GH-2017-01 De openbare verkoop in het verleden…… (1660-1690)

Simon van Wetten

In de tienduizenden minuutakten die de Gemertse schepenbank door de eeuwen heen produceerde, komen veel openbare verkopen voor. Struinen door deze folio’s is als de speurtocht op een rommelmarkt of in een kringloopwinkel, inclusief de spanning en hoop om iets moois te bemachtigen tegen ‘geen’ geld.

“Na voorgaande gedane zondagse kerkveilingen zal die en die publiekelijk en voor alle man verkopen…” Zo begint de openbare verkoop. Het kan gaan om huizen, landerijen, gewassen te velde, maar het leukst zijn toch de aanbiedingen aangaande meubile goederen. Daar horen dan niet alleen kasten en keukengerei en een zilveren haarklem bij, maar ook het paard, de koeien en het varken.
Het is een spel dat zo zuiver mogelijk gespeeld dient te worden. Daarom wordt een deel van het verslag van de verkoop gevuld met een forse opsomming van allerlei voorwaarden. Er wordt bijvoorbeeld gemeld wat een slag waard is, opdat je weet met welk bedrag ene Simon van Oeckel, die twee slagen slaat, het bod verhoogt. De valuta waarin betaald en gerekend dient te worden, is uiteraard ook heel belangrijk, zeker bij de wirwar van muntsoorten die in vroegere eeuwen tegelijkertijd gangbaar waren. Ook de wijncoop wordt opgelegd, dat is een bijdrage van tussen de één en vijf procent van de koopprijs ten behoeve van de consumpties die de verkopers en assistenten verteren. Verkopen is een dorstige bezigheid, moet u weten. Vergeet verder het schrijfgeld niet, want in een ordelijke samenleving dient alles goed genoteerd te worden. En uiteraard mag je de spullen pas meenemen nadat je hebt betaald. Maar dat is van alle tijden. De tweede verkoopdag wordt goed geannonceerd: “Het hoogsel dat zal uitgaan van hodie over acht dagen, dat wezen zal de 12e augusti dezes jaers 1686.”
In de broeierige gelagkamer van de herberg loert het verzamelde kopersvolk op het juiste moment om toe te slaan. Onder dat volk is ook een deel dat wel wil bieden, maar niet wil kopen. Immers, de persoon die op de eerste veilingdag – tijdens het opbod – het hoogste bod doet, krijgt een weliswaar klein maar toch zeer welkom percentage van de uiteindelijke prijs die voor het object in kwestie wordt betaald. Want de tweede dag volgt de afslag, het afmijnen – het “mijn” roepen – en wordt er echt gekocht. De meestal te hoge prijs van de eerste dag wordt ingezet, waarna de prijs daalt totdat iemand akkoord gaat. Heel kleine kaarsjes kunnen ook nog een rol spelen. Degene die de verkoop leidt, steekt zo’n kaarsje aan bij een bod. Op het moment dat de vlam dooft is de (ver)koop gesloten.
“Alsoo ten uijtgange des hoogsels niemand meer is gecompareerd, hogende, slaande en ontslaande dan de voorschreven …, en dienvolgende die kaarse in den name des heeren ontstoken zijnde”.
Jazeker, als je al die publieke verkopen gedurende drie decennia, bijvoorbeeld aan het einde van de 17e eeuw, op een rij zet, dan zie je dat er een kern van ‘vast’ publiek aanwezig is. Dezelfde namen, telkens weer. Onder die mensen zijn de echte koopjesjagers, die derhalve regelmatig afmijnen, en er zijn mensen die puur voor het slagengeld komen, en zich dus vooral in de opbodfase weren. Het zijn wel een beetje de gokkers, want met wat pech ga je met een geheel ongewenst bed naar huis, of til je je een breuk aan een koeketel, terwijl je thuis toch echt geen koeien hebt. Misschien had je dan tóch op die zwarte koe moeten bieden…
Maar het ging u en mij om het rommelmarktgevoel, tussen kunst en kitsch, de hoop op een tot nu toe onbekend schilderij van Rembrandt of Jan Steen, door u, na stevig afdingen en voor een paar grijpstuivers, bemachtigd. Vaste prik, bij elke verkoop in de inventaris, zijn de struifpannen, tobben, kuipen, potten en ketels. Minder vaak in de aanbieding, en daarom toch iets begeerlijker, zijn de geschilderde schermen, een partij duigen, nachthalsdoeken, weefgetouwen en onderdelen daarvan, boonstaken, spinnenwielen, tweevierde deel spek of een hespken, gewichtsstenen, oliestopen, een biergieter, een hellebaard, een mosterdmolen, een roer om mee te schieten – de pastoor heeft er ook een gekocht, een crucifix, slaapkoetsen, lantaarns, juwelen, een stok bijen of een kloekhen met negen kuikens.
Nog uitzonderlijker zijn schilderijen, boeken, een vliegenkast, een tiktakbord of een brandewijnketel. Ene Jan van Lieshout koopt “het getouw dat op het perd ligt”, Lenart van Melis is dolgelukkig met twee rozemarijnbomen, Frans de Ketelaer, echt waar, koopt heel vaak ketels, Wijnant Dircks heeft zich wellicht verkeken óp en gaat weg mét een bodemloze ton, af en toe bemachtigt iemand, duidelijk opgelucht, een pispot en de pastoor gaat er vandoor met een kantoor.
Qua koeien is Geerlingh Hansen als verkoper recordhouder, hij had er negen. En voor de aardrijkskundig geïnteresseerden onder u: Maria Arnolda de Bruijn verkoopt twintig landkaarten.
Haardgerei is altijd gewild, net als bedden met toebehoren en allerlei keukenspulletjes. En kleding! Verder de hoog- en de laagkar, groot en klein landbouwgereedschap, zelfs de mutserd, het blijft nooit onverkocht. Via timmermans-, kuip-, smederij-, leidekkers- of brouwbenodigdheden en -gereedschap ontwaar je het beroep dat ooit in het betreffende sterfhuis is uitgeoefend.
Een fors perceel eikenbomen wordt aan alleman die wil bieden verkocht. De bomen zijn genummerd, dat is wel zo handig. En er staat één essenboomke tussen.
Och, kijk nu toch eens, een skon lepelhuiske. Bieden! Teljoren, een prachtige zoutdoos, lijnzaad, een mand erwten en is dat een schrijflei? De vrouw van de dokter koopt ‘m. Iemand schaft zich drie vlegels aan en neemt die mee naar huis waar ongetwijfeld ook al een stel vlegels rond de tafel zit. Hendrick van Puijffelick is vast in het bezit van twee rechterhanden, want hij vindt een bank met drie poten geen bezwaar en is de hoogste bieder. Kijk, een uittrekkende tafel. Altijd handig. En president Verhofstadt is trots op zijn nieuwe aanwinst voor de boekenkast, een latijnstalig boek. Hij zal het toch wel kunnen lezen?
Een schilderij, nagelaten door wijlen de pastoor van Erp, die óók onderzaat van het predikherenklooster hier in Gemert was, zal door pater Ruwoldus worden meegenomen naar Antwerpen en voorts naar Brussel, om het daar, zo mogelijk met veel winst, te verkopen. Het predikherenklooster wordt trouwens in 1680 ontmanteld. Uitverkoop. Ik ga voor de drie altaargordijnen, een paarsleren stoel, een bel en wat perceeltjes van de kruidenhof. Leve de sfeer, leve de spanning en leve de opbrengst van de openbare veiling van meubile goederen.

Bron: Gemeentearchief Gemert, Gemert RA 202 t/m 205.

GH-2017-01-De-openbare-verkoop-in-het-verleden-1660-1690.pdf

GH-2017-01 Café’s van Doruske de Vries

Ad Otten

De monumentale boerderij Keizersbosch krijgt op korte termijn een geheel nieuwe bestemming. In ons tijdschrift is al eens aandacht besteed aan de geschiedenis van dit pand vanaf 1500 en over de vraag waar de naam eigenlijk vandaan komt.1 Vanaf het begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw heeft het pand een horecabestemming maar wist u dat Keizersbosch vóór 1900, toen het nog het eerste pand was bij binnenkomst van de bebouwde kom van Gemert vanuit Bakel en De Mortel, ook toen al een horecafunctie had en ook een stal met paarden en koetsen? Uitbater en stalhouder was indertijd Doruske de Vries. En van deze uitbater, die Keizersbosch moet hebben gehuurd, valt een bijzonder verhaal te vertellen. In 1898 werd hij gearresteerd omdat hij opkwam voor een caféklant die was opgepakt en geverbaliseerd voor openbare dronkenschap. Herbergier Doruske zou meineed hebben gepleegd. Zes maanden lang haalt de zaak van “Th. de V. uit Gemert” de krantenkolom van het Provinciale Nieuws in “De Meierijsche Courant” met uiteindelijk vrijspraak wegens gebrek aan bewijs. En dan… is het feest in Gemert! Hieronder volgen na een korte inleiding de elkaar opvolgende krantenknipsels met de genoemde verrassende uitkomst. Het is ook een tijdsbeeld.

Toen Justitie uitgleed ging in Gemert de vlag uit!
Het is allemaal niet eens zo lang geleden, maar we zijn het bijna vergeten: er is een tijd geweest dat in bepaalde kringen (vooral boven de rivieren) de benaming ‘Brabander’ gold als een scheldnaam. Als een synoniem ook voor ‘onbetrouwbaar en leugenachtig’. Het was de tijd waarin de rechterlijke macht in Zuid-Nederland voor een belangrijk deel nog werd gerecruteerd uit het protestantse Noorden van Nederland. En het was die rechterlijke macht die zich bijwijlen ernstig gekoeioneerd voelde door de Brabantse bevolking. En tegen het eind van de negentiende eeuw was die ‘macht’ het zogezegd ‘zat’. Het gemak waarmee de katholieke andersdenkende zuiderling naar hun vaste overtuiging voor de rechtbank met regelmaat meineed pleegde, dat moest maar eens flink bestraft worden. Er moest een voorbeeld worden gesteld. In 1898-1899 werd van dat rechterlijke voornemen een Gemertenaar bijna het slachtoffer. Het betrof Theodorus de Vries van beroep landbouwer, koetsier en herbergier op ‘Keizersbosch’ aan de Oudestraat in Gemert. Overgrootvader van de auteur van dit artikel.

Hieronder het uit krantenknipsels van de Meierijsche Courant samengestelde gebeurde van arrestatie en insluiting van ‘Th. de V. uit Gemert’ van begin december 1898 tot en met het dorpsfeest eind mei 1899 na diens vrijspraak:

UIT: Meierijsche Courant 2 december 1898
Gemert Th. De V. oud 52 jaren, herbergier en stalhouder wonende alhier, te Roermond gedetineerd, beklaagd ter zake dat hij op 4 augustus j.l. in eene voor het kantongerecht Helmond dienende strafzaak tegen J. de Louw beklaagd van openbare dronkenschap, een valsche verklaring onder eede heeft afgelegd in welke zaak hij als getuige à décharge was gedagvaard, stond gisteren terecht voor de Roermondse rechtbank. Zes getuigen werden in deze zaak gedagvaard. Wegens niet verschijnen van een getuige wegens ziekte werd de zaak geschorst en bepaald dat deze zal worden hervat op 18 januari 1899, met bevel dat de beklaagde zal worden in vrijheid gesteld. Aan welk bevel is voldaan.

UIT: Meierijsche Courant 25.2.1899
Gemert De rechtbank te Roermond deed uitspraak in de zaak van Th. De V. wonende te Gemert, beklaagd van meineed in een strafzaak en veroordeelde hem tot eene gevangenisstraf van 2 jaar.

UIT: Meierijsche Courant 20.5.1899
Gemert. 16 mei. Bij de voortzetting der behandeling van de strafzaak tegen T. de Vr., landbouwer, stalhouder en herbergier te Gemert voor het gerechtshof bleef de beklaagde zijn onschuld volhouden. De advocaat-generaal mr. J. Castendijk meende evenwel dat het vonnis dat door de rechtbank te Roermond tegen den beklaagde geveld werd, met juistheid was gewezen en requireerde daarom bevestiging daarvan. De verdediger van den beklaagde mr. J.H. Tasset advocaat te Roermond, pleitte dat de beklaagde onschuldig is aan hetgeen hem is ten laste gelegd en concludeerde alzoo tot vrijspraak. Het hof bepaalde de uitspraak in deze zaak op a.s. woensdag.

UIT: Meierijsche Courant 31.5.1899
Gemert. Het dorp vierde feest, en waarom? Eén der geachtste ingezetenen was na een langdurig onderzoek door het hof te ’s-Hertogenbosch aan een onterend feit onschuldig verklaard en nu spoedden zich honderden ingezetenen naar de woning van den heer de V. om hem geluk te wenschen. Van de meeste woningen wapperde de nationale driekleur en door de harmonie werd een serenade gebracht.

Epiloog?
Dorus de Vries moet er als herbergier wel bij hebben gevaren… Hij kreeg nog meer klandizie. Op Keizersbosch zat hij als huurder. Maar in 1906 bouwt hij even verderop een groot nieuw ‘Café De Vries’ bij het Mariakeske, daar waar de Oudestraat overgaat in Binderseind. Het is het huidige Axis, welk pand op korte termijn ook al een geheel nieuwe bestemming naderbij ziet komen….

Van Keizersbosch naar Café De Vries, het latere Axis
Theodorus (Dorus) de Vries geboren 21.12.1845 te Aarle-Rixtel vestigde zich na zijn huwelijk in 1872 in Gemert. Aanvankelijk als landbouwer in de Kapelaanstraat op de door een brand kort voor de oorlog geheel verwoeste boerderij, die na wederopbouw nu de huisnummers draagt .
In 1878, kort na de bevalling van het zevende kind, overlijdt zijn echtgenote Maria Jacoba Raijmakers. Een jaar later hertrouwt Dorus met de Gemertse aannemersdochter Anna Verhuijzen en zij samen krijgen er nog vier kinderen bij. Het grote gezin verhuist na verloop van tijd naar Keizersbosch aan de Oudestraat. Naast het landbouwbedrijf exploiteert Dorus (als huurder) daar tot omstreeks 1906/1907 ook een herberg en een koetsenhouderij. De zonen van Dorus starten hier ook ‘Aannemerij Gebrs. De Vries’, die in 1906 het pand bouwt dat we nu (nog) kennen als Axis aan het Binderseind. Alles wijst er op dat de zonen van Dorus in de voetsporen zijn getreden van aannemer en opa Verhuijzen uit Gemert. De aannemerij van de gebroeders bouwt in 1908 behalve de hoog oprijzende Gasthuiskapel in de Nieuwstraat, meteen daarop ook het grote herenhuis Corstens tegenover de kerk (Kerkstraat 1). Het lijkt gerechtvaardigd om hieruit te concluderen dat de Aannemerij van de zonen van herbergier/landbouwer Doruske de Vries in een relatief kort tijdsbestek al concurreren met de twee grote aannemers van het dorp te weten Aannemerij Van Eupen en Bouwbedrijf Hendriks. Een aantal jaren later verhuist Aannemerij Gebr. De Vries naar Nuenen. Maar het door hen aan het Binderseind in 1906/1907 gebouwde Café De Vries met een stalhouderij en koetshuis (zegmaar hét taxibedrijf van die tijd) blijft bestaan en is lange tijd een der drukst beklante cafés van Gemert met pal voor de deur ook een vlaghalteplaats voor de tram. Dat wil zeggen dat de tram daar alleen stopte bij een uitgehangen rode vlag. Het keske op het Stereind is daartoe ‘uitgerust’ met twee ‘spiegelogen’ (een groot en een klein) waarin een taps toelopende vlaggestok kon worden gestoken, die de caféhouder in bewaring heeft. Café De Vries is danwel geen vaste halte zoals De Keizer maar beschikt desalniettemin toch over een bijzondere voorziening voor caféklanten. Uiteraard stopt de tram hier ook op verzoek van een trampassagier. En Doruske had zijn vlag altijd paraat. Er waren vaste klanten die Dorusse ‘etablissement’ al steevast als Café De Rode Vlag betitelden, al moet opa Doruske, volgens ‘de familie’, toch niet zo gelukkig mee zijn geweest. Een rooj café in een katholiek dorp dè paaste nie in de tijd van het rijke roomse leven.
Al voor het overlijden van Dorus (1930) is het café overgenomen door dochter Jaantje de Vries, die daarin zo’n tien jaar wordt bijgestaan door Joke van Zeeland, haar buurmeisje, nichtje en tevens kleindochter van Doruske. In 1939 – ’tante Jaantje’ raakt op leeftijd en Joke gaat trouwen en wil met echtgenoot (Cor Otten) de winkel-in-manufacturen overnemen tegenover de kerk – dan wordt Café De Vries opgesplitst in een café-woonhuis De Vries en meubelwinkel-woonhuis Van Zeeland. Nog tot 1941 houdt Jaantje het café aan, daarna is het nog enige jaren Café Jonkers, maar uiteindelijk wordt ook het resterende cafédeel van het pand dan winkel met de vestiging hier van fotograaf en filmer Jan Kanters [Foka]. In de jaren vijftig komt in de meubelwinkel de rijwielwinkel Peeters, en in de jaren zeventig opent hier het dubbel-café (Jarnobar en Koetshuis), dat na verschillende uitbreidingen uitgroeit tot het tot ver buiten Gemerts gemeentegrenzen bekende Axis. Vandaag-de-dag staat het pand ‘in de wacht’ voor een geheel nieuwe bestemming. Maar wat het worden zal is nog onbekend. Wat betreft Keizersbosch, lijkt die weg afgelopen jaar al afgelegd. In de tijd van Doruske de Vries was het komende van De Mortel of Bakel nog het eerste pand van Gemert bij het binnenkomen van de bebouwde kom. Herberg dus! Nu, in 2017, is daar de bouw gepland van in totaal elf woningen, waarvan vier in de monumentale boerderij en zeven op het voormalige boerderijerf.

NOOT:
1. Ad Otten, Wie was de keizer in Keizersbosch? Gemerts Heem 1996, nr.1, p.12-22, 28; zie ook www.heemkundekringgemert.nl onder Gemerts Heem.

GH-2017-01-Café’s-van-Doruske-de-Vries.pdf

GH-2017-01 Adri van Daal: Verhuld Ontluiken

Ad Otten

 

De ontwerpen voor de omslagen van Gemerts Heem van de jaargang 2017 zijn van fotograaf en photo-artist Adri van Daal (Gemert 1957). Adri leverde in 2016 als lid van de Foto Expressie Groep Gemert [FEGG] al een belangrijke bijdrage voor ‘ons’ zo bijzonder geïllustreerde jubileumboek ‘Gemerts Erfgoed’. Maar in hetzelfde jaar trekt hij met verschillende exposities in de regio ook de aandacht met artistieke opvallende fotowerken onder de titel ‘Verhuld Ontluiken’. In januari van dit jaar 2017 zien we de naam van Adri van Daal opeens ook in een groepsexpositie in het Van Abbemuseum…
Voor zijn project ‘Verhuld Ontluiken’ fotografeerde Adri bloemen, die hij door alle seizoenen heen presenteert als evenzovele symbolen voor optimisme. Door digitale bewerkingen van meerdere lagen foto’s heeft hij geheel nieuwe nooit geziene bloemperken laten ontstaan. In lente, zomer, herfst en winter zijn het andere tinten maar het blijft bloemrijk en nergens wordt ingeboet aan helderheid. Prenten van optimisme voor het hele jaar in een geheel eigen stijl. Alle jaargetijden typerend anders, maar onverminderd opfleurend. Allemaal ‘bloemendalen’ waarin je bloemen gaandeweg blijft ontdekken, of is het, voorzichtig tevoorschijn komen? Kijk straks gerust maar uit naar ons zomer-, herfst- of winternummer… Een opmerkelijk geheel. Nieuw en origineel. We presenteren het graag met dank aan Adri van Daal.

Adri genoot zijn creatieve opleiding aan de Sociale Academie en SKVE (Stichting Kunstzinnige Vorming Eindhoven).

P.S. tot en met juni 2017 is een deel van de serie “Verhuld Ontluiken” te zien in het gemeentehuis Gemert-Bakel aan het Ridderplein. Zie ook

GH-2017-01-Adri-van-Daal-Verhuld-ontluiken.pdf

GH-2017-01 Hofleverancier aan Heuvelse Pad Bloemisterij Van Der Putten honderd jaar

Wily Rovers

Het is op 24 september 2016 druk op de Heuvelse Pad. De daar gevestigde Bloemisterij Van der Putten krijgt van Wim van de Donk, Commissaris van de koning in de Provincie Noord-Brabant, het predicaat uitgereikt ‘hofleverancier’. Eerder ging in Gemert deze eretitel al naar Johan van den Acker Textielfabriek en Firma Wijn. Het is dé koninklijke onderscheiding voor kleine en middelgrote bedrijven die ten minste honderd jaar oud zijn én kunnen bogen op een zeer goede reputatie in de regio. Bloemisterij Van der Putten is een familiebedrijf pur sang. Honderd jaar en vier generaties handel in bloemen, planten en zaden.
Het ontstaan
Officieel is de bloemisterij in 1916 opgericht door Leonardus van der Putten. Dit weten we dankzij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel waar het bedrijf nu te boek staat onder de naam “Bloemisterij Jeroen van der Putten”. Oprichter ‘Leonardus’, in de Gemertse volksmond algemeen gekend als ‘Lindert Put’, werd geboren in Gemert op 29 augustus 1888 als het derde kind en tweede zoon van Jacobus van der Putten (katoenwever) en Arnolda Thielemans. Vader overlijdt in 1909 en de weduwe verhuist dan met haar gezin voor enige jaren naar Beek en Donk maar komt al snel weer terug naar Gemert en vestigt zich op Hopveld C86.

1914
Op 23 april 1914 trouwt Lindert met Dina (Arnoldina) Maas en hij verhuist meteen of heel kort daarna naar de woning aan de Heuvelschepad waar de bloemisterij nu nog steeds gevestigd is. De Eerste Wereldoorlog breekt uit, en getrouwd of niet, Lindert van der Putten wordt als jonge Gemertenaar voor één jaar onder de wapenen geroepen. Hij komt in het garnizoen te IJmuiden terecht en, omdat – bij verlof – de reis naar Gemert te veel tijd in beslag neemt, blijft hij daar vaak bivakkeren. Op zekere dag, IJmuiden verkennende, komt hij er in contact met de familie Van Son. Deze familie heeft een bloemisterij en het duurt niet lang of “Lindert” heeft ook de smaak van het bloemenvak te pakken. Als hij een jaar later weer terugkomt in Gemert, gaat hij zich op de Heuvelschepad toeleggen op het mooie vak waarmee hij als soldaat heeft kennisgemaakt.
Hij begint ‘op’ Handel als doodsgraver bij de Handelse kerk en op een aan de woning (Heuvelschepad 15 en 17) aangrenzend perceel teelt hij dan al diverse bloemen en planten waarvan er heel wat hun weg vinden naar de Handelse graven.
In het kadaster uit die tijd komt Leonardus van der Putten voor in drie zogeheten artikelnummers. In het eerste wordt hij nog ‘fabrieksarbeider én bloemist’ genoemd. In het tweede is hij alleen nog maar kweker. In het derde artikel is hij bloemist. In die oudste vermelding is zijn bezit omschreven als een tuin van 80 centiare, twee stukken bouwland, beide van ruim 9 are, en een huis en stal, op Schoorswinkel. In het bevolkingsregister van 1922 telt het gezin Van der Putten-Maas drie kinderen, namelijk zoon Jacobus (Jac), dochter Wilhelmina (Mien) en zoon Godefridus (Gerrit). Later wordt het gezin nog uitgebreid met de zonen Johannes (Hein) en Martinus (Martien) en dochter Henrica (Riek) van der Putten.

In december 1955 wordt zoon Jac officieel de opvolger in de bloemisterij van ‘Lindert Put’ of van ‘Putjes’. Jac gaat in die tijd met de bakfiets naar Lent (bij Nijmegen) om daar de bloemen te gaan halen voor de verkoop in Gemert.

Op 8 juli 1966 behaalt Leo van der Putten het diploma Middelbare Tuinbouwschool aan de Rijks Middelbare Tuinbouwschool te Nijmegen, studierichting bloementeelt. Na het examenfeestje gaat Leo werken in het bedrijf van zijn ouders. Gaandeweg doet hij daarbij nieuwe vaardigheden op, naast de vakkennis door de jaren heen geleerd van zijn vader en opa. Verdere ervaring doet hij op door het bloemschikken in zijn algemeenheid en in het bijzonder het maken van bruidsboeketten, grafboeketten en boeketten van droogbloemen. Verder helpt hij bij het verspenen en oppotten van geraniums, afrikaantjes en het onderhouden van “d’n hof”.
Ondanks al deze drukke werkzaamheden haalt Leo van der Putten een jaar later ook het diploma voor bloemsierkunst aan de Tuinbouwvakschool voor Bloemsierkunst te Nijmegen.

In 1980 wordt het woonhuis Heuvelsepad 17 afgebroken en vindt nieuwbouw plaats. Het gereedkomen van de nieuwbouw valt samen met de opening van de nieuwe zaak. Het rechterdeel van de blok van twee woningen blijft nog een paar jaren intact maar wordt dan ook gesloopt.
Een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van 29 april 1981 laat zien dat de bloemisterij met ingang van 1 december 1980 overgaat van vader Jac op zoon Leo van der Putten.
In het Gemerts Nieuwsblad van 9 september 1981 wordt met een uitgebreid artikel de opening van de geheel vernieuwde bloemisterij aangekondigd.

De uitnodiging voor de opening. Het indertijd door René Pullens getekende logo van de bloemisterij wordt nog steeds gebruikt.

Nieuwe tijden – 1997
De bloemisterij wordt op 10 juni 1997 een vennootschap onder firma, op naam van Leo en Betsie van der Putten-Maas. Bloemisterij van der Putten wordt tevens lid van verzendorganisatie “Euroflorist”, een organisatie waarmee je over de hele wereld bloemen kunt verzenden. Eerst worden de orders via de fax doorgestuurd naar andere bloemisten. Later gaat dat via internet.
En dan is er nog een sprong naar de toekomst: Jeroen van der Putten haalt het diploma “zelfstandig beroepsbeoefenaar” voor bloemschikken en bloemendetailhandel op het agrarisch opleidingscentrum “’t Vanck” in Nijmegen. Vijftien jaar later, op 31 maart 2012, wordt het bedrijf overgenomen door Jeroen.

Milieuaspecten en hygiëne
Door de jaren heen is milieu en hygiëne een belangrijke rol gaan spelen.
Dit heeft zich met name gemanifesteerd in het hergebruik van plastic bloempotjes en kistjes die door klanten worden teruggebracht.
Daarnaast wordt het water dat gebruikt wordt voor snijbloemen later weer aan andere planten gegeven. Het groenafval wordt gecomposteerd en weer op “d’n hof” gebracht. Plastic en papier worden gesorteerd voor hergebruik. Ook worden er geen chemische middelen ingezet bij het telen en kweken van bloemen en planten. Alles geschiedt op biologische wijze.
Het is duidelijk: het bloemistenbedrijf Van der Putten is voorafgaand aan de komst van Commisaris Van de Donk helemaal klaar voor het eeuwfeest én… klaar voor de tweede eeuw.

GH-2017-01-Hofleverancier-aan-Heuvelse-pad-Bloemisterij-Van-der-Putten-honderd-jaar.pdf