GH-2018-02 Het laatste Wehrmachthuisje in de gemeente Gemert-Bakel
Ruud Wildekamp
De naam doet het al vermoeden: de Wehrmachthuisjes zijn een erfenis uit de Tweede Wereldoorlog.
Het merendeel van deze huisjes werd in 1941 gebouwd als onderkomen voor de bemanning van een zoeklicht, doorgaans bestaande uit zes tot acht man. Deze zoeklichten werden in een linie geplaatst in blokken van 25 tot 30 kilometer. In een blok stonden circa 80 zoeklichten. De linie liep in eerste instantie van Noord-Frankrijk tot Hamburg en diende ter bescherming van de Duitse industriegebieden tegen Britse luchtaanvallen. Een bommenwerper gevangen in een of meerdere bundels licht werd vervolgens aangevallen door een Duitse nachtjager.
De zoeklichten-linie heeft bestaan tot de zomer van 1942. Toen werden de apparaten teruggenomen voor de directe bescherming van Duitse steden. De huisjes bleven bestaan en dienden veelal als opslag voor Duits legermateriaal. Na de bevrijding zijn veel van deze huisjes in gebruik genomen als (nood)woning. Tot op de dag van vandaag zijn er nog steeds enkele bewoond. In alle gevallen verbouwd en aangepast aan de meer moderne woningeisen.
Op het gebied van de huidige gemeente Gemert-Bakel stonden zes van dergelijke huisjes. Daar is nu nog slecht één (bewoond) exemplaar van over. Het adres is Peeldijk 2 te Milheeze. Ook al is dit huisje enkele malen verbouwd voor meer comfort, toch verdient het aanbeveling om dit laatste exemplaar in de gemeente te bewaren voor de toekomst. Op enkele plaatsen in de regio zijn al enkele huisjes gerestaureerd (Nunhem), bestaan er plannen daartoe (Someren-Heide) of werden aangepast tot mini-museum (Golfbaan Asten-Heusden).
GH-2018-02 Het Koordekanaal
Ruud Wildekamp
Deel 2. Tijdens de bezetting
Het Koordekanaal was, in tegenstelling tot het Defensiekanaal, niet voorbestemd voor de afwatering van het aanliggende deel van het Peelgebied. Het diende alleen de verdediging van ons land. De bestaande afwateringslopen van het doorsneden terrein zouden in duikers onder het kanaal worden doorgeleid maar door het uitbreken van de oorlog werd ook dat deel van het plan niet uitgevoerd 1. Dientengevolge bleef de ontwatering van de Jodenpeel, het Beestenveld en de Sijp danig verstoord. Door de aanleg van het Defensiekanaal waren de Blaarpeel en het noordelijke deel van de Jodenpeel, dat behoorde tot het waterschap “de Maaskant”, van hun oorspronkelijke afwatering afgesneden. Overtollig water daar zocht nu zijn weg naar het Koordekanaal door sloten van het waterschap “Stroomgebied van de Aa” die daar niet op berekend waren. In het voorjaar na de winter bleven de landerijen daarom langer nat dan voorheen 2. Een andere bron van ergernis voor de aangrenzende landbouwers waren de opgeworpen zandwallen en gronddepots die als borstwering hadden gediend. Ook de gebouwde stellingen en draadversperringen beperkten hen in de bedrijfsvoering. Daardoor raakten meerdere van hen ook financieel gedupeerd. Enkele maanden na de Nederlandse capitulatie werden de stellingen en draadversperringen aan de defensie- en koordekanalen op last van de bezetter geruimd. Voor deze werkzaamheden had de Rijksdienst voor de Werkverruiming toestemming gegeven voor de inzet van werkelozen. De financiering werd gedaan door de afdeling Defensieschade van het Departement van Financiën.
Functie als afwateringskanaal
Over zowel de wateroverlast als over de niet geruimde grondbergingen, maar ook over de beperking in hun bedrijfsvoering, beklaagden de betrokken landbouwers zich bij hun gemeenten. Deze gaven de klachten door aan de provincie en het waterschappen. Mede daarom is in juni 1940, na de capitulatie waardoor de defensiefunctie van het kanaal was komen te vervallen, door de betrokken waterschappen het voorstel gedaan om het Koordekanaal alsnog te bestemmen voor de afwatering van de streek 3. Het waterschap de Aa startte daarop besprekingen met het Departement van Defensie dat welwillend tegenover deze gedachte stond. De gedachte ging daarbij in eerste instantie uit om het gehele Koordekanaal volgens het ontwerp te voltooien en in zijn volle lengte voor de ontwatering te gebruiken. De kosten van verdere aanleg en onderhoud zouden daarbij voor rekening van het Rijk blijven. Alleen diende het voltooide kanaal te worden opgenomen in nieuw bestaande ontwateringsplannen van de waterschappen. Om de ontwateringsfunctie te kunnen realiseren dienden de aanwezige zes vaste stuwen te worden vervangen door beweegbare. Hierdoor zou een lager waterpeil in de winter en een hoger in de zomer kunnen worden gerealiseerd.
December 1940 ging het Waterschap de Aa akkoord met het plan om het Koordekanaal te verbinden met de Landmeerseloop en zo af te laten wateren naar de rivier de Aa. De financiering van 175.400 gulden voor deze verbinding zou ten laste van het waterschap komen, waarvoor het bestuur ook de gelden reserveerde. Daarnaast werd een plan ontworpen om de capaciteit van de Landmeerseloop te verbeteren 4. Vanwege de gewijzigde omstandigheden, veroorzaakt door de oorlog, duurde het tot 28 mei 1941 eer het Afwikkelingsbureau van het Departement van Defensie de genie toestemming kon geven om het kanaal, volgens de oorspronkelijke plannen, geheel af te werken. Tegen dit voornemen werden door enkele aanwonenden van het Koordekanaal bezwaren aangetekend. Deze waren echter, zo bleek tijdens een inspraakbijeenkomst georganiseerd door het waterschap de Aa, voor het merendeel gebaseerd op het nog steeds niet ontvangen hebben van een compensatie voor de gevorderde gronden en de aanwezigheid van grote hoeveelheden uitgegraven zand op hun gronden. De noodzaak tot ontwatering van de Jodenpeel via het Koordekanaal werd ernstig in twijfel getrokken door Johannes Bellemakers, hoofdopzichter van de Heidemaatschappij uit De Rips en tevens bestuurslid van het waterschap. Hij toonde zich dan ook een tegenstander van de afwerking van het kanaal en stelde voor het te dempen waardoor meer cultuurgrond beschikbaar zou komen. Zijn voorstellen werden niet geaccepteerd door de Landbouwadviescommissie van de bezetter en werden ook door de betrokken waterschappen verworpen. Deze discussie vertraagde echter de uitvoering van het herstel en de realisatie van de benodigde kunstwerken. Het gevolg was dat het Afwikkelingsbureau van Defensie eerst in februari 1942 de Grontmij verzocht een tweetal begrotingen op te maken voor de voltooiing van het noordelijke deel van het Koordekanaal. Een om het niet gegraven deel af te werken in een verkleind en vereenvoudigd profiel en een voor een volledige demping van dit deel. Daarop nam het Afwikkelingsbureau de opnieuw beslissing het Koordekanaal te voltooien.
Een aangepast plan Intussen was per 1 februari 1942 het onderhoud van de defensiekanalen in Noord-Brabant en Limburg overgegaan van Defensie naar de diensten Bijzonder Beheer van Rijkswaterstaat in deze provincies. De dienst van Noord-Brabant inspecteerde op 15 en 16 april 1942 het Koordekanaal en kwam tot de conclusie dat het grotendeels gereed was. De niet volledig uitgegraven stukken waren wel gemarkeerd door oppervlakkige ontgraving maar behoefden bij voltooiing niet meer op de vereiste diepte te worden afgewerkt. Een diepte van 1,20 m werd voldoende geacht voor de waterafvoer naar de Landmeerseloop. De kosten hiervoor zouden nog steeds voor rekening van het Departement van Defensie zijn. Tijdens een voorbereidend overleg opperde Rijkswaterstaat nog om in overweging te nemen het Koordekanaal zowel op de Landmeerseloop als op de Peelseloop aan te sluiten. Tijdens een vergadering met de Provinciale Waterstaat van Noord-Brabant van 19 mei 1942 werd het voorstel gedaan alleen het eerste, het zuidelijke, deel tot aan de kruising met de weg Elsendorp naar De Rips af te werken en dit aan te sluiten op de Peelseloop. Rijkswaterstaat accepteerde in juni 1942 dit plan waardoor de noodzaak tot verbetering van de Landmeerseloop verviel 5. Opnieuw zou een commissie van de provincie en het waterschap De Aa, ingesteld op 14 juli 1942, deze mogelijkheid verder onderzoeken. Uiteindelijk werd wel besloten om het afwerken van de kunstwerken uit te voeren.
In augustus 1942 waren van dit werk zes beweegbare stuwen en zes bruggen gereed, waarvan er een alweer was verzakt door zwaar Duits militair verkeer. Alle benodigde duikers waren ook gereed met uitzondering van de grote duiker in de weg Elsendorp naar De Rips. De aanleg daarvan hing af van de beslissing over de toekomst van het noordelijke deel van het traject dat deel uitmaakte van een advies aan de directeur-generaal van Rijkswaterstaat. Hierin werd gesteld de gegraven delen van het noordelijke tracé in drie afzonderlijke delen gecompartimenteerd zouden worden die ieder naar een andere waterloop zouden afwateren. Langs deze compartimenten, gelegen in de gemeenten Wanroij en Gemert, dienden langs de zuidoever stroken van 20 meter breedte te worden onteigend volgens het Algemeen Vorderingsbesluit 1940 om te dienen als opslag voor de vrijgekomen grond door de ontmanteling van de militaire stellingen en de eerdere grondbergingen van de aanleg. Financiering hiervan diende te gebeuren door de Afdeling Defensieschade van het Departement van Financiën.
Het werk stagneert De besluitvorming werd nog werd vertraagd door het gebrek aan materialen en brandstof dat intussen in het bezette Nederland was ontstaan. Probleem voor de uitvoering was echter de per 1 juni 1942 door de Rijkscommissaris voor het bezette Nederland afgekondigde bouwstop. Hierdoor werd ook een groot deel van de projecten van Rijkswaterstaat getroffen. Voor elk deel van een werk diende nu aparte aanvragen voor de materiaaltoewijzing te worden ingediend. Men dacht bouwstop te kunnen omzeilen door de inzet van werkkrachten in de werkverschaffing. Daarbij werd ook gedacht om de negentig Chinezen in het Rijkswerkkamp in De Rips hiervoor in te zetten. Om het werk in het kader van de werkverruiming te mogen uitvoeren werd toestemming gevraagd van het Departement van Sociale Zaken. Voor de verdere afbouw van het Koordekanaal en de aansluiting op bestaande waterlopen werd een ontheffing van de bouwstop aangevraagd. Deze werd echter afgewezen als zijnde ‘nicht Kriegswichtig’, van geen belang voor de (Duitse) oorlogsvoering.
De inzet van personeel voor de aansluiting van het kanaal op bestaande waterlopen werd ook bemoeilijkt door de ‘Arbeitseinsatz’, de gedwongen inzet van Nederlandse arbeiders in Duitsland. Er kon nauwelijks meer aanvullend personeel worden aangetrokken omdat dit, of in Duitsland werkte, of was ondergedoken. Er was gewoonweg onvoldoende personeel beschikbaar voor de werken van het waterschap. Door alle discussies en de bouwstop voor niet ‘Kriegswichtige’ projecten, tijdens de tweede helft van de bezetting was er, behalve de bouw van een aantal bruggen en stuwen, nog niets van de voltooiing van het Koordekanaal gerealiseerd. Het beschikbare eigen personeel van Rijkswaterstaat werd toch zoveel mogelijk aan het werk gehouden om voor hen een uitzending naar Duitsland te voorkomen. Een streven dat niet altijd lukte. Toch heeft Rijkswaterstaat over het algemeen getracht zoveel mogelijk van het eigen personeel buiten de ‘Arbeitseinsatz’ te houden 5.
Andere plannen Wel was intussen de gedachte ontstaan dat de beslissing om het gehele kanaal af te werken niet de juiste was geweest. Op 15 april 1944 gaf de commissie, die op 14 juli 1942 was ingesteld om de afwatering van het zuidelijke deel van het Koordekanaal te bestuderen, haar advies, voorzien van een uitgewerkt plan om dit deel met de Aa te verbinden. Dit kwam erop neer dat een toekomstige verbinding via het Zwarte Water en De Mortel de meest ideale was. Dit mede gezien in het licht van de periodieke wateroverlast in die gebieden. Tot de realisatie van dit advies is het, door het geweld van de bevrijding, niet meer gekomen. In de herfst van 1944, direct na de bevrijding van de gemeente Gemert, bleek dat het gebied van De Sijp en het Zwarte Water slecht afwaterde. Vooral in De Sijp, waar door de Duitsers een vliegveld was aangelegd waarbij enkele afwateringssloten waren gedempt en het terrein was geëgaliseerd, was er sprake van periodieke wateroverlast. Direct na de bevrijding werd dit vliegveld in gebruik genomen door eenheden van de Royal Canadian Air Force, de Canadese luchtmacht. Door de aanhoudende regens en de slechte afwatering hebben zij slechts enkele dagen van het veld gebruik kunnen maken. De wateroverlast op dit vliegveld was voor de Britse militaire autoriteiten reden om bij de provinciale waterstaat aan te dringen op een snelle verbetering van de situatie 6. Daarop werden de kavelsloten en de bovenloop van de Peelseloop verbreed. Dit bleek niet voldoende. Gedurende de daarop volgende winter bleek de toestand verergerd, het gebied Zwarte Water kreeg eveneens wateroverlast en ook de weg van Elsendorp naar De Rips stond soms gedeeltelijk onder water.
Grondvordering
Voor de aansluiting van het deel van het Koordekanaal ten zuiden van de weg Elsendorp naar De Rips op de Peelseloop was al voor de afkondiging van de bouwstop een aanvraag ingediend. Ter voorbereiding hadden het hoofd van het Bureau Aanleg Peelkanalen van Rijkswaterstaat en de regionale opzichter van dit bureau metingen aan dit deel van het kanaal moeten verrichten. Daarbij was ook de nodige vertraging opgelopen doordat een groot deel van het kanaal lag in het gebied dat was ingenomen door het Duitse radarstation ‘Bazi’. Voor het uitvoeren van de metingen diende een ‘Sonderausweis’ een speciale toestemming te worden verkregen. De plaatselijke commandant was niet gerechtigd deze te verstrekken en verwees hen naar de ‘Wehrmachtbefehlshaber in der Niederlande’ de opperbevelhebber van het bezettingsleger. Eerst na lange tijd werd deze toestemming verkregen en kon het bestek worden opgemaakt. De uitvoering was weer afhankelijk van een beslissing van de Directeur-generaal van Rijkswaterstaat Deze beslissing was in april 1943 nog steeds niet genomen waarop in augustus nogmaals werd aangedrongen een strook van 20 meter breedte te vorderen om de grond van de ontmantelde stellingen te bergen. Uiteindelijk werden eerst op 16 december 1943 acht vorderingsbrieven verzonden. Onder andere werd een vordering aangeboden aan Adrianus Lambertus Delissen, als vertegenwoordiger van de familie Delissen, eigenaars van de hoeve ‘De Dompt’. Deze weigerde de stukken in ontvangst te nemen. En de dag daarop weer. Daarop zond het hoofd van het Bureau aanleg Peelkanalen in Noord Brabant de stukken door aan de burgemeester van de gemeente Gemert om ze op te leggen. Ruim drie maanden later bracht Delissen de kwestie van de grondvordering onder de aandacht van het waterschap de Aa, met de opmerking dat de beoogde afwatering van zijn gronden absoluut niet noodzakelijk was. Naar zijn mening was het beter de grondbergingen op zijn terrein te gebruiken om het kanaal te dempen.
Door alle discussies en de bouwstop was er tijdens de bezetting, behalve de aanleg van een aantal bruggen en stuwen, nog niets van de voltooiing van het Koordekanaal gerealiseerd. Wel is gedurende deze periode de gedachte ontstaan dat de beslissing om het gehele kanaal te voltooien, niet zou zijn genomen indien het Waterschap de Aa destijds een volledige terreinverkenning had laten uitvoeren. Twijfel werd geuit of een voltooiing van de afwatering van het hoger gelegen noordelijke deel noodzakelijk was en economisch verantwoord.
Op 15 april 1944 gaf de commissie, die op 14 juli 1942 was ingesteld, om de afwatering van het zuidelijke deel van het Koordekanaal te bestuderen haar advies. De aanbeveling werd voorzien van een uitgewerkt plan om deze verbinding met de Aa te realiseren. Dit kwam erop neer dat een toekomstige verbinding via het Zwarte Water en De Mortel de meest ideale vormde gezien de periodieke wateroverlast in die gebieden. Tot deze uitvoering is het, door de verdere gebeurtenissen, echter niet gekomen.
Noten
1. BHIC, Provinciaal bestuur 1920-1949, Inventaris 987.
2. Archief Gemert-Bakel, AB003, Inventaris 711-714, Gemeente bestuur Bakel & Milheeze 1932-1968.
3. Archief Gemert-Bakel, AB003, inventaris 1018: Landsverdediging, ruiming van Nederlandse verdedigingsweken als werkverschaffingsobject in opdracht van de bezetter.
4. BHIC, Archief Waterschap De Aa 1922-1955, inventaris 675, 1938-1946.
5. BHIC, Archief Rijkswaterstaat Noord-Brabant 1811-1953, inventaris 1390.
Bronnen:
– Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijkswaterstaat, Algemene dienst. Beschrijving van de Provincie Noord-Brabant behorende bij waterstaatskaart 1946.
– Nederlands Instituut voor Militaire Historie, Archief Koninklijke Landmacht, Doos 428 Mobilisatie Lichte Divisie; Doos 428 Mobilisatie Ve Divisie;
– Hoeymakers, S. Evacuatie uit de Peel in 1940. Gemerts Heem, 1981 no.3.
– Michels, J. De Peel-Raamstelling (1934-1940) in Noord-Brabant en Limburg. Oorlogsbuit voor Monumentenzorg? Brabants Heem, 1991.
– Wilson, J.J.C.P. Vijf oorlogsdagen en hun twintigjarige voorgeschiedenis. Assen/Baarn, 1960.
NIMH, Archief KL, Doos 428 Mobilisatie Lt.Div; Doos 428 Mobilisatie V Div;
Elands, M., Van Hoof, J., Klep, C. & H. Roozenbeek, 250 jaar Genietroepen, 1748-1998. ’s-Gravenhage, 1998: 70-72;
Wieringen, van J.S. “De kazematten van de Strategische beveiliging en wat er van over is”. Terugblik ’40-’45. 32 (3) maart 1994;
– Archief Gemert-Bakel, AB003, inventaris 307: Bestuurlijke organen. Gemeenteraad. Registers van notulen van de gemeenteraad 1945-1950.
– Archief Gemert-Bakel, AB003, inventaris 31 7
– Archief Gemert-Bakel, AG004, inventaris 1066: Verbetering en instandhouding Dompseloop, Donkervoetseloop, Koordekanaal, Landmeerseloop, Molenbroekseloop en Peelseloop.
GH-2018-02 Interview met Hans Gloudemans
Hein van Dooren
Hans Gloudemans diende als militair in Suriname
Een ingreep bij het Brokopondomeer
Gemertenaar Hans Gloudemans (72) vervulde tweeënvijftig jaar geleden zijn dienstplicht in de toenmalige kolonie Suriname. Met diep nadenken over zijn eventuele rol aldaar ging dat niet gepaard. “Ik rolde erin”, zegt hij. “Ze vroegen me of ik als hospik naar Suriname wilde en ik zag dat wel zitten. Ik vond het prachtig en stoer. Ik was nog nooit op vakantie geweest en zocht het avontuur.” Bij zijn ouders thuis in de Alde Biezenstraat werd zijn besluit niet met gejuich ontvangen. Hans Gloudemans: “Een bekende van mijn ouders zei: ‘Man, man dat jij je ouders dit aandoet.’ En die vonden het inderdaad niet geweldig. Ze zaten in de kamer te brulle toen ik weg ging. Ze wilden me niet naar de bushalte bij de Eendracht brengen. Daar waren ze te geëmotioneerd voor. Niet dat er veel over werd gesproken. Het was geen afscheid met veel gekus zoals tegenwoordig. Ik zei gewoon hawdoew, en dat was het dan.”
In november 1965 vertrok hij met het vrachtpassagiersschip Willemstad voor dertien maanden naar Zuid-Amerika. “Het was een reis van 23 dagen. We deden onder meer Madeira en Barbados aan. Wat je dan meemaakt! Vrouwen, drank. Ik wist van niks. Ik had twee jaar op de ambachtsschool gezeten en was als veertienjarige aan de slag gegaan als metselaar. In Barbados dronk ik zoveel rum dat ik op het schip dacht dat ik onder het bed hing. Heren die bij de dames waren geweest kregen op de kazerne te maken met een pikkencontrole. Er werd dan, zuiver preventief, een vloeistof in de penis gespoten. De kapitein wist daarvan, maar de namen van de mannen kreeg hij niet te horen. Ik was opgeleid als gewondenverzorger. Wij hadden als hospikken een geheimhoudingsplicht. Toen we in Paramaribo aankwamen in de prins Bernhardkazerne was de eerste man die ik zag een Gemertenaar: Huub van Roij, zoon van de mulder aan de Oudestraat. Hij lag in zijn eentje in het zwembad.”
Bosbivak
De nieuw aangekomen militairen trokken van kampement naar kampement. Na Paramaribo gingen ze door naar bosbivak Zanderij waar ze aan een vier maanden durende opleiding begonnen. Die opleiding bestond onder meer uit oefeningen met benaming als ‘kleine oorlog’ en ‘beteugeling van woelingen’. Tijdens de jungletraining leerden de soldaten hoe ze in het zompige oerwoud moesten overleven. Ze baanden zich met kapmessen een weg door de jungle en waadden door kreken met op hun rug 25 kilo bepakking. Het vertrouwd raken met de instabiele boten waarmee ze later op patrouille in het binnenland gingen, hoorde ook tot de basisopleiding. Gloudemans leerde door die omzwervingen grote delen van Suriname kennen. Hij verbleef in Zanderij (prinses Beatrix kampement) , Albina (prinses Margriet kampement), Nickerie (prinses Irene kampement) en Brownsweg (prinses Marijke kampement). In ieder kampement beschikte hij over een eigen hutje waar hij als korporaal bij de Militaire Geneeskundige Dienst dagelijks spreekuur hield. “Ik heb dat altijd erg leuk werk gevonden. We konden de bevolking er ook mee helpen. Ik kan me herinneren dat een man te voet van het dorpje Berlijn naar Zanderij kwam omdat hij door een slang was gebeten. Ik zette een kruisje op de wond, zoog het leeg en gaf hem een spuit penicilline. Een ongeluk staat me ook nog levendig voor de geest. Een auto met Surinamers was van een brug een rivier ingestort. We verbruikten al het verband dat we bij ons hadden en spalkten botten met takken. Het duurde wel anderhalf uur voordat de ambulance uit Paramaribo er was.”
Vaderloos
Veel was nieuw voor Gloudemans. In Gemert kende hij alle straten en het platteland in de omgeving. Suriname was van een geheel andere orde met ondoordringbaar oerwoud, grote rivieren, planten en dieren die hij nog nooit gezien had, vreemde geuren en de klamme hitte van de tropen. Qua volkscultuur was er ook veel te ontdekken. Hij dronk zelfgebrouwen bier met indianen (“Het waren leuke mensen, maar hun bier was niet te drinken”) en ontmoette marrons (in schoolboeken uit de jaren zestig nog aangeduid als bosnegers) die, als ze zagen dat hij in geneeskundig opzicht wat in te brengen had, een beroep op hem deden. Hij viste in rivieren en sloeg een piranha aan de haak die bij het lossnijden van de haak een deel van zijn
zakmes afbeet. De culturele verschillen met Surinamers die in het Nederlandse leger dienden waren groot.
“Ik had een vriend – Hedwig Altenberg – een Surinamer die later naar Nederland is gekomen en nog op mijn bruiloft is geweest. Ik ging met hem mee naar zijn huis. Zijn moeder werkte in Curaçao. Zijn vader had hij al tien jaar niet gezien. Hij woonde in het huis samen met zijn zussen. Een zus, zestien jaar oud, was zwanger maar had geen verloofde. Een andere zus had twee kinderen, maar geen man. Het was een vaderloze maatschappij waarvan ik als Gemertse jongen het bestaan niet vermoedde.”
Opstand
Hij geeft zonder omwegen aan dat hij weinig wist van de politieke situatie in Suriname toen hij daar per schip arriveerde. Toen hij betrokken raakte bij wat hij noemt een ’ingreep’ in de buurt van het Brokopondostuwmeer begreep hij in eerste instantie niet wat er aan de hand was. Hans Gloudemans vertelt: “We hadden een kampement op een berg bij Brownsweg. Op een dag werd er een politieagent in zijn buik gestoken. Een andere agent lag met een scheur in zijn kop in een winkel. Die laatste man moesten wij ontzetten. We reden in een jeep met getrokken pistool het dorp in. Er werd niet geschoten. Het was erg spannend, maar er gebeurde niets. Ik heb zijn kop kaal geschoren en de twee helften van de snee met zwaluwstaartverbindingen bij elkaar gebracht. Wat was er nou eigenlijk gebeurd? Daar kwam ik pas later achter. Door de Afobakadam kwamen zeven dorpen onder water te staan. Voor de verhuizing van de dorpelingen was door premier Pengel 35.000 Surinaamse gulden per dorp beloofd, maar dat bleek later 35.000 gulden voor alle dorpen tezamen. Ze waren besodemietert. De dorpelingen kwamen in opstand onder leiding van een Nederlandse arts. Geweld is nooit goed, maar de oorzaak lag bij Pengel. Over die achtergrond wist ik ten tijde
van de ingreep niets. De militaire leiding maakte ons niet wijzer. Wij moesten gehoorzamen. Die disciplinaire tucht stond me vanaf het allereerste begin in militaire dienst al tegen. Voor ik in dienst ging was ik een ongedoopte. Ik dacht niet na. Het meeste overkwam mij. Dat ik ook dienst had kunnen weigeren, kwam toen echt niet in me op. De ervaringen in Suriname hebben me wel veranderd. Ik ben anders gaan denken. Toen ik weer thuis kwam vroeg ik me af: wat wil ik? Het was niet langer vanzelfsprekend dat ik weer metselaar zou worden.”
Het conflict waar Gloudemans mee te maken kreeg vond zijn oorsprong in de bauxietwinning, een belangrijke inkomstenbron voor Suriname. Om bauxiet te verwerken tot aluminium is veel elektriciteit nodig. In 1960 begon men daarom in de Surinamerivier met de bouw van de 1,3 kilometer lange Afobakadam. Als gevolg van de afsluiting liep een gebied onder water ter grootte van de provincie Utrecht, met daarin de dorpen van circa vijfduizend marrons, afstammelingen van Afrikanen die door slavenhandelaren naar Suriname zijn gebracht. Voor hen werden zogenaamde transmigratiedorpen ingericht, waarvan Brownsweg nabij het Brokopondomeer er een was.
Koffers
Terwijl hij een pagina omslaat in zijn ‘Surinaamse’ fotoalbum begint Gloudemans over volgens hem onbeduidende, maar toch bijzondere belevenissen in Suriname. “Ik zat samen met andere militairen in een bar bij Zanderij toen daar John Wayne binnenwandelde. Hij begeleidde dodenvluchten van Amerikaanse militairen die in Vietnam om het leven waren gekomen. Suriname was op die vluchten een tussenstop. En ik heb – ik hoop dat ze me in Gemert niet voor fantast verslijten – ook nog de koffers gedragen van prinses Beatrix en prins Claus toen die een bezoek brachten aan Suriname. Het was eigenlijk een straf omdat we keet gemaakt hadden in de kazerne. Die straf gaf me ook de kans eens binnen te kijken in het Gouvernementsgebouw in Paramaribo. Achteraf gezien een leuke belevenis. Naast het dragen van de koffers moesten we trouwens als straf ook een week lang wachtlopen. Dat was iets minder.”
VERHAAL 2
Troepenmacht als afschrikking
Suriname was van 1667 tot 1954 een Nederlandse kolonie. De kolonie bestond voornamelijk uit plantages voor de productie van onder meer koffie, suiker en katoen. In 1954 werd Suriname een autonoom land binnen het Koninkrijk der Nederlanden tot het op 25 november 1975 onafhankelijk werd als de Republiek Suriname. In de jaren tussen 1954 en 1975 losten honderden Nederlandse dienstplichtige militairen en beroepsmilitairen elkaar af om naast een kern van Surinaamse beroepsmilitairen te dienen bij wat sinds 1957 De Troepenmacht Suriname (TRIS) heette. Volgens dr. Ellen Klinkers die een boek schreef over de troepenmacht (De troepenmacht in Suriname, De Nederlandse defensie in een veranderende koloniale wereld 1940-1975; uitg. Boom, oktober 2015), had de TRIS zowel een beschermende als afschrikwekkende werking die onrust moest voorkomen. Werd dat doel niet bereikt en slaagde de Surinaamse politie er niet in de orde te handhaven, dan konden de autoriteiten een beroep doen op de TRIS om militaire bijstand te verlenen.
GH-2018-02 Gemertse voorouders van Willem-Alexander
Jan Timmers
Koning Willem-Alexander heeft Gemertse voorouders. Emont, zoon van Diederik van Gemert, ridder en heer van Gemert in de 13de eeuw heeft daar voor gezorgd. Omdat veel Gemertenaren afstammen van Karel de Grote via diezelfde Diederik van Gemert, kunnen we zeggen dat we familie zijn van onze koning. Waarschijnlijk krijgen we geen persoonlijke uitnodiging voor zijn verjaardag, want de familieband gaat wel erg ver terug in de tijd. De relatie met Willem- Alexander loopt via de Nederlandse voorouders van Bernard van Lippe- Biesterfeld. Op diverse plaatsen op internet zijn kwartierstaten te vinden van Willem-Alexander en van prins Bernard. De afstamming uit Gemert loopt via de adellijke familie Van Brederode en de familie Back, heren van Asten. Bertout Back huwde met Maria Wolfaerts, een dochter van Aart Wolfaerts van Giessen en Mabelia1 Deze Mabelia stamt uit de Bossche tak van de familie Van Gemert. Zij was een dochter van Hubert Janszoon van Gemert en haar grootvader was Jan van Gemert, zoon van Jan Elias.2 Tot zover geen nieuwe feiten. Het was echter niet duidelijk hoe de relatie tussen de Diederikken, heren van Gemert, en de Bossche familie in elkaar zat.
De Bossche tak Van Gemert
De stamvader van de Van Gemerts in Den Bosch was Jan Elias de Gewantsnijder (Pannicida). Hij heette zelf niet Van Gemert, maar zijn vrouw wel: Mabelia of kortweg Beel van Gemert. Kennelijk genoot de familie van Beel van Gemert zo veel aanzien dat de kinderen uit het huwelijk van Jan Elias en Beel, en ook hun nakomelingen, allemaal de naam van hun moeder overnamen en door het leven gingen onder de familienaam Van Gemert. In het Den Bosch van die tijd behoorden de Van Gemerts tot de elite van de stad en ze hebben dan ook belangrijke functies bekleed. Dat begon al met Jan Elias, of Jan Eelkens, die meerdere malen schepen van de stad was. Over zijn herkomst is nauwelijks wat bekend. Wel is opvallend dat sommige nakomelingen, naast de naam Van Gemert, ook vermeld werden met de toenaam De Aquis oftewel Van Aken. Een aanwijzing dat Jan Eelkens of één van zijn voorouders afkomstig was van Aken. Een ander gegeven is het familiewapen. De familie is zich wel Van Gemert gaan noemen, maar het wapen komt niet overeen met dat van de Heren van Gemert. In plaats van het wapen met de drie plompebladeren voerde de Bossche familie een wapen met daarop drie hanen. We mogen dan ook veronderstellen dat dat het familiewapen was van Jan Eelkens. De familienaam kwam van moederskant, het wapen van vaderskant.
In publicaties waarin geschreven wordt over deze familie worden van Jan Eelkens en Beel van Gemert soms 4, soms 5 kinderen vermeld.3. Inmiddels zijn 7 kinderen achterhaald, 4 zonen en 3 dochters. Twee dochters, Heilwich en Katharina, traden in het klooster. Twee zoons werden priester. Emont werd pastoor van Den Bosch en Orthen en was kanunnik in Aken. Zijn broer Gerlach was ook kanunnik in Aken, maar bovendien in St Oedenrode. Hij woonde veel in Brussel omdat hij lijfarts was van hertogin Johanna van Brabant. De twee priesters hadden, zoals gebruikelijk in die tijd, diverse natuurlijke kinderen, waarvan er ook meerdere priester werden, kanunnik of pastoor. We zullen daar nu niet nader op ingaan. Van zoon Arnoud is verder niets bekend. Dochter Mabelia trouwde met Leunis van Lankveld. Zoon Jan van Gemert was ook diverse keren schepen in Den Bosch en daarnaast ook laagschout van de stad. Hij kreeg op zijn beurt 6 wettige kinderen, waarvan twee zonen priester werden (Emont en Gerlach). Oudste zoon Jan van Gemert werd ook schepen en laagschout van de stad. Zijn kleinzoon Gerlach van Gemert trouwde met Margriet, de erfdochter van Willem van Nuwelant. Daardoor werd Gerlach kastelein van Nuland en heer van Geffen.
Hubert Janszoon van Gemert had, naast een aantal natuurlijke kinderen, bij Margriet Aart Heym drie wettige dochters. Dochter Mabelia huwde Aert wolfaerts en via haar is Willem- Alexander een nakomeling van deze Bossche tak van de familie Van Gemert. Over de Bossche familie Van Gemert is veel meer bekend, maar in het kader van dit artikel beperken we ons tot het bovenstaande.
Van Gemert van Vroonhoven
Om de relatie te leggen tussen de Heren van Gemert en Mabelia van Gemert, de stammoeder van de Bossche tak, is nog een tussenstap nodig. Mabelia stamt naar alle waarschijnlijkheid uit een zijtak van de Van Gemerts, waarvan leden gedurende vele generaties leenman waren van het hertogelijke leengoed Vroonhoven in Son. In de leenregisters van de hertog van Brabant staan een tweetal opmerkelijke inschrijvingen hierover.4 De eerste luidt: Emontus de Ghemert , filius Emonti domini de Ghemert, de bonis sitis apud Zonne, que vocantur Vronehoven. Johannes,filius suus, totum retro. Vertaald: Emont van Ghemert, zoon van Emont, Heer van Gemert, voor de goederen gelegen bij Son, die genoemd worden Vronehoven. Johannes zijn zoon voor het geheel.
De tweede vermelding:
Johannes, filius Emonti de Ghemert, quedam bona jacentia apud Zonne dicta Ten Vroenhoven Johannes, zoon van Emont van Ghemert, het goed gelegen bij Son genaamd Ten Vroenhoven. In de leenregisters van de hertog staan de volgende leenmannen van het goed Vroonhoven vermeld, waaruit deze zijtak van de familie Van Gemert geconstrueerd kan worden. Behalve de naam Van Gemert worden leden van de familie ook vaak aangeduid met de naam Van Vroonhoven. Na drie generaties komt het leengoed aan de familie Van de Venne, maar opmerkelijk genoeg worden nakomelingen vaak aangeduid met de naam Van Gemert en de naam Van Vroonhoven. Uiteindelijk stamt hieruit de Sonse familie Van Vroonhoven.5
Alhoewel het nergens expliciet wordt vermeld is het bijzonder waarschijnlijk dat Mabelia van Gemert, die met Jan Eelkens in Den Bosch woonde, uit deze familietak afkomstig is. Zij is een dochter van de eerste Gemertse leenman van het goed Vroonhoven en dat is, zoals we zagen, Emont van Gemert, de zoon van Emont, Heer van Gemert.
Emont, Heer van Gemert
Met Heer Emont van Gemert zijn we aangekomen bij de hoofstam van de familie Van Gemert. Deze hoofdstam is door Hans Vogels uitgebreid beschreven.6 Emont, zoon van Diederik I van Gemert, was heer van Gemert in de periode 1271-1293. Emont huwde met een dochter van Roelof, genaamd Rover van Aanschot. Roelof Rover van Aanschot had uitgebreide bezittingen in Son. Naast Aanschot, waar nu het industrieterrein Ekkersrijt ligt, was dat ook het goed Vroonhoven in het huidige dorpscentrum van Son. Emont, de zoon van Heer Emont van Gemert erft het goed Vroonhoven. De naam Emont komt in de geschiedschrijving van Gemert niet vaak voor. Zijn zoon Diederik II van Gemert heeft wel een zoon Emont, maar omdat deze al jong overlijdt verdwijnt de naam in de lijst van Heren van Gemert. Daarbuiten komt Emont echter heel vaak voor. We zien dat in de tak Van Gemert van Vroonhoven, maar ook in de Bossche tak is de naam prominent aanwezig. Ook in andere zijtakken van de familie Van Gemert komt steeds weer de naam Emont terug. Emont is de Gemertse voorzaat van Willem-Alexander. Hij verdient, niet alleen daarom, naast de Diederikken en ridder Rutger ook een straatnaam in zijn voormalige vorstendom.
De familietak Van Gemert uit Den Bosch is verder uitgewerkt op de website: http://www.jantimmerscultuurhistorie.nl/middeleeuwse-families/de-bossche-familietak-van-gemert/.
Noten
1. Enkele Meierijse kwartieren van prinses Beatrix, De Kleine Meierij, jrg 19 (1966) blz 29 e.v.
2. Wim de Bakker, Een ontbrekend Meierijs kwartier van prinses Beatrix, Mabelia van Gemert vrouw van Aart Wolfaarts.
De Kleine Meierij, jrg 23 (1972) , blz. 46-47; Ad Otten, Een Bossche familie Van Gemert van 1300-1450,
Gemerts Heem nr 55; Ad Otten, Een Gemerts Ketierke van Prinses Beatrix, Gemerts Heem 1976, nr 2.
3. In de publicaties onder noot 2 worden een aantal kinderen genoemd. A. van den Bichelaer (Het notariaat in Stad en Meierij van ’s-Hertogenbosch tijdens de Late Middeleeuwen (1306-1531), Amsterdam 1998) vermeld 4 kinderen.
De aanvullingen zijn ontleend aan de fiches van de Bossche Protocollen in het stadsarchief van Den Bosch.
4. L. Galesloot, Le livre de feudataires de Jean III, duc de Brabant, Brussel 1865
5. Jean Coenen, Son en Breugel, Van oudsher een kruispunt van wegen, Son en Breugel 1999.
6. Hans Vogels, De adelijke familie Van Gemert, in: T. Thelen (red), Het Hooghuis te Gemert, Bijdrage tot de geschiedenis van Gemert deel 27, Gemert 2001
GH-2018-02 Franse refugé Mgr. Clermont de Tonnerre in Gemert 1793
Ad Otten en Frans van der Aa
Met de bestorming en de inname van de Bastille in Parijs op 14 juli 1789 begint de Franse revolutie. Er komt een beweging op gang tegen de gevestigde orde. Met de leuze Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap wordt met vaak veel geweld van radicale politieke groeperingen, de macht en de privileges van adel en geestelijkheid terug- gedrongen. Tegelijk moet de katholieke kerk worden tot een zaak van het Franse volk. Op 27 november 1790 wordt daartoe elke geestelijke verplicht de eed af te leggen op de Constitution Civile dat een breuk inhoudt van de banden met de Paus en de wereld- kerk. Wie weigert kan als bedreiger van de nationale vrede strenge straffen tegemoet zien: verlies van staatsburgerschap, hoge geldboetes, verbanning of nog erger.
monseigneur Anne Antoine Jules Clermont-Tonnerre, geboren in Parijs in 1749 als de tweede zoon van de hertog van Clermont-Tonnerre, promoveerde aan de Sorbonne tot doctor in de theologie, wordt in 1782 benoemd tot bisschop van Chalons-sur-marne en is vanaf voorjaar 1789 ook lid van de Franse Staten-Generaal.
Hij protesteert tegen de invoering van de Constitution Civile en weigert vervolgens de daaruit voortvloeiende eed op de “staatse ambtenaars- instelling der geestelijken” af te leggen. Hem rest uiteindelijk geen andere mogelijkheid dan te vluchten. In een Franse biografie1 heet het dat de monseigneur, met enige adellijke familieleden waaronder zijn nicht de Comtesse de Banaston, naar ‘Allemagne’ vlucht.
Waarom naar Gemert?
Hoe het ook zij, in het vroege voorjaar van 1793 blijkt de bisschop met zijn medevluchters in Gemert te ‘resideren’. een keuze die nu ook weer niet zo verwonderlijk is. Gemert is een soeverein territorium en valt niet onder de meierij van ’s-Hertogenbosch, dat als ‘Generaliteitsland’ wordt bestuurd door de Staten-Generaal van de republiek van de Zeven Provinciën in Den Haag. De katholieke godsdienst wordt er weliswaar gedoogd maar alleen wanneer die thuis of binnen de muren van schuurkerken wordt beleden. Kort na de Vrede van munster (1648) zijn alle oorspronkelijk rooms-katholieke kerken gevorderd voor de gereformeerde godsdienst. met het katholiek geloof in de openbaarheid treden wordt beschouwd als crimineel gedrag en katholieken zijn er ook uitgesloten van openbare functies. maar in het aanpalende minivorstendom van de Duitse Orde oftewel de soevereine Vrije Rijksheerlijkheid Gemert gelden andere wetten en gebruiken. Hier zijn zowel de katholieke als de protestantse godsdienst vrij. Van de aanwezigheid hier van de bisschop van Chalons is op verschillende plaatsen al eens gewag gemaakt. Gerlacus van den Elsen noemt de bisschop in diens Geschiedenis van de Latijnsche school te Gemert (1887)2, waarbij hij conrector Jan Hubert Robijns opvoert als de man die de eer had om deze doorluchtige persoon in 1793 in het schoolgebouw te herbergen. tien jaar later schrijft dezelfde auteur in het boekje “De Freule van Croy” dat de Franse refugés aanvankelijk tevergeefs aankloppen bij het Gemerts kasteel en daarom naar kasteel Croy zijn uitgeweken. Verwarrend maar er zijn nogal wat aanwijzingen dat de monseigneur en zijn gezelschap wel degelijk in het godsdienstvrije Gemert hebben vertoefd. Wel is het zo dat de bisschop in het najaar van 1793 met zijn nicht enige weken op Croy verblijft (zie verderop). De genoemde Robijns heeft bovendien nogal wat mogelijkheden om vluchtelingen te herbergen. Als conrector van de Latijnse school staan hem verschillende kosthuizen ter beschikking. Hij is priester van de Duitse Orde, rentmeester van de Commanderij, en Robijns treedt bovendien op voor de welhaast permanent afwezige commandeur van Gemert als diens “loco-commandator”. De man dus van het hoogste gezag in Gemert.3 een duidelijk bewijs van de aanwezigheid van de Franse vluchtelingen in Gemert is het feit, dat op 21 januari 1793 mevrouwe Gravinne de Banaston, “thans hier residerende”, de Gemertse schepenbank inschakelt om onder meer haar handtekening “aangeteekent te adderesseeren” aan ene monsieur Castel, notaris in Parijs.4 Helder zijn ook de getuigenissen van gemeentesecretaris Snoeckx en schepen Strijbosch, dat kort voor de eerste Franse bezetting van Gemert er in herberg De Borgercompanie in de Gemertse Kerkstraat sprake is van een incident, dat wil zeggen een heftige woordenstrijd tussen de knecht van de bisschop van Chalons en de student J.B. Giliam met een provocerend op zijn hoed gespelde Franse nationale cocarde.
Allemaal nogal ‘revolutionaire’ luidt het oordeel van de getuigen. revolutionair mag trouwens ook wel genoemd worden de herbergnaam ‘In de Borgercompanie’. In de eind 1792 door J. Kriege, stadsdrukker van Grave, uitgegeven almanak voor het jaar 1793, speciaal voor de Vrije Heerlijkheden van Oost-Brabant, heet deze herberg in Gemert nog heel gezagsgetrouw “In de Duitsche Grootmeester”.6 De recente naamswijziging is een duidelijk gegeven dat de revolutionaire omwentelingen in Frankrijk ook de inwoners van Gemert bezighouden.
De Franse Nationale in Gemert
Op 1 februari 1793 verklaart Frankrijk de oorlog aan de Verenigde Nederlandse Provinciën en in de nacht van 13 op 14 februari krijgt drossard Meijer op het Gemertse kasteel al
het bericht dat in Helmond de eerste Franse troepen zijn gearriveerd. De bisschop met zijn gevolg moet toen zonder uitstel meteen zijn vertrokken naar de vestingstad Grave terwijl niet lang daarna de drossard en rentmeesteres Borret diens voorbeeld volgen. Peter van den Elsen schrijft in Gemerts Heem uitvoerig over de daarop volgende gebeurtenissen.7 Hij brengt Gemertse patriotten onder de aandacht onder wie vooraanstaande inwoners maar ook ‘oproer- kraaiers’ als de studenten Giliam en De Naaijer. Peter beschrijft de inkomst én ontvangst van het eerste detachement van 85 Franse soldaten dat 1 maart 1793 de Vrije Rijksheerlijkheid binnentrekt. De Franse constitutie wordt afgekondigd en onder een toeloop van veel volk wordt op de markt naar Helmonds voorbeeld een vrijheidsboom geplant. een dag later komt er nog eens 180 man Frans voetvolk en 200 man paardenvolk. De bezetting duurt maar kort. In West-Brabant worden de Franse troepen vernietigend verslagen en dat heeft meteen zijn weerslag op de Franse troepen in Oost-Brabant die zich heel snel terugtrekken. Op 6 maart verlaten de laatste Fransen Gemert, en op 11 maart neemt drossard Meijer de hem door de Duitse Orde toevertrouwde post op het kasteel alweer in. Vijf dagen later laat hij de uit de Oostenrijkse Nederlanden afkomstige student Giliam arresteren, die vervolgens levenslang uit de Vrije soevereine rijksheerlijkheid Gemert wordt verbannen. Andere Gemertse patriotten komen er voor hun collaborerende gedrag een stuk genadiger af met (flinke) geldboetes.
Vormsel door Mgr. Clermont de Tonnerre
Lang heeft het niet geduurd of ook de Franse refugés zijn weer terug in het vrije Gemert. Al op 1 mei 1793 is “den Hoogwaardigsten Heere Clermont Tonnerre” in de Gemertse parochiekerk de bisschop die het sacrament van het Heilig Vormsel toedient aan iedereen die daarvoor in aanmerking komt. Geloof maar dat het op die dag druk is geweest in de sint-Jans- Onthoofdingskerk. Frans van der Aa uit Gemert bezit in zijn collectie antieke devotieprenten, een heel vroeg en voor de Gemertse geschiede- nis aansprekend vormselprentje. een voorgedrukt prentje waarop in sierlijke gekalligrafeerde letters de naam van een vormeling is ingevuld. In het onderhavige exemplaar is dat Joan(nes)
Willem de Bruijn. Curieus is het op dit prentje te lezen dat de vormeling er een naam bij krijgt en wel die van Aloysius. een gebruik dat nog nauwelijks bekend is. We vroegen ons af of deze extra toevoeging van een voornaam slechts ge- zien moet worden als de naam van een heilige die de vormeling tot voorbeeld strekt. De heilige Aloysius van Gonzaga (1568-1591) is op jonge leeftijd te rome overleden en geldt als patroon van de katholieke jeugd en als toonbeeld van een rein en deugdzaam leven waaraan jongeren zich (inderdaad) kunnen spiegelen.
maar er is meer. In ‘Katholicisme voor Dummies’ lezen we dat in tegenstelling tot de doop waar- bij pa en ma de peetoom en -tante kiezen, de vormeling zelf een peter mag kiezen en ook een andere naam mag toevoegen aan de doopnamen (of gewoon kiezen voor de oorspronkelijke namen). Citaat: “Het moet wel een christelijke naam zijn, bijvoorbeeld van een van de gecanoniseerde heiligen van de kerk of een Bijbelse held. De vormeling staat of knielt voor de bis- schop en de peet legt een hand op de schouder van de vormeling. De vormnaam wordt door de bisschop hardop uitgesproken, smeert chrisma op het voorhoofd en zegt ‘Ontvang het zegel van de Heilige Geest’. De vormeling antwoordt ‘Amen’. De bisschop: ‘Vrede zij met U’. De vormeling: ‘En ook met U’.” 8
Het vormsel geldt na de doop als de tweede inwijding in het christelijk leven en de gemeen- schap van de kerk. De toediening door handoplegging en zalving is van oudsher voorbehouden aan een bisschop. Gemert lijkt van de aanwezigheid van de bisschop-op-de-vlucht meteen gebruik te hebben gemaakt. Vermoedelijk hebben van deze plechtigheid in de Gemertse kerk ook heel wat kinderen en jongvolwassenen uit de wijde omgeving gebruik gemaakt. In het Brabantse Generaliteitsland resideren sinds de inname in 1629 van ’s-Hertogenbosch al ruim anderhalve eeuw geen bisschoppen meer. Uit Gemert zijn uit 1765 nog door de Luikse suffragaan-bisschop De Grady toegediende vormsels bekend.9
Wie weet duiken er in de toekomst nog meer prentjes op van in Gemert op 1 mei 1793 door de Franse monseigneur gezalfde vormelingen. We zijn nu al nieuwsgierig naar nog meer toe- gevoegde namen. en naar het antwoord op de vraag of die namen in het dagelijks leven ook zijn gebruikt. Hoeveel er zijn gedrukt en wie de drukker is geweest, is niet bekend.10 Andere vraag: Kent er iemand een ouder gedrukt vormselprentje dan het hierbij gepubliceerde?
Antonie van Gemert alias Monseigneur Hoe lang de monseigneur nog in Gemert heeft vertoefd? Volgens mededeling van Henk van Beek uit Aarle-rRxtel verblijft de bisschop met zijn nicht in de herfst van 1793 enkele weken op kasteel Croy waar ze goed bevriend raken met de protestantse bewoners Van der Brugghen. Liefst tot in 1823 zullen de Franse refugés met de Van der Brugghens van Croy blijven corresponderen. In die brieven karakteriseren zij “dit gelukkig tijdsverloop als de gouden eeuw” en “Gemert schijnt hun nu duizendmaal triestiger”.11 maar naar Gemert keren zij wel terug.
In juli 1794 komt madame Anne Christine Bon- net, ook deel uitmakend van het gezelschap, nog bij de Gemertse schepenen met een ‘lettre à Paris’ die ze in de protocollen laat ‘aanteekenen’.12 een maand later heeft de hele groep Gemert verlaten omdat de Franse troepen zich dan voor de tweede keer aandienen. In september 1794 wordt Gemert opnieuw bezet en met deze bezetting komt er zelfs een definitief einde aan de zo’n zes eeuwen bewaarde aparte status van Gemert als Vrije en soevereine Heerlijkheid. een jaar of wat later wordt Gemert ingelijfd bij Frankrijk om tenslotte in 1800 ten behoeve van de Franse staatskas te worden verkocht aan de dan al bijna vijf jaar bestaande Bataafse republiek.
Mgr. Clermont de Tonnerre heeft in september 1794 Gemert als woonplaats verruilt voor Den Haag. Wanneer vervolgens de Franse troepen onder leiding van generaal Pichegru in de winter van 1794-1795 de grote rivieren oversteken, vlucht de bisschop naar Hamburg waar hij zich als koopman tot 1799 schuilhoudt onder de naam A.m. Antonie van Gemert.12 twee à drie jaar later wordt het hem vergund naar Frank- rijk terug te keren. Hij wordt weer bisschop in Chalons en hoort dan tot één van de weinige overlevenden van het Franse episcopaat uit de periode van het Ancien regime. Na de verbanning van Napoleon naar Elba (1814) wordt hij ook weer opgenomen in de Franse adelstand. In 1820 volgt zijn benoeming tot aartsbisschop van toulouse en in 1823 tot die van kardinaal. In laatstgenoemd jaar krijgt hij ook de titel van hertog van Clermont-de-Tonnerre. Als aartsbisschop-kardinaal en hertog overlijdt hij op 21 februari 1830 te Toulouse. In het aartsbisschoppelijk paleis aldaar hangen van deze oud-inwoner van Gemert nog steeds portretten. In 1960 correspondeert pater Loffeld met Toulouse en hij krijgt de hierbij gepubliceerde foto toegestuurd.13
NOTEN
1.Vgl. Wikipedia Anne-Antoine-Jules Clermont-de-Tonnerre.
2.Gerlacus van den elsen, Geschiedenis van de Latijnsche school te Gemert, ’s-Hertogenbosch 1887, p.264.
3.Ad Otten, De laatste van de Duitse Orde: J. robijns, schoolleider en rentmeester, In: Gemerts Heem [GH] 1994 nr.1, p.19-30.
4.Gemeentearchief Gemert-Bakel [GAG]: Schepenprotocol Gemert r158 dd 22.1.1793.
5.BHIC – Kommanderij Archief Duitse Orde Gemert [KADOG] invnr. 354 bijl. nr. 6.
6.Ad Otten, Borgercompanie gevonden in de Kerkstraat, in: GH 2003 nr.2 p.15-20.
7.Peter van den elsen, De Franse Nationale in Gemert in 1793, GH1983.02 p. 54-60.
8.Katholicisme voor Dumies, Nijmegen 2006, p.120-122 (vert. van: John trgilio en Kenneth Brigenti, Catholicism For Dummies, Indianapolis 2003).
9.Pastoor Poell maakt daarvan gewag in het Officieel Kerkbericht van de kerken van Gemert dd 2 september 1928.
10. Uit Gemert is van die jaren geen drukker bekend. mogelijk maakte de bisschop in Grave kennis met stadsdrukker Kriege aldaar, maar het kan evengoed een drukker uit Helmond of Eindhoven zijn geweest. Drukker Hendrik Palier uit ’s-Hertogenbosch is zelfs een kleinzoon van een Franse refugé, maar dan wel van een vluchteling van ruim een eeuw eerder.
11 . streekarchief eindhoven – Archief 12087 Van der Brugghen, Croy; invnrs. 138-139. mededeling van Henk van Beek, Aarle-rixtel.
12.GAG schepenprotocol Gemert r158 f.458-460. 13. met dank aan Henk van Beek uit Aarle-Rixtel.
GH-2018-02 Een Nonnenakker van Binderen bij het Binderseind
Jan Timmers
In de Gemertse schepenprotocollen komt een aantal vermeldingen voor van een huis met schuur en hof bij de Kieboom van Willem, de zoon van Jan van Loon, die men De Guliker noemt. Dit erf blijkt aan drie zijden begrensd te worden door een openbare weg (gemeyne straet). Een van die straten moet de Oudestraat zijn. Een andere wordt aangeduid als “die gemeynstraet daer men vaert ende gheet ter Auder straeten wart”. Een zijstraat van de Oudestraat dus. Aan de vierde zijde wordt het erf begrensd door de Nonnenakker. Zo staat het in een vermelding van 10-2-1493.
In het zelfde schepenregister staat het erf nogmaals vermeld, maar dan als vierde grensperceel het “Convents erf van Binderen”. De Nonnenakker heeft die naam dus, omdat hij eigendom was van het nonnenklooster Binderen in Helmond. In eerste instantie was het vermoeden dat het hier ging om dé Nonnenakker, een perceel dat eeuwenlang die naam droeg en gelegen was aan de Oudestraat, pal achter de plaats waar nu molen De Volksvriend staat. Die akker ligt echter niet in de buurt van hoeve de Kieboom, want die moet gezocht worden aan het Binderseind en bij Keizersbosch. Kennelijk ligt er in de buurt van het Binderseind een andere Nonnenakker.
Het erf van Willem de Guliker was aan drie zijden omgeven door een straat. Het zou dus heel goed kunnen dat het samen met de Nonnenakker langs de Oudestraat lag tussen het Stereind en de Josephstraat, tegenover Keizersbosch. De akker was van het nonnenklooster Binderen. Zou dat misschien de oorsprong aangeven van de straatnaam Binderseind? Om dat uit te zoeken is wat meer tijd nodig.
GH-2018-02 De Knollenbijter
Jacques van der Velden
In de lijst van Gemertse straatnamen op de website van de heemkundekring staat bij Knol lenbijter: “steeg van Pandelaarse Kampen naar Karrenspoor leidt over een gebied dat al eeuwenlang bekend staat als Cnollenbijter”. Het ziet er naar uit dat tot op heden hiervoor nog geen serieuze verklaring bestaat. misschien is dat ook niet nodig, want het zal iedereen duidelijk zijn dat iemand die pisknöllekes eet een knollenbijter is. maar zoals dat meestal gaat, bij nader inzien blijkt het toch iets anders te liggen als gedacht. Volgens Thiadens1 werden enige percelen langs de Rips in 1564 aangeduid met de naam Cnollenbijter, nu nog met de naam Knollenbijter.
Cnollenbijter slaat zijns inziens op het gedrag van de Rips, die daar plaatselijk land [knolle = aardkluiten] met de stroom meenam [bijter = eter]. In het midden van de 16e eeuw verschenen de eerste woordenboeken voor het Nederlands. Dat leek mij een goed startpunt om te beginnen met zoeken. maar al snel ontdekte ik dat het woord knollenbijter niet in de boeken voorkomt. Ik ben me toen gaan richten op korenbijter. De eerste vermelding stond in een oorkonde uit 1277 en betrof een toenaam. “Die here Lamin die corenbitre. ende meester gheraerd van oupi. Canoeneke van sinte donaes in brugghe. doen te verstane allen den goenen die dese lettren sullen sien jof horen lesen”. De heer Lamin de Corenbitre was een korenhandelaar2.
In de eerste helft van de 15e eeuw verstond men onder een korenworm een zwart insect, dat het koren op de graanzolders verslindt: “Coornbiters dat sijn worme, die dat coorn pleghen te verderven”. Korenwormen zijn dus ook coornbiters ‘korenbijters’.3 Blijkbaar bij overdracht ookgebruikt voor een graanopkoper, die evenals de korenbijter zoveel mogelijk graan naar zich toe haalt. Ook de termen korenkoper en korenman hadden deze ongunstige betekenis gekregen. Kiliaan stelt ze daarom gelijk met korenbijter.
Cornelius Kiliaan [ca.1529-1607]
In 1599 verscheen te Antwerpen bij Jan Moretus, schoonzoon en opvolger van Plantijn het eerste verklarende woordenboek van het Ne- derlands, samengesteld door Cornelius Kiliaan4. Kiliaan beschouwde het Brabants dialect als het echte Nederlands en bediende zich van Latijn en andere talen om woorden te verduidelijken. Hij verklaart de korenworm ‘koren bijter’ met scarabaeus capitosus, en het beroep koren- bijter met Frumentarius mercator, dardanarius, annonae flagellator, annonae vexator. Verder stelt hij “koren-kooper tegenwoordig koren- bijter: Negotiator frumentarius & Praeuarication in litibus” en “koren-man tegenwoordig korenbijter: Frumentarius, negotiator frumentarius” aan elkaar gelijk. Het woord dardanarius ben ik verder gaan uitwerken. Zie noot 5 voor een vertaling van de Latijnse woorden.
Lodewijk Meijer [1629-1681]
In het woordenboek van Lodewijk meijers6 staat onder dardanarius woekeraar, koorn- buiter. Is een ‘buiter’ hetzelfde woord als ‘bijter’? Ik denk van niet, bijter en buiter hebben namelijk niet dezelfde woordhistorie. Buiter is gebaseerd op buit ‘het veroverde’ en heeft te maken met ruilen, buit maken, geld verdienen, uitbuiten. samenstellingen: vrijbuiter, ruilebuiter. Voorbeelden: “seker requeste van een capiteyn …, versueckende licentie van syne V. G. ende den staten, om te mogen vrybuyten op alle goeden, den Coninck van spaignien ende syne adherenten [= aanhangers] toebe- hoorende” [1581]. “Weevers …, ruilebuitend spoel, en web, By den Lombardier Alheb” [1657]7. In de omschrijving van dardanarius als woekeraar, koornbuiter wordt het woord ‘bijter’ niet gebruikt, maar het is volgens mij – ondanks dat – toch een juiste vertaling, die overeenkomt met die van Egbert Buys.
Egbert Buys [ca.1725-1769]
Egbert Buys schreef in deel 3 van zijn woordenboek8 de verklaring “Dardanarius of Monopolist, een Naam oudtyds aan zulken gegeeven, die een Schaarsheid in den Voorraad veroorzaakten, inzonderheid door het Koorn op te leggen om de Waarde daar van te doen ryzen; ten einde het wederom tot eenen buitenspoorigen Prys te verkoopen”. Het begrip dardanarius werd overigens al in het begin van de 3e eeuw na Christus door enkele romeinse juristen gebruikt.
Graanbijter, IJzerbijter en Pilaarbijter
Tegenwoordig staat graanbijter in Vlaanderen nog gelijk aan het Franse “accapareur de blé”, vrij vertaald: ‘opkoper/hamsteraar van graan/ koren’. er zijn nog meer woorden met ‘bijter’, die een negatieve betekenis hebben. IJzerbijter had vroeger al de betekenis: ‘ijzervreter; iemand die voor niets vervaard is, voorvechter, vechters- baas’. een meer moderne definitie daarvan is: ‘iemand met een moeilijk, onsympathiek karak- ter’. Pilaarbijter is een ‘huichelaar, schijnheilige’, ‘iemand zo schijnheilig dat hij zelfs kerkpilaren omhelst’. Zie de afbeelding “Vlaamse gezegden” van Pieter Bruegel de Oude [1559]; kribbebijter is een ‘onaangenaam mens, een gierigaard’; nagelbijter ‘het bijten op de nagels, als gebaar van iemand die zich sterk doch tevergeefs in- spant, of ongeduldig wordt’; puistebijter ‘als een scheldnaam voor een persoon, ongeveer in den zin van “uitzuiger”’.9
Coornbiter, Cnollenbieter en Knollenbijter
Ik maak nu een uitstapje naar de schrijfwijze Cnollenbieter. De erfgename Heijlke Jan Bastiaens, getrouwd met Joost van Helmond, kreeg begin 1705 het huis dat de Arck genoemd werd en onder meer een hooibeemd in de Cnollenbieter.10 Het werkwoord bieten heeft Kiliaan ook in zijn etymologicum teutonicae Linguae opgenomen door te verwijzen naar bijten. Bijten omschrijft hij met mordere, dentibus laedere. germ. beyssen: angl. byte. Hieruit blijkt dat Knollenbijter en Knollenbieter dezelfde woorden zijn. Dan zijn het ook dezelfde toponiemen, met waarschijnlijk dezelfde negatieve betekenis als de hiervoor genoemde korenbijter. Dit laatste meen ik te mogen veronderstellen, omdat namen samengesteld met ‘bijter’ vrijwel altijd een negatieve betekenis hebben. Knollen worden opgeslagen om als veevoer te dienen in de winter. Het gebrek aan voorraad knollen in een lange winter, kan de prijs sterk doen stijgen. De handelaar kan dat uitbuiten.
In het plaatsje Dreischor in Zeeland vond ik de boerderij ‘Vincent de Korenbijter’ en in Wormerveer stond ooit een oliemolen met de naam De Knollenbijter11. Het is een bekend verschijnsel dat namen, bijnamen en beroepsnamen zich kunnen hechten aan bezittingen. Ook als de eigenaar of gebruiker van een dergelijk object (huis, boerderij, molen of veld) al lang niet meer op onze planeet rondloopt, kan zo’n toponiem blijven voortleven. Zulke namen kunnen ook overspringen van bebouwde naar onbebouwde objecten en kunnen zich ontwikkelen tot een gebiedsnaam. Conclusie: knollenbijter betekent ‘handelaar in knollen’, waarbij moet worden opgemerkt dat knollenbijter vermoedelijk een ongunstige betekenis heeft gehad. Deze bijnaam is als toponiem blijven kleven aan een veld of beemd in Gemert.12
Noten
1. H.J.M. Thiadens, Ghere Beke, de rips en de Knollenbijter, Gemerts Heem 1981, nr 1
2. Geïntegreerde taalbank (www.gtb.inl.nl), Vroegmiddelnederlands Woordenboek (VmNW) onder het lemma Corenbitere.
3. Geïntegreerde taalbank (www.gtb.inl.nl), Woordenboek van de Nederlandse taal (WNt) onder het lemma Cornbiter.
4. C. Kiliaan, Etymologicum Teutonicae Linguae, editie F. Claes s.j., Den Haag 1972
5. Prisma Woordenboek Latijn-Nederlands geeft de volgende betekenissen: Fumentarius ‘het graan betreffende’; negotiator ‘bankier, groothandelaar’; mercator ‘koopman, groothandelaar, koper, opkoper’; annonae ‘levensmiddelen, graanprijs, graantoevoer, duurte’; vexator ‘plager, hij die mishandelt, verstoorder’. Op www.wnt.inl.nl vinden we: scarabaeus capitosus ‘korenworm, kalander’ en flagellator’ hij die ‘n ander geselt’.
6. Lodewijk Meijers, Woordenschat, In 3 delen gescheiden, Deel der Woordenschat, beghrijpende Konstwoorden, en der zelver Vertaalinge, Amsterdam 1669.
7. Geïntegreerde taalbank (www.gtb.inl.nl), Woordenboek van de Nederlandse taal (WNt) onder Vrijbuiten en onder ruilebuiten.
8. Egbert Buys, Nieuw en Volkomen Woordenboek van Konsten en Weetenschappen, deel 3 Amsterdam 1771.
9. IJzerbijter: http://www.vlaamswoordenboek.be; spillebijter, ijzerbijter: http://www.wvd.ugent.be; verder: Magda Devos en Reinhild Vandekerckhove, taal in stad en land, West-VLAAms, tielt, 2005
10. Marij van Pelt-Vos, Arcke van Noë, Gemerts Heem 2014, nr 1
11. P. Boorsma, Duizend Zaanse molens, 1950, pagina 181, Oliemolens: De Knollenbijter [1670]
12. Overige bronnen: Frans Debrabandere,
Woordenboek van de familienamen in België en Noord-Frankrijk, 2003; J. Glasbergen, Beroepsnamenboek, Beroepsaanduidingen voor 1900 in Nederland en België, 2004.
GH-2018-02-De-Knollenbijter.pdf