GH- 2018 04 Naam Nederland vervangen door Nederduitsland
Ad Otten
Telkens blijkt weer hoe moeilijk het is om iets uit te leggen over Gemert als Vrije soevereine rijksheerlijkheid van de Duitse Orde. Gemert is dan meteen voor bijna iedereen ‘Duits’ en niks anders dan ‘Duits’. Het gegeven dat Duits, Diets, Deutsch of Dutch van oorsprong allemaal hetzelfde is, noch de stelling dat je voor enig begrip uit vroeger tijd jezelf moet verplaatsen naar die andere tijd, zal daar enige verandering in kunnen brengen. Je komt hooguit tot een “jaja dat zal allemaal wel, maar Duits is Duits en dat begint pas over de grens bij Venlo of roermond… toch?” Het enige dat zou kunnen helpen is de naam van ons land gewijzigd zien te krijgen van Nederland in Nederduitsland. Natuurlijk vindt iedereen dat een absurde gedachte, maar die naamswijziging is historisch wel prima te verantwoorden. en… zou je voor een juiste geschiedkundige beeldvorming ook niet iets over moeten hebben?
De Vrede van munster in 1648 betekende niet alleen het einde van de tachtigjarige Oorlog, maar zorgde ook voor een definitieve losmaking van ons land uit het Heilige roomse (Duitse) rijk. Vanaf die tijd mochten in de republiek der Zeven Provinciën alle ambten en overheidsdiensten officieel alleen vervuld worden door Nederduits Gereformeerden. Iedereen sprak Nederduits en iedereen ging ook naar de Nederduitse school, zeg maar de basisschool. en het zal menigeen verbazen dat tot ongeveer een eeuw geleden ‘van Duitschen bloede’, voor de oudere generatie in delen van Zuid-Nederland nog steeds betekende ‘van Nederlandschen huize’. Vandaag de dag wordt dat nauwelijks geloofd, maar het derde deel van het Woordenboek der Nederlandsche taal, dat in 1916 van de pers rolde, is daarover heel duidelijk. Bij ‘Duitsch’ staat als betekenis nummer 1: “Nederlandsch”. eCHt WAAr! en… mocht u het niet geloven: De tekst is bij dit artikeltje afgedrukt en die levert meteen ook de verklaring voor het feit dat alle Britten en trouwens alle engelssprekenden over de hele wereld ons Nederlanders nu nog steeds ‘dutch’ noemen. Wist u trouwens dat ook de in 1198 gestichte Duitse ridderorde niet in Duitsland maar alleen in ons land (te Utrecht) nog steeds bestaat?
GH-2018-04-Naam-Nederland-vervangen-door-Nederduitsland.pdfGH- 2018 04 Merkwaardig – Vier deuren (Esdonkse kapel)
Peter van den Elsen
De Esdonkse kapel is klein van omvang, maar telde in het verleden toch vier deuren. De bovenstaande foto (van fotograaf Van Zutphen uit De mortel, ca. 1930) is genomen van de zuidwestkant. De deur aan de linkerkant is later dichtgemetseld, wat nu nog aan het metselwerk is te zien. De hoofdweg liep toen aan de oostkant van de kapel, terwijl aan de westkant een voet- en fietspad liep met een zijpad naar de deur.
Op de foto is duidelijk zichtbaar, dat op de plaats waar nu de toegang tot de sacristie is, het slordige metselwerk een oorspronkelijke deur verraadt. recht daar tegenover, aan de noordzijde, bevindt zich nu het Heilige Graf. er zijn aanwijzingen dat ook daar oorspronkelijk een deur heeft gezeten. In totaal dus vier deuren, in twee paren in een noord-zuidlijn die recht tegenover elkaar lagen.
Het waarom van vier deuren bleef voor mij lange tijd een raadsel totdat ik afgelopen zomer een theoloog uit Duitsland door de kapel mocht gidsen. Prof. dr. manfred Becker-Huberti doet onderzoek naar oude bedevaartplaatsen. Volgens hem heeft het te maken met de processiegang. In tijden dat de bedevaartplaats door een grote menigte werd bezocht, zoals op esdonk tot in de 19de eeuw, trokken de bedevaartgangers van noord naar zuid door de kapel om het ‘wonderbaarlijke’ te aanschouwen. Hij wist me te vertellen dat hij enkele gelijke voorbeelden kende in Duitsland.
GH-2018-04-Merkwaardig-Vier-deuren-Esdonkse-kapel.pdfGH- 2018 04 Kiek Naw – Hij legt het hoofd niet in de schoot
Paul Verhees
Zou Sint-Dionysius eigenlijk toeschouwer zijn bij alle evenementen die op het ridderplein plaatsvinden? Ik weet niet hoe dat werkt bij iemand die zijn hoofd niet op zijn romp maar onder zijn arm draagt. Hij zou best eens alles kunnen zien. Iemand die volgens de legende na zijn onthoofding in Parijs zijn hoofd oppakt om er mee weg te kuieren, mag je tot alles in staat achten.
Dionysius, alias de Heilige Losbol, zal als patroonheilige van de kermis vast en zeker van een feestje houden. Als hij al geen toeschouwer is, is hij in elk geval wel deelnemer, zoals deze foto toont. Hij is zo te zien niet te beroerd om tijdens de Jaarmarkt in september de jas vast te houden van een gast die even naar het toilet moet. en als ik me niet vergis ‘hét-ie ’m ok gaer’. een kelk is niet genoeg om zijn dorst te lessen. Het extra glaasje erbovenop is ook al leeg.
De Heilige Losbol lijkt me ondanks zijn handicap geen treurige figuur, die te midden van de feestvreugde snel het hoofd in de schoot legt
GH-2018-04-Kiek-Naw-–-Hij-legt-het-hoofd-niet-in-de-schoot-Losbol.pdfGH- 2018 04 Jaspert Hendriks, alias Jas d’n Botter (1893-1961)
Thuiswever die vijfendertig jaar machinaal weefde
Ad Otten
Wat de laatste Gemertse thuiswevers betreft, daarvan is een geschiedbeeld blijven hangen van ambachtslieden die de voortschrijdende techniek niet bij konden benen. Maar je kunt je afvragen in hoeverre dat beeld klopt. De werkzaamheid in de buurtschap De Haag van thuiswever Jaspert Hendriks, alias Jas d’n Botter, is met dat beeld in elk geval niet in overeenstemming. Na een proeftijd van een jaar als handwever schakelt hij in 1924 over op machinaal weven en sticht als zzp’er avant la lettre een eigen machinaal weeffabriekske. De geweven producten levert hij rechtstreeks aan de klant. In het Kerkklökske van pastoor Poell – indertijd dé nieuwsvoorziening van Gemert – adverteert hij met ingehouden trots (2.9.1928): “Het beste en goedkoopste adres voor WIT- EN BLAUW LINNEN, WIT KATOEN, KEPER, ENZ. is bij J.H. Hendriks, De Haag B34.” Tot zijn AOW blijft Jaspert als zelfstandige, machinaal thuiswever in zijn eenmanszaak aan het werk. In 1959 vraagt hij een bouwvergunning om de naast zijn woonhuis gelegen werkplaats-weeffabriek tot woning te mogen verbouwen. Hij blijft ondernemend!
Wie was Jaspert Hendriks?
Jaspert is het vierde kind en de tweede zoon in het gezin van martien (tinus) Hendriks en Martha van Nuenen. Na zijn geboorte (17 april 1893) krijgt Jaspert nog drie zussen. Zijn oudste broer verhuist naar Helmond maar de rest van de familie blijft in Gemert wonen. Vader tinus is machinaal wever in de 75 getouwen tellende stoomweverij van Prinzen in het achterland van Gemerts kasteel. De weverij van Prinzen sluit in 1910 de fabriek. Of tinus daarna bij raymakers of Van den Acker emplooi heeft gevonden of zoals menig Gemerts wever als thuiswever weer aan het werk is gegaan op een bewaard gebleven handweefgetouw, weten we niet. De bijnaam ‘tinus d’n Botter’ zou er op kunnen wijzen dat hij is gaan ‘boteren’. In één van de aantekenschriftjes van de heemkundige Willem Vos (1905- 1987), tevens buurtgenoot van Jaspert en miet, schrijft Willem dat de familie Hendriks vroeger een eigen botermijn had. Dat verklaart de bijnaam, al kan die ontleend zijn aan een vroegere generatie. Hendrina Hendriks-spaan (1822- 1908) wordt als 29-jarige moeder van één kind, weduwe van Jan Hendriks. Zoon tinus is dan pas één! Wie weet is zij als botermaakster het wel geweest die de bijnaam “d’n Botter” in het leven riep. De Hendriksen waren in elk geval ondernemend. Hendrika, de zus van Jaspert, trouwt in 1916 met marinus snijders, bij iedereen bekend als ‘de Praojs(t)’, de paardenslager in het Kruiseind. miet, de jongste zus van Jas, start in het ouderlijk huis een winkeltje in kruidenierswaren. en Jaspert is naar zijn opa van moederskant genoemd, de metselaar-aannemer van de fundering van de kerktoren bij de uitbreiding van de parochiekerk in 1852-1854.
Jaspert treedt als jongeman in dienst bij textielfabriek J.A. Raymakers, die na de opzet van een haspelarij in Gemert in 1905 hier een machinaal weverij start en daarmee de grootste werkgever van de gemeente wordt. Na de leerschool ‘machinaal weven’ bij raymakers doorlopen te hebben, besluit Jaspert in 1923- 1924 – hij is dan 30 jaar en ongehuwd – om met de opgedane kennis zelf een industrieel weefbedrijfje (inclusief winkel) te stichten in De Haag. Waarschijnlijk is dit mede mogelijk geworden doordat kort daarvoor de buurtschap op het elektriciteitsnet is aangesloten. Zo krijgt Gemert de eerste machinaal thuiswever, een eenmanszaak naast de machinale stoomweverij- en van J.A. raymakers en Johan van den Acker. Het aantal thuiswevers dat in Gemert dan nog weeft op een handweefgetouw is intussen op één hand te tellen. maar veiligheidshalve begint Jaspert zijn onderneming toch op een oud maar voor hem vertrouwd handweefgetouw en het is ook een handwever (Jan de Fost, een oom van zijn zwager Piet de Fost) die hem in het zadel helpt met een garenbussel, het opbomen en het verder bedrijfsklaar maken van het handweefgetouw dat een plaats krijgt in een daartoe opgetrokken houten bijbouw in d’n hof naast het ouderlijk huis.
Nieuwbouw weverij Jaspert Hendriks in 1948
Op 10 september 1948 staat een uitvoerig verslag over de volledige renovatie van het ‘Haagse’ weeffabriekske van Jas d’n Botter in de Gemertsche Courant onder de kop “Gemerts industrie gaat vooruit”. Bijzonder is dat hier uit de mond van Jaspert is opgetekend hoe hij indertijd is begonnen. De exacte startdatum wordt zelfs genoemd. Het is 12 februari 1923 en de naam van de handwever die hem de helpende hand toesteekt is Jan de Fost, een generatie ouder dan Jas. Het toeval wil dat we van deze Jan de Fost (1863-1941) een prachtige foto hebben waar hij zit te weven in een Nijmeegse winkeletalage bij wijze van demonstratie van het oude Hoog Ambacht. Het handweefgetouw wordt op een groot bord aangeprezen als zijnde 700 jaar oud. Wij weten intussen dat wat betreft het weefgedeelte (het weven met de snelspoel) de bordschrijver er zo’n 600 jaar naast zit, waarbij we aantekenen dat de zware eikenhouten zijstukken wel een ouderdom van 3 à 4 eeuwen zullen hebben gehad. In de sleutelbosch is Jan de Fost tot op hoge leeftijd op zijn handweefgetouw blijven weven. Het verslag in de Gemertsche Courant van de jaargang 1948 meldt dat Jaspert met het handweefgetouw als thuiswever een proefperiode van een jaar inplande waarbij hij zich meer richtte op de te leveren kwaliteit dan op de kwantiteit. De vraag overtrof het aanbod en exact een jaar na de opening van zijn eenmanszaak besluit Jaspert tot de aanschaf van een mechanisch weefgetouw. Uit De Gemertsche Courant citeren we verder:
“Laken- en hemdenkatoen waren vooral de producten waarin Hendriks zich specialiseerde en die bij de boerenbevolking gretig aftrek vonden. Al spoedig werd een tweede machine bijgekocht en meerdere kwaliteitsartikelen verlieten het houten schuurtje dat meer gelijkenis vertoonde met een kippenkooi dan met een weeffabriek.
Het laatste was reeds lang een doorn in het oog van de heer Hendriks doch de tijdsomstandigheden waren van dien aard dat noch aan herbouw noch aan nieuwbouw gedacht kon worden. Doch zoals geen enkel directeur van een levensvatbaar bedrijf stil zit, zo zat ook Jaspar niet stil en het resultaat hiervan getuige bijgaande foto’s. Een prima solied gebouw en van uitstekend dag- en kunstlicht voorzien, uitgevoerd door het aannemingsbedrijf Van Lith, De Mortel, heeft de plaats ingenomen van het oude houten schuurtje dat nu het asyl geworden is van het reeds lang uit de tijd geraakte oude handweefgetouw. In de nieuwbouw zijn de mechanische getouwen ondergebracht waarvan de één een hefbakwisselstoel en de andere een z.g. platte stoel is. De technische bijzonderheden die de heer Hendriks ons verstrekte zijn voor ons leken op het gebied der weefkunst, raadselen, doch wij hebben gezien dat Hendriks met zijn tijd meegaat en zijn steentje bijdraagt tot opvoering der in Gemert zo broodnodige industrie. v.d.L.”.
Op 31 augustus 1948 is de nieuwe weverij van Jaspert Hendriks geopend en op 27 augustus daaraan voorafgaand adverteert de ondernemer al in de Gemertsche Courant met “Jaspert Hendriks – Haag Gemert. teXtIeL VOOr PArtICULIereN Aflevering rechtstreeks aan de klant. UW VOOrDeeL” en “Wij waarborgen oude kwaliteit!!” Bijzonder met betrekking tot de nieuwe weverij is ook de herinnering van marij Vos (1943) aan de bouwactiviteiten in de Achterhaag. Ze kan het zich zo nog voor de geest halen:
“Op ’n dag, het zal in het voorjaar van 1948 geweest zijn, liepen opa en ik de Achterhaag in. Dat was niets bijzonders want we liepen daar dikwijls. Onze opa Piet van de Crommenacker was 78 jaar en nog heel ”hel” en ik was 4 en zat nog net niet op school. Alles zag er uit zoals altijd. We liepen midden op de weg want er kwam hooguit een fiets langs. Het achterste gedeelte van De Haag maakt een bocht naar links en omdat het woonhuis van Driek van den Broek met een hoek ongeveer tegen de weg aan stond, zag ik pas toen we daar waren dat er iets bijzonders aan de hand was. Voorbij Van den Broek in de hof van Jas en Miet d’n Botter, werd gebouwd! Het was er een hele bedrijvigheid. Er werd gesjouwd en gemetseld. De zon scheen en we hebben een hele tijd staan kijken………..
De bouwerij schoot goed op en na korte tijd stond er een mooi gebouwtje. De nieuwe weverij had aan de voor- en linkerzijkant veel ramen en de ingang was aan de rechterkant. Toen wij een tijdje later lakens en slopen nodig hadden, moest daar stof voor gehaald worden. Ons moe vroeg aan mij of ik mee ging naar Jas d’n Botter en daar was ik meteen voor klaar. Ze deed haar schort af en wij naar de Achterhaag. We gingen naar binnen en kwamen in een lichte ruimte waar een ijzeren weefgetouw stond. Ik was onder de indruk van het grote apparaat, waarop op dat moment niet werd geweven. Ik vind het nu nog jammer dat ik het geluid wat dat maakte niet heb gehoord. Jas was bezig met rollen witte stof en van een daarvan werd voor ons een stuk afgemeten en afgescheurd. Hij en ons moe zullen wel een praatje gemaakt hebben, maar daar weet ik niets meer van, ik heb alleen maar rond staan kijken.”
Jas en Miet Hendriks alias d’n Botter: middenstanders
In 2003 brengt de heemkundekring een speciaal nummer uit van Gemerts Heem helemaal gewijd aan de buurtschap De Haag van een halve eeuw eerder. martien van der Wijst is de auteur en hij kijkt daarin terug op de buurt waar hij opgroeide. Uiteraard vermeldt hij ook de aan het eind van de straat gelegen weverij van “thuiswever” Jas d’n Botter al weidt hij daar verder nauwelijks over uit. Over miet de zus van Jas schrijft hij dat “die vooral bekendheid verwierf door haar winkeltje met ‘koloniale waren’, snoep en alles wat verder bruikbaar en eetbaar was”. Jaspert en maria (miet) bewoonden samen het karakteristieke woonhuis aan de ripskant, dat is het paadje dat pal langs het riviertje De rips van De Haag naar de ruijschenberghstraat voerde. miet is geboortig van 1900 en dus zeven jaar jonger dan haar broer Jas. Haar winkeltje was gevestigd in het voorhuis. Vroeger bestond het pand uit twee woningen. Hun ouders bewoonden tot hun overlijden het achterhuis. De weverij van Jas was gebouwd in d’n hof aan de noordkant van het woonhuis.
Behalve van Marij zijn er nog een paar wetenswaardige getuigenissen aan de weverij van Jas. De eerste is die van de 87-jarige mia van Hoof-Kandelaars. Zij is de dochter van kleermaker toon Kandelaars die goed bevriend was met Jaspert. Haar vader was bestuurslid van de middenstandsvereniging van Gemert en thuiswever Jas maakte daar ook deel van uit. mia weet zich nog goed te herinneren hoe ze met haar vader en broers en zussen op zondagmiddagen gingen wandelen en dat ze dan ook wel eens bij de weverij in De Haag belandden en ze hoort Jas tegen haar vader nog iets zeggen van “Ha Toon. Wa hédde toch ’nen hoop korteghajd baj!” Kostelijk is ook het relaas van sjaantje van Vugtde Wit (1948), die als kind tegenover Jas en miet woonde:
“Als klein kind kwamen wij daar in de winkel. Ook in de weverij zijn we vaak geweest. Daar stond een weefgetouw waar Jas op deed weven. Als de ramen openstonden hoorde je de spoel over het getouw schieten. Naderhand is de weverij verbouwd tot woonhuis. We wisten toen niet dat het broer en zus waren en dat ze Hendriks heetten. Als één van beiden jarig was, mocht mijn oudere zus Ida en ik daar op feest. Drieka en Door van de pastorie waren er dan ook. Elke keer moesten wij hetzelfde stukje voordragen van ´Alletwee Tonna´. Dit hebben wij zo vaak gedaan dat toen ik 50 jaar werd en aangekleed werd als Sara, ik samen met Ida hetzelfde stuk moest doen en het nog goed van buiten kende. Dat was lachen voor iedereen, want broers en zussen hadden al voorspeld dat ik het niet zou doen of het niet zou weten hoe het moest. Ik bewaar heel mooie herinneringen aan het wonen in De Haag – Sjaantje”.
Tot in het jaar 1959 blijft de weverij van Jaspert Hendriks in bedrijf. Jaspert vindt het genoeg geweest. Op 6 augustus van dat jaar vraagt hij – inmiddels 66 jaar – bij de gemeente vergunning voor het verbouwen van een werkplaats tot woonhuis, ter plaatse Achterhaag 5. De vergunning wordt verleend op 9 november 1959. In het adresboek van de gemeente Gemert is in 1960 Jaspert H. Hendriks nog het gezinshoofd van het gezin dat bestaat uit 1 man en 1 vrouw. maar let wel, het betreft hier broer en zus. Jaspert is evenals trouwens zijn zus het hele leven ongehuwd gebleven. Op 1 november 1961 overlijdt Jaspert in het ziekenhuis te Veghel.
Nalatenschap van Jas d’n Botter
De heemkundekring beschikt over het ‘dodspréntje.’ van Jaspert Hendriks. een citaat uit de tekst: “Hij was een vakman; hij hield van zijn ambacht: tot in de verre omtrek had hij zijn vrienden en zij wisten zijn werk te waarderen. Thuis vond hij rust na gedanen arbeid, vele jaren bij zijn ouders, later bij zijn zuster, met wie hij het huiselijk leven deelde. (….)”.
In ‘Adresboek der gemeente Gemert van 1964’ is er geen gezinshoofd J.H. Hendriks meer, maar wel m. (=maria/miet) Hendriks op De Haag 76. Door de samenvoeging van Achterhaag en Voorhaag heeft het oude woonhuis aan de ripskant een nieuw huisnummer gekregen maar het betreft nog steeds hetzelfde pand. eind handjaren zestig krijgt het pand een nieuwe bestemming. Miet Hendriks verhuist dan naar de locatie van de weverij die inmiddels is verbouwd en ingericht tot woning (dan De Haag 72; nu De Haag 102). De Haag 76 wordt eigendom van de gemeente en de stichting Gemerts Atelier de nieuwe gebruiker.
Eind jaren zeventig van de vorige eeuw ontwikkelt de gemeente het bouwplan ‘Hagenhof’ dat de goedkeuring van de gemeenteraad krijgt. Het pand De Haag 76 wordt daarvoor opgeofferd want op die locatie komt de toegang tot het nieuwbouwwijkje. De straatnaam Hagenhof dateert al van december 1978 maar pas een jaar of wat later start de nieuwbouw ter plaatse. Dan verdwijnen ook de rips en het pad ‘de ripskant’, dat wil zeggen in de bedding van het riviertje wordt een (fraai) wandelpad aangelegd dat sinds 2007 de naam draagt van Vorsterpad.
De meest bijzondere nalatenschap van Jaspert Hendriks betreft het louter uit piëteit door hem vele decennia bewaard gebleven handweefgetouw waarmee hij in 1923 als zelfstandig en onafhankelijk thuiswever startte. Zijn zus Miet maakt het in april 1981 als eregast tijdens de opening van de Heemkamer nog mee dat op het antieke getouw van haar broer weer geweven wordt. Op dezelfde dag presenteert de heemkundekring ook het boek “De Gemertse handwever. Zijn vaktaal en zijn dagelijks leven”. De auteurs waren Michel van de Ven en Piet Vos.
Elders in Gemert wordt dan ook al geweven op de door Willem Vos op oud-ambachtelijke wijze gecreëerde eikenhouten kopie van dit hand weefgetouw dat Willem de naam meegaf van “’t Overskötje van ’t Slötje” op grond van het gegeven dat alle eikenhouten materiaal dat hij daarvoor gebruikte afkomstig is uit de sloop van ’t slötje, oftewel het tot boerderij verbouwde oude Huis Lanckveld in de Deel. Dit monumentale weefgetouw wordt nu gebruikt in het wevershuis van het Boerenbondsmuseum, terwijl het authentieke handweefgetouw van Jas d’n Botter – enige jaren geleden gerestaureerd door Ben Kerkhof – in het museum nog wacht op een toepasselijke plaats dan wel bestemming.
Maria (miet) Hendriks overlijdt op 22 april 1984 te Veghel in het ziekenhuis. Zij is dan 84 jaar. Vier dagen later wordt ze in Gemert begraven.
Met dank aan Marij van Pelt-Vos, Willy Ivits, Mia van Hoof-Kandelaars en Sjaantje van Vugt de Wit
GH-2018-04-Jaspert-Hendriks-alias-Jas-d’n-Botter-1893-1961.pdfGH- 2018 04 De onafhankelijkheid van Gemert
Jan Timmers
Er is al veel geschreven en verteld over de bijzondere status van Gemert in de regio. Gemert is een soevereine heerlijkheid; heeft een ‘status aparte’; het is een vorstendom. Op oude kaarten staat het gebied van de voormalige gemeente Gemert als afzonderlijk gebied aangegeven en in de Bosatlas van de Geschiedenis van Nederland staat Gemert steeds weer opnieuw als onafhankelijk staatje op de kaart, niet behorend tot het hertogdom Brabant. Eeuwenlang heeft Gemert die onafhankelijke status gehad. De baas in Gemert was de Duitse Orde, om precies te zijn de landcommandeur van Alden Biesen, maar eerder nog de commandeur van Gemert. Hij was de vorst van Gemert tot aan de bezetting door Franse troepen in 1794. Waar komt die onafhankelijkheid vandaan?
Duitse Orde
Een mogelijke gedachte is dat de Duitse Orde gezorgd heeft voor de onafhankelijke status van Gemert en die status heeft meegebracht toen ze zich in Gemert vestigden. Dat is echter niet het geval. Als dat wel zo zou zijn, dan zouden alle commanderijen van de Duitse Orde eenzelfde onafhankelijke status moeten hebben. Van alle commanderijen binnen de landcommanderij Alden Biesen is echter Gemert de enige onafhankelijke. Die bijzondere situatie bestond al vóór 1366. In dat jaar verkocht Diederik van Gemert na veel strijd zijn gedeelte van Gemert aan de Duitse Orde, die vanaf dat moment alleenheerser was. De Duitse Orde heeft door haar grote rijkdom en macht en de daarmee samenhangende gezaghebbende relaties, er wel voor kunnen zorgen dat Gemert die onafhankelijke status door de eeuwen heen heeft kunnen behouden. Vóór 1366 was Gemert een tweeheerlijkheid met twee heren: Diederik van Gemert en de commandeur van Gemert. Die situatie bestond al enige jaren, maar voordat de Duitse Orde bezit in Gemert verwierf, in of voor 1220, waren de voorouders van Diederik alleen heer en meester.
Ontstaan heerlijkheden
In de (Oost-) Brabantse regio was er in de 12de eeuw nauwelijks sprake van een centraal gezag van een hertog, graaf of bisschop. Daardoor konden beheerders zich domeingoederen van geestelijke instellingen toe-eigenen. tegelijk vonden juist in die periode grote ontginningen plaats door lokale edelen. De nieuwe grootgrondbezitters beschouwden hun nieuw verworven en ontgonnen bezit als vrij eigen goed. Dat bezit werd aangeduid als allodiaal: vrij eigen goed zonder aanspraken van anderen. De lokale adel eigende zich niet alleen onroerend goed toe, maar ook de rechtsmacht en andere heerlijke rechten, zoals de zeggenschap over de gemene gronden. In oostelijk Brabant verschijnen in de loop van de 12de eeuw op deze manier nieuwe heren, aangeduid als ‘dominus’, zoals domina Didradis van rixtel (1140), dominus Herbertus van Heeze (1172) en dominus Boudewijn van Lieshout (1199). De heren van Gemert passen ook in dit rijtje. een naam kennen we niet, maar bij het archeologisch onderzoek van het latere Hooghuis van de familie Van Gemert is gebleken, dat er op die plaats al vanaf ca. 1050 een groot gebouw stond. De eerste met name genoemde heer van Gemert is Diederik, die heer van Gemert is geweest in de periode van ca 1250 tot na 1271 .
Vrij eigen goed
Dat Gemert een allodiaal goed was met eigen rechtsmacht blijkt vooral uit het ontbreken van archiefstukken waaruit valt op te maken dat Gemert tot een groter rechtsgebied behoorde, zoals een graafschap of hertogdom. In de 12de eeuw bezat de familie Van rode een uitgebreid rechtsgebied rondom st.-Oedenrode. In 1167 kwam het in bezit van de aartsbisschop van Keulen, die het in leen uitgaf aan de graaf van Gelre. In 1231 werd het als graafschap rode verkocht aan de hertog van Brabant. Op dat moment behoorden hiertoe onder meer de aan Gemert grenzende dorpen Bakel, Aarle-rixtel en erp. Dit voormalige graafschap rode werd de basis voor het latere kwartier Peelland van de meierij van Den Bosch. een reconstructie van het graafschap leverde geen enkele relatie op met Gemert. Ook is er geen relatie tussen Gemert en bijvoorbeeld het domeingoed rondom Helmond, dat in 1222 door de Graaf van Horne verkocht werd aan de hertog van Brabant en dat later eigendom wordt van ex-keizerin maria van Brabant. In Gemert komen we geen leengoederen of cijnsgoederen tegen die een band hadden met rode of rixtel of Helmond, geen leengoederen of cijnsgoederen van de hertog van Brabant, de graaf van Kleef of van Gelre. In de 12de eeuw blijkt er geen enkele band te zijn met aanpalende rechtsgebieden en ook niet met verder weg gelegen gebieden, heren of graven. De allodiale rechtsheerlijkheid Gemert is ontstaan vanuit de vestiging van en de ontginning door de familie Van Gemert in de 11de en 12de eeuw. Pas later, in een oorkonde uit 1270, vermeldt de abt van de abdij van echternach dat Gemert een eigen bezit is van Diederik van Gemert. In een oorkonde van 25 maart 1271, laat Jan I, hertog van Brabant er ook geen twijfel over bestaan. Hij geeft dan aan dat hij in Gemert geen enkele rechtsmacht bezit, noch de hoge, noch de lage rechtspraak. Later wordt de soevereiniteit van Gemert meerdere malen bevestigd door zijn opvolgers, zoals bijvoorbeeld in 1479 door keizer Maximiliaan van Oostenrijk. Die onafhankelijkheid bestond echter al veel langer.
De familie Van Gemert
De oudste vermelding van leden van de familie Van Gemert is uit 1172, de gebroeders Willem en rutger van Gemert, edellieden. De datum op deze oorkonde is later aangebracht, dus op dat jaartal moeten we ons niet vastpinnen, maar we weten wel dat aan het eind van de 12de eeuw deze broers leefden. Hun vader wordt niet vermeld en zal dus al overleden zijn. Hij was ongetwijfeld Heer van Gemert. Zoals gebruikelijk in die periode wordt de oudste zoon het nieuwe familiehoofd en erft de belangrijkste bezittingen. Willem is de eerstgenoemde en zal daarom de oudste zijn. Hij volgt zijn vader op als Heer van Gemert. Zijn jongere broer rutger moet een andere carrière kiezen. We weten uit andere bronnen dat het erfdeel van rutger in Gemert aan de Duitse Orde is gekomen. Hij heeft er kennelijk voor gekozen om ridder te worden en waarschijnlijk is hij samen met anderen in een kruistocht naar het beloofde land getrokken. Daar moet hij zich aangesloten hebben bij de Duitse ridderorde. Na zijn dood in of vóór 1220 is zijn erfdeel aan de Duitse Orde gekomen en dat is de basis voor de Commanderij Gemert.
Tweeheerlijkheid
Door allerlei gegevens te combineren is inmiddels achterhaald dat we de eerste vestigingsplaats van de Duitse Orde in Gemert in Handel moeten zoeken. Dat was kennelijk het erfgoed van rutger van Gemert. Het was onroerend goed dat bestaan moet hebben uit een grote hoeve met aanhorigheden. Omdat het belangrijkste element van een gerechtsheerlijkheid juist de rechtsmacht is, is het onwaarschijnlijk dat aan het erfgoed van Rutger rechtsmacht over Gemert was verbonden. Volgens het erfrecht van die tijd zullen alle heerlijke rechten, zeker de rechtsmacht, bij de oudste zoon als familiehoofd terecht zijn gekomen. Bij de vestiging van de Duitse Orde ca. 1220 zal de orde nog geen rechtsmacht hebben gehad. er is wel een mogelijkheid dat de Duitse Orde recht kon spreken bij geschillen als die direct betrekking hadden op hun grondbezit. Leden van de familie Van Gemert blijven de titel Heer van Gemert voeren, terwijl de commandeur van Gemert aanvankelijk niet vermeld wordt met die titel. toch heeft de commandeur langzaam maar zeker rechtsmacht weten te verwerven. mogelijk is dat gebaseerd op zijn rechten als grondheer. Die rechten kunnen zijn toegenomen door uitbreiding van de bezittingen van de commanderij binnen Gemert. We weten dat andere leden van de familie Van Gemert ook schenkingen deden aan de Duitse Orde. De Orde zal tevens ook zelf de nodige grond ontgonnen hebben. In de oorkonde van 1271 vermeldt hertog Jan van Brabant dat de rechtsmacht in Gemert toekomt aan de broeders van de Duitse Orde, samen met Diederik van Gemert, elk voor zijn eigen deel. In 1326 worden door Diederik van Gemert de grenzen vastgelegd tussen het rechtsgebied van de Duitse Orde en zijn eigen rechtsgebied. een tijd lang is Gemert een tweeheerlijkheid. Gezien de steeds weer terugkerende geschillen tussen beide heren zal de machtstoename van de Duitse Orde voor de Van Gemerts als een bedreiging zijn ervaren. Uiteindelijk moeten ze helemaal toegeven.
De Duitse Orde
In 1366 wordt de commandeur van Gemert de enige Heer van Gemert. Hij is de juridische opvolger van Diederik als vorst van Gemert. De heerlijkheid Gemert blijft als onafhankelijke eenheid bestaan, maar nu onder het gezag van de commandeur. In de loop van de 14de eeuw wordt de landcommanderij Alden Biesen strakker georganiseerd en neemt de macht van de landcommandeur ten opzichte van de verschillende commandeurs toe. Behalve de commandeur van Gemert komen we regelmatig de landcommandeur tegen als Heer van Gemert. Dat komt ook omdat er niet altijd een commandeur in Gemert is. Al snel wordt de titel Heer van Gemert overgenomen door de landcommandeur van Alden Biesen. De commandeur van Gemert is dan slechts de stadhouder van die landcommandeur. De landcommandeur van Alden Biesen is dan de vorst van Gemert, maar dat doet aan de onafhankelijke status geen enkele afbreuk.
Conclusie
Gemert is een onafhankelijke, allodiale gerechtsheerlijkheid. De onafhankelijkheid is niet ontstaan door de vestiging van de Duitse Orde, maar vanuit het allodiale bezit en de heerlijke rechten die de adellijke familie Van Gemert van oudsher bezat. De Heren van Gemert waren de eerste vorsten van Gemert en de Duitse Orde heeft dat geleidelijk overgenomen. Door de machtige positie van de Duitse Orde was zij in staat de onafhankelijkheid van het vorstendom Gemert te blijven waarborgen
Bronnen
Heemkundekring De Kommanderij Gemert, Oorkonden betreffende Gemert, Gemertse bronnen deel 12, te raadplegen op https://www.heemkundekringgemert.nl/documentatie/bronnen/gbr-12-oorkonden-betreffende-gemert/
Drs H.m. Brokken, De vestiging van de Duitse Orde te Gemert, Varia Historica Brabantica deel V, ’s-Hertogenbosch 1976
Drs H.m. Brokken en mr W.m. Lindeman, Inventaris van het archief van de Kommanderij van de Duitse Orde te Gemert 1249-1795, Inventarisreeks nr. 19 rijksarchief in Noord-Brabant, ’s-Hertogenbosch 1977
Dr H.P.H. Camps, Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312, deel I De meierij van ’s-Hertogenbosch (met de heerlijkheid Gemert), ’s-Gravenhage 1979
Ad Otten, De vestiging van de Duitse Orde in Gemert 1200-1500, Bijdragen tot de geschiedenis van Gemert nr. 13, Gemert 1987 F
rans theeuws en Arnoud-Jan Bijsterveld, Der maas-Demer-schelde-raum in Ottonischer und salischer Kaiserzeit, in: Horst Wolfgang Böhme, siedlungen und Landesausbau zur salierzeit, teil 1, sigmaringen 1991
mr G.F. van der Ree-Scholtens, De grensgebieden in het noordoosten van Brabant ca 1200-1795, Institutionele aspecten, Brabantse rechtshistorische reeks deel 6, Assen/maastricht 1993 martien van Asseldonk, Het graafschap rode, bouwsteen van het middeleeuwse kwartier Peelland, Brabants Heem jrg. 48 (1996) nr. 2
A. Thelen (red), Het Hooghuis te Gemert, Archeologisch en historisch onderzoek betreffende het middeleeuws kasteel van de heren van Gemert, Bijdrage tot de geschiedenis van Gemert nr. 27, Gemert 2001
Martien van Asseldonk, De meierij ontrafeld, Plaatselijk bestuur, dorpsgrenzen en bestuurlijke indeling in de meierij van ’s-Hertogenbosch, circa 1200-1832, tilburg 2003
GH-2018-04-De-onafhankelijkheid-van-Gemert.pdfGH- 2018 04 De Nonnenakker van Binderen en het goed Te Kieboom
Jan Timmers
In Gemerts Heem van zomer 2018 stond een kapittelstokje over een Nonnenakker van Binderen bij het Binderseind
Het begon met een aantal vermeldingen in de schepenprotocollen van een huis met schuur en hof bij de Kieboom van Willem, de zoon van Jan van Loon, die men De Guliker noemt. Dit erf bleek aan drie zijden begrensd te worden door een openbare weg (gemeyne straet) en één ervan was de Oudestraat. Aan de vierde zijde lag de Nonnenakker. In een andere akte wordt dat perceel het eigendom genoemd van het Convent van Binderen. De Nonnenakker heeft die naam kennelijk gekregen, omdat hij eigendom was van het nonnenklooster Binderen in Helmond.1
Inmiddels is er verder gezocht naar de locatie van die Nonnenakker. Het erf van Willem de Guliker was aan drie zijden omgeven door een straat en lag langs de Oudestraat. Het lijkt erop dat we moeten zoeken in het gebied tussen stereind en Josephstraat. Het Gemertse Landboek, waarin alle particuliere grondpercelen met hun eigenaars werden opgetekend, werd in 1717 aangelegd. Zoeken in het landboek naar bezit van het klooster Binderen levert inderdaad een perceel op in de buurt van het Stereind
In het landboek zijn alle percelen genummerd en per perceel worden achtereenvolgende eigenaars genoteerd. De eerstgenoemde is de eigenaar in 1717. De term ‘modo’ moeten we interpreteren als ‘daarna’. Perceel nummer 1447 blijkt in 1717 eigendom van het klooster Binderen. Die heeft het kennelijk verkocht aan mathijs van Hoek. Later wordt Francis van de Laar eigenaar en weer later wordt de Nonnenakker gesplitst in twee gelijke delen met als eigenaars Willem van de Vondervoort en Willemijn Penninx.
Een reconstructie van deze percelen uit het Landboek leert dat de vermelde percelen het gebied vormen, dat tegenwoordig wordt ingesloten door Oudestraat, stereind, Dr. Kuijpersstraat en Josephstraat. Belangrijk daarbij is landboeknummer 1449 dat in 1717 eigendom was van de erfgenamen van heer Henricus Kox en dat later in handen kwam van de kapel van Handel. Op de kadasterkaart van 1832 staan in dat gebied een paar huizen met grond eromheen (sectie H nrs 316 t/m 320) die eigendom zijn van de Kapelaan van Handel. Op bijgaand kaartje met als ondergrond de kadasterkaart van 1832 zijn de perceelgrenzen van 1717 ingetekend. Het perceel op de hoek Dr. Kuijpersstraat-Josephstraat is het eigendom van de kapel van Handel.
Midden in het gebied, tegenover Keizersbosch, lag de akker van het nonnenklooster Binderen (nummer 1447). Het is op het kaartje rood omrand. Het bestaat in 1832 inderdaad uit twee gelijke helften, de kadastrale nummers 314 en 315. De landboekpercelen 1444, 1445, 1446 en 1448 vormen samen het huis en erf uit 1493 van Willem, de zoon van Jan van Loon, die men De Guliker noemt. Het is aan drie zijden begrensd door wegen. Dat zijn nu Oudestraat, stereind en Dr. Kuijpersstraat. De Nonnenakker ligt naast herberg De Zwaan, schuin tegenover Keizersbosch, dat in de middeleeuwen onderdeel uitmaakte van het goed te Kieboom.
Verkoop van Te Kieboom
Hoe Willem van Loon eigenaar werd is inmiddels ook bekend. We lezen in de Bossche Protocollen3:
“Goyart van Erp zoon van wijlen Goyart van Erp heeft erfelijk verkocht een hofstad, lopense land of daaromtrent gelegen in de parochie Gemert tussen de gemene straat aan de ene kant en het ene eind en tussen het erf van Arnt, natuurlijke zoon van wijlen Goyart van Gemert aan de andere kant en aan het resterende eind zoals hij zei met al haar gemeynten en vrijheden waar dan ook gelegen, voorheen eigendom van Gooswijn Cnode zoals hij zei, aan Jan de Guliker, natuurlijke zoon van wijlen Jan van Loon, belovend op al zijn goed vrijwaring en verplichting af te doen. Getuigen Monic en Groetart, 13 september 1452.”
Het is niet direct duidelijk dat de verkoop waarvan hier sprake is, om hetzelfde perceel gaat. De begrenzing wijkt immers af. Het grenst slechts aan twee kanten aan een straat. Aan de andere twee zijden ligt eigendom van Arnt van Gemert. Wat wel opvalt is dat zowel Goyart Goyartszoon van erp als zijn voorganger Gooswijn Cnode eigenaars waren van het goed te Kieboom.4 Het is duidelijk dat in 1452 Jan de Guliker, natuurlijke zoon van Jan van Loon, (en vader van de latere eigenaar Willem Janszoon van Loon) een deel van het goed te Kieboom heeft gekocht.
Dat wordt nog bevestigd in een Helmondse schepenakte van 31-3-1483 met daarin de erfdeling tussen de kinderen van het echtpaar Jan van Loon de Guliker en Hilla, dochter van Willem Zaelden, te weten Jan, Willem en Yda, gehuwd met Jan maes tempelers. Bij die erfdeling wordt maar één huis genoemd: huys hostat ende hoff ter stede geheiten Kieboem in Gemert met aan een zijde Jan Gebackemans en verder alomme aen die straet. Dit huis wordt in 1483 wél aan drie zijden begrensd door een straat en verder door Jan Gebackemans. Het lijkt er dus op dat dit huis inderdaad aan de zuidkant van het stereind stond, voorheen behoorde tot het goed te Kieboom, verkocht werd aan Jan van Loon de Guliker en later eigendom was van diens zoon Willem van Loon.
Een andere conclusie kan zijn dat de akker zuidelijker ervan in 1483 eigendom was van Jan Gebackemans en dus niet van het klooster Binderen in Helmond. echter op 7 juli 1467 lezen we in de Bossche Protocollen5: “Rutger van Arkel bezit een erfpacht van 8 malder rogge maat van Gemert van en uit een perceel bij de Kyeboem genaamd der Nonnenacker naast de gemene weg, …”.
In 1467 moet de Nonnenakker dus al van Binderen geweest zijn. Waarschijnlijk was in 1483 Jan Gebackemans niet de eigenaar, maar de pachter van de akker.
Een ander belangrijk punt in de akte van de erfdeling uit 1483 is de vermelding dat dit huis, hofstad en hof de naam Kieboom heeft. Dat zou betekenen dat het hier gaat om het hoofdgebouw van het goed te Kieboom. In de akte van 1452 wordt al vermeld dat er aan dit pand gemeynten en vrijheden waren verbonden. en dat was inderdaad het geval bij het goed te Kieboom. Ook de eerdere eigenaars Goyart van erp en Gooswijn Cnode horen bij te Kieboom. Hebben we hiermee de oude hoeve te Kieboom kunnen lokaliseren? Het lijkt er wel op. eerder was het vermoeden dat het goed te Kieboom aan de oostkant van het Binderseind lag. Inmiddels weten we dat te Kieboom uit minstens twee delen bestond. een deel was van de familie Van Gemert, dat overerfde naar de families Van Goor, Cnode en Van erp. een ander deel was eigendom van de Duitse Orde en dat zal aan het Binderseind hebben gelegen.6
Overdracht aan Binderen
Het puzzelwerk levert nog meer op. Uit de verkoop aan Jan van Loon in 1452 blijkt dat Arnt, de natuurlijke zoon van Goyart van Gemert, eigenaar was van aangrenzende percelen aan de westkant en de zuidkant. De zuidkant is de latere Nonnenakker. De westkant is het perceel op de hoek stereind- Dr. Kuijpersstraat. Arnt van Gemert was een bastaardzoon van Goyart van Gemert en daarmee een kleinzoon van Diederik IV van Gemert. Hij wordt meestal vermeld onder de naam Arnt van de Vondervoort. De erfenissen van bastaardkinderen werden in die tijd na hun overlijden in beslag genomen door de commandeur van Gemert volgens het toen geldende bastaardrecht.7 Naar alle waarschijnlijkheid heeft Arnt van Gemert alias van de Vondervoort daarom al voor zijn dood maatregelen genomen. Hij heeft het westelijk stuk verkocht aan Jan van Loon, wiens eigendom op die manier werd uitgebreid. Het zuidelijk deel heeft Arnt waarschijnlijk overgegeven aan de abdij van Binderen. misschien voor zijn eigen “zielenheil”, misschien in verband met het toetreden van een familielid in het klooster van Binderen. Dat moet gebeurd zijn tussen 1452 en 1467. Vanaf die tijd tot ergens in de 18de eeuw is dit stukje Gemert eigendom van het klooster Binderen in Helmond.
Noten
1. Jan Timmers, een Nonnenakker van Binderen bij het Binderseind, Gemerts Heem 2018 nr. 2 blz. 40. De vermeldingen komen uit schepenregister Gemert r97
2. Een transcriptie van het Landboek van 1717 is te vinden op de website van de heemkundekring onder bronnen. Gemertse Bronnen nr. 3.
3. Bossche Protocollen r1222 f95v; 1451-1452
4. Ad Otten, De heren van de Kieboom in de 14de en 15de eeuw, Gemerts Heem, nr. 56, 1974
5. Bossche Protocollen r1236 f 109
6. Zie voor de opvolgende eigenaren van het eerste deel de verwijzing in noot 4 of het hoofdstuk Wie was de Keizer van Keizersbosch in het boekje: De Oudestraat, de oudste straat van Gemert, Gemert sept. 2014. Dat een deel eigendom van de Duitse orde was blijkt onder meer uit de verpachting door de Duitse Orde aan Bate everets van het goed Kieboom in het jaar 1386. KADO inv nr. 676, een transcriptie van de oorkonde staat op de website van de heemkundekring bij Bronnen. Gemertse Bronnen deel 12c
7. een voorbeeld daarvan lezen we in Gemert r95 d.d. 30-8-1474. Commandeur Art van der Dussen heeft huis en hof aan de Ploesterdonk met nog een aantal percelen grond op basis van het bastaardrecht in beslag genomen van Heilen van Ploesterdonk, omdat zij “naturlic” was. Hij verkoopt dit onroerend goed vervolgens. Opvallend hierbij is dat zowel het huis en hof aan de Ploesterdonk als alle andere percelen grenzen aan percelen van Arnt van de Vondervoort. een jaar later blijkt Jan de zoon van Arnt van de Vondervoort eigenaar te zijn van de Ploesterdonk (Ad Otten, Ploesterdonk 1300-2000, Gemerts Heem 2000, nr. 1)
GH-2018-04-De-Nonnenakker-van-Binderen-en-het-goed-Te-Kieboom.pdfGH- 2018 04 De Heemkundekring Revolutie 15 april 1977 moet zijn 26 april 1977
Martien van den Boom
Het lentenummer 2016 van Gemerts Heem is geheel gewijd aan het 75-jarig bestaan van Heemkundekring De Kommanderij Gemert. Voorzitter Peter van den elsen geeft in zijn voorwoord aan, dat doorgewinterde leden van de heemkundekring veel kwaliteiten hebben, maar ook tekortkomingen. een van de tekortkomingen, die Peter noemt is, dat ze heel moeilijk iets weggooien. Zo een is ondergetekende zelf ook. Dat merk je als je een verhuizing meemaakt en inmiddels is Peter wat dat betreft ook een ervaringsdeskundige. In mijn eigen archief kwam ik de uitnodiging tegen voor de algemene ledenvergadering van de heemkundekring in 1977 en dat is de aanleiding voor dit kapittelstokje. In het eerder genoemde extra dikke nummer van Gemerts Heem wordt de ontstaansgeschiedenis en de verdere 75 jaren in diverse periodes behandeld en voorzien van interessante persoonlijke interviews van (oud-) bestuursleden. Natuurlijk zijn data in geschiedenisboeken belangrijk. Zo kennen we de oprichtingsdatum woensdag 28 April 1941 en de heroprichtingsdatum woensdag 24 oktober 1956.
Na de Franse revolutie in 1789, de Gemertse Weversrevolutie in 1849, kennen we in Gemert ook een Heemkundekring revolutie. een aantal (vooral ) jongere leden wilden een geheel andere aanpak van het heemkundewerk. De jongere leden wilden dat naast het bestuur er ook werkgroepen zouden komen op het gebied van stamboomonderzoek, geschiedenis en dialect. Daarnaast eisten ze dat de kring statuten en een huishoudelijk reglement zouden krijgen. met jeugdige voortvarendheid hadden ze zelf al werkgroepen opgericht die in een overkoepelende werkgroep samen vergaderden.
De contacten tussen enkele bestuursleden en deze ‘vernieuwers’ verliepen steeds stroever. Of zoals de secretaris het in zijn jaarverslag over 1976 in zijn openingszin verwoordde: “Het jaar 1976 is voor onze heemkundekring niet zonder schokken voorbij gegaan”. Omdat Ad Otten zich kandidaat had gesteld voor het bestuur, besloot het bestuur in 1976 geen algemene jaarvergadering te houden en dat kon ze, want er waren immers geen statuten. In de tweede helft van 1976 werden helemaal geen heemkundeactiviteiten meer georganiseerd; zelfs geen bestuursvergaderingen! tijdens de gemeentelijke Nieuwjaarsreceptie van 1977 nam oud-bestuurslid pater m.H.J. Pennings het initiatief om de draad weer op te pakken, “want de heemkunde moet wel doorgaan”. een algemene ledenvergadering was nodig om de zaak vlot te trekken.
In de winter van 1977 waren vier bestuursvergaderingen nodig om die ene algemene ledenvergadering voor te bereiden. De uitnodiging aan alle leden met volledige agenda (en als hoofdschotel de bestuursverkiezing) heeft als datum: 15 april 1977. Dat zal de reden zijn dat op blz. 24 van GH 2016/1 staat dat deze jaarvergadering is gehouden op 15 april 1977. Dit is niet juist. De bewuste vergadering in de bovenzaal van Hotel de Kroon was op dinsdag 26 april 1977. met veel tumult vond de revolutie plaats: het zevenkoppige bestuur trad in zijn geheel af. twee oud-bestuursleden en vijf nieuwe bestuursleden werden gekozen. De vernieuwing kon beginnen… (zie ook bijgaand artikel van J.N. van Breukelen in het Gemerts Nieuwsblad.)
In de bijlage van GH 2016/1 is een compleet overzicht van alle bestuursleden opgenomen. met begin- en einddatum van elk bestuurslidmaatschap. maar liefst 16 keer staat er dus: 15-apr-77. In werkelijkheid moet het dus 26 april 1977 zijn.
GH-2018-04-De-Heemkundekring-Revolutie-15-april-1977-moet-zijn-26-april-1977.pdfGH- 2018 04 De Gevaarlijke Sloot
Peter van den Elsen
In 1997 kwamen wij (weer) op esdonk te wonen aan een door de ruilverkaveling aangelegde diepe sloot, zeg maar een loop. Niet wetend dat deze loop een naam heeft, hebben wij om onze kinderen te behoeden voor verdrinking, deze een onheilspellende naam gegeven: de Gevaarlijke sloot. Het was verboden om daar te spelen. recent is het Waterschap begonnen met het plaatsen van naambordjes bij de gemeentelijke waterlopen. Nu blijkt dat deze loop al decennia lang een officiële naam heeft: de Verreheiseloop. Ik herinner me dat marinus de Wit, indertijd ambtenaar bij de gemeente Gemert, alle lopen in de gemeente van een naam moest voorzien. In de naamgeving zitten wel enige inconsequenties: wanneer schrijf je de naam aan elkaar en wanneer los van elkaar? Noordelijk van esdonk ligt de mutshoekse Loop, vervolgens de Landmeerse Loop, de Verreheiseloop, de Peelse Loop, de snelle Loop, etc. meestal staat loop apart en met een hoofdletter, maar soms wordt de naam weergegeven als één woord. Bij straatnamen zien we dit probleem ook: is het esdonkse Dijk of esdonksedijk? De gemeentelijke straatnamencommissie heeft er voor gekozen om in dergelijke situaties te kiezen voor de schrijfwijze aan elkaar, want het is immers één ding of begrip. Wanneer deze regel wordt toegepast op de waterlopen, dan moet het dus worden: Landmeerseloop, Peelseloop en snelleloop. Of zijn er uitzonderingen? Bij straatnamen heb je die ook. Het is bijvoorbeeld de Oudestraat, maar bij de Oude molenweg in De mortel staat oude weer los geschreven. Is er iemand onder de lezers die hierin helderheid kan brengen?
GH-2018-04-De-Gevaarlijke-Sloot.pdfGH- 2018 04 Componist Matthias van den Elsen nu ook te horen
Peter van den Elsen
Over de muzikale kwaliteiten van Matthias van den Elsen, de jongere broer van Gerlacus van den elsen, is in Gemerts Heem al eerder aandacht geschonken.1 In de betreffende artikelen worden een aantal H.-miscomposities voor koren genoemd. Op zijn oude dag schreef hij veel muziekcomposities voor het orgel. Van hem is een drietal publicaties bekend: – rev. matthias John van den elsen, 17 Voluntaries for Organ , 1946. – rev. matthias John van den elsen, 16 Inventions for Organ, 1949. – rev. matthias John van den elsen, 16 Versets for Organ, 1952.
Intussen heeft een zekere organist Wayne Warren tenminste 26 composities op internet gezet en deze zijn nu te horen op soundcloud.com.2 Wayne Warren is muziekdirecteur en organist van de st.-Annakerk in ruskin, gelegen aan de tampabaai, in het district saint Petersburg aan de westkust van Florida, UsA.
Streekkoor Canthonis uit sint-Anthonis en omgeving heeft momenteel een complete H.- miscompositie van matthias van den elsen in voorbereiding. Indien er in Gemert voldoende belangstelling is, is men voornemens om deze ook in Gemert te komen zingen.
Noten
1 Antoon van den Elsen, Componist Matthias van den Elsen (1870-1957) in Gemerts Heem 1992-1, pag. 26-29. P. Jos Destombes, Analyse van de werken van mathias van den elsen in Gemerts Heem 1992-1, pag. 30-32.
2 https://soundcloud.com/wayne-warrenruskin1995
Bijvoorbeeld:
https://soundcloud.com/wayne-warrenruskin1995/march-in-c-by-rev-matthias-john-van-den-elsen-o-praem
https://soundcloud.com/search?q=matthias%20van%20den%20elsen
https://soundcloud.com/wayne-warrenruskin1995/verset-no-7-by-rev-matthias-vanden-elsen-o-praem
Wayne Warren heeft ook een eigen Facebookpagina:
https://www.facebook.com/wayne.warren.56
en is via de mail te bereiken: wwarren@saintanneruskin.org
GH-2018-04-Componist-Matthias-van-den-Elsen-nu-ook-te-horen.pdfGH- 2018 04 Bijnaam ‘de stuuper’
een nieuwe poging tot een verklaring
Piet Vos en Wim Vos
In het lemma ‘Stuuper, de –’ in het Gemerts Woordenboek (2017), p. 547, wordt als betekenis van deze bijnaam van de slagersfamilie Van Schijndel ‘bijwever, helper’ geponeerd. Deze verklaring berust op een artikel van Jacques van der Velden.1 Jacques trof ‘stoeper/stuuper’ aan in de Tilburgse Courant van 1929, waarin die betekenis gegeven werd. Echter, de bijnaam ‘de stuuper’ hoorde bij een slagersfamilie. Jacques dacht dat de naam daarom misschien sloeg op het beroep van een voorvader van de slagers, en dat ‘stuuper’ mogelijk is afgeleid van het ww. ‘stoppen’ (:dichtmaken), zoals in lakenstopster.
Onlangs schreef Peter van der Wijst een verhaal in het Gímmers over Gemertse bijnamen. Het hele verhaal krijgt u ongetwijfeld nog een keer te horen op een ‘Gímmerse Middeg’, maar één passage uit zijn verhaal willen wij hier even citeren, omdat hij daarin een interessante betekenis van ‘stuuper’ geeft, die ook nog eens beter aansluit bij wat veel Gemertenaren altijd al dachten.
“Godde richteng ’t Kèske, dan wonde daor Graard èn Leen van Schijndel, die han as bajnaom ‘de Stuuper’. Graard kwamp aojt ’n sláchtersfemielie, d’n bajnaom ‘de Stuuper’ dankte haj án z’n beroep. As vruuger ’n vèèrke geslácht wiejr, goote ze ’r haët wátter óvver èn gónge mí ’n horntje de haor d’r vanaf krabbe òf ‘stuupere’, zo-as ze dè toen nuumde ….”2 In een gesprek over dit verhaal na afloop van het recente Grooët Gímmers Dikteej 2018 zei Peter dat stuupere zoiets betekende als: de huid van een geslacht varken met behulp van gereedschap in de vorm van een trechter met haak van haren ontdoen.3 Wim Vos dacht toen aan het werkwoord stoepe. In dat lemma in het GWB wordt als betekenis gegeven ‘poetsen’ met twee voorbeeldzinnen: ‘Ge moet oew skoewn ífkes stoepe…’ en ‘Smondes waor ’t wasdág èn stón ’w uure óvver (…) die ròbbel (:wasbord) te stoepe: de was op en neer te wrijven over het wasbord om het vuil eruit te poetsen’.4 Vooral in de tweede voorbeeldzin lijkt het werkwoord stoepe een stotende beweging van de hand(en) aan te duiden die lijkt op de beweging die een slager maakt bij het verwijderen van varkenshaar.
Nog interessanter werd het toen Piet Vos in Onze taal in een recensie van een Jiddisch woordenboek las: “Het woord sjtoepm betekent in het Jiddisch niet alleen ‘duwen’.5 Hedendaagse sprekers van de taal, overwegend vrome Joden in New York, Londen en Antwerpen, kennen ook een andere betekenis: ‘neuken’.” Het Nederlandse woord ‘neuken’ betekent trouwens ook oorspronkelijk ‘stoten’. De beweging die de slager maakt met het trechtervormige stuk gereedschap om de haren te verwijderen, zal ook een soort stotende beweging zijn.
In de aflevering van het Woordenboek van de Brabantse Dialecten over de slager lezen we op pagina 1 van het ‘ten Geleide’: “De Joodse vaktermen i.v.m. het huisslachten worden hier niet behandeld.” Het ww stuupere vinden we dus niet in deze aflevering van het WBD. Dat is jammer, want in de slagersterminologie vindt men vaak Joodse termen (denk aan het ritueel slachten).
In het Woordenboek der Nederlandsche taal vinden we ook nog stoepen (II): “1) stuiken met knikkers (…) stoepen. met de hand een vooruitdrijvende beweging doen, om den marmer zeer ver te brengen (…)”.6 Ook hier zien we dus een vergelijkbare beweging van de hand als bij de slagersterm. Voor de overgang -oe- > -uu-: vergelijk bijvoorbeeld roeren tegenover het Gemertse ruujre.
Noten
1 Jacques van der Velden, De Praojst, in: Gemerts Heem 2011, nr. 4, p. 5-10.
2 Peter van der Wijst: Bijnamen; nog niet gepubliceerd; de geïmproviseerde spelling van de auteur is hier omgezet in de nieuwe Gemertse spelling (ngs).
3 Zie het lemma Krabber in WBD II, afl. 1, p.30: “een meestal kegelvormig metalen voorwerp met een scherpe onderrand waarmee men de geweekte varkensharen verwijdert.”
4 GWB, s.v. stoepe, p. 538.
5 Onze taal 2018, nummer 4, p. 24-26, recensie van marc Oostendorp ‘Het grootste Jiddische woordenboek ter wereld,Justus van der Kamp over zijn levenswerk’. Wikipedia: “Het Jiddisch of Jiddis (… Jüdisch, Joods-Duits) is een Germaanse taal die door ongeveer drie miljoen Joden over de hele wereld gesproken wordt.”
6 marmer: knikker (vgl. het engelse marble).
GH-2018-04-Bijnaam-de-stuuper-een-nieuwe-poging-tot-verklaring.pdf