GH-2016-04 Met dank aan zuster Corrie Toelen

Peter van den Elsen

Onlangs kreeg de heemkundekring iets heel bijzonders: de schriften van ‘zuster’ Corrie Toelen waarin zij alle bevallingen noteerde in de periode 1939-1956, dat zij in Gemert als vroedvrouw werkzaam was.
Ad Otten, die in de Latijnse school deze schenking van Corry Verbakel-Herlings in ontvangst mocht nemen, vond zichzelf er in terug. en mij liet hij weten, dat ik er ook in stond en dat zuster Toelen na mijn geboorte nog tien keer voor een vervolgbezoek op Esdonk is geweest…*
Zuster Toelen leerde ik kennen bij Dien Scheepers-van Kessel, waar ze steevast tante Corrie werd genoemd. Ze kwam daar dan de nieuwe bidprentjes brengen voor de heemkundekring en vertelde ‘meepesant’ hoe de kerkdiensten waren verlopen. Pas later werd me duidelijk dat Corrie Toelen geen echte zuster was in de betekenis van een non en eveneens dat ze geen echte tante van Dien Scheepers was.
Nadat ze naar Mariëngaarde in Aarle-Rixtel was verhuisd heb ik haar nog eens opgezocht. Ze wist ‘alles’ van mij, wanneer ik was geboren, met wie ik was getrouwd, de namen van mijn kinderen, waar ik woonde, etc. Ik prees haar
om haar formidabele geheugen. “Nou,” zei ze, “dat laat wel iets te wensen over, maar ik heb me goed voorbereid.” Ze verklapte haar geheim. Van iedereen bij wie ze de bevalling had gedaan, en van nog een aantal andere  Gemertenaren, hield ze een uitgebreid kaartsysteem bij. Ze opende een grote kast met daarin enkele rijen kaartenbakken waar ze het kaartje ‘Peter van den Elsen, Esdonk’ uitlichtte. Corrie: “Wat ik net vertelde staat hierop en dat heb ik een uur voor jouw komst nog even gelezen.” Het klopte allemaal en was ook heel actueel. Kennelijk werkte ze mijn kaartje bij als ze bij mijn ouders op bezoek was geweest en daar de laatste nieuwtjes had vernomen. “Ja”, voegde ze er aan toe, “ik heb jou ook nog ter wereld geholpen”. Ik heb haar daar toen nog eens hartelijk voor bedankt. Dat het toch net iets anders zat, weet ik van mijn moeder.

Anna, haw teege, haw teege

Op woensdagavond 16 februari 1955 iets na zessen melkte mijn vader, Sjef van den Elsen, de koeien, onderwijl mijn hoogzwangere moeder, Anna van Hout, de koeien met een emmer water gaf. Door het bukken en tillen van de zware emmers water voelde ze een sterke kramp in haar buik en plotseling braken de vliezen. Sjef staakte het melken en bracht oudste zoon Jan naar de buren, ´de Bertjes´ ofwel de familie Van den Boogaard-Somers en vroeg om hulp. een zoon van hen werd te voet naar Gemert gestuurd om dokter Verbeek en zuster Toelen te waarschuwen en buurvrouw Door zou tot die tijd voor Anna zorgen. Op Esdonk was nog geen elektriciteit en geen telefoon. De weeën kwamen steeds sneller tot onvrede van Door, die doodsbang was dat zij de bevalling moest begeleiden. Iedere wee werd overstemd met luide kreten van Door: “Anna, haw teege, haw teege!” Maar hoe harder Door riep: “Anna, haw teege, haw teege, waacht tot zuster Toelen dúr is,” hoe sneller de weeën zich opvolgden. Door was bang voor bloed, zat met de armen over elkaar en liet het handwerk aan mijn vader over. Door: “Sjef, ás ge un koew kaant hélpe bej ut kalve, dan kaande gej Annas ók wel hélpe.” Om 19.10 uur werd ik geboren, een dik uur nadat de vliezen waren gebroken.
Het vroor dat het kraakte in de eerste maanden van 1955, maar niet zo erg als in de winter van het jaar daarvoor, toen de grote rivieren en het IJsselmeer dichtgevroren waren. In de eerste weken van februari had men niet alleen te maken met sneeuwval, maar ook met een krachtige wind met windstoten tot 7 Bft. Het gehucht Esdonk raakte in de nacht van 16 op 17 februari ingesneeuwd. er viel bijna tien centimeter sneeuw en door de sterke wind ontstonden op de Esdonkse Dijk metershoge sneeuwduinen. Toen zuster Toelen binnenkwam lag ik al in de wieg, gewassen en al. ‘Ne knoeperd!’ Negen pond telde ik en zuster Toelen constateerde dat mijn moeder ‘toew achter dùr orre was ingeskeurd’. Nadat ze mijn moeder en mij had verzorgd, heeft Corrie Toelen me samen met mijn vader een nooddoop gegeven. Het was tegen vier uur in de ochtend dat mijn moeder een ronkende motor in de verte hoorde aankomen. Dat is dokter Verbeek dacht ze. Hij moest nog ergens op de Esdonkse Dijk zijn, toen de ronkende motor plotseling stilviel. Dokter Verbeek zat vast in een sneeuwduin. Het bleef meer dan een kwartier stil, totdat een luid gebons op de voordeur hoorbaar was. Mijn vader sliep daar dwars doorheen en omdat hij pas laat was gaan slapen en al weer bijna op moest staan om de koeien te melken, besloot mijn moeder zelf de voordeur open te maken. De deur klemde en ging maar moeizaam open. een man in een lange leren jas met dokterskoffer, geheel onder de sneeuw, stond voor de deur en toen hij mijn moeder zag begon hij ongenadig te foeteren. “Terug in bed jij, godverd….” zei hij tegen mijn moeder. Na een korte inspectie kreeg mijn wakker geworden vader de opdracht een paar ‘zílkes’ (=touwen) te halen. Daarmee bond d’n dokter mijn moeders benen aan elkaar en vast op bed, zodat de ingescheurde wond goed zou genezen. Ze moest zo blijven liggen totdat hij de volgende keer op visite kwam ‘en waag het niet om dan zelf de voordeur open te doen,’ kreeg mijn moeder als berispende opmerking nog toegeworpen, waarop dokter Verbeek op zoek ging naar zijn motor die hij ergens op de Esdonkse Dijk had achtergelaten. Hij kreeg de motor echter niet meer aan de praat en moest te voet terug naar Gemert.

Drie keer gedoopt

Later op donderdag de 17de februari kwam een kapelaan de nooddoop nog eens overdoen, want al mocht iedereen een nooddoop doen, het doopsel had toch nog net iets meer zeggingskracht als een priester dat deed. Verder kwam hij informeren wanneer ik in de Sint-Janskerk gedoopt zou worden, want pas dan telde de doop echt. Tevens noteerde hij de namen van mijn peetouders: Johannes van Dommelen en Miet van Hout, mijn moeders zwager en zus, die ook op Esdonk woonden. Nadat de dooi was ingetreden werd ik voor de derde keer gedoopt, maar nu officieel, in de Sint-Janskerk. In mijn wilde tienerjaren kreeg ik bij een onhandigheid wel eens het verwijt dat ik mij als een ‘óngedopte’ gedroeg, waarop ik steevast antwoordde: “Hoezoue, óngedopte, ik ben driej kírres gedopt!’ en daar voegde ik dan nog aan toe: ‘Ik ben miskiens ónbesnut of ónbezaord, már nie óngedopt!’

Noot
De ‘bevallingsregisters’ van ‘zuster Toelen’ strekken zich uit over de periode 1939-1956. een kostelijke bron. Ze bevinden zich in de Heemkamer doos 46 ‘dossier Corrie Toelen’. Met dank aan Corry Verbakel-Herlings.

Cornelia Antonia Josephina (Corrie) Toelen is geboren 19 maart 1919 te Uden. Ze is een dochter van molenaar Toelen die met zijn gezin in de jaren twintig naar Gemert verhuist en molenaar wordt van De Mosterdpot op de Molenakker. Ten tijde van pastoor Poell is Corrie als meisje actief in het jeugdwerk. Ze studeert in ‘Moederheil’ te Ginneken en komt als kraamverzorgster in 1939 weer in Gemert. In een paar jaar tijd leert heel Gemert haar kennen als ‘zuster en vroedvrouw Toelen’. In de loop van 1956 wordt Corrie doktersassistente bij dokter Beukers. In 1984, het jaar waarin ze met pensioen gaat, krijgt ze de pauselijke onderscheiding Pro ecclesia et Pontifice. Corrie overlijdt in april 2011 in Aarle-rixtel. Op 16 april wordt ze in Gemert begraven. Het is op de in het Boerenbondsmuseum gevierde vrijwilligersdag van de heemkundekring. De hele club is er een minuut ‘stil’ van…

Bekijk PDF

GH-2016-04 Gemmert in de Voerstreek

Jacques van der Velden

Tijdens de Heemkaffee-lezing van 9.11.2014 over ‘herkomst van straatnamen en toponiemen’, merkte Lau Huijbers op dat er in België ook een Gemert bestaat. Ik heb hem beloofd daarover in een artikel op terug te komen. Na wat speurwerk kwam ik uit bij Gemmert, niet alleen als een vorm van Gemert, maar ook van Gemehret een buurtschap van Eupen in de Voerstreek. Interessant!

Taalgebied

Het huidige staatkundig versnipperde Maas-Rijnlandgebied kent een lange gemeenschappelijke voorgeschiedenis. Taalkundig was het ooit een eenheid met grenzen die teruggaan op het Frankische Rijk, een voortzetting van de Romeinse provincie Germania Inferior. Keulen voerde in die tijd de boventoon, wat duidelijk invloed had op de taal van het Rijnland en het gebied wat nu Limburg heet. Onze regio ontkwam daar ook niet helemaal aan en heeft ook enkele taalkenmerken overgenomen, zoals umlaut in verkleinwoorden (stok, stökske). Dit veranderde toen de Hertog van Brabant de bisschop van Keulen versloeg bij Woeringen [1288]. De macht van de Hertog was toegenomen en de Brabantse streektaal werd de maatstaf. Door de komst van een Nederlands-Duitse staatsgrens (Congres van Wenen 1815), ontstond geleidelijk aan daaruit ook een taalgrens. De huidige scherpe taalgrens, die in mindere mate geldt voor de dialecten, is een product van de nationale standaardtalen van de 19e eeuw. Gemehret ligt net als Gemert ook in dit Maas-rijnlandse taalgebied. Het is eigenlijk niet meer dan een straat met die naam in het noorden van Eupen, waar van oudsher Limburgs gesproken wordt. Het maakt onderdeel uit van het grensoverschrijdende Platdietse gebied rond Aken, Heerlen, Kerkrade en Eupen, waar het dialect naar het Duits neigt. Het bepaald lidwoord g(h)e wordt er nog actief gebruikt in tegenstelling tot daarbuiten zoals in Gemert waar het alleen nog in versteende vorm in oude geschriften voorkomt.

Onderzoek

De vorm Gemmert (Gemehret), die genoemd wordt in het mededelingenblad van de Vlaamse Toponiemen vereniging, zit verassend dicht bij de uitspraak Gímmert. sterker nog, Ad Otten merkt in zijn Kapittelstokje Zeventiende-eeuws Gímmers op, dat in plaats van Gemert ook wel Gemmert werd geschreven in de borgemeestersrekeningen [1626]. De Belgische taalkundige Armand Boileau [1916-2004], professor aan de universiteit van Luik, sluit niet uit dat op basis van de uitspraak g mi r t voor Gemehret (klemtoon tweede lettergreep, een dalende i-tweeklank) en de schrijfwijzen ghe Meraid [1532] en Gemerot [1556], we de betekenis de (Re)my-rode mogen veronderstellen. een rode ‘bosontginning’ vernoemd naar de heilige (Re) my ‘Remigius’, de eerste bisschop van Reims. Zijn verering verbreidde zich snel, vooral in de richting van Limburg en het rijnland. De vorm Gemmert (Gemehret) wordt door Boileau niet behandeld. In de spreektaal treedt soms een wisseling van plaats van de r op, waardoor een -ert uitgang kan ontstaat, zoals bij Gemmert (Gemehret), t r bot rt (rabotrath) en buv rt (Boveroth). Bij andere vergelijkbare toponiemen in die buurt, zoals ner t (Nereth, Nederode [1350] Nederrot [1374]), ner t (Nöreth, Nuewerot [1390]) en ov r t (Overoth, Overrayd [1517]) is dat niet gebeurd en Nispert (Nysdorp [1770], Nispert [1770], Nisterp, Nyspert) wijst niet in de richting van een rode-toponiem.

Opmerking

Het lijkt mij overigens ook niet uitgesloten dat Gemehret gerelateerd is aan de familienaam van Meraide ook gespeld van Merode. In 1174 oefende deze familie al de macht uit in het plaatsje Rode nabij Düren dat later Merode is gaan heten en zijn naam aan deze adellijke familie heeft gegeven. Deze naam ontwikkelde zich als volgt: uit Latijn ‘de rode’, Middelhoogduits ‘van dem rode’ respectievelijk ‘van me rode’. Merode betekent dan ‘de bosontginning’.

Overweging

De zekerheid dat Gemehret een samenstelling is met g(h)e, maakt de verklaring van Gemert uit het aanwijzend voornaamwoord gene een stuk aannemelijker. De oudste schrijfwijze van Gemert [Gemerde, 1172] is aanzienlijk ouder dan die van Gemehret [ghe Meraid, 1532], maar de vergelijkbare toponiemen uit de 14e eeuw compenseren dit gemis aan voorbeelden enigszins. Ik heb geen enkele aanwijzing dat Gemert een constructie is van (de)me-rode of (re)my-rode. Het lidwoord (de)me beperkt zich tot het Rijnland en van Sint Remy is mij niet bekend dat hij bij ons vereerd werd. Of het moet zijn dat de beemt geheiten myrode (?) [stiphout, 1434], indien juist gelezen, dat weerlegt. Ik verwacht eerder dat deze beemt gerelateerd is aan het adellijke geslacht van Merode dat ook in Nederland en België een grote rol speelde. In theorie is het nog mogelijk dat de -ert uitgang van Gemert door wisseling van plaats van de r uit een rode-toponiem is ontstaan. In de praktijk heeft dat verschijnsel in het onderzoeksgebied zich beperkt tot de spreektaal, waaruit zich geen schrijfvormen hebben ontwikkeld. Het bestaat echter wel, want er is een plaats buiten dat gebied, Hardert in het noorden van Rijnland-Palts,
waarbij dat wel gebeurd is. Oudere vormen waren: Harterode [1321], Hartenrode en Hartert. Deze plaats was georiënteerd op Keulen èn Trier.

Conclusie

Alles overwegend, denk ik dat Gemert toch niet dezelfde betekenis heeft als Gemehret, ondanks de gemeenschappelijke dialectvariant gemmert.

Bronnen
José Cajot, Het Limburgs Dialect van de Voerenaren (met de misvatting van een evolutieschets) (Mededelingen van de Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde, Nr. 31). Hasselt 1985.
Armand Boileau, Toponymie dialectale germano-romane du nord-est de la province de Liège. Analyse lexicologique et grammaticale comparative. Paris 1971.
Ad Otten, GH Jrg 49 2007, nr.3, p.31 Zeventiende-eeuws Gímmers.
Mededeelingen uitgegeven door de Vla. Top. vereeniging te Leuven, 12e jaargang 1936, Gemmert.
Grens met Duitsland.
Armand Boileau.
Het Limburgs taallandschap. rheinmaasländisch zoals gedefinieerd door Arend Mihm, Ontstaan en gedeeltelijk verloop. Taalkundige begrenzing.
staatkundig, taalkundig.
Dialectcontinuüm.
Keulse expansie.
Brabantse expansie.
Die (IV). Flexie datief enkelvoud mannelijk, dem (1x), deme (2x, Nederrijn).

Bekijk PDF

GH-2016-04 De hongerigen spijzen, anno 1454

Annette de Lange

Het geloof speelde in het dagelijks leven in de Middeleeuwen een grote rol. Zonden moesten gebiecht worden en door deugdzaam te handelen konden zonden hersteld worden.
Eén van deze deugden is naastenliefde en kent de zeven werken van barmhartigheid, waarvan in Goort van Woermens testament er enkele genoemd worden. Hij bepaalde dat ieder jaar op de vrijdagen in de vasten aan dertien arme mensen drie haringen en zoveel brood als een gewoon mens op een maaltijd eten zal, gegeven moet worden. Bovendien krijgen diezelfde arme mensen elk jaar twee vaten witte erwten en een vat raapzaad om olie te maken en daarmee de erwten te koken. Dit lijkt een wat vreemde combinatie; waarom kwam dit op tafel?
Het hele jaar door werden vleesdagen met vastendagen afgewisseld. Op bepaalde dagen in de week mocht volgens de kerkelijke leer geen vlees van viervoeters of gevogelte gegeten worden. De vrijdag als “visdag” is nog bij velen bekend. Jezus Christus is immers op een vrijdag gekruisigd en daarom werd het een vastendag. Daarnaast konden de woensdag, de dag dat Judas Iskariot de 30 zilverlingen had aangenomen, en de zaterdag, de dag die gewijd was aan de Heilige Maria, als een vastendag gelden. De strenge vasten waren de vastentijd tussen Aswoensdag en Pasen en de quatertemperdagen in de week na Pinksteren, na Heilige Kruisdag in september, en na sint-Lucia in december. Tijdens de strenge vasten was niet alleen het vlees van viervoeters en gevogelte verboden, maar werd bovendien geen zuivel en eieren gegeten. Vis en visproducten zoals hom en kuit, waren het hele jaar toegestaan. Daarom krijgen de armen in het testament van Goord van Woermen, drie vissen, haring in dit geval.
Brood werd veel gegeten, maar hoeveel een gewoon mens tijdens een maaltijd at, is lastig te zeggen. er zijn wel keukenrichtlijnen uit adellijke huizen, waarbij de laagste tafel per vier personen één huishoudbrood geserveerd kreeg. en dan de witte erwten en het raapzaad voor olie. Zuivelproducten moesten in de strenge vasten ook vermeden worden. raapolie werd wel in plaats van boter gebruikt. Ook melk en eieren moesten vervangen worden door bijvoorbeeld amandelmelk. In de vasten waren peulvruchten heel belangrijk. In dit testament worden witte erwten genoemd. Dit kunnen de vroege gele of witte erwten zijn. Van de erwtensoorten zijn deze het minst lekker. De schil is dikker en ze zijn niet zo zoet. Om de smaak te verbeteren konden uien en kruiden als peterselie, salie of marjolein meegekookt worden of specerijen toegevoegd worden. Zout en peper werden hiervoor gebruikt, maar ook suiker werd als specerij beschouwd. De witte erwten in de vasten kunnen ook de laatste gedroogde erwten van het vorige seizoen geweest zijn. De vroege gele of witte erwten worden tegenwoordig vooral voor veevoeder geteeld, maar gedroogde kikkererwten zijn vrij goed verkrijgbaar en kunnen heel goed gebruikt worden om eens een middeleeuws recept te proberen.
Het recept voor erwten d’Almayn (Duitse erwten) in de vasten is een middeleeuws recept, dat bewerkt is voor de moderne kok. In middeleeuwse kookboeken ontbreken vaak de hoeveelheden en de tijdsduur. Koken ging meer op het gevoel. De tijd kon in de keuken wel gemeten worden met een zandloper of met een gebed. Zo is er een recept bekend waarbij eidooiers met karnemelk “een pater noster lanck” moet opstijven of een recept voor gorgelwater waarin de ingrediënten “een Miserere tijts” lang moeten koken. Maar hoe snel spreek je dan? Bij de maten en gewichten was een complicerende factor dat iedere stad of streek zijn eigen standaarden had. Zo wordt in dit testament voor de vaten witte erwten en raapzaad de ‘maat van Gemert’ gehanteerd. In recepten komen bovendien vage maten voor als “een handvol” en “een mespunt”. Om tot een goed resultaat te komen zijn in de bewerking hierna wel hoeveelheden en tijden vermeld. Eet smakelijk.

Recept:

Erwten d’Almayn in de vasten
Ingrediënten:
225 gr gedroogde erwten
150 ml amandelmelk
1 el suiker
100 gr gehakte uien
Plantaardige olie (bijv. raapolie)
1 – 2 tl zout
Bereiding:
Week de erwten een nacht en laat ze plm.1 uur op laag vuur sudderen tot ze splitsen.
Giet de erwten af en zet ze in koud water;
wrijf of spoel de schillen weg. Fruit de ui in wat olie.
roer de ui en 2 tl olie door de melk. Voeg de erwten toe en vul aan met water, tot de
erwten net onder staan. Laat al roerend zachtjes koken tot de erwten zacht zijn.
roer de suiker naar smaak erdoor tot deze is opgelost. Voeg tenslotte zout naar smaak toe.

Bronnen
Pichon J.-, Le Ménagier de Paris; traité de morale et d’économie domestique composé vers 1393, 1846.
Chomel, N., Huishoudkundig handboek voor den stedeling en landman, Amsterdam, c. 1800.
Janssen-Sieben en J.M. van Winter, r., De keuken van de Late Middeleeuwen; een kookboek uit de Lage Landen, Amsterdam 1998.
Brears, P. – Cooking and dining in medieval england, Totnes 2008.
Thijssen en L. Kruyff, J., Puntneuzen en kersenpitten; verhalen en recepten uit de keuken van Jeroen Bosch, Groningen /Velp 2016

Bekijk PDF

GH-2016-04 Kanonskogel of petanquebal?

(Redactie)

Het mysterie van een kogel of een bal. Wie geeft er uitkomst? Hij ligt al jaren in een vitrine in de Heemkamer. In 1942 gevonden bij het uitbaggeren van de buitengracht van het kasteel in de omgeving van het poortgebouw. Het is een houten bal van zo´n 12 cm doorsnede die over de hele oppervlakte is ´vol´ geslagen met ijzeren gesmede nagels. Na de vondst is de bal in twee stukken uiteengebarsten waardoor het duidelijk wordt dat die gemaakt is van een oorspronkelijke houten bal. Door menigeen is de bal tot dusver gehouden voor een oude kanonskogel. Maar dan vindt opeens iemand: “Het lijkt me eerder een antieke petanquebal….”.

Bekijk PDF

gh-2016-04 Zuster Fidelia, een Gemertse dochter met een missie

Paul Verhees

In oktober is het 110 jaar geleden dat de Gemertse Margaretha Grassens naar haar missiegebied in Borneo vertrok.

Pater Van den elsen was 53 jaar oud toen zuster Fidelia op 13 oktober 1906 als 31-jarig kloosterzuster naar Borneo vertrok. Wat ze gemeen hebben is dat ze allebei in Gemert geboren zijn en hun leven hebben gewijd aan de welzijnsbevordering van de katholieke geloofsgemeenschap. Dat gebeurde in een tijd waarin de invloed van de rooms-Katholieke Kerk op het dagelijks leven groot was en het werk van de geestelijkheid dus voor veel mensen betekenis had.
Aan pater Van den Elsen worden de Gemertenaren nog steeds herinnerd. Dat gebeurt onder meer in zijn geboortehuis aan de Pandelaar, waar nu het Boerenbondsmuseum is gevestigd. Ook staat er een borstbeeld van Gerlacus van den Elsen voor de st. Janskerk in het centrum van Gemert.
Zuster Fidelia daarentegen is in haar geboortedorp in de vergetelheid geraakt. Dat is te verklaren door het feit dat haar verdiensten in het verre Borneo zich onttrokken aan het oog van de Gemertenaren. Toch is ze in haar vaderland opgevallen, want tijdens de lintjesregen op 30 augustus 1932 werd ze door koningin Wilhelmina benoemd tot ridder in de Orde van Oranje Nassau. Uit familieoverlevering is bekend dat ze die koninklijke onderscheiding mede dankte aan haar bemiddeling tussen Nederlandse kolonisten en de lokale bevolking van wie ze het vertrouwen genoot.
Zuster Fidelia werd op 28 juni 1875 in Gemert geboren als Margaretha Grassens. Ze was de dochter van Josephus Grassens en Hendrica Wijnhoven en had vier broers, een zus, een halfbroer en twee halfzussen. Als jonge vrouw trad ze in bij de congregatie van de zusters SFIC Franciscanessen der Onbevlekte Ontvangenis van de Heilige Moeder Gods in Veghel. Op verzoek van de Udense missiebisschop Pacificus Bos stichtten de Franciscanessen een missie
op Borneo. De congregatie stuurde in 1906 vijf zusters onder wie Margaretha Grassens die toen al door het leven ging onder haar kloosternaam Fidelia.
Het missiewerk was zwaar in de hitte van Borneo, waar ze aanvankelijk de taal van de lokale bevolking niet sprak. Maar het was belangrijk werk, is te lezen in een ‘In memoriam’ dat de Gemertsche Courant na haar overlijden publiceerde:
“Haar missiewerk begon in Singakwang aan de Westkust van Borneo. Na 2 jaren werd H. Eerw. opgeroepen, om in de binnenlanden, 8 dagen reizen van de eerste statie vandaan, aan de meisjes der Dajaks-stammen onderwijs te geven en zieken en ongelukkigen te helpen.”
“20 Jaar lang heeft zij haar zorgen gewijd daar in de oerwouden, waar bijna geen beschaving doordringt. en toch mocht men zeggen: Wat is die meisjesschool mooi uitgegroeid. Als men de kinderen netjes naar de kerk zag gaan, kon men terecht getuigen: waar met moed en volharding het werk wordt voortgezet, mag men trots zijn op den zichtbaren vooruitgang”, aldus het ‘In memoriam’.
Toen zuster Fidelia in 1928 weer naar de kust werd geroepen, vloeide er menig traan bij de Dajaks, weet de Gemertsche Courant. In Pontianak werd zuster Fidelia hoofd van het nieuwe ziekenhuis. “Tallooze menschen zijn daar verzorgd en genezen, ook menige zielen zijn daar door O.L. Heer gewonnen en den Hemel ‘binnengesmokkeld’,” valt te lezen in het ‘In Memoriam’.
In 1935 keert zuster Fidelia voor een vakantie terug naar Nederland. Ze bezocht hier onder meer haar familie in Gemert, getuige een groepsfoto met haar broers, zussen, neven en nichten. Na haar vakantie “ging zij met nieuwen frisschen moed de reis terug naar haar geliefd missieveld, om weer veel te kunnen werken tot
…. die wreede oorlog al de zusters wegvoerde naar een interneeringskamp in Kuching eng. Borneo”, schrijft de Gemertsche Courant. “Als altijd was Moeder Fidelia in het kamp ook de gezellige persoon, die graag anderen vroolijk maakte. Met geduld en met veel liefde tot God zijn daar al het lijden en de ontberingen verdragen en opgeofferd voor het welzijn van het missiewerk en om zielen voor Jezus te kunnen winnen”, weet de Gemertsche Courant in zijn ‘In
memoriam’. De zusters Franciscanessen waren van juli 1942 tot augustus 1945 geïnterneerd in Jappenkamp Lingtang in Kuching. Nog voor de bevrijding werd zuster Fidelia getroffen door een beroerte. Ze overleed op 69-jarige leeftijd op 20 mei 1945 in het kamp en is begraven op het kerkhof in Kuching Serawak.

Bekijk PDF

GH-2016-04 Armenhoeve is ook Herenhoeve

Ad Otten

Van ‘Villa ten Broek’ tot Armenhoeve

De Armenhoeve in de Kromstraat is een rijksmonument dat van oorsprong dateert uit de middeleeuwen. In 1421 staat het onder de naam ‘Hoeve Ten Broeck’ bekend als de tweede belangrijkste hoeve van de Commanderij van de Duitse Orde in Gemert. Nog in datzelfde jaar wordt de hoeve met een gezegelde oorkonde (op de rugzijde aangeduid als de ‘Villa Ten Broek’), in erfpacht gegeven aan zekere Floris Jan van Vijfeijcken.1 Dertien jaar later is er een nieuwe erfpachter (zeg maar eigenaar) van deze aan het Broek gelegen ‘villa’.2 De Gemertse schepenen verklaren dan dat landcommandeur Iwan van Cortenbach als vrijheer van Gemert de bewuste erfpacht met alle vrijheden die daartoe behoren, heeft overgedragen aan zijn rentmeester Goort van Woermen. Op 17 mei 1454, bij het overlijden van Goort, verandert de Hoeve Ten Broek niet alleen van eigenaar maar ook van naam.

Haringen, brood, erwten en lakense stof

In een lijvig testament opgemaakt op den lesten dagh in april te Vespertijt in het jaar 1454 laat Goort van Woermen vastleggen dat hij de ‘Hof ofte Hoeve Ten Broecke’, bestaande uit huis, hof en omvangrijke landerijen, na zijn dood schenkt aan de parochiekerk van Gemert.3 De Kerkfabriek, dat wil zeggen de pastoor en de kerkmeesters, wijst hij aan als uitvoerder van ‘sijnen utersten wille’ en hij verplicht hen om ‘ten ewigen dage’ op zijn sterfdag en op alle vrijdagen in de vasten, alle armen van Gemert op zijn hoeve in de Kromstraat te spijnen oftewel van zoveel brood te voorzien als men op een maaltijd gewoon is te nuttigen. Dertien daartoe aangewezen armen krijgen op elke vrijdag in de vasten drie haringen, brood, en in raapolie gekookte witte erwten. Op Goede Vrijdag wordt van hen dan wel verlangd dat ze naar de kerk gaan om voor de ziel van de overledene te bidden. Verder krijgen deze dertien eenmaal per jaar, op de feestdag van st. remigius (1 oktober), zoveel lakense stof als nodig is voor het maken van een grauwe mantel…
Na het in werking treden van dit uit de middeleeuwen daterende testament staat tot op de dag van vandaag de voormalige Hoeve Ten Broek bekend als Armenhoeve. Helemaal in lijn van dit antieke testament zijn tot in de jaren dertig van de twintigste eeuw op de Armenhoeve zogenaamde broodspeningen gehouden. De pachter van de hoeve moest hier zorg voor dragen en om hem daartoe ‘goedwillig’ te houden, is hem in het testament van 1454 bij voorbaat ook het een en ander toegezegd.
Daarnaast bevat het testament nog heel veel meer bepalingen, die bovendien niet alleen maar ten gunste van de Gemertse armen blijken te zijn. Maar laten we in het hiernavolgende eerst de testateur Goort van Woermen maar eens onder de loep nemen.

Wie is Goort van Woermen?

Hij is klerk van het bisdom Luik, rentmeester van de Commanderij Gemert, en één van de bewoners op het kasteel in het centrum van het dorp. Vanaf 1434 heeft hij de Hoeve Ten Broeck in erfpacht. Verder is hij ook leenman van de Duitse Orde voor de eveneens in de Kromstraat gelegen Hoeve Ten Boer. Afgaande op zijn naam, geschreven als Van Woermen, Wormen, Waremme, Warme, Weerm, Wermpt, is hij en zijn familie afkomstig uit het dorp van dezelfde naam in de omgeving van Alden Biezen. Hij is de allereerste die in de dan bijna voltooide nieuwe parochiekerk van Gemert wordt begraven. Wanneer een kleine 400 jaar later de kerk een nieuwe vloer krijgt en alle zerken uit de kerk worden verwijderd wordt een lijst gemaakt van alle zerken met de daarop uitgehouwen teksten.4 Deze lijst begint met de oudste zerk: ”Recht voor het H.Cruijsaltaer staet op eenen zarck uytgehouwen:
Hier leijt begraven Godert van Warme rentmeester
tot Gemert sterft int jaer MCCCC ende
LIIII den XVII dagh in meij. Bidt voor de ziel.”

Fundator van Onze Lieve Vrouwe Broederschap

De naam ‘Goyart de Waremia’ komt ook voor onder de vijftiende-eeuwse leden van de Illustere Lieve Vrouwebroederschap in ’s-Hertogenbosch. In het proefschrift ‘De Bossche Optimaten’ (1973), noemt auteur en promovendus G.C.M. (Lucas) van Dijck deze naam als één der voorbeelden van ‘vreemd bloed en schilderachtigheid’ onder de leden. Wist hij veel dat deze Goyart gewoon uit Gemert kwam en dat diezelfde Goyart – in de wandeling Goort – in zijn testament in 1454 meteen ook de basis legt voor een Onze Lieve Vrouwe Broederschap in Gemert. Tien jaar na zijn dood zal met de stichting van een Onze Lieve Vrouwe-altaar in de Gemertse kerk, de door Goyart bedoelde broederschap ook echt van de grond komen. Deze nu nog steeds bestaande broederschap is de oudste vereniging van Gemert. Ouder dan de Rooj en de Gruujn skut die respectievelijk dateren van 1516 en van tussen de jaren 1485 en 1510.
Uit het voorgaande moge duidelijk zijn geworden dat Goyart de Waremia alias Goort van Woermen in het vijftiende-eeuwse Gemert een man moet zijn geweest van heel hoog aanzien.

Armenhoeve ook Herenhoeve

De naam Armenhoeve wekt nog wel eens de verkeerde indruk. Je moet het ook maar weten dat de hoevenaam verklaard moet worden uit het feit dat de hoeve zo ‘rijk en aanzienlijk’ is, dat een fl inke portie uit de hoeve-opbrengst jaarlijks besteed kan worden ten behoeve van de Armen van Gemert. Het testament uit 1454 bevat bovendien nogal wat bepalingen die direct danwel indirect het eigen zieleheil van Goyart betreffen of ten goede moeten komen aan bijvoorbeeld de Heren op het kasteel. Goyart regelt heel uitvoerig zijn begrafenis inclusief copieuze maaltijden. Pastoor, priesters, koorzangers, klerken, koster: hij heeft het allemaal vooraf geregeld met een betaling uit zijn erfenis in het vooruitzicht. Na zijn dood moet ‘voor eeuwig en altijd’ op zijn sterfdag ook een gezongen zielmis met brandende waskaarsen worden opgedragen, en dat er dan ‘een cleede’ over zijn met brandende kaarsen omzoomde zerk zal worden uitgespreid.
Geregeld heeft hij ook dat op alle zondagen zijn naam wordt opgelezen uit het zielboek en de parochianen opgeroepen om voor hem te bidden. De pastoor is verplicht om de Heren op het kasteel op de jaarlijks te gedenken sterfdag te trakteren op twee ‘quarten’ rijnwijn en dat ook op nog negen meer met naam genoemde heiligendagen in het jaar.5 In totaal komt dat op ruim 20 liter wijn per jaar. Allemaal voor de hoge heren op het kasteel waartoe de pastoor als Duitse-Orde-priester zelf ook behoort. en dan te weten dat deze bepalingen in dit middeleeuwse testament “tot allen tiden ende ten ewigen daghe” onderhouden moeten worden.
Heel lang is dat ook echt gebeurd. Al is er in de loop der eeuwen toch wel eens wat aangepast aan nieuwe omstandigheden. Zo blijkt in de twintigste eeuw de plaats van ‘de hoge heren op het kasteel’ inmiddels te zijn ingenomen door de parochiegeestelijkheid, het kerkbestuur en de koster. Zij zijn het die dan het door de pachter en zijn vrouw bereide ‘Herenmaal’ in de Armenhoeve ten deel valt.
Koster Frans Bronneberg heeft een skon ‘journaal’ bijgehouden van dit jaarlijks terugkerende, zoals hij het noemde, ‘Breugheliaanse eetfestijn op de Armenhoef’.6 De pastoor zegende de spijzen waaronder boerenham, spekstreuf met stroop, haan met compôte, ouwe klare, rijstebrij, enz. enz. Lau Huijbers, lange tijd penningmeester van het kerkbestuur, mailde: ”Truus Slits had een archiefstuk, waarin precies de hoeveelheden vlees, meel, e.d. waren voorgeschreven voor de verschillende spijzen. De maaltijd was in de laatste jaren, dat ze plaats had, teveel voor de moderne magen. De kerkelijke autoriteit moest via een wandeling naar Grotels Hof ruimte scheppen voor deel twee van de maaltijd…”.
In 1975 wordt de Armenhoeve particulier eigendom door verkoop aan de pachtersfamilie Slits-van der Steen. Daarmee komt dan een eind aan de ‘Herenmaaltijd’. Veertig jaar eerder is al een punt gezet achter de broodspeningen voor de Armen-van-Gemert.
Vandaag de dag is ‘de Armenhoeve’ eigendom van Louis en Miranda Coolen-Harbers. Met een bouwhistorie die terugreikt tot tenminste de veertiende eeuw concureert deze hoeve met ’t Hofgoed in de Ruijschenbergstraat om het predikaat “het oudste huis van Gemert”.

Noten
1. BHIC ’s-Hertogenbosch – Archief Kommanderij Duitse Orde Gemert [AKDOG] invnrs. 194 en 195 resp. d.d. 31 juli 1421 en 16 oktober 1421.
2. BHIC ’s-Hertogenbosch – AKDOG invnr. 656 (oorkonde d.d. 12 februari 1434)
3. De volledige transcriptie van het testament is als bijlage opgenomen in: Ad Otten, De vestiging van de Duitse Orde in Gemert 1200-1500, 1987. Het originele testament bevindt zich in het archief van Alden Biezen te Hasselt (B). een afschrift bevindt zich in het gemeentearchief Gemert-Bakel t.w. GAG-AG040 invnr.346 ‘Legerboeck van de kercke alhier begonnen den 31 december 1708’ f.9 t.e.m.14.
4. GAG-AG040
5. een ‘quart’ als inhoudsmaat is iets meer dan een liter.
6. Zoon Harrie Bronneberg bezorgde ons een kopie van het journaal dat de periode van 1950-1964 beslaat: Zie dossier Heemkamer ds.11 map 1.
NB Interessant geschiedkundig ‘nieuws’ over de Armenhoeve is kort geleden ook gepubliceerd in: Paul Verhees (red.), Gemerts erfgoed, 2016, blz.21-23.
Met dank aan fam. Coolen-Harbers, Lau Huijbers, Harrie Bronneberg.

Bekijk PDF

GH-2016-04 Michiel van Gemert ‘Bos met mes”

Jan Timmers

Dit jaar is het Bosch-jaar. Het jaar waarin een grote expositie van de werken van Jheronimus Bosch georganiseerd werd in het Noord-Brabants Museum. Maar behalve die expositie waren er tal van evenementen die op een of andere manier te maken hadden of geïnspireerd werden door de beroemde schilder uit Den Bosch. Het valt daarbij op dat er zo veel Brabantse plaatsen zijn, die op een of andere manier een relatie met Jheronimus Bosch hebben gehad. Zoeken we in Gemert naar een dergelijke relatie dan blijkt die er ook te zijn.
Alweer een aantal maanden geleden kwam er per email een vraag binnen bij de heemkundekring van Theo Donkers uit Netterden. In dat bericht schrijft hij:

“Jeroen Bosch, je kan er niet omheen deze dagen. En dus heb ik een boek uit mijn boekenkast gehaald wat ik in 2001 gekocht heb. Het heet Jheronimus Bosch, Alle schilderijen en tekeningen, geschreven door o.a. Jos Koldeweij. In het boek worden enkele pagina’s gewijd aan een zekere Michiel van Gemert, een tijdgenoot van Bosch en waarvan de schrijver overtuigd is dat de twee elkaar gekend en ontmoet hebben. Want Michiel was een in die tijd bekend goudsmid en graveur en woonde in de Vughterstraat niet ver van de Markt waar Bosch woonde. Van Gemert stond ook bekend als monogrammist. En wat de schrijver van het stuk ook bijna zeker weet is dat
Van Gemert (en ook Bosch) de bekende schilder Albrecht Dürer ontmoet heeft toen deze laatste een bezoek bracht aan Den Bosch. Van Gemert werkte van 1502 tot 1522 in Den Bosch. Zoals we weten stierf Jeroen Bosch in 1516. Wat de schrijvers niet zeggen maar wat ik denk dat wel het geval is, is dat Michiel van Gemert ook werkelijk afkomstig was uit Gemert. Wel zal Michiel in Gemert een andere achternaam gehad hebben, net als Jeroen Bosch in Den Bosch stond ingeschreven als Jeroen van Aken. Het was toen gebruikelijk dat kunstenaars die buiten hun eigen woonplaats bekend werden vaak de achternaam aannamen van hun woon- en werkplaats. Michiel van Gemert is vooral bekend als de monogrammist Bos-met-het-mes, zoals ook Koldeweij aangeeft. Natuurlijk ben ik heel benieuwd of de Heemkundekring Gemert bekend is met deze bijzondere Van Gemert.”
Zover het bericht en tegelijkertijd de vraag of wij als heemkundekring meer weten over deze bijzondere Van Gemert. Op dat moment moesten we het antwoord schuldig blijven. Maar wel reden genoeg om op zoek te gaan naar meer
informatie.

Wat er tot nu toe bekend is.

Koldeweij schrijft over Michiel van Gemert dat het een goudsmid was en een vaardig graveur van messen, kannen en andere metalen voorwerpen. Aanvankelijk kreeg hij de noodnaam ‘bos met het mes’ naar de wijze waarop hij zijn prenten signeerde. De toevoeging van het mes heeft ongetwijfeld te maken met zijn achtergrond als graveur van mesheften.1 In de late 15de en 16de eeuw kende ’s-Hertogenbosch een internationaal befaamde messenproductie. De messen werden tot in Spanje geëxporteerd en een bepaald type mes kreeg zelfs de naam ‘belduque’, een verwijzing naar Bolduque, de spaanse naam voor Den Bosch.2 De heften van de messen werden vaak voorzien van graveerwerk, uitgevoerd door gespecialiseerde vakmensen en ‘bos met het mes’ zal één van hen zijn geweest. Koldeweij wijst ook op de rekeningen van de Illustre Lieve Vrouwen Broederschap van Den Bosch. In de jaren 1509/1510, 1510/1511 en 1516/1517 liet de Broederschap in totaal 29 mesheften graveren en de opdracht werd steeds gegund aan Michiel van Gemert, goudsmid op de Vughterstraat.3 Ook kreeg hij een opdracht in 1510/1511 voor het graveren van 45 drinkkannen.
Michiel van Gemert maakte ook prenten. In de stadsrekening van Den Bosch van 1522 staat opgenomen “item Michielen die goutsmit om die juwelen ende prijsen opt papier te ontwerpen, om die zelve alsoe te doen prenten ende drucken.”
Dat Michiel van Gemert niet alleen een bekende van Jheronimus Bosch was, maar ook een relatie had met diens werk blijkt volgens deskundigen vooral uit zijn prent van Job op de mesthoop, maar ook uit ander werk. Het werk van de monogrammist is volgens deskundigen verder ontleend aan dat van Albrecht Dürer en Martin schongauer en ook verwant aan dat van de Bossche kunstenaar Alart du Hamel. De prent van Michiel van Gemert van de heilige sebastiaan is een getrouwe kopie van een gravure van Dürer uit omstreeks 1499.
Michiel van Gemert was werkzaam in Den Bosch in de periode 1502 – 1522, in dezelfde periode als Bosch. In 1503 werd hij lid van het gilde van Bossche edelsmeden zonder de verplichte leerperiode doorlopen te hebben. Koldeweij vermoedt dat hij toen al voldoende bekendheid genoot en dat hij zijn kwaliteit niet meer hoefde te bewijzen voor het gilde.5

Afkomstig uit Gemert?

De graveur ‘Bos met het mes’ werd in Den Bosch Michiel van Gemert genoemd. Het is de vraag of Van Gemert in dit geval een familienaam is. Michiel is in ieder geval geen lid van de adellijke familie Van Gemert, die tot 1366 heer van Gemert was. Die familie is tamelijk goed bekend en er komt geen Michiel in voor. Waarschijnlijk voerde Michiel die naam omdat hij uit Gemert afkomstig was. Hij was werkzaam in Den Bosch in de periode 1502-1522. Wat meteen bij deze jaartallen in het oog springt is dat juist in die periode in Den Bosch werkzaam was een zekere Michiel van Vaerlaer alias Van Gemert. We citeren uit een genealogie van het geslacht Michiels van Vaerlaer:6
“Michiel Everarts van Strijbosch alias Van Gemert. Michiel noemt zich na vestiging in ‘s-Hertogenbosch ‘van Vaerlaer’ en aanvankelijk ook ‘van Gemert’. Geboren plm 1450, gegoed in Gemert, aldaer vermeld 1478-1511; vermeld in akten te ’s-Hertogenbosch sedert 1502. Hij was cremer te ‘s-Hertogenbosch en stierf aldaar voor 9 april 1522.”
De voornaam, de toenaam Van Gemert en de jaartallen geven ons direct het idee dat we hier met de graveur Michiel van Gemert te maken kunnen hebben. Michiel van Vaerlaer van Gemert was afkomstig van Gemert en een zoon van Everart van Strijbosch en diens echtgenoot Lysbeth Henrick Ansem Henrick Maessen van Gemert. Everart was eigenaar van de hoeve Strijbosch in Handel en een telg uit de familie Van der Heze, leenmannen van het goed Ten Boer in de Gemertse Kromstraat.7
Een aantal gegevens wijst er op dat we niet de goede Michiel hebben. Michiel van Vaerlaer komt in de bronnen in het algemeen voor als Van Vaerlaer of Van Strijbosch en zelden als Van Gemert. Bovendien zijn er geen aanwijzingen dat hij in de Vughterstraat woonde. De graveur/goudsmid wordt nooit aangeduid met Van Vaerlaer of strijbosch. Bovendien maakt Koldeweij melding van een opdracht van de kerk van Haaren in 1516 voor een monstrans aan Michiel Michiels van Gemert. Daaruit blijkt dat de vader van Michiel van Gemert ook Michiel heette. Dat wordt bevestigd door een vermelding in de rekening van de Lieve Vrouwe Broederschap in Den Bosch van het jaar 1529: “Ontvangen van wat quaet olt tenne gecomen met eenen olden getten pr. nr. voir die dootsculden van Michiel Michiels soon van Gemert gout ende Arnolda syn huysvrouw gestorven int gasthuys magna miseria. Ende vercocht dit tenne tsamen voir xxiii st.”
Leden van de Lieve Vrouwen Broederschap moesten intredegeld betalen aan de broederschap en na hun dood moest de ‘doodschuld’ worden betaald. Al in 1496 betaalde Michiel Michielszoon van Gemert het intredegeld.8 Na
de dood van goudsmid Michiel Michielszoon van Gemert wordt in 1529 de doodschuld betaald in natura (oud tin en nog andere zaken). Kennelijk ging het slecht met het echtpaar. Ze overleden in het gasthuis, magna miseria (veel ellende), en de doodschuld werd betaald met ‘wat slechte oude spullen’.
Verdere zoektocht naar een Michiel Michielszoon brengt ons bij het boek van Alphons van den Bichelaer over de notarissen in stad en meierij van Den Bosch. Hij beschrijft in het kort de families van alle notarissen waarover hij informatie had.
Zo ook de familie van notaris Johannes Arnoldi van Ghemert, die notaris was in Den Bosch in de periode 1496-1524. Deze notaris was een zoon van Arnt Henrick Ansems van Ghemert en deze Arnt had onder meer een broer Michiel Henrick Ansems van Ghemert. Over hem schrijft Van den Bichelaer: “Michiel Henrick Ansems van Ghemert was kramer en had een huis in de Vughterstraat. Hij wordt ook wel Michiel senior genoemd ter onderscheiding van zijn zoon Michiel junior die in 1495 het huis van zijn inmiddels overleden vader bezat.”9
Michiel van Gemert junior neemt dus in of voor 1495 het huis van zijn vader in de Vughterstraat over. Waarschijnlijk is hij dan net getrouwd en we zagen al dat hij in 1496 zijn intredegeld voor de Lieve Vrouwen Broederschap betaalt. Michiel junior moet dus de goudsmid Michiel van Gemert zijn.
Zijn vader Michiel Henrick Ansems van Ghemert woonde ook al in Den Bosch, maar zijn grootvader was Gemertenaar Henrick Ansems Henrick Maessen van Gemert. We kwamen hem in dit artikel al eerder tegen als vader van Liesbeth, de vrouw van Everart van Strijbosch en moeder van Michiel van strijbosch alias van Vaerlaer alias van Gemert. De goudsmid Michiel van Gemert blijkt dus familie te zijn.

Zijn Gemertse voorouders

Michiel van Gemert had Gemertse voorouders. Zijn vader woonde al in Den Bosch en waarschijnlijk verhuisde zijn grootvader Ansem van Gemert naar Den Bosch. Van zijn Gemertse voorouders geven we hieronder een kort overzicht.10
Oudst bekende voorouder is Thomas (Maes) van Gemert

We vinden zijn volgende kinderenvermeld:
1. Jan Maessoen van Gemert. Gehuwd met Yda dochter van Melis van Milheeze, eigenaar van het goed Ter Tuynen in Milheeze. Overleden vóór 1391. Zijn kinderen zijn eigenaar van het goed Ter Eycken in De Mortel.
2. Willem Maessoen van Gemert, vermeld in de periode 1387-1390
3. Hendrik Maessoen van Gemert, overleden vóór september 1411.

Kinderen van Hendrik Maessoen van Gemert zijn:
1. Jan Hendrik Maessoen van Gemert. Overleden vóór 1442. Gehuwd met Sophie, natuurlijke dochter van Wouter Spiering van Gemert uit de familie van de heren van Gemert.
2. Willem Hendrik Maessoen van Gemert. (Willem Heynen). Gehuwd met Beel (weduwe in 1447). Willem bezat veel onroerend goed in Gemert en inkomsten uit het Hofgoed in Gemert. Hij bezat een deel van goed stakenborg in Deurne. Zoon Hendrik huwde Margriet dochter van Hendrik van Nuland. Hij schonk een erfpacht aan Onze Lieve Vrouw van Handel.
3. Ansem Hendrik Maessoen van Gemert (Ansem Heynen)

Van de kinderen van Ansem Henrick Maessoen van Gemert noemen we:
1. Hendrik. Diens dochter Liesbeth huwde Everard Jan van Vaerlaer en was moeder van Michiel van Vaerlaer.
2. Arnt. Diens zoon Jan was notaris in Den Bosch
3. Michiel. Diens zoon Michiel junior was goudsmid en graveur in Den Bosch (Bos met het mes).

Noten:
1. Koldeweij, A.M., P. Vandenbroeck en B. Vermet (2001) Jheronimus Bosch. Alle schilderijen en tekeningen, rotterdam: Museum Boijmans Van Beuningen 2001.
2. ronald van Genabeek, Messen uit de stoofstraat. De beerput van een messenmaker uit de 16de eeuw, in: Ronald van Genabeek e.a. Putten uit het Bossche verleden, vriendenbundel voor Hans Janssen. Den Bosch 2012.
3. Zie noot 1. In het boek van Jos Koldeweij, Zilver uit ‘s-Hertogenbosch, Noord-Brabants Museum 1985, wordt de goudsmid Michel van Gemaert genoemd voor de periode 1501-1522. Daarnaast wordt zijn naam ook gelezen als Michiel van Ghent. In de latere publicatie van 2001 is die leesfout hersteld. Aanvankelijk was de relatie tussen Michiel van Gemert en de graveur ‘bos met het mes’ nog niet gelegd. In de publicatie van 2001 (zie noot 1) is die relatie wel duidelijk gemaakt.
4. De afbeelding is ontleend aan Van Genabeek, zie noot 2.
5. De informatie over ‘bos met het mes’ is ontleend aan Koldeweij, noot 1.
6. Jhr. Mr. C.C. van Valkenburg, De oudste generaties van het geslacht Michiels van Vaerlaer, De Nederlandsche Leeuw jaargang 1959 kolommen 314 en volgenden. Deze genealogie kan inmiddels met Gemertse bronnen aangevuld en verbeterd worden.
7. Het voert te ver om hier over de familie Van der Heze – Van Vaerlaer – Strijbosch verder uit te wijden. Naast het artikel van Mr van Valkenburg is er ook over geschreven in Gemerts Heem. Daarnaast zijn er aanvullende gegevens bekend. Wellicht komen we er een volgende keer uitgebreider op terug.
8. De gegevens uit de rekening van de Illustre Lieve Vrouwen Broederschap zijn te vinden in het archief van de broederschap op .
9. Alphons van den Bichelaer, Het notariaat in stad en Meierij van ’s-Hertogenbosch tijdens de Late Middeleeuwen (1306-1531), Amsterdam 1998.
10. De gegevens zijn ontleend aan allerlei archiefbronnen uit Gemert, Helmond, Den Bosch, Bakel etc. We geven het overzicht zonder bronvermeldingen. Het overzicht beperkt zich tot de voorouders van Michiel van Gemert. Wellicht kunnen we er een keer uitgebreider op terugkomen.

Bekijk PDF

GH-2016-03 Oorkonde uit 1271, archiefstuk van het jaar! Vorstelijke aanwijzing van: Gemert Vorstendom!

Ad Otten

Gemert is in de jongste Bosatlas van de Geschiedenis van Nederland (2011) op 69 kaarten in de periode van 1100-1800 gemarkeerd met een ‘status aparte’ of als een wit vlekje. De redacteuren weten er niet altijd goed raad mee. Maar iets ‘aparts’ is buiten kijf. Al jarenlang is in Gemert en ook door ons zelf het vroegere Gemert wel aangeduid als ‘Vrijstaat’. Weer anderen noemen het een Vrije Heerlijkheid. Maar dat laatste is sowieso veel te mager want Gemert is een Soevereine Vrije Heerlijkheid en dat komt heel dicht bij een ‘vorstendom’. Een paar jaar geleden vinden we een archiefstuk met de tekst dat de landcommandeur van Alden Biesen zich volgens een topjurist van de Duitse Orde mag beschouwen als “Fürst und Herr” van Gemert. Intussen is er al veel en veel meer materiaal dat in diezelfde richting wijst. Maar cruciaal is de oorkonde van 25 maart 1271. De tot dusver gegeven uitleg dat hertog Jan van Brabant zich daarin uitgeeft als ‘oppervoogd van Gemert’ blijkt niet langer houdbaar. Het is de uitleg van de Staten-Generaal en de Republiek van de Zeven Provincien wanneer die in 1648 Gemert inlijven. Een uitleg die door ‘Hollands-georiënteerde’ historici daarna kritiekloos is overgenomen. Na het in 1662 met Den Haag gesloten ‘Akkoord’ over de Gemertse soevereiniteit leggen de oud-Hollands-georiënteerde historici dat uit als een verkoop van soevereine rechten aan de Duitse Orde. Maar laat ons terugkeren naar de oorkonde van 25 maart 1271, die tot voor kort nooit is vertaald. Nieuw is de uitleg: Hertog Jan verklaart in Gemert NIKS te zeggen te hebben, hij erkent de soevereine eigenheid van Gemert en werpt zich niet op als oppervoogd maar als beschermer. In hetzelfde tijdsbestek doet hij dat ook voor steden als Luik en Aken, in respectievelijk 1271 en 1280. De zogenaamde ‘oppervoogd’ van Gemert blijkt terug te voeren op een foutieve vertaling c.q. interpretatie van het Latijnse ‘superior advocatus’. Precies die terminologie is ook in de oorkonden voor Aken en Luik gebruikt en in die wereldsteden-van-toen krijg je als oppervoogd natuurlijk geen voet aan de grond. Ook al hoor je tot de belangrijkste vorsten van het Duitse Rijk. Maar die laatste kwaliteit komt beide steden wel van pas als het er om gaat die belangrijke in Brussel residerende hertog altijd als ‘beschermer’ achter de hand te hebben… In Gemert gaat hertog Jan een beetje verder. Hier claimt hij het exclusieve recht van beschermer. Maar omdat hij ook verklaart dat hij in Gemert NIKS te zeggen heeft kan hij alleen beschermen als Gemert daarom vraagt. Dat staat ook duidelijk in de oorkonde. En dat betekent dat ook de zogeheten suzereine macht in Gemert zelf ligt. Met ‘suzerein’ wordt bedoeld de dominerende staat of vorst.
En waarom we daar nu zo zeker van zijn? Wel, de in het Latijn gestelde oorkonde is door ‘buitenstaanders’ die ‘vanalles’ beweren of beweerden nooit vertaald. Volstaan is altijd met een beknopt, telkens gekopieerd, en zoals nu blijkt onjuist regest, dat iedereen op het verkeerde been zet.
In 1975 vertaalde Harry Pennings, leraar Latijn en conrector Latijnse School, voor het eerst de akte. Vervolgens vindt ondergetekende kort geleden de oorkonden uit Aken en Luik en legt die met de oorkonde uit Gemert ter vertaling voor aan Dr. Frans Slits, ja die! Latinist en classicus. Zijn vertaling stemt overeen met die van wijlen Harry Pennings. En met nu de interpretatie van de van Gemert geboortige doctor Frans durft ondergetekende de regesten van alle nu nog steeds ‘oud-Hollands-georiënteerde hotemetoten’ naar de prullenbak te verwijzen.
Gemert van vóór de tijd van Napoleon is van oudsher, dat wil zeggen voor zover de nu bekende oudste schriftelijke bronnen laten zien, een soeverein én suzerein territorium. Een heus vorstendom! Ook al is het: mini-mini.

P.S. De vertalingen staan op de website www.heemkundekringgemert.nl onder ‘bronnen’, klik daar op ‘Oorkondenboek van Gemert’ en scroll naar de oorkonde van 25 maart 1271. Met dank aan Frans Slits en wijlen Henri (Harry) Pennings.

Bekijk PDF

GH-2016-03 Tenslotte

Ad Otten

Uit de koker van Stichting Gemert Vrijstaat is veel tot stand gekomen in samenwerking en in goede verstandhouding met derden. Steun van particulieren en de gemeente zijn daarbij van groot belang geweest. Uitstekende contacten zijn ook opgebouwd met bijv. Zorgcentrum Ruijschenbergh en met Goed Wonen. Na de terugbezorging van de weer gave Elisabeth komt op een muur in het restaurant van Huize Ruijschenbergh een gedicht in het Gemerts dialect: Het Vèldboekèt.
En wat de woningbouwvereniging aangaat: de herplaatsing van de eerste steen van het voormalige Gasthuis is al ter sprake gekomen. Bijzonder en direct in het oog springend is ook het mysterieuze gele kunstobject voor het kantoor in de Drossard de la Courtstraat. Door plaatsing in de as van de nieuwe straat “Standaardmolen” is het vandaaruit ook een blikvanger. Goed Wonen ziet het van meet af aan wel zitten: kunst van Gerard van Lankveld: “Goed Wonen à la Rietveld”. Zij weet ook raad met de op verzoek voor appartementencomplexen aangeleverde namen: Insulinde en Nusantara (Indiëplantsoen), Molenaar (Peperbus), Schoutenhuis (Groeskuilenstraat) en Merlettenhuis (Einattenhof) en Goed Wonen zorgt er voor dat bewoners en bezoekers in de entreehal van de appartementengebouwen meepesant worden geïnformeerd over de historische achtergrond van de namen.
In 2014 komt het ook tot een beeldreliëf van Macropedius (van kunstenares Maria Rijkers). Het staat in een lege nis boven de voordeur van een vrijstaand huis op de hoek van het Macropediusplantsoen.

Stimulerend en hier vermeldenswaard is de activiteit die Stichting Kruidentuin van Nederland heeft ontplooid in het verlengde van het door de heemkundekring bij de gemeente aangekaarte gemeentelijk luikenproject. Met een kleine stimuleringssubsidie weet ‘Vrijstaat’ zelf twee pandeigenaren te bewegen de luiken aan hun huis te voorzien van een wit-zwarte zandloper en we vinden de gemeente bereid dat te doen met het nonnenpoortje in de kloostermuur tegenover Mariënburg. Maar dankzij de activiteit van Stichting Kruidentuin van Nederland is dit wit-zwarte logo pas echt karakteristiek geworden in het Gemertse. In een luttel aantal jaren least de stichting zo’n 1000 kruidenbakken aan inwoners en bedrijven. Allemaal voorzien van die uniforme zandloper. Geweldig!

We verwerven de eerste steen van de kiosk anno 1936. Een fragment van de grafzerk van de eerste rector van de Latijnse School uit het jaar 1624. Alphons Arts restaureert voor ons (pro Deo) twee grote schilderijen van de plaatselijke negentiende-eeuwse portretschilder Nicolaas Winteroy. Alphons hebben we vorig jaar gevraagd om het uit 1904 daterende bijzondere dorpsgezicht van ‘De Mortel met twee kerken’ te verbeelden. De uit 1848 daterende eerste kerk van De Mortel is pas gesloopt nadat in 1904 de huidige kerk is ingewijd. Van De Mortel met twee kerken is geen afbeelding bekend. Maar die bestaat nú wel. Het is de bedoeling dit kunstwerk in de herfst van 2016 in bruikleen aan te bieden aan de dorpsraad De Mortel voor een publieke plaats in de dorpskern.
Ten tijde van het vertrek van de paters van de Heilige Geest uit Gemert (2011) portretteert Piet Kuppens op ons verzoek Charles Luttenbacher met de donjonpoort van het kasteel op de achtergrond. Luttenbacher is in 1914 de stichter van het seminarie van de congregatie.
Van Albert van Boxtel verwerven we tegen kostprijs een door hem naar een origineel uit Museum Boymans-van Beuningen (Rotterdam) geschilderd portret van vice-admiraal Jan van Amstel. Alle genoemde objecten ‘verblijven’ in de Heemkamer.
Maar er is nog meer: In het kader van het gemeentelijk project ‘Vitalisering Binnengebied’ komt er een tourniquet in de kloostermuur van Nazareth naar De Stroom, waardoor een wandeling binnen en ‘buitenom’de kloostermuur van Nazareth mogelijk wordt. De gevelsteen naast het nonnenpoortje tegenover Mariënburg wordt ‘gezoet’ en weer leesbaar: Anno 1900 – Soeur Mère Angela Kemps. Het curieuze lijkenhuisje van de zusters Franciscanessen wordt van binnen en van buiten opgeknapt als schoolexamenproject en de in deplorabele staat verkerende cementen schedeltjes op de penanten aan de entree van het kloosterkerkhof worden vervangen door duurzamer koppen. Spijtig genoeg is kort daarna de gesmede hofpoort gestolen, het lijkenhuisje beklad en de raam ingegooid. Maar de opknapbeurt heeft laten zien dat het gebouwtje op termijn en binnen een bebouwde en veiliger omgeving straks als curieus monumentje van het uit andere tijden daterende nonnenklooster toch iets te bieden heeft. Voor het interieur houden we ‘voor straks’ nog iets ‘onder de pet’.
In het kader van ‘Vitalisering Binnengebied’ maakt kunstenaar Hub Clerx een duurzaam uitgevoerd oud schoolbord met daarop in schoolschrift het aftelversje Hollleke Bolleke… dat de geamputeerde achtergevel van de Komschool aan de Komweg een stuk minder leeg en doods maakt.
Uitgevoerd in samenwerking met de gemeente is de bijzondere wissellijst (op een zuil) met een reconstructie van het legendarische Slotje in de Deel naar de toestand van rond 1750 (door architect Leo Bekkers met dank aan Jan Timmers). De zuil staat in het plantsoen tussen Het Slotje en de Louis Couperusstraat. Vanuit Deel gaat ‘Pad naar het Slotje’ er recht op af.

Voor de gevel van Binderseind 2 creëert Toon Grassens een wapenschild (in polyester) van de Orde der Dominicanen die hier in 1639, op de locatie van de villarij, het predikherenklooster bouwt. Later is het klooster gereformeerde kerk, woning van dominee en schoolmeester, doofstommeninstituut, enz. De villarij is van 1908, het gesmede hek aan de straatkant markeert nog het vroegere ‘geuzeneiland’ in Gemert. Overbuur-kunstsmid René van de Crommenacker smeedt op ons verzoek naar het voorbeeld van de bordjes aan Amsterdamse bruggen nu naambordjes ‘Geuzenkerk’ en ‘Geuzenschool’ en klemt die aan het hek van de voortuin.
En heeft u ooit het kleurige en ‘zwangere’ (keramisch) nestkastje gezien in de archieftuin? Op een kunstmarkt gekocht van Diny Timmers om de uitstraling van de op een kerkhofje lijkende archieftuin om te buigen naar een breder georiënteerde beeldentuin. Toekomstmuziek!?
De lijst van uitgevoerde ‘Gemert Vrijstaat Werken’ is nu bijna compleet. Uitgebreid onderzoek naar de onmiskenbaar rijke Gemertse heraldiek leidt tot de publicatie ‘De handtekening van de Teutonen’ (Ad Otten) dat naast ter plaatse ingebrachte adviezen meteen kan worden aangewend bij de dan onderhanden restauratie van het kasteel.
Voor de uit 1714 daterende weefrietbank – op de hele wereld is geen oudere bekend – wordt een plaats gevonden in het wevershuis van het Boerenbondsmuseum. Zes generaties Grassens maakten op deze ‘bank’ het weefriet, de ziel van het (weef)getouw, dat erg bepalend is voor de kwaliteit van het weefsel. Of daardoor Gemerts Bont geworden is tot Brabants Bont? Oud-fabrikant Felix van den Acker moet er efkes om lachen maar zegt dan volmondig: ‘JAAA!’.

Bekijk PDF

GH-2016-03 Edelman Rutger va Gemert “stichter” Commanderij

Ad Otten

Als ridder van de Duitse Orde kan de edelman Rutger van Gemert (ca. 1150 – ca.1220) worden gezien als grondlegger van ‘Gemert Vrijstaat’ dat zo’n zes eeuwen lang als een zelfstandig staatje het hoofd weet te bieden aan de ‘grootmachten’ daaromheen. Wanneer Toon Grassens om gezondheidsredenen moet stoppen met beeldhouwen schenkt hij zowel een mobiel beeld in polyester van onze edelman alsook een ‘halfaf’-loodzwaar granieten beeld (een ‘Unvollendete Grassens’). Beide beelden hebben zich in het Gemertse al gepresenteerd. De mobiele Rutger duikt overal op, hij heeft zelfs al gestaan in de heemkraam op de jaarmarkt. Maar zijn thuis is de serre van het gemeentearchief in de Ruijschenberghstraat vanwaar hij alles in de gaten houdt. De granieten ‘Unvollendete Grassens’ is tijdelijk gestald in de gemeentetuin aan de entree van de wintertuin maar het is de bedoeling dat die straks wortel schiet in zijn ‘eigenste’ Ridder Rutgerlaan.

Pas in 1986 is zijn naam komen bovendrijven als fundator van de Commanderij Gemert. Edelman Rutger van Gemert, lid van de Duitse Orde, “den welken ons gelaeten heft dat Goed van Gemert”, zo luidt de middelnederlandse vertaling van een in het latijn gestelde inschrijving in het perkamenten Alde Anniversarienboek van Biesen dat berust in het Deutsch Ordens Zentral Archiv te Wenen. In 1172 moet deze Rutger al volwassen zijn geweest, terwijl zijn overlijden vóór 1220 gedateerd kan worden. Gelet op alle inschrijvingen moet hij in die vroege periode van het ontstaan van de Duitse Orde één van de weinige edellieden onder de fraters van de Duitse Orde zijn geweest, hetgeen wijst op een zekere kwaliteit binnen die organisatie. Welke blijft de vraag. Uit die vroege periode bestaan slechts heel weinig bronnen. Maar de boven water gekomen fundator van de Vrije Commanderij is voor de vroegste geschiedenis van Gemert van wezenlijk belang. Een uitgangspunt dat vastigheid biedt. Een gegeven ook dat beeldhouwer Toon Grassens al meteen in de jaren tachtig van de vorige eeuw inspireert om in zijn spaarzame vrije uurtjes deze ‘grote zoon van Gemert’ levensgroot te modelleren in een vroeg dertiende-eeuws harnas. Hij maakt het beeld van polyester met de bedoeling het te zijner tijd te laten dienen als model voor een te maken beeld in graniet. Maar ook het kunststofbeeld bewerkt Toon zodanig dat het een uitstraling krijgt van een stenen beeld van een kleine duizend kilo. In de zomer van 1996 verrast Toon de archeologen en een groot belangstellend publiek door zijn mobiel ridderbeeld kant en klaar te zetten boven op de berg naast de opgravingen van het Hooghuis, zodat Rutger van Gemert alles in de gaten kan houden van wat er van zijn adellijke familie allemaal wordt opgegraven…
Opmerkenswaard is het dat beeldhouwer Toon de edelman Rutger van Gemert heeft opgesteld achter een fors wapenschild van de Duitse Orde waarop hij heel symbolisch een hartschild heeft aangebracht met het familiewapen van de aloude Heren van Ghemert. Het mag wel eens gezegd worden: Atelier Agrass is altijd tot in detail ‘betekenisvol’.

Hierna volgt beknopt iets over het ontstaan van de Gemertse ‘status aparte’:
Het soevereine Gemert moet zijn voortgekomen uit allodiaal bezit van de adellijke familie Van Gemert. Een allodium duidt op grondbezit waarover het bezitsrecht absoluut is. Iedere vorm van vruchtgebruik of rechtspleging binnen een allodium hoort toe aan de bezitter. Veel allodia vinden hun oorsprong in een rijks- of koningsgoed, dat door de vorst wegens bewezen diensten aan een trouwe vazal wordt geschonken, waarbij het statuut van allodium ten eeuwigen dage gehandhaafd blijft. In wezen hoort het allodium ook niet meer tot het vorstendom waaruit het is voortgekomen. ‘Boven een allodium staat alleen God en de Zon’. Hoe de familie Van Gemert aan het allodium-Gemert is gekomen, is onbekend.

Bekijk PDF