond hij al wijd en zijd bekend. In de jaren zestig van de vorige eeuw weten bejaarden zich nog te herinneren dat zelfs boeren uit Oploo en Sint-Anthonis door de Peel bij hem hun graan kwamen brengen. Eens, rond Kerstmis, toen de wind voor enkele weken verstek liet gaan, stonden er zo’n 15 tot 20 karren in een rij op hun beurt te wachten. Willem van den Boomen overleed te Gemert op 29 oktober 1912. Hij had geen opvolger. Zijn huwelijk met Anna Gitzels was kinderloos gebleven. De weduwe Van den Boomen schijnt het bedrijf met de hulp van molenaarsknechten nog enige tijd te hebben voortgezet, maar in het voorjaar van 1914 verhuist zij naar de gemeente Deurne. Ze gaat inwonen bij haar broer Piet, ook molenaar, en heel bijzonder: van de (oude) molen in Lies-sel die hun vader heeft gekocht van de al eerder genoemde Jan de Kinderen en van een door hem in 1903 gebouwde molen De Volksvriend in Liessel!

Vanaf 1913 molenaars Van Roij

Eind 1913 heeft weduwe Van den Boomen- Gitzels de molen, de stoommaalderij met ketel, het pakhuis en het molenhuis op een openbare veiling verkocht. Voor Fl. 5150,- wordt de pas gehuwde molenaarszoon Hub van Roij, die tot dan met zijn vader werkte op standaardmolen Het Zoutvat op de Molenakker, de nieuwe mulder van De Volksvriend. Tot 1 mei 1920 staat overigens nog de schoonvader van de nieuwe mulder, te weten slager Hendrik Gruijters uit Gemert, als eigenaar te boek van het gebouwencomplex dat dan bestaat uit molen, woonhuis, pakhuis en stoomgebouw.

In januari 1963 vieren Hub van Roij en Miet Gruijters hun gouden huwelijksfeest. In de plaatselijke en regionale krant en ook in het vakblad ‘De Molenaar’ wordt met het bruidspaar en hun zoon Adriaan, die als molenaar in de voetsporen van vader en grootvader was getreden, teruggeblikt op vijftig jaar malen met De Volksvriend. Toen het muldersechtpaar Van Roij-Gruijters zich rond 1913 op de Oudestraat vestigde waren er in de gemeente Gemert nog zeven windmolens in bedrijf. In 1963 is in die hoedanigheid alleen De Volksvriend nog over.

Hubs vader werkte zoals gezegd op Het Zoutvat op de Molenakker en die molen was de eerste die als ‘concurrent’ van het toneel verdween na de sloop daarvan in 1917. Door de jaren heen is Hub van Roij overigens heel wat concurrenten behulpzaam geweest. Hij stond bekend als bijzonder kundig ‘scherper’ van molenstenen. Zo onderhield hij de molenstenen van De Peperbus in de Molenstraat, van Sint-Victor in De Mortel en zelfs die van molens van verwanten in Eerde en in Zeeland. Door zijn vakmanschap en zijn gehechtheid aan het oude molenbedrijf is in 1963 De Volksvriend nog altijd een molen-inbedrijf die er zijn mag.

Een molen vergt veel onderhoud. De gouden bruidegom vertelde dat in zijn tijd het hele binnenwerk van De Volksvriend al eens vervangen was, dat in plaats van houten wieken ijzeren waren aangebracht en dat de molen drie keer een andere kap heeft gekregen. Ook de stoommaalderij naast de molen onderging nogal wat wijziging en werd uiteindelijk zelfs geliquideerd. Al lang voor de oorlog is het stoomgebouw aan de straat louter pakhuis terwijl indertijd daarvoor in de plaats in de molenberg een (benzine) motorkamer is ingericht, gebouwd van steen en gedekt met beton. De stoere windmolen is echter de trots van mulder Van Roij gebleven. In een toespraak tot het gouden muldersechtpaar wees burgemeester De Bekker in 1963 op de kracht die de molen aan de Oudestraat uitstraalde. Had DAF onlangs voor de bedrijfskalender de stoere Gemertse Volksvriend niet uitgekozen, als decor voor de presentatie van de nieuwe DAF?

Het verval, maar de hoop bleef…

Kort voor de gouden muldersbruiloft in januari 1963 ondergaat De Volksvriend nog een grondige restauratie. De Volksvriend wordt op de Rijksmonumentenlijst geplaatst. Maar vóór 1970 komt de molen al tot stilstand.

Het zijn de andere tijden. De steeds verder in verval rakende Volksvriend degradeert tot het achterste pakhuis van een maal- en mengvoederbedrijf, dat zich om het hoofd boven water te houden, telkens heeft aan te passen aan de snel veranderende wensen van klanten. Wanneer de mulder in 1973 de wieken nog eens wil laten draaien zakt een wiek uit de molenas en boort zich in de molenbelt. Meer dan twee decennia is De Volksvriend: de molen met maar één wiek. Midden jaren negentig wordt uit veiligheidsoverwegingen ook de resterende wiek, één van de langste in Nederland, verwijderd. De Volksvriend zonder wieken is van jaar op jaar almaar verder schuil gegaan achter weer meer hoge silo’s, die uiteindelijk ook nog eens verpakt worden in een kolossale metalen kast. Tot 2009 blijft Maalbedrijf Van Roij in bedrijf enin datzelfde jaar schrijft de gemeente De Volksvriend in voor de provinciale stemwedstrijd om de meest verrommelde Brabantse locatie op te knappen. Het plan behelst de molen te verplaatsen. Iedereen in Gemert wordt er al warm voor gemaakt: dat gaan wij in Gemert winnen. Van 15 juni tot en met 6 juli kan er gestemd worden. Opa’s, oma’s, papa’s, mama’s, en alle kinderen moeten worden gemobiliseerd want: “Onze Volksvriend kan (weer) de sterkste molen worden van het land!” Het is de boodschap voor alleman: “Alsjeblief: Stem voor de Volksvriend!”

Maarrr, het loopt anders. De Volksvriend wordtniet genomineerd. De argumenten daartegen behelzen het risico op een ‘Europees’ verwijt van staatssteun omdat de inschrijving van De Volksvriend een combinatie zou zijn van het ‘wegkopen’ van een bedrijf en (later) het restaureren van de molen. Oneerlijke concurrentie!? Er kan niet over gediscussieerd worden. Dat was balen! Al het mogelijke in Gemert was (met groot enthousiasme) in stelling gebracht. De uiteindelijke winnaar haalde slechts een 5.000 stemmen. De Volksvriend zou daar gegarandeerd overheen zijn gegaan…

Maarrr, toch bleef er hoop… In Gemert-Bakel was intussen een molenstichting in het leven geroepen

GH-2017-02-Molenhistorie-De-Volksvriend-en-voorloper-De-Ruyter.pdf