GH-2017-01 Skon Gasthuisgroep

Ad Otten

Een greep uit de fotocollectie van het gemeentearchief. Een prachtig tijdsbeeld uit de zomer van 1962. Een gasthuisgroep. En meteen ook een heleboel vragen. De groep bestaat vermoedelijk uit bewoners met hun verzorgers van het toen zo geheten Sint-Jozefhuis, rechts op de foto. Nu is het de Wereldwinkel op de Elisabethplaats. Het pand is gebouwd in 1906 als ‘besmettelijk ziekenhuis’ met een beeld van de Heilige Rochus in de topgevel. Officieel heette het ’t Rochushuis maar in de volksmond kreeg het de naam ‘Pesthuis’. Toen dit pand na de Tweede Wereldoorlog ook werd bestemd voor bewoning door bejaarden kreeg het een nieuwe naam. Want een ‘Pesthuis’ danwel ‘Rochushuis’ kon geen huis zijn om in te wonen. De naam werd Sint-Jozefhuis.
Na de verhuizing in 1970 van het Gasthuis naar Huize Ruijschenbergh in de Julianastraat krijgt het inmiddels gemeentelijk eigendom geworden pand allerhande nieuwe bestemmingen. Tijdelijk wordt het gebruikt door de gemeentelijke sociale dienst, korte tijd vinden de vrijwilligers van Weekblad De Streek er een ‘thuis’ en medio jaren tachtig vestigt zich er de Wereldwinkel, die heel recent te kennen heeft gegeven de winkeldeur na eenendertig jaar te moeten sluiten. In 2006, het pand werd toen honderd jaar, onthulde de Stichting Gemert Vrijstaat een duurzaam beeld van Sint Rochus boven in de topgevel…
De foto van de gasthuisgroep uit 1962 maakt duidelijk wat er in amper een halve eeuw allemaal veranderde. Alles. Gewoon alles! Pas midden jaren zestig gingen de eerste gasthuiszusters ‘uit de kleren’. Tot dat moment was het moederklooster Nazareth nog helemaal ommuurd. Een slotklooster, waar zusters alleen met elkaar mochten praten over het werk… De jongere generaties Gemertenaren geloven niet eens meer dat dit amper vijftig jaar geleden hier bij ons, maar ook elders in ons land, toch echt het geval was.
En wie staan er allemaal op deze foto? Zuster Antona (uiterst links) is herkend en ook Ties van der Velden uit de Pandelaar (zittend 2e van links). Wie helpt ons aan meer namen?

GH-2017-01-Skon-Gasthuisgroep.pdf

GH-2017-01 De openbare verkoop in het verleden…… (1660-1690)

Simon van Wetten

In de tienduizenden minuutakten die de Gemertse schepenbank door de eeuwen heen produceerde, komen veel openbare verkopen voor. Struinen door deze folio’s is als de speurtocht op een rommelmarkt of in een kringloopwinkel, inclusief de spanning en hoop om iets moois te bemachtigen tegen ‘geen’ geld.

“Na voorgaande gedane zondagse kerkveilingen zal die en die publiekelijk en voor alle man verkopen…” Zo begint de openbare verkoop. Het kan gaan om huizen, landerijen, gewassen te velde, maar het leukst zijn toch de aanbiedingen aangaande meubile goederen. Daar horen dan niet alleen kasten en keukengerei en een zilveren haarklem bij, maar ook het paard, de koeien en het varken.
Het is een spel dat zo zuiver mogelijk gespeeld dient te worden. Daarom wordt een deel van het verslag van de verkoop gevuld met een forse opsomming van allerlei voorwaarden. Er wordt bijvoorbeeld gemeld wat een slag waard is, opdat je weet met welk bedrag ene Simon van Oeckel, die twee slagen slaat, het bod verhoogt. De valuta waarin betaald en gerekend dient te worden, is uiteraard ook heel belangrijk, zeker bij de wirwar van muntsoorten die in vroegere eeuwen tegelijkertijd gangbaar waren. Ook de wijncoop wordt opgelegd, dat is een bijdrage van tussen de één en vijf procent van de koopprijs ten behoeve van de consumpties die de verkopers en assistenten verteren. Verkopen is een dorstige bezigheid, moet u weten. Vergeet verder het schrijfgeld niet, want in een ordelijke samenleving dient alles goed genoteerd te worden. En uiteraard mag je de spullen pas meenemen nadat je hebt betaald. Maar dat is van alle tijden. De tweede verkoopdag wordt goed geannonceerd: “Het hoogsel dat zal uitgaan van hodie over acht dagen, dat wezen zal de 12e augusti dezes jaers 1686.”
In de broeierige gelagkamer van de herberg loert het verzamelde kopersvolk op het juiste moment om toe te slaan. Onder dat volk is ook een deel dat wel wil bieden, maar niet wil kopen. Immers, de persoon die op de eerste veilingdag – tijdens het opbod – het hoogste bod doet, krijgt een weliswaar klein maar toch zeer welkom percentage van de uiteindelijke prijs die voor het object in kwestie wordt betaald. Want de tweede dag volgt de afslag, het afmijnen – het “mijn” roepen – en wordt er echt gekocht. De meestal te hoge prijs van de eerste dag wordt ingezet, waarna de prijs daalt totdat iemand akkoord gaat. Heel kleine kaarsjes kunnen ook nog een rol spelen. Degene die de verkoop leidt, steekt zo’n kaarsje aan bij een bod. Op het moment dat de vlam dooft is de (ver)koop gesloten.
“Alsoo ten uijtgange des hoogsels niemand meer is gecompareerd, hogende, slaande en ontslaande dan de voorschreven …, en dienvolgende die kaarse in den name des heeren ontstoken zijnde”.
Jazeker, als je al die publieke verkopen gedurende drie decennia, bijvoorbeeld aan het einde van de 17e eeuw, op een rij zet, dan zie je dat er een kern van ‘vast’ publiek aanwezig is. Dezelfde namen, telkens weer. Onder die mensen zijn de echte koopjesjagers, die derhalve regelmatig afmijnen, en er zijn mensen die puur voor het slagengeld komen, en zich dus vooral in de opbodfase weren. Het zijn wel een beetje de gokkers, want met wat pech ga je met een geheel ongewenst bed naar huis, of til je je een breuk aan een koeketel, terwijl je thuis toch echt geen koeien hebt. Misschien had je dan tóch op die zwarte koe moeten bieden…
Maar het ging u en mij om het rommelmarktgevoel, tussen kunst en kitsch, de hoop op een tot nu toe onbekend schilderij van Rembrandt of Jan Steen, door u, na stevig afdingen en voor een paar grijpstuivers, bemachtigd. Vaste prik, bij elke verkoop in de inventaris, zijn de struifpannen, tobben, kuipen, potten en ketels. Minder vaak in de aanbieding, en daarom toch iets begeerlijker, zijn de geschilderde schermen, een partij duigen, nachthalsdoeken, weefgetouwen en onderdelen daarvan, boonstaken, spinnenwielen, tweevierde deel spek of een hespken, gewichtsstenen, oliestopen, een biergieter, een hellebaard, een mosterdmolen, een roer om mee te schieten – de pastoor heeft er ook een gekocht, een crucifix, slaapkoetsen, lantaarns, juwelen, een stok bijen of een kloekhen met negen kuikens.
Nog uitzonderlijker zijn schilderijen, boeken, een vliegenkast, een tiktakbord of een brandewijnketel. Ene Jan van Lieshout koopt “het getouw dat op het perd ligt”, Lenart van Melis is dolgelukkig met twee rozemarijnbomen, Frans de Ketelaer, echt waar, koopt heel vaak ketels, Wijnant Dircks heeft zich wellicht verkeken óp en gaat weg mét een bodemloze ton, af en toe bemachtigt iemand, duidelijk opgelucht, een pispot en de pastoor gaat er vandoor met een kantoor.
Qua koeien is Geerlingh Hansen als verkoper recordhouder, hij had er negen. En voor de aardrijkskundig geïnteresseerden onder u: Maria Arnolda de Bruijn verkoopt twintig landkaarten.
Haardgerei is altijd gewild, net als bedden met toebehoren en allerlei keukenspulletjes. En kleding! Verder de hoog- en de laagkar, groot en klein landbouwgereedschap, zelfs de mutserd, het blijft nooit onverkocht. Via timmermans-, kuip-, smederij-, leidekkers- of brouwbenodigdheden en -gereedschap ontwaar je het beroep dat ooit in het betreffende sterfhuis is uitgeoefend.
Een fors perceel eikenbomen wordt aan alleman die wil bieden verkocht. De bomen zijn genummerd, dat is wel zo handig. En er staat één essenboomke tussen.
Och, kijk nu toch eens, een skon lepelhuiske. Bieden! Teljoren, een prachtige zoutdoos, lijnzaad, een mand erwten en is dat een schrijflei? De vrouw van de dokter koopt ‘m. Iemand schaft zich drie vlegels aan en neemt die mee naar huis waar ongetwijfeld ook al een stel vlegels rond de tafel zit. Hendrick van Puijffelick is vast in het bezit van twee rechterhanden, want hij vindt een bank met drie poten geen bezwaar en is de hoogste bieder. Kijk, een uittrekkende tafel. Altijd handig. En president Verhofstadt is trots op zijn nieuwe aanwinst voor de boekenkast, een latijnstalig boek. Hij zal het toch wel kunnen lezen?
Een schilderij, nagelaten door wijlen de pastoor van Erp, die óók onderzaat van het predikherenklooster hier in Gemert was, zal door pater Ruwoldus worden meegenomen naar Antwerpen en voorts naar Brussel, om het daar, zo mogelijk met veel winst, te verkopen. Het predikherenklooster wordt trouwens in 1680 ontmanteld. Uitverkoop. Ik ga voor de drie altaargordijnen, een paarsleren stoel, een bel en wat perceeltjes van de kruidenhof. Leve de sfeer, leve de spanning en leve de opbrengst van de openbare veiling van meubile goederen.

Bron: Gemeentearchief Gemert, Gemert RA 202 t/m 205.

GH-2017-01-De-openbare-verkoop-in-het-verleden-1660-1690.pdf

GH-2017-01 Café’s van Doruske de Vries

Ad Otten

De monumentale boerderij Keizersbosch krijgt op korte termijn een geheel nieuwe bestemming. In ons tijdschrift is al eens aandacht besteed aan de geschiedenis van dit pand vanaf 1500 en over de vraag waar de naam eigenlijk vandaan komt.1 Vanaf het begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw heeft het pand een horecabestemming maar wist u dat Keizersbosch vóór 1900, toen het nog het eerste pand was bij binnenkomst van de bebouwde kom van Gemert vanuit Bakel en De Mortel, ook toen al een horecafunctie had en ook een stal met paarden en koetsen? Uitbater en stalhouder was indertijd Doruske de Vries. En van deze uitbater, die Keizersbosch moet hebben gehuurd, valt een bijzonder verhaal te vertellen. In 1898 werd hij gearresteerd omdat hij opkwam voor een caféklant die was opgepakt en geverbaliseerd voor openbare dronkenschap. Herbergier Doruske zou meineed hebben gepleegd. Zes maanden lang haalt de zaak van “Th. de V. uit Gemert” de krantenkolom van het Provinciale Nieuws in “De Meierijsche Courant” met uiteindelijk vrijspraak wegens gebrek aan bewijs. En dan… is het feest in Gemert! Hieronder volgen na een korte inleiding de elkaar opvolgende krantenknipsels met de genoemde verrassende uitkomst. Het is ook een tijdsbeeld.

Toen Justitie uitgleed ging in Gemert de vlag uit!
Het is allemaal niet eens zo lang geleden, maar we zijn het bijna vergeten: er is een tijd geweest dat in bepaalde kringen (vooral boven de rivieren) de benaming ‘Brabander’ gold als een scheldnaam. Als een synoniem ook voor ‘onbetrouwbaar en leugenachtig’. Het was de tijd waarin de rechterlijke macht in Zuid-Nederland voor een belangrijk deel nog werd gerecruteerd uit het protestantse Noorden van Nederland. En het was die rechterlijke macht die zich bijwijlen ernstig gekoeioneerd voelde door de Brabantse bevolking. En tegen het eind van de negentiende eeuw was die ‘macht’ het zogezegd ‘zat’. Het gemak waarmee de katholieke andersdenkende zuiderling naar hun vaste overtuiging voor de rechtbank met regelmaat meineed pleegde, dat moest maar eens flink bestraft worden. Er moest een voorbeeld worden gesteld. In 1898-1899 werd van dat rechterlijke voornemen een Gemertenaar bijna het slachtoffer. Het betrof Theodorus de Vries van beroep landbouwer, koetsier en herbergier op ‘Keizersbosch’ aan de Oudestraat in Gemert. Overgrootvader van de auteur van dit artikel.

Hieronder het uit krantenknipsels van de Meierijsche Courant samengestelde gebeurde van arrestatie en insluiting van ‘Th. de V. uit Gemert’ van begin december 1898 tot en met het dorpsfeest eind mei 1899 na diens vrijspraak:

UIT: Meierijsche Courant 2 december 1898
Gemert Th. De V. oud 52 jaren, herbergier en stalhouder wonende alhier, te Roermond gedetineerd, beklaagd ter zake dat hij op 4 augustus j.l. in eene voor het kantongerecht Helmond dienende strafzaak tegen J. de Louw beklaagd van openbare dronkenschap, een valsche verklaring onder eede heeft afgelegd in welke zaak hij als getuige à décharge was gedagvaard, stond gisteren terecht voor de Roermondse rechtbank. Zes getuigen werden in deze zaak gedagvaard. Wegens niet verschijnen van een getuige wegens ziekte werd de zaak geschorst en bepaald dat deze zal worden hervat op 18 januari 1899, met bevel dat de beklaagde zal worden in vrijheid gesteld. Aan welk bevel is voldaan.

UIT: Meierijsche Courant 25.2.1899
Gemert De rechtbank te Roermond deed uitspraak in de zaak van Th. De V. wonende te Gemert, beklaagd van meineed in een strafzaak en veroordeelde hem tot eene gevangenisstraf van 2 jaar.

UIT: Meierijsche Courant 20.5.1899
Gemert. 16 mei. Bij de voortzetting der behandeling van de strafzaak tegen T. de Vr., landbouwer, stalhouder en herbergier te Gemert voor het gerechtshof bleef de beklaagde zijn onschuld volhouden. De advocaat-generaal mr. J. Castendijk meende evenwel dat het vonnis dat door de rechtbank te Roermond tegen den beklaagde geveld werd, met juistheid was gewezen en requireerde daarom bevestiging daarvan. De verdediger van den beklaagde mr. J.H. Tasset advocaat te Roermond, pleitte dat de beklaagde onschuldig is aan hetgeen hem is ten laste gelegd en concludeerde alzoo tot vrijspraak. Het hof bepaalde de uitspraak in deze zaak op a.s. woensdag.

UIT: Meierijsche Courant 31.5.1899
Gemert. Het dorp vierde feest, en waarom? Eén der geachtste ingezetenen was na een langdurig onderzoek door het hof te ’s-Hertogenbosch aan een onterend feit onschuldig verklaard en nu spoedden zich honderden ingezetenen naar de woning van den heer de V. om hem geluk te wenschen. Van de meeste woningen wapperde de nationale driekleur en door de harmonie werd een serenade gebracht.

Epiloog?
Dorus de Vries moet er als herbergier wel bij hebben gevaren… Hij kreeg nog meer klandizie. Op Keizersbosch zat hij als huurder. Maar in 1906 bouwt hij even verderop een groot nieuw ‘Café De Vries’ bij het Mariakeske, daar waar de Oudestraat overgaat in Binderseind. Het is het huidige Axis, welk pand op korte termijn ook al een geheel nieuwe bestemming naderbij ziet komen….

Van Keizersbosch naar Café De Vries, het latere Axis
Theodorus (Dorus) de Vries geboren 21.12.1845 te Aarle-Rixtel vestigde zich na zijn huwelijk in 1872 in Gemert. Aanvankelijk als landbouwer in de Kapelaanstraat op de door een brand kort voor de oorlog geheel verwoeste boerderij, die na wederopbouw nu de huisnummers draagt .
In 1878, kort na de bevalling van het zevende kind, overlijdt zijn echtgenote Maria Jacoba Raijmakers. Een jaar later hertrouwt Dorus met de Gemertse aannemersdochter Anna Verhuijzen en zij samen krijgen er nog vier kinderen bij. Het grote gezin verhuist na verloop van tijd naar Keizersbosch aan de Oudestraat. Naast het landbouwbedrijf exploiteert Dorus (als huurder) daar tot omstreeks 1906/1907 ook een herberg en een koetsenhouderij. De zonen van Dorus starten hier ook ‘Aannemerij Gebrs. De Vries’, die in 1906 het pand bouwt dat we nu (nog) kennen als Axis aan het Binderseind. Alles wijst er op dat de zonen van Dorus in de voetsporen zijn getreden van aannemer en opa Verhuijzen uit Gemert. De aannemerij van de gebroeders bouwt in 1908 behalve de hoog oprijzende Gasthuiskapel in de Nieuwstraat, meteen daarop ook het grote herenhuis Corstens tegenover de kerk (Kerkstraat 1). Het lijkt gerechtvaardigd om hieruit te concluderen dat de Aannemerij van de zonen van herbergier/landbouwer Doruske de Vries in een relatief kort tijdsbestek al concurreren met de twee grote aannemers van het dorp te weten Aannemerij Van Eupen en Bouwbedrijf Hendriks. Een aantal jaren later verhuist Aannemerij Gebr. De Vries naar Nuenen. Maar het door hen aan het Binderseind in 1906/1907 gebouwde Café De Vries met een stalhouderij en koetshuis (zegmaar hét taxibedrijf van die tijd) blijft bestaan en is lange tijd een der drukst beklante cafés van Gemert met pal voor de deur ook een vlaghalteplaats voor de tram. Dat wil zeggen dat de tram daar alleen stopte bij een uitgehangen rode vlag. Het keske op het Stereind is daartoe ‘uitgerust’ met twee ‘spiegelogen’ (een groot en een klein) waarin een taps toelopende vlaggestok kon worden gestoken, die de caféhouder in bewaring heeft. Café De Vries is danwel geen vaste halte zoals De Keizer maar beschikt desalniettemin toch over een bijzondere voorziening voor caféklanten. Uiteraard stopt de tram hier ook op verzoek van een trampassagier. En Doruske had zijn vlag altijd paraat. Er waren vaste klanten die Dorusse ‘etablissement’ al steevast als Café De Rode Vlag betitelden, al moet opa Doruske, volgens ‘de familie’, toch niet zo gelukkig mee zijn geweest. Een rooj café in een katholiek dorp dè paaste nie in de tijd van het rijke roomse leven.
Al voor het overlijden van Dorus (1930) is het café overgenomen door dochter Jaantje de Vries, die daarin zo’n tien jaar wordt bijgestaan door Joke van Zeeland, haar buurmeisje, nichtje en tevens kleindochter van Doruske. In 1939 – ’tante Jaantje’ raakt op leeftijd en Joke gaat trouwen en wil met echtgenoot (Cor Otten) de winkel-in-manufacturen overnemen tegenover de kerk – dan wordt Café De Vries opgesplitst in een café-woonhuis De Vries en meubelwinkel-woonhuis Van Zeeland. Nog tot 1941 houdt Jaantje het café aan, daarna is het nog enige jaren Café Jonkers, maar uiteindelijk wordt ook het resterende cafédeel van het pand dan winkel met de vestiging hier van fotograaf en filmer Jan Kanters [Foka]. In de jaren vijftig komt in de meubelwinkel de rijwielwinkel Peeters, en in de jaren zeventig opent hier het dubbel-café (Jarnobar en Koetshuis), dat na verschillende uitbreidingen uitgroeit tot het tot ver buiten Gemerts gemeentegrenzen bekende Axis. Vandaag-de-dag staat het pand ‘in de wacht’ voor een geheel nieuwe bestemming. Maar wat het worden zal is nog onbekend. Wat betreft Keizersbosch, lijkt die weg afgelopen jaar al afgelegd. In de tijd van Doruske de Vries was het komende van De Mortel of Bakel nog het eerste pand van Gemert bij het binnenkomen van de bebouwde kom. Herberg dus! Nu, in 2017, is daar de bouw gepland van in totaal elf woningen, waarvan vier in de monumentale boerderij en zeven op het voormalige boerderijerf.

NOOT:
1. Ad Otten, Wie was de keizer in Keizersbosch? Gemerts Heem 1996, nr.1, p.12-22, 28; zie ook www.heemkundekringgemert.nl onder Gemerts Heem.

GH-2017-01-Café’s-van-Doruske-de-Vries.pdf

GH-2017-01 Adri van Daal: Verhuld Ontluiken

Ad Otten

 

De ontwerpen voor de omslagen van Gemerts Heem van de jaargang 2017 zijn van fotograaf en photo-artist Adri van Daal (Gemert 1957). Adri leverde in 2016 als lid van de Foto Expressie Groep Gemert [FEGG] al een belangrijke bijdrage voor ‘ons’ zo bijzonder geïllustreerde jubileumboek ‘Gemerts Erfgoed’. Maar in hetzelfde jaar trekt hij met verschillende exposities in de regio ook de aandacht met artistieke opvallende fotowerken onder de titel ‘Verhuld Ontluiken’. In januari van dit jaar 2017 zien we de naam van Adri van Daal opeens ook in een groepsexpositie in het Van Abbemuseum…
Voor zijn project ‘Verhuld Ontluiken’ fotografeerde Adri bloemen, die hij door alle seizoenen heen presenteert als evenzovele symbolen voor optimisme. Door digitale bewerkingen van meerdere lagen foto’s heeft hij geheel nieuwe nooit geziene bloemperken laten ontstaan. In lente, zomer, herfst en winter zijn het andere tinten maar het blijft bloemrijk en nergens wordt ingeboet aan helderheid. Prenten van optimisme voor het hele jaar in een geheel eigen stijl. Alle jaargetijden typerend anders, maar onverminderd opfleurend. Allemaal ‘bloemendalen’ waarin je bloemen gaandeweg blijft ontdekken, of is het, voorzichtig tevoorschijn komen? Kijk straks gerust maar uit naar ons zomer-, herfst- of winternummer… Een opmerkelijk geheel. Nieuw en origineel. We presenteren het graag met dank aan Adri van Daal.

Adri genoot zijn creatieve opleiding aan de Sociale Academie en SKVE (Stichting Kunstzinnige Vorming Eindhoven).

P.S. tot en met juni 2017 is een deel van de serie “Verhuld Ontluiken” te zien in het gemeentehuis Gemert-Bakel aan het Ridderplein. Zie ook

GH-2017-01-Adri-van-Daal-Verhuld-ontluiken.pdf

GH-2017-01 Hofleverancier aan Heuvelse Pad Bloemisterij Van Der Putten honderd jaar

Wily Rovers

Het is op 24 september 2016 druk op de Heuvelse Pad. De daar gevestigde Bloemisterij Van der Putten krijgt van Wim van de Donk, Commissaris van de koning in de Provincie Noord-Brabant, het predicaat uitgereikt ‘hofleverancier’. Eerder ging in Gemert deze eretitel al naar Johan van den Acker Textielfabriek en Firma Wijn. Het is dé koninklijke onderscheiding voor kleine en middelgrote bedrijven die ten minste honderd jaar oud zijn én kunnen bogen op een zeer goede reputatie in de regio. Bloemisterij Van der Putten is een familiebedrijf pur sang. Honderd jaar en vier generaties handel in bloemen, planten en zaden.
Het ontstaan
Officieel is de bloemisterij in 1916 opgericht door Leonardus van der Putten. Dit weten we dankzij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel waar het bedrijf nu te boek staat onder de naam “Bloemisterij Jeroen van der Putten”. Oprichter ‘Leonardus’, in de Gemertse volksmond algemeen gekend als ‘Lindert Put’, werd geboren in Gemert op 29 augustus 1888 als het derde kind en tweede zoon van Jacobus van der Putten (katoenwever) en Arnolda Thielemans. Vader overlijdt in 1909 en de weduwe verhuist dan met haar gezin voor enige jaren naar Beek en Donk maar komt al snel weer terug naar Gemert en vestigt zich op Hopveld C86.

1914
Op 23 april 1914 trouwt Lindert met Dina (Arnoldina) Maas en hij verhuist meteen of heel kort daarna naar de woning aan de Heuvelschepad waar de bloemisterij nu nog steeds gevestigd is. De Eerste Wereldoorlog breekt uit, en getrouwd of niet, Lindert van der Putten wordt als jonge Gemertenaar voor één jaar onder de wapenen geroepen. Hij komt in het garnizoen te IJmuiden terecht en, omdat – bij verlof – de reis naar Gemert te veel tijd in beslag neemt, blijft hij daar vaak bivakkeren. Op zekere dag, IJmuiden verkennende, komt hij er in contact met de familie Van Son. Deze familie heeft een bloemisterij en het duurt niet lang of “Lindert” heeft ook de smaak van het bloemenvak te pakken. Als hij een jaar later weer terugkomt in Gemert, gaat hij zich op de Heuvelschepad toeleggen op het mooie vak waarmee hij als soldaat heeft kennisgemaakt.
Hij begint ‘op’ Handel als doodsgraver bij de Handelse kerk en op een aan de woning (Heuvelschepad 15 en 17) aangrenzend perceel teelt hij dan al diverse bloemen en planten waarvan er heel wat hun weg vinden naar de Handelse graven.
In het kadaster uit die tijd komt Leonardus van der Putten voor in drie zogeheten artikelnummers. In het eerste wordt hij nog ‘fabrieksarbeider én bloemist’ genoemd. In het tweede is hij alleen nog maar kweker. In het derde artikel is hij bloemist. In die oudste vermelding is zijn bezit omschreven als een tuin van 80 centiare, twee stukken bouwland, beide van ruim 9 are, en een huis en stal, op Schoorswinkel. In het bevolkingsregister van 1922 telt het gezin Van der Putten-Maas drie kinderen, namelijk zoon Jacobus (Jac), dochter Wilhelmina (Mien) en zoon Godefridus (Gerrit). Later wordt het gezin nog uitgebreid met de zonen Johannes (Hein) en Martinus (Martien) en dochter Henrica (Riek) van der Putten.

In december 1955 wordt zoon Jac officieel de opvolger in de bloemisterij van ‘Lindert Put’ of van ‘Putjes’. Jac gaat in die tijd met de bakfiets naar Lent (bij Nijmegen) om daar de bloemen te gaan halen voor de verkoop in Gemert.

Op 8 juli 1966 behaalt Leo van der Putten het diploma Middelbare Tuinbouwschool aan de Rijks Middelbare Tuinbouwschool te Nijmegen, studierichting bloementeelt. Na het examenfeestje gaat Leo werken in het bedrijf van zijn ouders. Gaandeweg doet hij daarbij nieuwe vaardigheden op, naast de vakkennis door de jaren heen geleerd van zijn vader en opa. Verdere ervaring doet hij op door het bloemschikken in zijn algemeenheid en in het bijzonder het maken van bruidsboeketten, grafboeketten en boeketten van droogbloemen. Verder helpt hij bij het verspenen en oppotten van geraniums, afrikaantjes en het onderhouden van “d’n hof”.
Ondanks al deze drukke werkzaamheden haalt Leo van der Putten een jaar later ook het diploma voor bloemsierkunst aan de Tuinbouwvakschool voor Bloemsierkunst te Nijmegen.

In 1980 wordt het woonhuis Heuvelsepad 17 afgebroken en vindt nieuwbouw plaats. Het gereedkomen van de nieuwbouw valt samen met de opening van de nieuwe zaak. Het rechterdeel van de blok van twee woningen blijft nog een paar jaren intact maar wordt dan ook gesloopt.
Een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van 29 april 1981 laat zien dat de bloemisterij met ingang van 1 december 1980 overgaat van vader Jac op zoon Leo van der Putten.
In het Gemerts Nieuwsblad van 9 september 1981 wordt met een uitgebreid artikel de opening van de geheel vernieuwde bloemisterij aangekondigd.

De uitnodiging voor de opening. Het indertijd door René Pullens getekende logo van de bloemisterij wordt nog steeds gebruikt.

Nieuwe tijden – 1997
De bloemisterij wordt op 10 juni 1997 een vennootschap onder firma, op naam van Leo en Betsie van der Putten-Maas. Bloemisterij van der Putten wordt tevens lid van verzendorganisatie “Euroflorist”, een organisatie waarmee je over de hele wereld bloemen kunt verzenden. Eerst worden de orders via de fax doorgestuurd naar andere bloemisten. Later gaat dat via internet.
En dan is er nog een sprong naar de toekomst: Jeroen van der Putten haalt het diploma “zelfstandig beroepsbeoefenaar” voor bloemschikken en bloemendetailhandel op het agrarisch opleidingscentrum “’t Vanck” in Nijmegen. Vijftien jaar later, op 31 maart 2012, wordt het bedrijf overgenomen door Jeroen.

Milieuaspecten en hygiëne
Door de jaren heen is milieu en hygiëne een belangrijke rol gaan spelen.
Dit heeft zich met name gemanifesteerd in het hergebruik van plastic bloempotjes en kistjes die door klanten worden teruggebracht.
Daarnaast wordt het water dat gebruikt wordt voor snijbloemen later weer aan andere planten gegeven. Het groenafval wordt gecomposteerd en weer op “d’n hof” gebracht. Plastic en papier worden gesorteerd voor hergebruik. Ook worden er geen chemische middelen ingezet bij het telen en kweken van bloemen en planten. Alles geschiedt op biologische wijze.
Het is duidelijk: het bloemistenbedrijf Van der Putten is voorafgaand aan de komst van Commisaris Van de Donk helemaal klaar voor het eeuwfeest én… klaar voor de tweede eeuw.

GH-2017-01-Hofleverancier-aan-Heuvelse-pad-Bloemisterij-Van-der-Putten-honderd-jaar.pdf

GH-2016-04 Vaandel Gemertsche Wielerclub anno 1897

Ad Otten

Het hangt keurig netjes ingelijst in het Café Op d’n Akker (Prins Bernhardlaan 15-19) beter bekend als “Bij d’n Hap” ofwel “Zaal Verhappen”. een prachtig wit-zwart vaandel met het oude gemeentewapen van Gemert en met gouddraad geborduurd de tekst “Gemertsche Wielerclub” en het jaartal 1897. In het gemeentearchief op zoek naar meer informatie blijkt er in de ‘Collectie Gemertana’ een klein dossiertje te bestaan met de in 1909 Koninklijk goedgekeurde statuten van de op 4 juli 1897 bij De Keizer opgerichte wielerclub en ook de vanaf januari 1909 keurig netjes bijgehouden notulen.
In deze archiefstukken kom je allerhande apartigheden tegen van deze wielerclub. Het doel van de club is ‘het wielrijden te Gemert en omstreken te bevorderen’. Alle leden komen uit de gegoede burgerij. Inschrijvingsgeld, contributie en boetes zijn navenant. Nieuwe leden worden met gesloten briefjes geballoteerd. er zijn werkende leden (voornamelijk jongemannen), honoraire leden en begunstigers. Het bestuur bestaat uit vijf leden dat elk jaar wordt gekozen uit de werkende leden. een president, commissaris, secretaris, penningmeester en kapitein. De laatste is een echte wegkapitein. Hij regelt de op gezette tijden (op zondagen) te houden clubtochten, waaraan alle werkende leden verplicht zijn deel te nemen op straffe van een geldboete. De kapitein bepaalt ook de rijorde en geeft ook de bevelen aan een jaarlijks te kiezen hoornblazer. Het negeren van een bevel van de kapitein wordt bestraft met 25 cent. elke veertien dagen wordt er vergaderd en bij niet-verschijnen komt ook dát je te staan op een boete (10 cent). Het niet-verschijnen op de jaarvergadering kost zelfs 50 cent. Behalve een hoornblazer wordt elk jaar ook d’n drapeaudrager oftewel de vaandrig gekozen. en daarmee zijn we in feite weer terug bij het “bij d’n Hap” ingelijste vaandel.
Vermeldenswaard is verder nog dat in juni 1909 het koperen jubileum wordt gevierd met een bloemencorso op de fiets en allerhande wedstrijden waaronder zelfs een wedstrijd wie het langzaamst kan rijden. Voor vijftig gulden is een weiland gehuurd van kasteelhoevenaar Piet de Louw, terwijl de Paters Jezuïeten de Kasteellaan ter beschikking stelden. Alles voor de duur van zeven dagen. er is dan een heuse wielerbaan aangelegd, een tribune en een overkapte kiosk getimmerd, terwijl voor opluistering en deelname aan de festiviteiten en de wedstrijden respectievelijk muziekkorpsen en buitendorpse rijwiel- en turnclubs zijn uitgenodigd. Op de 20ste juni 1909 wordt het een feest van jewelste onder leiding van president Willem van Kemenade, wapenhandelaar en zoon van de notaris, (weg)kapitein Henri Corstens, winkelier en tabak- en snuiffabrikant, en niet te vergeten secretaris Henri swinkels, bierbrouwer. De prijs voor de mooist versierde groep gaat naar Wielerclub Bakel en de prijs voor het verstkomend gezelschap is voor Wielerclub Velocitas uit Hilvarenbeek.
Vóór 1915 moet een Gemertse wielerclub een vast baantje hebben aangelegd op de Dribbelei, waar zelfs dames hebben gewielrend en waarover pastoor-deken Van Beek heel erg ‘lillik’ moet hebben gedaan. Dit moet welhaast ‘onze’ club geweest zijn. In de notulen treffen we in 1909 in elk geval al tenminste één met name genoemd vrouwelijk honorair lid aan: Jeanette de Hezelaer uit Erp.

Bekijk PDF

GH-2016-04 Ook gevonden in De Mortel: Spaanse halve reaal

Henk van Stiphout

De hierbijgaande illustratie is van een zilveren halve reaal afkomstig uit Spanje uit de tijd van koning Ferdinand de Tweede van Aragon (1479-1516) en koningin Isabella de eerste van Castilië (1474-1504). De munt is gevonden langs de doorgaande weg in De Mortel. Hij is randloos en geslagen met een stempel zonder rand. Dat is ook de reden dat de letters er niet volledig opstaan. Deze munt werd in die tijd geslagen uit een blokje zilver, daarna gewogen, en kwam de munt boven het waardegewicht dan werd er een stukje afgeknipt. Deze munt is ook te zien in het Teylers Museum in Haarlem.

Bekijk PDF

GH-2016-04 Unieke munt gevonden in De Mortel

(redactie)

In Gemerts Heem 2016 nummer 2 is geschreven over vijf heel zeldzame muntvondsten , die allen vlakbij elkaar zijn aangetroffen in De Mortel. Alle vijf dateren ze uit de periode van rond 1100.
Twee Utrechtse munten, twee Keulse munten en een Luikse munt. De laatste is zelfs een unicum. Tot dusver nog nooit ergens aangetroffen. In genoemde afl evering van Gemerts Heem is echter de verkeerde illustratie gepubliceerd. Dat is de reden waarom we deze vondst hier opnieuw ter sprake brengen maar nu met de juiste afbeelding.
Het betreft een Luikse munt van bisschop Otbert uit de periode 1091-1119.

Bekijk PDF

GH-2016-04 Uit het oud-rechterlijk archief van Gemert

Simon van Wetten

Ook na het uitkomen van de zesdelige serie tèsbuukskes ‘Tussen herberg en hoogmis’ – de honderdste uitgave van onze heemkundekring – komt Simon in de dossiers van het civiel-crimineel archief nog heel veel voorvallen en wetenswaardigheden tegen die niet aan uw aandacht mogen ontsnappen (Red.).

1792
Gemiste kans

Zevenendertig kilometer. Zó ver is dat toch niet? Je woont in Hedel, je moet naar Gemert, je kunt onderweg voor de ochtendborrel op de markt van ’s-Hertogenbosch terecht in een keur aan gezellige herbergen. en het dient een hoger doel, die wandeling naar de Commanderij. Want heeroom Hendrik van Kessel, rooms priester, is overleden. Niet alleen wordt vandaag zijn testament geopend, Arnold en Jan de Goeij uit Hedel zijn uitdrukkelijk uitgenodigd om bij de voorlezing van het testament aanwezig te zijn. Dát is natuurlijk niet voor de gezelligheid. Beuren, dat is wat er gaat gebeuren! Maar er is iets vreselijk misgegaan. Arnold de Goeij komt ruim op tijd ons dorp binnengewandeld, maar van Jan geen spoor. Die keur aan Bossche herbergen gaat Jan meer kosten dan de paar penningen die je voor een glas jenever moet neertellen. ‘Door de gerichtsbode is gerapporteerd dat Jan de Goeij, ingezetene van Hedel, eveneens uitgenodigd was om bij de opening van het testament aanwezig te zijn. Maar hij was door de drank onbekwaam om ook daadwerkelijk te verschijnen.’ Echt een gemiste kans.

1795-1997
De drost niet meer op zijn post

een drossaard is inderdaad de verpersoonlijking van de dorpse overheid. Wanneer je in Gemert de wet overtreedt, is de drost degene die je een tik op je vingers komt geven, een boete int of je in de kerker laat werpen. Daarom rinkelen bij drossaard J.J.F. Meijer alle alarmbellen, nu de revolutionaire Fransen in het land zijn gekomen en overal vrijheid, gelijkheid, broederschap en uiteraard ook nieuwe belastingen afdwingen. Twee jaar geleden al, toen de Fransen voor de eerste keer Gemert aandeden, bracht Meijer voor alle zekerheid de nachten in Boekel door en had hij zijn meubeltjes in het kasteel in veiligheid gesteld. en ook nu is Meijer constant op zijn qui-vive en speurt naar signalen die erop duiden dat het voor hem de verkeerde kant opgaat. Want dan gaat hij de andere kant op. Dat signaal krijgt de drossaard op 6 juli, tijdens een incident bij de brooduitdeling aan de inwoners door het nieuwe  gemeentebestuur, de municipaliteit. Dokter en burger ecrevisse, broer van de pastoor, treedt daarbij op als fungerend drossaard. Dat schiet Meijer in het verkeerde keelgat. Driftig en in heftige bewoordingen roept hij tegen de nieuwbakken schepenen: ‘Alles wat jullie doen is onwettig. Jullie hebben in Gemert niets te zeggen. Gemert is namelijk nooit een overwonnen land geweest!’ J.J.F. Meijer is nog niet thuis of gerechtsbode Van Eupen staat al aan de deur, met de aanzegging dat Meijer zich morgenochtend om 9 uur moet vervoegen ter gewoner secretarij in het woonhuis van de weduwe Snoeckx. De boze (oud-)drossaard zegt tegen Van Eupen: ‘Ik ken u niet, wie zijt gij?’ ‘Ik ben de gerechtsbode.’ ‘Mm. Trouwens, ik ken die dokter Ecrevisse ook niet. Hij moet tonen wat hij is. Ik ken de Franse constitutie heus wel.’ De volgende dag blijkt Meijer met de noorderzon naar het zuiden te zijn vertrokken, want hij schrijft in augustus vanuit Maastricht naar zijn Gemertse vertrouweling Godefridus Snoeckx. ‘Met hart en ziel wens ik dat alle schuldeisers der gemeente, vooral de noodlijdenden, zo spoedig mogelijk in hun eis voldaan worden. Ik heb voor mijn vertrek die representanten gewaarschuwd. En ik blijf protesteren tegen opening van de gemeentecomme.’ Tja, onze oud-drossaard heeft de sleutels van de komme, de kist met al het gemeentegeld en alle belangrijke documenten, meegenomen. Verplichtingen kunnen niet worden nagekomen. Het gemeentelijk apparaat loopt vast. De leden der municipaliteit schrijven een wanhopig briefje naar twee Bossche rechtsgeleerden. Ze willen van de advocaten weten:
1. Wat ze moeten doen als Meijer een complot met de oude schepenen maakt en met geweld wil indringen?
2. Of men dan niet de volksstem moet oproepen om een nieuwe municipaliteit te mainteneren?
3. Op welke wijze bij herhaalde weigering van Meijer de gemeentepapieren moeten worden verkregen?
4. Of de secretarie niet verplaatst moet worden, aangezien het volk in dat huis alles afluistert en overbrengt?
5. Of de fungerend drossaard en secretaris niet moeten blijven fungeren totdat Meijer aan de vragen heeft voldaan?

Ha, vraag 4 is leuk! De secretarie is ten huize van de weduwe Snoeckx, de moeder van Meijervertrouweling Godefridus Snoeckx. De muren hebben er oren. In september keert Meijer terug naar Gemert. Arnoldus van Eupen, gezagsgetrouw gerechtsbode, wandelt namens de leden van het gemeentebestuur – die zich naar de geest van de tijd nu ‘representanten’ noemen – naar het kasteel om bij Meijer het kistje op te eisen met de sleutels van de gemeentekomme en het gemeentearchief. Maar Meijer snauwt dat daar geen denken aan is. Drie dagen later herhaalt zich dit tafereel, en wéér drie dagen later gaat Van Eupen andermaal een poging wagen.
‘Gij dient de sleutels naar het gemeente-boterhuis te brengen, alwaar de vergaderingen van de municipaliteit nu plaatsvinden.’ Meijer rukt hem de ordonnantie uit zijn handen. ‘Ik zal het zelf wel lezen.’ en als hij dat heeft gedaan: ‘Dat doe ik niet. En pastoor Ecrevisse is geen representant, niet door de volksstem gekozen. En gij, vlegel, ik zal u op mijnen tijd ook wel krijgen!’ Met lood in de schoenen gaat gerechtsbode Van Eupen nog dezelfde dag op order van de representanten terug, want hij moet de wrevelige ouddrossaard in civiel huisarrest plaatsen. Meijer: ‘Komt dat van de representanten? Gaat maar en brengt mij dat schriftelijk, gij komt hier altijd om vriendelijk ontvangen te worden.’ Van Eupen voelt de behoefte zich te verdedigen. ‘Moet ik dan geen kostwinning hebben voor vrouw en kinderen?’ ‘Jawel, maar op een eerlijke manier. Gaat maar heen, ik zal u wel vinden op zijnen tijd. Den eersten die mij wil vasthouden, zal ik met mijn pistool omverre schieten.’ Waarschijnlijk heeft Van Eupen tegen de Gemertse vroede vaderen gezegd dat hij een hekel aan zijn baantje begint te krijgen, want drie dagen later mag hij naar het kasteel met een blijde boodschap: J.J.F. Meijer wordt uit het civiel huisarrest ontslagen. Misschien is dat wel de reden dat Meijer in februari 1797 nog steeds – als borger en advocaat – op het kasteel woont. Zijn oude vriend Arnoldus van Eupen moet er weer eens op bezoek. ‘Oude vriend? Een schobbert is het.’ Nou ja, de man doet zijn werk. Hij moet Meijer gelasten binnen 3 x 24 uur de originele ordonnantie van de gevolmachtigde minister der Franse republiek met betrekking tot een besluit van 14 februari jongstleden te brengen, en wel ten huize van de weduwe Thomas Snoeckx, waar de secretarie weer is gevestigd. Over hangende pootjes gesproken … Maar Meijer zegt geheel in stijl dat het ezels zijn die dat vragen. De gemeentekomme en gemeentepapieren zijn immers bij hem weggehaald? ‘Zijn dat nu de municipalen? Is dat een municipaal, die Kivits die daar staat? Zegt mij mordien, heeft hij bedankt of niet? Schobbers zijn het. Zijn die door de volksstem gekozen? ’t Is goed dat gij het origineel medegebracht hebt, want den secretaris is niet bekwaam om kopieën te schrijven.’ Johan Joseph Frederick Meijer vloekt en slaat met de vuist op tafel. en na die vuistslag vertrekt hij naar Geleen en verdwijnt hij in de geschiedenis. Met al zijn weerbarstigheid houdt hij de nieuwe tijd niet tegen …

1808
Van Soest naar Gemert

Ik vind het toch wel apart. Iemand die Napoleon heeft gezien – eerst als vijand, daarna als vriend en vervolgens toch weer als vijand – brengt in deze koude decembermaand een bezoek aan Gemert. en wat doen wij? We arresteren hem. Gemertse gastvrijheid in optima forma. Onze baljuw, François de Kesschietre van Havre, plooit zijn gezicht in de ik-heb-jou-wel-door-stand en verhoort de man. Het blijkt Everhard Mittendorf te zijn, uit Soest. Nee, een defilé is niet nodig, het gaat om Soest in het voormalig Pruisisch territoir bij Lippstadt. Let wel, voormálig Pruisisch. Want de Pruisen hebben twee jaar geleden gruwelijk op hun donder gehad van Napoleons Armée in de slag bij Jena en hebben nu in en om Lippstadt helemaal niets meer te zeggen. en wie was hoogstpersoonlijk aanwezig om de troepen van Napoleon te bestrijden? Juist, onze gast Everhard Mittendorf. ‘Ik diende de koning van Pruisen en ben in die veldslag tegen de Fransen krijgsgevangen genomen.’ everhard heeft deze vervelende situatie briljant opgelost door dienst te nemen bij de tegenstander. Van Heil dir im Siegerkranz naar Allons enfants de la Patrie, ach, wat maakt het uit. Op wie moet ik schieten? ‘Ik was toen gelegerd in Düsseldorf en daar ben ik de 10e van deze maand met mijn regiment vertrokken.’ De Kesschietre van Havre vindt dat het tijd wordt voor een scherpzinnige vraag. Twee zelfs. ‘Het is nu de 17e. Hoe kom je dan hier? En waar is je regiment?’ Mittendorf geeft toe dat hij op 12 december, omtrent Aken, een andere kant is opgewandeld dan de rest van de troepen. Hij is gedeserteerd. een Pruisische krijgsgevangene die deserteert uit het Franse leger en vlucht naar een voormalige soevereine, vrije heerlijkheid. Gaan we die uitleveren? en zo ja, aan wie? Voer voor juristen! Dat wordt nog eens een interessante krijgsraad!

Bronnen:
Gemiste kans: R94, blz. 42.
De drost niet meer op zijn post: R267, blz. 34-41, 45.
Van Soest naar Gemert: R267, blz. 57

Foto´s bij dit artikel zijn gekozen uit het werk van Juul van Lankveld. Het betreft opnamen van objecten van Jos Rooijackers op de tentoonstelling “Werk van Jos Rooijackers en Juul van Lankveld”, Galerie 95a, Pandelaar-Gemert, 2016

Bekijk PDF

GH-2016-04 Raamkozijnen met geschiedenis

Jan Timmers

Oude gebouwen hebben geschiedenis. Dat wil zeggen dat er in de loop der jaren wel het een en ander aan veranderd, gewijzigd en verbouwd is. Hoe ouder het gebouw, hoe meer er doorgaans aan veranderd is en hoe meer er te vertellen valt over de bouwhistorie.
Soms is dat zelfs het geval als het gaat om details van een gebouw, zoals raamkozijnen. Ook die kunnen een lange voorgeschiedenis hebben. Bij schilderwerk aan oude kozijnen sta je er met je neus bovenop en zie je vaak details, die normaal gesproken over het hoofd worden gezien. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de raamkozijnen van boerderij De Blauwe Kei. De bakstenen gevels van de boerderij dateren volgens de muurankers uit 1734. De raamkozijnen kunnen dezelfde leeftijd hebben, maar het is niet uitgesloten dat ze na de bouw van de gevels nog vervangen zijn door andere kozijnen. In de noordgevel lijkt dat het geval te zijn, want het kozijn lijkt daar net iets te smal. Tussen het kozijn en het metselwerk is een restruimte overgebleven, die is opgevuld met plavuizen. Het raamkozijn lijkt dus later geplaatst te zijn. Het was toen niet nieuw, want anders zou het wel direct in de juiste afmetingen gemaakt zijn, zodat het precies zou passen. Het hergebruikte kozijn heeft dus een eigen voorgeschiedenis. Dat blijkt ook uit een aantal veranderingen aan het raamkozijn. Het kozijn zelf blijkt ook “verbouwd” te zijn.In de huidige kozijnen zijn ramen aanwezig, bestaande uit een bovenlicht en een onderraam, die beide voorzien zijn van een roedenverdeling. In het bovenlicht zitten twee keer vier, en in het onderraam drie keer vier kleine raampjes. Het onderraam is een schuifraam, dat achter het bovenlicht langs, omhoog kan worden geschoven. Deze ramen zijn aangebracht tijdens de restauratie van de boerderij, die onder toeziend oog van monumentenzorg is uitgevoerd. Op oude foto’s is te zien dat er daarvoor in de onderramen een andere roedenverdeling aanwezig was, die gezien de indeling uit de eerste helft van de 20ste eeuw dateren. Tijdens de restauratie is ervoor gekozen om een roedenverdeling terug te brengen die in de 18de eeuw gebruikelijk was. Maar zoals al gezegd, de raamkozijnen laten “verbouwingen” zien waaruit blijkt dat de indeling voorheen weer anders was.

In de oost- en noordgevel zitten samen vier grote ramen met dezelfde afmetingen en met dezelfde verbouwingen. Bij alle vier de ramen zitten ter hoogte van het midden, zowel links als rechts ingekeepte gaten, die later met plankjes zijn dichtgemaakt. Dat betekent dat er voorheen in het midden van het kozijn een horizontale verbinding aanwezig was, die in de linker- en rechter inkeping paste. Behalve een horizontale verbinding, blijkt er ook een verticale verdeling aanwezig geweest te zijn. Bij alle vier is midden in de bovenzijde van het kozijn ook een inkeping aanwezig geweest, die later is opgevuld. Combineren we deze “verbouwingssporen” dan komen we tot de conclusie dat het hier gaat om zogenaamde kruiskozijnen. Het kruis is later verwijderd en de ingekeepte openingen zijn dichtgemaakt.

Er zijn nog meer aanwijzingen dat we te maken hebben met voormalige kruiskozijnen. een kenmerk van oude kruiskozijnen is dat de twee bovenlichten voorzien waren van glas. Grotere platte glasplaten kon men nog niet maken. er waren twee mogelijkheden. Oftewel de kleine glasplaatjes werden met loodstrips aan elkaar vastgemaakt, wat we nu glas-in-lood zouden noemen. Oftewel de bovenlichten werden met houten latten verdeeld in kleine vlakken. Dat laatste blijkt bij de kozijnen van De Blauwe Kei het geval te zijn. De latten zijn niet in ramen, maar rechtstreeks in de kozijnen aangebracht. Later werden die latten eruit gezaagd, waarbij de eindjes achterbleven. Mogelijk gaat het niet om gaatjes van (glas)latten, maar waren in de bovenlichten zogenaamde diefijzers aanwezig. Dat zijn verticale ijzeren staven ter voorkoming van diefstal (glas-in-lood is niet zo stevig).

Een volgende eigenschap van kruiskozijnen is de aanwezigheid van halfhoge luiken. De bovenlichten konden niet met luiken worden afgesloten, maar de onderramen juist wel. Sterker nog: aanvankelijk waren de onderramen nog niet voorzien van glas. Het waren gewoon gaten, die bij slecht weer afgesloten konden worden met luikjes ten koste van het daglicht. Opvallend is dat in alle vier de raamkozijnen van De Blauwe Kei juist op de plek waar de halfhoge luiken van de onderramen verwacht kunnen worden, houten stoppen zitten. De duimen waar de luiken aan hangen werden niet op de kozijnen geschroefd, zoals dat tegenwoordig gebeurt, maar de duimen waren voorzien van spitse punten en werden direct in de kozijnen geslagen. Na het verwijderen van de duimen werden de gaten met houten stoppen opgevuld.

Appels en peren

Nu we toch bezig zijn over luiken en de duimen waaraan ze worden opgehangen nog een korte aanvulling, juist over die duimen. Het is soms lastig om luiken, zeker als het om hoge luiken gaat, op de duimen te hangen. Je moet dan zowel boven als onder het oog van de gehengen precies boven de duim plaatsen en dan het luik laten zakken. Om dat probleem te voorkomen heeft men een praktische oplossing bedacht. De duimen aan de bovenkant worden gewoon ietsje langer gemaakt dan de duimen aan de onderkant en dan is het probleem een stuk kleiner. De smid deed dat door de duimen voor bovenaan spits te laten uitlopen, terwijl de duim voor onder juist een bolle vorm kreeg. Dat heeft als extra voordeel dat het verschil tussen de twee direct opvalt, wat voor de timmerman weer zijn voordeel heeft. Dit onderscheid in de vorm van de duimen heeft geleid tot verschillende aanduidingen: appels en peren. Het zal direct duidelijk zijn wat de appel is en wat de peer.

Bekijk PDF