GH 2019-03 Van A naar B. Over oude wegen in Gemert- Bakel

Jan Timmers

Als er tegenwoordig gesproken wordt over wegen dan hebben we het eigenlijk altijd over verharde wegen die aangelegd werden ten behoeve van woonwijken of industriegebieden of voor de ontsluiting van dorpen en steden. Voor de aanleg van wegen moet grond worden aangekocht, een ontwerp gemaakt, een bestemmingsplan aangepast en soms een milieueffectrapportage (MER) worden opgesteld. In de prehistorie werden wegen niet aangelegd, maar ze ‘ontstonden’ gewoon op basis van praktisch gebruik.

Verharde wegen

Wegen zonder verharding worden zeldzaam. Er zijn uitzonderlijk weinig onverharde wegen die gebruikt worden door gemotoriseerd verkeer of zelfs door fietsers. Toch hoeven we nog niet eens zover terug te gaan in de tijd dat we met een tegenovergestelde situatie te maken hadden.

Tot aan de Tweede Wereldoorlog waren alleen de verbindingswegen tussen Gemert en de omliggende dorpen verhard en die verharding werd pas vanaf medio 19de eeuw gerealiseerd. Een van de eerste wegen die verhard werd, was in het laatste kwart van de 19de eeuw de weg van Bakel via Gemert naar Boekel. Men sprak toen van een ‘kunstweg’, vanwege de kunstmatige verharding en niet vanwege een ‘kunstmatig’ tracé. Het overgrote deel van de weg verliep over bestaande wegen. Alleen ten zuiden van De Mortel werd een stuk nieuw tracé aangelegd over de heide. Het eerste en – voor zover bekend – het enige historische geval, waarbij grond moest worden aangekocht van particulieren voor de aanleg van een weg was in 1662. In dat jaar werd de huidige Beeksedijk aangelegd vanaf de Heuvel tot aan de gemeentegrens bij de Snelle Loop. Voor het deel bij de huidige rotonde moest grond van particulieren worden aangekocht vanwege een vooraf vastgesteld tracé.1

Weg van de minste weerstand

In de prehistorie was geen sprake van vooraf bedachte wegtracés. Er was wel degelijk sprake van regionale routes en paden, maar die ontstonden op basis van (veelvuldig) gebruik. De route die men koos werd volledig bepaald door de landschappelijke omstandigheden. Als men van A naar B wilde was het leidend principe: de weg van de minste weerstand. De route die men koos was die met de minste hindernissen en de kortste afstand. De meest voorkomende hindernissen in een vlak gebied zoals onze regio, waren beken, moerassen en andere nattigheid. Voor de doorgaande routes werden de droogste (en dus meestal de hoogste) delen van het landschap opgezocht. Moerassen en vennen werden ontweken. Soms moeten beken worden overgestoken, maar dan gaat men op zoek naar de meest geschikte plaats daarvoor Dat zijn de plekken waar het beekdal op zijn smalst en het minst diep is, want dan is de hindernis het kleinst. Die oversteekplaatsen werden doorgaans ‘voorde’ genoemd. Ook komen namen voor zoals ‘stap’ of ‘wade’. Het zijn plekken waar men door de beek kan waden of via stapstenen in het water de overkant bereikt. Oude, ‘natuurlijke’ paden lopen van beekovergang naar beekovergang en daartussen volgen ze de kortste route over de hoge en droge dekzandruggen.

Uitgaande van deze principes moet het mogelijk zijn om oude, prehistorische wegen aan te kunnen wijzen. Die moeten er namelijk geweest zijn. Gezien de archeologische vondsten moet Gemert- Bakel in de prehistorie bewoond zijn geweest en die bewoners hadden contact met de wereld om hen heen. Er waren dus ook wegen, soms alleen voetpaden.

Op zoek naar hoog en droog landschap

Omdat vaak pas in de middeleeuwen sloten werden gegraven voor het ontwateren van een gebied, moet de grondwaterstand voorheen veel hoger geweest zijn dan nu het geval is. Het merendeel van het landschap was te nat voor permanente bewoning, ook in natte winters. Binnen ons licht glooiend landschap is alleen op hoge dekzandruggen bewoning en akkerbouw mogelijk. Op deze hoge ‘droogteeilanden’ ontstonden in de late middeleeuwen grote akkercomplexen, die we op historische kaarten nog prima kunnen terugvinden. Het zijn juist deze hogere dekzandruggen waar in de prehistorie de doorgaande paden zijn ontstaan. Prehistorische wegen lopen dwars over de (latere) middeleeuwse akkers. Andersom geredeneerd kan je zeggen, dat de wegen over oude akkers een prehistorische oorsprong kunnen hebben. Als zo’n weg een nabijgelegen beek oversteekt op een plaats waar het beekdal smal is of als er veldnamen voorkomen met voort, stap of wade, dan wordt die kans alweer een stuk groter. Tenslotte is er nog een andere belangrijke aanwijzing, namelijk het voorkomen van archeologische vondsten in de onmiddellijke nabijheid van zo’n weg.

Een voorbeeld in Milheeze

De oude akker ten zuiden van de doorgaande weg door Milheeze was in het verre verleden al hoog en droog. De akker wordt steeds meer bebouwd en ten behoeve van een nieuwe uitbreiding werd de oude akker archeologisch onderzocht. Onder een akkerlaag van ruim een meter dik kwam niet alleen oude bewoning tevoorschijn, maar ook een oude weg, die al in de prehistorie moet hebben bestaan. De opgegraven weg volgde nagenoeg een zandweg, die op dat moment nog aanwezig was op de akker. In het profiel van de opgraving is te zien, dat bij het ophogen van de akkers na de middeleeuwen de weg ook steeds hoger is komen te liggen en slechts enkele meters is verschoven.2 Nu ligt er de huidige straat Millekens. Dit wegtracé was een onderdeel van de prehistorische route door de Peel van Venray naar Milheeze.

Door de Peel

Voor doorgaande prehistorische wegen in Gemert en Bakel is ook van belang hoe en vooral wáár men de moerassige Peel kon passeren. Uit historische en landschappelijke bronnen is bekend, dat het moeras van De Peel in onze regio maar op een paar plaatsen overgestoken kon worden. Alle doorgaande prehistorische wegen in onze gemeente hebben een directe relatie met twee oude routes door de Peel. De eerste is een zuid-noordverbinding die van Meijel naar Deurne ter hoogte van het huidige Neerkant door de Peel loopt. Als gevolg van de Peelrandbreuk ter plaatse bleef een relatief smalle strook grond droog genoeg om zelfs in de winter het peelmoeras te kunnen passeren. De weg loopt langs de Willibrordusput op de grens van Meijel en Deurne.

Meteen als de Peel vanuit het zuiden gepasseerd is, waaiert de weg bij Liessel uit in meerdere wegen. Een zuidelijke richting naar Asten, een andere naar Vlierden en de meest noordelijke tak loopt naar Deurne. Vanuit Deurne liep de weg verder naar Bakel, echter niet via de huidige Bakelseweg en Oldert, want die verbinding werd pas in 1839 aangelegd. De route verliep daarvóór via de Bruggenseweg, de Molenhof en de Oudestraat in Bakel. Pas vanaf dat jaar draagt die weg in Bakel de naam Oudestraat.3 De nog oudere prehistorische route volgde echter vanaf de Molenhof, waar een oude oversteekplaats ligt over de Kaweiseloop, een route over de hoger gelegen Hilakker/Schouwakker. Nu nog is daar een (naamloze) zandweg aanwezig op dit oude tracé. Na de ontginning van dat grote Bakelse akkercomplex ging de doorgaande weg niet langer over de akker heen, maar met een boog erom heen via de Oudestraat. Verder naar het noorden verliep de route langs de westkant van Bakel, via de Neerstraat naar Hogenaarle op de grens met Gemert. Verderop gaan we in op het precieze tracé.

Het tracé in Gemert

Binnen Gemert volgt de prehistorische route de Oude-Bakelsedijk, die overgaat in Boekent, Oudestraat, Binderseind, Kerkstraat, Nieuwstaat, Haageijk, Kruiseind, Pandelaar en Koksedijk. Via Erp en Veghel loopt de route richting het huidige Den Bosch.4 Opmerkelijk is dat de Oude Bakelsedijk in Gemert nog steeds een zandweg is. Toen de verbinding Bakel-Gemert werd verhard, is besloten om de verharde weg via De Mortel te laten lopen, zodat meer bewoners profijt van de weg zouden hebben.5 Om die reden is de Oude-Bakelsedijk een van de weinige oude doorgaande wegen die nog onverhard zijn. Het monumentale karakter van de weg krijgt daardoor nog meer waarde. De Oude-Bakelsedijk steekt eerst de oude bovenloop van de Snelle Loop over 6 en verder naar het noorden op de Kranebraken wordt de Leijgraaf overgestoken. Die oversteekplaats heeft een duidelijk prehistorische oorsprong. Juist op de noordelijke oever van de Leijgraaf is daar in de ijzertijd een urnenveld aangelegd. Er is één hele urn aangetroffen, naast scherven van andere. Deels zal het urnenveld nog aanwezig zijn onder de akker van de Kranebraken. Urnenvelden werden vaak aangelegd langs doorgaande wegen en bij beekovergangen. Ook in de midden steentijd blijkt dit gebied al bewoond te zijn geweest. Er zijn op de Kranebraken ook Romeinse munten aangetroffen en op het industrieterreintje aan de noordkant was een waterput aanwezig uit de middeleeuwen van vóór 1250. Langs deze doorgaande weg hebben leden van de adellijke familie Van Gemert vanaf ca. 1050 ten westen van de Nieuwstraat hun domeincentrum gevestigd. Het Hooghuis in de Ruijschenberghstraat was vanaf 1250 het middelpunt ervan. In Gemert heeft de oude route nog een paar belangrijke zijwegen, zoals we verderop zullen zien.

Een tweede weg door de Peel

Op een tweede plaats waar het Peelmoeras kon worden gepasseerd is een oost-westverbinding ontstaan tussen Venray-Merselo aan de oostkant en Milheeze en Gemert aan de westkant van de Peel. Bij die oversteekplaats is later de Hazenhut gebouwd.

Ter gelegenheid van het Tractaat van Venlo in 1716, waarbij de grens in de Peel tussen de Nederlanden en Pruisen (Limburg hoorde toen bij Pruisen) werd vastgelegd, werd een gedetailleerde kaart getekend van het Peelgebied door J. Draak.7 Een fragment ervan nemen we hier op.

Duidelijk is het toen nog aanwezige moerassige hoogveen aangegeven met daarin een (droge) doorgang. Ook wegen zijn op die kaart aangegeven. De wegen die hoogstwaarschijnlijk in de prehistorie al aanwezig waren, zijn met een stippellijn geaccentueerd. Bij de ontginning en het aanplanten van bossen in de Peel zijn de wegen deels recht getrokken. Oostelijk van de provinciegrens is de rechtgetrokken weg niet toegankelijk, omdat daar nu de Luitenant- Generaal Bestkazerne (Vliegbasis De Peel) ligt. Aan de westkant splitst de weg in een zuidelijke tak naar Milheeze en een noordelijke tak naar Gemert. De zuidelijke route is in de prehistorie de belangrijkste geweest. De weg loopt over de rand van een voormalig Maasterras en volgde ongeveer de huidige grens van natuurgebied De Stippelberg. De weg loopt daar door de grootste steentijdvindplaats van Brabant, die aan het eind van de laatste ijstijd gevormd is. Het is het enige archeologische monument binnen de gemeente Gemert-Bakel. Iets verder naar het zuidwesten kruist hij de huidige Peeldijk en loopt via de huidige Hoefweg naar de buurtschap Hoeven in Milheeze. Langs de Hoefweg werd in het verleden een urnenveld uit de ijzertijd aangetroffen.

De weg loopt verder in westelijke richting over de oude akker aan de zuidkant van Milheeze. Daar werd de weg archeologisch teruggevonden, zoals we eerder zagen. Via de Schutsboom komt de route bij de windmolen Laurentia op de huidige doorgaande weg naar en door Bakel. Op Benthem splitst de weg in een route naar Helmond en een route naar Aarle-Rixtel.

De voormalige Venraysedijk

De noordelijke route vanaf de Hazenhut loopt via de Hazenhutsedijk langs de Klotterpeel en verder via de Gemertsedijk dwars door de bossen van De Stippelberg naar de grenspaal Achter het Zand. Bij de Klotterpeel is een steentijdvindplaats aangetroffen. Het voormalige tracé is hier overal rechtgetrokken bij de ontginning van het gebied. Bij de ruilverkaveling in de jaren 80 van de vorige eeuw is dit rechtgetrokken deel van de Venraysedijk grotendeels verdwenen.8

Of de prehistorische route toen de voormalige Venraysedijk naar De Mortel volgde is niet zeker. Mogelijk boog de weg in De Mortelse Peel naar het noorden langs het voormalige Peelven Het Zwarte Water. Daar werd op een hoge oever een nog onverstoorde steentijd woonplaats aangetroffen. Het oude loopvlak met daarin veel vuursteenafslagen was nog aanwezig. Ter plaatse hebben boeren daar geel zand gewonnen en in het profiel waren paalsporen van hutten zichtbaar. Tijdens de ruilverkaveling is de hoge oever met de vindplaats zonder enige vorm van onderzoek weg gebuldozerd. De weg zou nog verder naar het noorden kunnen doorlopen richting Wolfsbosch. Bij de plaats waar de Rooyehoefsedijk de Peelseloop oversteekt is ook een steentijdvindplaats aanwezig.9 Op het overzichtskaartje bij dit artikel is de route via de Venraysedijk richting De Mortel opgenomen en is de mogelijke noordelijke zijweg gestippeld.

Kruispunt op Benthem

De noord-zuidverbinding en de oostwestverbinding door Bakel kruisen elkaar. Een prehistorisch knooppunt van wegen. Er komen vijf wegen bij elkaar, want op de kruising splitst de oost-westverbinding in een weg naar Aarle- Rixtel en een weg naar Helmond. In 1963 is het verloop van de oude wegen die er bij elkaar komen nog aanwezig. Op de topografische kaart van dat jaar zijn de wegen met een rode stippellijn geaccentueerd. Het knooppunt op Benthem ligt binnen de rode cirkel.

Opgemerkt moet worden dat we aannemen dat de prehistorische noord-zuidverbinding niet door het huidige dorpscentrum van Bakel loopt. We kennen het tracé aan de zuidkant: een weg over de Hilakker/Schouwakker. We kennen ook het noordelijk tracé: de Neerstraat. Tussen het zuidelijk stuk en het noordelijk stuk is geen landschappelijke hindernis aanwezig en dit hele tussengebied is hoog en droog. Het meest logische is dat de weg rechtdoor liep en via Benthem ging. Op het kaartje is de weg overigens niet recht. Hij slingert nogal over de Buytenkamp en Verloorekost.

Aangenomen mag worden dat de weg in de prehistorie wel degelijk recht gelopen heeft, maar dat na de ontginning van de akkers op Hoekendaal het wegtracé is aangepast aan de vorm van de akkers.

Dat de weg in de prehistorie niet door het centrum van Bakel liep, komt ook omdat Bakel toen nog niet bestond. Er was nog geen reden om een omweg te maken. Na de bouw van de huidige Bakelse kerk is die reden er wel. Komende vanuit Deurne ontstond er vanaf Oudestraat/Dakworm een weg recht naar de kerk. Delen van Korenbloemstraat, Kortestraat en Van de Poelstraat zijn daarvan nu nog over. Vanuit Gemert ontstond vanaf Neerstraat/ Geneneind ook een weg recht naar de kerk, die deels nu nog zandweg is: de Oude Gemertseweg, overgaand in Speelweide. Pas bij de verharding van de weg naar Gemert is de huidige Gemertseweg aangelegd. Er zijn nog meer aanwijzingen dat bij de rotonde op Benthem in de prehistorie een belangrijk knooppunt van wegen aanwezig was. Het voert nu te ver om daar gedetailleerd op in te gaan.

De wegen in Gemert-dorp

Zoals al aangegeven is de weg door het centrum van Gemert een onderdeel van een prehistorische noord-zuidroute. Deze is een onderdeel van een internationale route, die vanaf Keulen via Roermond, door de Peel verder naar het noorden loopt. Later is het de handelsweg van Keulen naar Den Bosch. In sommige plaatsen die de weg passeert, komt nog de straatnaam Keulsebaan voor of varianten ervan. In Gemert kende de weg een aantal zijwegen. De eerste is de al genoemde voormalige Venraysedijk, die via De Mortel en de huidige Zandstraat aansluit op de route. Eerder gaven we aan dat dit stuk van de weg niet met zekerheid een prehistorische voorganger had. Op Boekent lag een Gemerts knooppunt van oude wegen. Daar sluiten twee andere oude wegen aan op de Oudestraat/Boekent. Vanuit het zuiden kwam de Oude Helmondseweg, die als Kromstraat aansluit. De andere zijweg was de Dribbelheidseweg, die in archiefstukken voorkomt als de Schenkstraat. Na de aanleg van de Zuid-Om is het gedeelte bij Boekent verdwenen. Ter hoogte van de visvijver bestaat de weg nog steeds, zelfs deels nog als zandweg. De oude route volgde verder de Diederikstraat, Het Frans Brugske, Molenakkerstraat, Lodderdijk en verder naar Handel. Bij de Diederikstraat sluit de weg vanuit Venray via de Mortelse Peij aan.

Een tweede zijweg voerde van Gemert naar Boekel. Het is de vraag of het oude tracé via de Deel liep, wat in ieder geval later de meest gebruikte route was, of dat de grotendeels verdwenen Beverdijk de oude verbinding vormde. Langs de Beverdijk is een boomstamwaterput van vóór 1250 aangetroffen en bij de Watermolen is een fragment van een Romeinse dakpan teruggevonden.

Voor het bepalen van de oude wegtracés is het goed te weten, dat de natuurlijke waterlopen in Gemert voorheen een ander verloop hebben gehad. Al in de middeleeuwen werden nieuwe waterlopen gegraven en in de loop der eeuwen is dat nog vaker gebeurd. Een voorbeeld daarvan is de loop van de Rips. In het dorp is de oude loop inmiddels grotendeels gedempt en was er al ca. 1600 een nieuwe Rips gegraven ter hoogte van de Gerarduskerk. Een reconstructie van de vroegere waterlopen in het dorp is al eerder beschreven.10 Op het kaartje van de dorpskom zijn met blauwe stippellijnen de meest waarschijnlijke waterlopen aangegeven, zoals die aan het eind van de prehistorie hun verloop hadden. De rode stippellijnen geven de oude wegen weer.

Tenslotte: knooppunt Koks

Juist over de Aa bij Koks in Erp is een kruispunt van prehistorische wegen aanwezig, dat voor Gemert ook van belang is. De oude route van Gemert naar Erp kruist daar een weg die over de Midden- Brabantse Dekzandrug loopt vanaf Son via Mariahout en Boerdonk. Op de Hoek in Erp steekt hij bij het toponiem ‘Voorde’ de Aa over naar de Veluwe11 en gaat dan verder via de Kraanmeer, Duifhuis, Hoogstraat, Brakkensedijk en Maxend door Nistelrode en langs Heesch naar Oss. Het kruispunt ligt op of nabij het bestaande kruispunt van Gemertseweg en Coxsedijk. Bij dat kruispunt zijn archeologische vondsten gedaan uit nagenoeg alle prehistorische perioden. Er liggen grafheuvels en een urnenveld. Een markant historisch punt dat ook van invloed was op de westkant van Gemert.

Een overzicht

In 2002 werd een beknopt historisch geografische landschapsonderzoek uitgevoerd in het kader van het reconstructie project in Gemert-Bakel.12 Een onderdeel daarvan was het opstellen van een kaart met daarop schematisch aangegeven welke delen van de gemeente in de vroege middeleeuwen al dan niet geschikt waren voor permanente bewoning. Hoewel op basis van de huidige kennis die kaart bijgesteld zou kunnen worden, is hij prima bruikbaar als ondergrond voor de prehistorische wegen in onze gemeente. Bijgaand is de kaart opgenomen. De donkerbruine vlekken geven plaatsen aan die hoog en droog genoeg zijn en waar daarom permanente bewoning mogelijk was. Met een groene kleur is aangegeven waar permanente bewoning beslist niet mogelijk was en van de beige gekleurde gebieden weten we het doodeenvoudig niet goed genoeg. Op het kaartje zijn ook de natuurlijke waterlopen aangegeven met blauw.

Ten behoeve van dit artikel zijn de prehistorische wegen (in zwart) aangegeven. Bovendien zijn de belangrijkste prehistorische vondsten aangegeven: S staat voor Steentijd, Y voor IJzertijd en M voor Middeleeuwen vóór 1250.13 Voor een goede oriëntatie zijn met rode sterren de (latere) dorpskommen aangegeven van Handel, Gemert, De Mortel, Bakel en Milheeze.

Opmerkelijk is dat van de prehistorische wegen nog delen in min of meer ongewijzigde vorm bestaan. Het zijn delen van oude wegen die nog onverhard zijn en waar je als het ware in de voetstappen kunt treden van ijzertijdboeren of van bezoekende Romeinse soldaten. Die nog onverharde delen zijn op het kaartje rood gemaakt. Het zijn de meest bijzondere monumentale landschapselementen die we nog hebben.

Noten:

1. Jan Timmers, Aanleg Beeksedijk in 1662, Gemerts Heem 2012, nr 1

2. Jan Timmers, Een (pre)historische wegenbundel als basis van Milheeze. Gemert 2004; te vinden op: http:// www.jantimmerscultuurhistorie.nl/wegen/een-prehistorische-wegenbundel-als-basis-van-milheeze/ Theo de Jong, Archeologisch onderzoek Gemert-Bakel, Milheeze-Zuidrand, Omheinde nederzetting aan een splitsing van wegen, rapport 27 van het Archeologisch Centrum Eindhoven, september 2008; Zie voor dit thema ook: Jan Timmers, Een inleiding op oude akkers, In het bijzonder de akkers in Gemert en Bakel, mei 2016 te vinden op: http://www.jantimmerscultuurhistorie.nl/akkers/een-inleiding-op-oude-akkers/

3. Informatie ontleend aan www.Deurnewiki.nl onder het lemma Bakelseweg.

4. Over het tracé binnen Gemert is uitgebreider geschreven in De Oudestraat, de oudste straat van Gemert, Gemert in Beeld nr 18, Gemert 2014.

5. Anny van de Kimmenade-Beekmans, Weg Gemert-Bakel verhard in 1881, Gemerts Heem 1997 nr 1

6. De bovenloop van de Snelle Loop heeft twee takken. De ene loopt nagenoeg over de gemeentegrens naar het voormalige Witven in Bakel. De noordelijke tak loopt over de Milschotseheide naar de zuidkant van De Mortel.

7. Nationaal Archief Den Haag, Collectie Hingman, inv nr 1707. In de hal van het gemeentehuis van Deurne hangt een exemplaar van deze kaart.

8. Jan Timmers, De verdwenen Venraysedijk, Gemerts Heem 2012 nr 4.

9. Jan Timmers, Mesolitische vondsten in Gemert, Gemerts Heem 1983, nr 91

10. Voor een reconstructie van de voormalige natuurlijke waterlopen zie: Jan Timmers, De Rips en De Beek. Historisch watermanagement in het dorp, Gemerts Heem 2008 nr 1.

11. Mededeling Marius Strijbos van heemkundekring Erthepe (Erp).

12. S.J. IJzerman, B. van Spréw, Algemeen Historisch-Geografisch Landschapsonderzoek, Gemeente Gemert- Bakel, BILAN rapport 2001/11.

13. Voor de archeologische vondsten is gebruik gemaakt van de inventarisatie van de Stichting Archeologisch Samenwerkingsverband (SAS). Die inventarisatie is gemaakt in het kader van het project Biografie van Peelland. De vondsten zijn overgenomen in het nationale systeem Archis. Jan Kolen e.a. Biografie van Peelland. De cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) van Peelland. Toelichting bij de kaart. Zuid-Nederlandse Archeologische rapporten 13, Amsterdam 2004. De resultaten zijn online beschikbaar op: http://www.saspeelland.nl/projecten/

2019-03-Van-A-naar-B.pdf

GH 2019-03 Pand ouder dan vijfhonderd jaar

Ad Otten

Oudejaarsdag 2016 brandde het af

Heel Gemert kent het pand Haageijk 26. Op de hoek Haageijk-Komweg. Het is de oude VIVO-winkel van Bronneberg-Bardoul. Maar als iemand je vertelt dat dat pand meer dan vijfhonderd jaar oud is, dan geloof je dat niet hè? Maar nu ligt er een rapport van dat pand van een algemeen bekend ‘Bureau voor archeologie en bouwhistorie’ (BAAC – ’s-Hertogenbosch). Een bouwhistorische verkenning die de genoemde ouderdom met feiten onderbouwt.1 Hans Pennings van het gemeentearchief Gemert-Bakel vermoedde al meteen dat het hier om een heel oud pand moest handelen. Dat zag hij aan de zogeheten ‘krommers’ in de kapconstructie, die na de brand geblakerd en al boven de ruïne uit bleven steken.

Het betreft constructiemateriaal van gekromd eikenhout dat na 1600 niet meer werd toegepast. En recentelijk zijn bij het strippen van een pand (vroeger Kandelaars) aan het Ridderplein dergelijke krommers ook aangetroffen. Jan Timmers schreef erover in Gemerts Heem.2 Intussen vraagt ook het daarnaast gelegen pand om aandacht. We doelen op het smalle geveltje met het karakteristieke ‘hoge hoedje’ als voorgevel. In muurwerk werd daar vakwerkbouw aangetroffen.

In het afgelopen decennium is duidelijk geworden dat verschillende panden ‘in de straot’ veel en veel ouder blijken te zijn dan wat de (winkel) gevels van nu suggereren. Eerder werd ook al gememoreerd dat de leeftijd van het pand op de hoek van de Frunte Gang (Kerkstraat 24) niet teruggaat naar het jaar van de muurankers 1677 in de voorgevel, maar dat die alleen maar wijzen op de verstening van de voorgevel in genoemd jaar. Ook dit pand gaat vermoedelijk terug naar vóór 1500.

Intrigerend

Het Bronneberg-pand aan de Haageijk levert behalve de krommers in de spantbenen nog heel wat meer intrigerende zaken op. In het twintig bladzijden tellende ‘Rapport BAAC’ is een uitvoerig historisch onderzoek opgenomen naar pand en bewoners van 1474 tot 1921 van de hand van Hans Pennings. In 1474 wordt zekere Aert Jan Ansems Voegelers (Vogelaars) eigenaar van een groot perceel op de hoek Haageijk-De Haag.3 Deze Aert en zijn vrouw Mechteld4 merkt hij aan als de meest waarschijnlijke bouwers van het pand in de hoek van dit perceel. Deze bouw moet hebben plaatsgevonden in of kort na de verwerving van het dan nog onbebouwde perceel in 1474.

Erfgenaam van het dan inmiddels bebouwde perceel is de zoon van Aert en Mechteld Vogelaars, te weten Aert Aerts, ‘die men heit die Becker’. Deze laatste verkoopt het desbetreffende pand alweer in 1495. Als een van de belendingen wordt dan genoemd het erf van de Heilige Geest oftewel het aan Haageijk gelegen (Oude) Gasthuis (thans Meubelhandel Rooijackers).

Dekbalkjukken en een nokbalk

Behalve de zwaar door het vuur aangetaste krommers meldt het Baac-rapport nog een paar bijzonder oude karakteristieken in de dakconstructie. De spanten van de kap zijn samengesteld door twee dekbalkjukken te stapelen en vervolgens daarop een geschoorde dakstijl te plaatsen waarop de nokbalk rust. De spantbenen van het onderste juk zijn de al eerder ter sprake gebrachte krommers. De toepassing van gekromd (eiken)hout loopt op het einde van de zestiende eeuw teneinde, omdat voor dit soort constructies geschikt eikenhout op de houtmarkt niet of nauwelijks meer voorhanden is. Op grond van bovenstaande gegevens komt men in het rapport tot de ‘voorlopige’ conclusie dat de kapconstructie waarschijnlijk zal dateren uit de periode van circa 1550 tot 1600.

Metselwerk vijftiende of zestiende-eeuws

De linkerzijgevel van het pand bestaat uit handvormstenen, gemetseld in kruisverband. Het zijn forse stenen waarvan de tienlagenmaat maar liefst 70 cm bedraagt. En met name dat laatste noemt het rapport een indicatie dat het metselwerk is terug te voeren tot in de zestiende eeuw en, zo eindigt het rapport, “in stedelijke context in deze regio zou men eerder nog aan een laat vijftiende-eeuwse oorsprong kunnen denken bij een dergelijke forse tienlagenmaat.”

En, zo vindt de auteur van dit artikel, waarom zou die stedelijke context in genoemd tijdvak niet ook voor Gemert van toepassing worden verklaard? Gemert is op de zestiende-eeuwse ‘Brabantia’-kaart van Henricus Nagel (1590) toch niet voor niets het symbool van ‘stad’ gegeven. Met de datering van een eind vijftiendeeeuws pand komt men bovendien in de buurt van de rond 1475 door Hans Pennings als zeer waarschijnlijke ‘bouwer’ aangewezen Aert Jan Ansems Vogelaars.

We slaan vervolgens dik vierhonderd jaar over en kijken naar de buitenkant van het pand aan het begin van de twintigste eeuw.

De ansichtkaart van 1914

Op het straatgezicht van Haageijk staat rechts op de voorgrond het winkel-woonhuis van ‘Lien Put’ (voluit Wendelina van der Putten-Lemmens). Het is een opvallend fraai en aansprekend pand. En kijk eens naar het muurwerk. Dat oogt inderdaad eeuwenoud. En dat bovenlicht boven de winkeldeur is gewoon een juweel… De beschilderde band onder de bakgoot laat ons weten wat er dan binnenshuis allemaal te koop is en wat zich daar aan nijverheid afspeelt. Dankzij een latere foto van rond 1945 lezen we van “TABAK(?) FABRIEK SIGAREN KRUIDENIERSWAREN GAREN en BAND – ERVE HS vd PUTTEN”. De genoemde ‘Lien Put’ is de weduwe van J.F. van der Putten en de schoondochter van de in de muurband genoemde H(endrik) S(ebastiaan) van der Putten. Deze Hendrik begon in 1845 ter plaatse een handelsonderneming in koloniale waren en kruidenierswaren en tabak en een slijterij in sterke drank. Hij begon ook de winkel aan huis en is daarenboven nog patentplichtig als tapper, tabakskerver, (weef) rietmaker en rouwmantelverhuurder. Een drukke bedoening. In het eerste kwart van de twintigste eeuw is het zijn schoondochter ‘Lien’ die dan de zaak exploiteert.

Zij en haar man hebben geen kinderen, maar Lien krijgt hulp van een nichtje, Wilhelmina Bardoul. Zij blijft ongehuwd maar ook zij vindt op haar beurt een nichtje die de zaak voortzet en dat is Nel Bardoul die trouwt met Frans Bronneberg, die iedereen in Gemert kent als ‘koster’ van de parochiekerk. In 1947 nemen zij de zaak over. Zij zijn het ook die besluiten tot een flinke verbouwing van het winkelwoonhuis. Voor de inmiddels al gepleisterde voorgevel wordt een nieuwe gevel geplaatst met winkelramen. Een geheel nieuw aanzien maar de dakconstructie en deels ook de buitenmuren blijven, zij het verborgen, intact. In 1949 opent de nieuwe Vivo-winkel van Nel en Frans Bronneberg- Bardoul.5

Wanneer in de oudejaarsnacht van 2016 het pand afbrandt staat het al jaren leeg. Het verwoeste pand wordt aangekocht door BV Keizersberg Vastgoed (Van Deurzen – Elsendorp), die ook de naastgelegen ‘Woonvisie Rooijackers’ verwerft. Bij de gemeente liggen inmiddels al plannen voor onder meer een grote supermarkt op deze locatie. Een paar dagen voor het krantenbericht in het ED6 verschijnt ‘dat het ruïneuze pand van vroeger Bronneberg om veiligheidsredenen snel zal moeten worden gesloopt’ valt bij het gemeentearchief het in dit artikel besproken BAAC-rapport in de brievenbus.

Met dank aan BAAC ’s-Hertogenbosch en Hans Pennings Gemeentearchief Gemert-Bakel

Noten

1. A.G. Oldenmenger, Gemert Haageijk 26 – bouwhistorische verkenning, BAAC – Bureau voor archeologie en bouwhistorie, Rapport B-19.0204b (juni 2019).

2. Jan Timmers, Een oud gebouw aan het Ridderplein, Gemerts Heem jrg. 56 (2014), nr. 1, p. 2-4.

3. Gemeentearchief Gemert-Bakel – Schepenbank Gemert (AG.082 invnr. 95 f.17 akte d.d. 14 augustus 1474; Rapport BAAC (zie noot 1) bevat voor alle volgende verkopen en overdrachten in de periode van 1474 t/m 1921 een uitvoerige bronvermelding.

4. Mechteld dochter van Aert Truyen. Mogelijk familie van de in 1487 geboren Macropedius, zoon van Willem Jan Aert Truyen en Hadewich van Lanckvelt.

5. Tineke van de Ven-Mols en Carin Rooijackers-Gerrits, Gîmmerse Negôssie – winkels van 1900 tot nu, Gemert 1987, blz. 106-107. 6. ED 27-06-2019 “Gevel ‘onveilig’ pand moet snel worden gesloopt”

2019-03-Pand-ouder-dan-vijfhonderd-jaar.pdf

GH 2019-03 De Valkenier in Gemert

Paul Verhees

Mijn opa Pauke Verhees maakte voor de oorlog in een fabriekje aan de Pandelaar sigaren onder de merknaam De Valkenier. Hoe hij aan die naam kwam heb ik nooit geweten.

Toen in april de historische optocht door Gemert trok, maakte ik deze foto van valkenier Jan van den Hout. Naar aanleiding van deze foto en wetende dat opa sigaren maakte onder de merknaam De Valkenier, zocht ik op internet meer informatie. Al snel stuitte ik op de website van het ‘Valkerij en Sigarenmakerij Museum’ in Valkenswaard. Daar las ik dat de verbinding tussen valkerij en sigarenmakerij terugvoert tot midden negentiende eeuw.

De rijke Engelse valkenier Richard Hamond liet toen bij zijn overlijden in Valkenswaard 24.000 gulden na aan Jan van Best, bij wie hij had ingewoond. Die liet van het geld zijn zonen studeren. Zij op hun beurt waren de grondleggers van de florerende sigarenindustrie in Valkenswaard. Zou mijn uit het naburige Soerendonk afkomstige opa Pauke daar het sigarenmakersvak hebben geleerd? Het blijft gissen, want de echte kennis over ‘De Valkenier’ is in rook opgegaan.

2019-03-Kiek-Naw.pdf

GH-2019-03 Ford T Runabout

Peter van den Elsen

Voor enkele honderden enthousiaste kerkgangers bracht op zondag 19 mei 2019 Streekkoor Canthonis de Mathiasmis van componist Matthias van den Elsen in de Sint-Janskerk ten gehore. Pater Mathias is in de Deelse Kampen geboren als Joannes van den Elsen. Hij trad evenals zijn oudere broer Godefridus in bij de norbertijnen in Heeswijk en kreeg de kloosternaam Matthias. Pater Matthias ging in 1900 als missionaris naar Amerika. Hij was werkzaam in vele parochies, onder meer als pastoor in Chicago. Hij maakte internationaal naam als componist van kerkmuziek. Trok Gerlacus van den Elsen in 1913 de aandacht door zich het fietsen eigen te maken, zijn 17 jaar jongere broer Matthias reed twee jaar later al met een auto rond.

Hij poseert op de foto met zijn nieuwe aanwinst. Het model komt overeen met de Ford T Runabout uit het jaar 19151.

Dit type produceerden de Fordfabrieken van januari tot augustus 1915. Een belangrijke vernieuwing in vergelijking met voorgaande modellen was, dat deze auto werd uitgerust met elektrische koplampen i.p.v. met lantaarns. Doordat Henry Ford vanaf 1908 auto’s aan de lopende band liet produceren, kon hij de auto’s voor een steeds lagere prijs aanbieden. Zijn slogan was dat uiteindelijk iedereen een auto zou moeten kunnen rijden. In 1915 rolden meer dan driehonderdduizend Ford T-modellen van de band. Bij aanschaf kostte deze auto slechts 390 dollar, terwijl vergelijkbare modellen van andere merken nog bijna tienduizend dollar kostten. De Ford T is na de Volkswagen Kever de meest verkochte auto aller tijden2.

Het mag dan ook geen wonder heten dat Matthias van den Elsen zich in 1915 een Ford T kon permitteren. Henry Ford adverteerde zijn auto’s met: ‘De Ford T Runabout is zeer geschikt voor boeren, vertegenwoordigers, dokters en … geestelijken.’ Matthias, die in veel verafgelegen parochies werkzaam was, had daar wel oren naar.

Noten:

1. http://www.mtfca.com/discus/messages/708324/734862.html?148924614

https://www.bonhams.com/auctions/23513/lot/73/

2. https://en.wikipedia.org/wiki/Ford_Model_T

2019-03-Kapittelstokje.pdf

GH 2019-03 Akkertje

Wim Vos

Mijn broer Piet Vos maakte mij in juli 2018 opmerkzaam op een artikel van Mrinus (!sic) de Witte in ‘Brabants’1. De auteur heeft het daarin over het Berghemse woord ‘kop’ voor ‘hoofd’ en merkt onderaan op: “Heb je vervolgens last van koppijn, dan nam je vroeger ’n Akkertje (een pijnstiller van de firma Van de Akker).” Mijn broer en ik herinneren ons dat ‘óns moeder’ (1900-1983) en wijzelf ook het woord ‘ákkertje’ vaak gebruikten voor een ouderwetse pijnstiller. De schrijver meent dat het middel gemaakt werd door de firma Van de Akker, maar dat moet zijn de Firma Akker. De Rotterdamse Firma Akker in chemische, voornamelijk farmaceutische producten, werd in 1908 gesticht door Leon (Leo) Louis Akker. Het bekendst werden de ‘Akkertjes’, pijnstillers. Daarnaast produceerde het bedrijf Akkertjes’ anijstabletten, abdijsiroop en abdijpillen.

Deze middelen werden middels reclamecampagnes aan de man gebracht tussen 1928 en 1962.

Dat ging niet helemaal zonder problemen, want de ‘Vereeniging tegen de Kwakzalverij’ schreef al in 1928 tegen deze middelen. De Akkertjes werden geanalyseerd en aangetoond werd dat er acetylsalicylzuur (aspirine), phenacetine en coffeïne inzat. De fenatecine werd in het lichaam deels gemetaboliseerd tot paracetamol en werkte dus pijnstillend. Fenatecine werd echter in 20ste eeuw verboden omdat langdurig gebruik een nierbekkenontsteking kon veroorzaken, een nadelig effect op de pompwerking van het hart had en misschien zelfs kankerverwekkend was2. Voor die tijd was het Akkertje echter met de kennis van toen een effectieve pijnstiller. Met de Joodse familie Akker liep het in de Tweede Wereldoorlog slecht af: enige leden werden door de Duitsers vermoord in Sobibor in 1943 en Dachau in 19453.

Aanvulling op het Gemerts Woordenboek 2017

ákkertje o ev/mv –s verkl: oud pijnstillend middel (een poeder in een ouwelcapsule, geadverteerd tussen tussen 1928-1962, tegen hoofdpijn, kiespijn, zenuwpijn, lendepijn, reumatische pijnen, onbehaaglijkheid, griep, enz. Vat már ’n ákkertje as ge zon kòppeeng hét.

Noten

1. Mrinus de Witte in ‘Brabants’ (Kwartaalblad over Brabanders en hun taal, Jaargang 5, nummer 1, juni 2018, onder de titel ‘De Witte wit wir wè’ op p.33.

2. Wikipedia, onder fenatecine.

3. www.joodserfgoedrotterdam.nl . Joodserfgoedrotterdam. Joodse sporen in Rotterdam en omgeving.

2019-03-Kapittelstokje.pdf

GH 2019-03 Gimmers liedje

Toontje Reijnders

Wítte wor ik geborre bén, tussen élzen héggen èn gaëlen brèm
De Pílse Looëp, de Rips èn de Ao
Ách, gállie kéént dè dèùrp tòch veur èn noo
De praot is ’r plat, zooëmár haël gewoon, ze zéggen ’r: “gatverdikke”
Dan weet ik dè ge van Gímmert kaomt, dè dèùrp, nèt as ikke.

Godde wél ’s mí oew kejnder no de Hándelse bèèrg, ’t kan nie fejnder
Òf no ’t kestaël, zooë dùr de laan, rèècht zooë óp de Kampen án
’t Is ’r mooj as de graëf vól liese ston, dan zégde: “gatverdikke”,
Dan weet ik dè ge van Gímmert kaomt, ’t dèùrp, nèt as ikke.

Waandelde wél ’s óvver de Kréngelhoek, d’n Olliekèlder òf Mùllenbroek
Òf geengde sóndes wél ’s jènse mí Hannes d’n Dook òf aander mènse
’t Wás’n èchte Gímmerse spòrt, èn dan hùrde: “gatverdikke”
Die mènse waoren ’r ok vandon, van Gímmert, nèt as ikke.

Wítte wie Nölleke Beeken is, ’t Skaop òf wél d’n Aawe Sis
Wítte wie vruuger d’n bééste snaëvel verskudd’? dè waor baj Rejnes òf Lien Put
Ge kreegt ’m daor per mutje òf pint èn dan zégde: “gatverdikke”
Dan weet ik dè ge van Gímmert waort, ’t dèùrp, nèt as ikke.

Al is oew’ vádder ’nen deekefrótter òf oew moeder ’nen neuzesnòtter
Òf ge naw rejk òf èèrm béént, in Gímmert getogge, béénd’ ’r ok bekéénd
Ge kéént ’r dan ok alleman, èn zégde: “gatverdikke”
Dan weet ik dè ge van Gímmert béént, ’t dèùrp, nèt as ikke.

Dus mènse tusse de bruggen in, van Kòks èn de Driej Òsse
Dor línne de mènse aaltejd án, um te laojen èn te lòsse
Dan klónk ’t in die stammienees, zooë gladwég: “gatverdikke”
Die mènse die waoren ’r ok vandon, van Gímmert, nèt as ikke.

(Tekst omgespeld in de Nieuwe Gemertse Spelling (ngs) door
Wim Vos, d.d. 25-10-2010, op basis van de originele tekst,
verstrekt door zoon Piet Reijnders d.d. 22-10-2010)

2019-03-Gimmers-liedje.pdf

GH 2009-03 Een papieren kruis op een kist

Marij van Pelt-Vos

Een tijdje geleden werd op de heemkamer door Wim Vos, geboren en getogen in de Pandelaar, een papieren kruis afgegeven. Het kruis werd in mei 2010 gevonden in de oude timmerwerkplaats van het aannemersbedrijf van de gebroeders Vos in de Pandelaar. De werkplaats is intussen afgebroken.

Van het kruis was niets bekend, behalve dat dit soort kruisen vroeger op het deksel van doodskisten werd bevestigd. Het kruis van 31 cm bij 17 cm breed is gemaakt van laagjes in een mal geperst papier. Het heeft een holle onderkant en bovenop is nog een versleten laagje zilververf te zien.

Begin jaren ‘30 van de vorige eeuw begon ons vader Willem Vos met zijn broers, die allemaal nog ongetrouwd waren en thuis woonden, een aannemersbedrijf. Opa en opoe Vos kochten grond achter in de Pandelaar en daar bouwden de gebroeders Vos hun eerste huis, met een timmerwerkplaats.

Behalve dat ze huizen bouwden en verbouwden maakten ze ook ander timmerwerk waaronder doodskisten. Een kist voor een overledene werd vroeger bij een timmerman besteld. Deze ging de overledene opmeten en er werd besproken van welk hout de kist gemaakt zou worden, of ze moest worden behandeld en wat voor kruis er op moest komen.

Onze vádder

Ik herinner me dat ons vader een keer zei dat ze nooit kisten ‘in vùrre’ maakten. Elke overledene werd opgemeten en de kist werd op maat gemaakt. Op een keer konden ze niet vooruit, het was oorlogstijd en het werk was schaars. Ze hadden nog wat hout liggen en ons vader en zijn broer Jacob waren het erover eens dat ze wel een kist konden maken en dat deden ze. ”En”, zei hij, ”in die keest is ónze vádder kòmme ligge.”

Het papieren kruis lag al een tijdje in de heemkamer en niemand wist er iets van tot Truus de Groof, vaste bezoekster van het archief, het zag. Zij herkende het meteen. Haar vader Frans Verreijken had vroeger een aannemersbedrijf in Milheeze en ook daar werden kisten gemaakt. Zij hadden een kast waarin een stapeltje van deze kruisen lag en Truus heeft er als kind wel eens mee gespeeld.

Spijkers met een afwerkdopje

Haar vader vulde zo’n papieren kruis aan de achterkant wat op voor het op het deksel van de kist werd bevestigd, zodat het goed in model bleef. Doodskisten werden gespijkerd. Bij Verreijken gebruikten ze speciale spijkers, waarvan de doorsnede er uitzag als een sterretje en die een mooi afwerkdopje hadden. Op de bodem van de kist werd een laag houtkrullen gelegd en daar overheen kwam dan een witte lap stof. Truus hoort haar vader nog zeggen: ”Truus zuukt ’s ífkes wa feeng krullekes.”

Ook Ria Hoevenaars-Vos herinnert zich goed dat er in het werkhuis in de Pandelaar kisten werden gemaakt, onder andere ook voor het gasthuis. Voor zover zij weet waren ze allemaal van vurenhout en ongelakt, terwijl Truus nog weet dat er ook kisten gebeitst en gelakt werden. Allebei hebben ze in de jaren ‘50 wel eens meegeholpen met het bekleden van kisten. De opstaande zijkanten werden van binnen bedekt met een strook wit papier die van een rol kwam en bedrukt was met bloemmotieven in reliëf, of die geplisseerd was. Aan de bovenkant werd de bekleding met een dubbel sierrandje afgewerkt. Als de kist klaar was werd die met de handwagen bij het sterfhuis afgeleverd, waar de timmerman dan dikwijls meehielp om de overledene in de kist te leggen. Simon Hoevenaars was boer in het gasthuis en in de tijd dat hij daar werkte, heeft hij veel mensen mee gekist. Papieren kruisen werden bevestigd op eenvoudige doodskisten. Weet iemand vanaf wanneer de papieren kruisen in gebruik waren en waar ze werden gemaakt?

Met dank aan Truus de Groof-Verreijken en Martien en Ria Hoevenaars-Vos

2019-03-Een-papieren-kruis-op-een-kist.pdf

GH-2019-02 Vroege roeping in een tijd van secularisatie

Vroege roeping in een tijd van secularisatie
Jan Verhees bezorgde Gemert laatste grote priesterfeest

Paul Verhees

Deze zomer is het vijfentwintig jaar geleden dat pastoor Jan Verhees overleed. Deze Gemertse jongen bezorgde de parochie Sint-Jans Onthoofding tien jaar daarvoor het laatste grote priesterfeest.

Jan Verhees werd geboren op 26 maart 1960 als zoon van het kruideniersechtpaar Jacques Verhees en Greet Verhees-van Ansem. Jan overleed op 13 juli 1994 tijdens een vakantie in Praag. Zijn vier jaar oudere broer Paul is nu redacteur van Gemerts Heem en de auteur van dit artikel.

Jan Verhees had een vroege roeping. Als kind speelde hij priestertje aan een tafel waarop hij een bloemenvaasje plaatste met een brede bovenrand en een smalle voet, precies de vorm van een kelk. Daarover drapeerde hij een zakdoekje met daarop een kartonnetje, iets dat geleek op wat hij in de kerk op het altaar had gezien. Een tafelkleed als kazuifel, een brandend kaarsje op tafel en pepermuntjes als hosties. Dan kon de mis beginnen.
De secularisatie vierde hoogtij in de jaren zestig en zeventig en binnen de kerk was de polarisatie in volle gang. De kerken liepen leeg en geen kind hoorde je zinspelen op een toekomst als priester. Als oudere broer dacht ik dat het mijn broertje alleen om de ceremonie te doen was en dat het wel zou overwaaien als hij ouder werd, maar dat bleek een verkeerde inschatting. Zelf wilde ik al die veranderingen in de wereld gaan verkennen en ik ruilde mijn opleiding voor onderwijzer in voor een loopbaan als journalist.

Kaars
Als kind speelden we thuis vaak schooltje, waardoor Jan als kleuter al kon lezen en schrijven. Maar voor Jan ging er geen dag voorbij of hij speelde ook priestertje. Dat liep ooit nog eens bijna compleet verkeerd af, toen hij zijn mis had opgedragen en verviel in een ander spel. Zijn moeder kwam net op tijd in de speelkamer – de opkamer boven de kelder – om de vlammen te doven die al een gat in het tafelblad hadden gebrand en langzaam richting magazijnopslag van de winkel kropen. Het zou een ramp betekend hebben als de kartonnen dozen hadden vlamgevat, want de opkamer had een houten vloer en een houten plafond en elke brandweerman weet dat er luttele seconden later geen redden meer aan was geweest.
Tegenslag had het gezin al genoeg gehad, want precies op de vierde verjaardag van Jan was op 26 maart 1964 vader Jacques overleden. Hij was in het SintJoseph Ziekenhuis in Veghel aan een gebroken heup geopereerd en had ’s nachts trombose gekregen. Moeder stond sindsdien alleen voor de opvoeding van haar twee zonen en bovendien moest ze de kruidenierswinkel blijven bestieren; het was naast een bescheiden AWWuitkering de enige bron van inkomsten.
Moeder was een godvruchtige vrouw die haar kinderen een degelijke roomskatholieke opvoeding gaf. Ze zal het incident met de brandende kaars snel vergeten en vergeven hebben, want ze stimuleerde haar zoon Jan met veel overtuiging om zich dienstbaar te maken in de kerk. Jan werd op de lagere school misdienaar en later acoliet. In die functies stond hij waar hij maar kon deken Van Oort in de SintJanskerk ter zijde. Dat hij als kind niet alle instructies goed begreep, was hem vergeven. Toen deken Van Oort hem bij de aankleding van de kerk voor Kerstmis vroeg om wat mos op de planten in de kerk te leggen, nam Jan dat vrij letterlijk. Alle kerstrozen kregen een toefje mos op hun rode bladeren en deken Van Oort kon de hele exercitie nog eens over doen, maar nu goed.

Peerke Donders
Jan Verhees had al jong een grote bewondering voor de Tilburgse missionaris Petrus Donders die alles wat hij over deze apostel van de melaatsen en de indianen kon vergaren. Hij schreef een boekje over de in 1982 zalig verklaarde Tilburger, dat twee jaar later – in het jaar dat Jan werd priestergewijd – is uitgegeven door uitgeverij Tabor in Brugge. De bewondering van Jan voor Peerke kwam onder meer terug op Jans overlijdensprentje met een citaat van Donders: “De goede God geve mij de genade om te volharden in Zijn liefde en mijn heilige roeping.”
Jan doorliep met goed gevolg het Mgr. Zwijsen College in Veghel. Geïnspireerd door zijn voorbeeld Peerke Donders en gesteund door zijn moeder oriënteerde hij zich op de mogelijkheden voor een priesteropleiding. De Theologische Faculteiten van Tilburg en Nijmegen vond hij maar niks, het SintJanscentrum in Den Bosch bestond nog niet en Rolduc lonkte. De in die tijd al zeer omstreden priesteropleiding van mgr. Jo Gijsen in het zuiden van Limburg gaf geen recht op een landelijk erkend diploma, maar daar maalde Jan niet om. Hij werd aangenomen en ging studeren en intern wonen op Rolduc bij Kerkrade.
Daar maakte hij kennis met conrector André Lemmens die in de tuin aan het werk was toen Jan arriveerde. Jan vroeg hem of hij de tuinman was. Lemmens zag direct het verband met een passage uit het paasverhaal in de Bijbel, waarin Maria Magdalena de herrezen Jezus aanziet voor de tuinman.
Er ontstond een diepe vriendschap. André Lemmens stond naast Jan aan het altaar toen die op zondag 17 juni 1984 zijn eerste mis opdroeg in de SintJanskerk in Gemert. Hij was een dag eerder op zaterdag 16 juni 1984 door mgr. Gijsen in Roermond priester gewijd. Een dag later droeg neomist Jan Verhees zijn eerste mis op in een volle kerk SintJans Onthoofding in Gemert, waar hij was opgegroeid.

Priesterfeest
Rond deze eerste mis vond het laatste grote traditionele priesterfeest plaats in de parochie SintJans Onthoofding. Het feest bracht duizenden mensen op de been: van allerlei verenigingen die Jan in een stoet naar de kerk begeleidden tot toeschouwers langs de route van de Pandelaar naar de kerk en kerkgangers die de mis bijwoonden. Ook de receptie ’s middags werd druk bezocht.
Het priesterfeest was georganiseerd door een comité van buurtbewoners in de Pandelaar. Het bestond uit Piet van Houtert, Janus Crooijmans, Piet van Duinhoven, Peter Verhappen, Johan van Rooij, Toon Jonkers, Tonny Pennings, Jan Nooijen en Cor van den Broek.
Om de kosten van het feest te dekken organiseerde het comité op een zondag enkele weken voor het feest skelterraces in het nieuwe woonwijkje Den Elding tegenover de ouderlijke woning van Jan Verhees. Ook werd een grote vlooienmarkt gehouden op het terrein van de autospuiterij van Piet van Houtert en een bingoavond in het Vossenkamp.
Alleen de naaste familie van Jan had zijn priesterwijding in Roermond bijgewoond. Op de zondag dat hij in Gemert zijn eerste mis opdroeg, had een grote familie- en vriendenschare zich verzameld bij het ouderlijk huis in de Pandelaar. Het feestcomité had het huis versierd en op straat maakten diverse verenigingen zich gereed om de neomist naar de kerk te begeleiden. Ruiterverenigingen, wandelclub, gilden, scouting, harmonie en drumband stelden zich in een lang lint op en Jan en zijn moeder namen plaats in een rijtuig. De stoet trok vanuit de Pandelaar naar de kerk, waar Jan Verhees met een daverende ovatie werd ontvangen.
Na afloop van de mis keerde de hele stoet weer terug naar de Pandelaar, waar de gilden een vendelgroet brachten en de muziekgezelschappen aantraden voor een aubade. Na afloop gingen neomist Jan Verhees en zijn gasten naar de naast zijn ouderlijke woning gelegen autospuiterij van Piet van Houtert. Die had zijn bedrijfsruimte ingericht als feestzaal voor de receptie. Het werd een drukke middag voor Jan waarop hij van veel parochianen, vrienden en bekenden de felicitaties in ontvangst mocht nemen.

Audiëntie
Na zijn priesterwijding werd Jan Verhees kapelaan in de SintOdaparochie in Weert. Al binnen een jaar werd hij door mgr. Gijsen aangesteld als kapelaan in de Pancratiusparochie in Heerlencentrum waar hij van 1985 tot 1990 zijn priesterambt vervulde onder de hoede van deken Jos Punt, de latere bisschop van Haarlem. In 1990 kreeg hij zijn aanstelling als pastoor van de Roermondse parochies Heilig Hart van Jezus en O.L. Vrouw van Altijddurende Bijstand. In 1991 kwam daar de H.Tomasparochie en in 1994 de GoedeHerderparochie bij. Daarnaast werd hij aangesteld als begeleider van het jongerenpastoraat in het bisdom Roermond. Ook ontving paus JohannesPaulus II hem in die tijd in Vaticaanstad op een persoonlijke audiëntie. Pastoor Verhees was trouw aan het leergezag van de roomskatholieke kerk, zoals dat vanuit Rome werd uitgedragen. Hij gehoorzaamde daarin mgr. Gijsen die hem de kans had gegeven zijn priesteropleiding te volgen op Rolduc. Het bood hem houvast in een gepolariseerde katholieke kerk. Maar Verhees interpreteerde het leergezag niet uitsluitend als dwingend opgelegd dogma. “Ik volg mijn geweten dat is gevormd door het leergezag van Rome”, zei hij ooit, toen hem een verzoek bereikte om een kerkelijk huwelijk te ontbinden. Daarmee liet hij ruimte om een andere keuze te maken dan de kerkelijke wetten voorschreven.
Als hij bij zijn moeder in Gemert op bezoek was, kon pastoor Verhees smakelijk vertellen over de ervaringen in zijn parochie in Roermond. Hij verhaalde bijvoorbeeld van een van de eerste keren dat hij een huwelijk inzegende. Hij vergat de wijwaterkwast uit te kloppen en het bruidje kreeg de volle laag. Haar fraai opgestoken kapsel zakte door al het water als een plumpudding in elkaar. Of van een andere keer, toen een jongen uit zijn parochie hem zijn nieuwe fiets liet zien. “Kijk maar uit dat ze hem niet weghalen”, waarschuwde pastoor Verhees bezorgd. Waarop de jongen hem op de stoep voor zijn ouderlijk huis opbiechtte: “Ik hèb hem weggehaald.” Toen hij pastoor was van de Pancratiusparochie in Heerlen had hij een telefoonnummer dat nogal veel leek op dat van de naburige bakker. Op een ochtend beantwoordde een oud vrouwtje zijn begroeting aan de telefoon met: “Och mijnheer kapelaan, wat doet u bij de bakker?”

Ontwapenende humor
Met zijn ontwapenende humor redde pastoor Verhees zich meer dan eens uit netelige situaties. In zijn positie kwam hij regelmatig in gezelschap van hooggeplaatste personen die spraken over onderwerpen waar hij geen kaas van had gegeten. Mgr. Gijsen zei ooit tegen hem: “Doe maar net of je het snapt en zoek later maar op waar ze het over hadden.”
Hij was ook creatief in het oplossen van lastige omstandigheden, zoals die keer in Santiago de Compostella. Zoals het een goed priester betaamt, deed hij elke dag de mis, ook als hij ver van huis was. Daarginds in dat Spaanse bedevaartoord waren altijd meer gezelschappen die om een eucharistieviering vroegen, dan er priesters waren om de mis te doen. Toen pastoor Verhees zijn diensten aanbood, was er een groep Duitse bedevaartgangers voor wie hij de mis kon opdragen. Hij vergat echter te informeren naar de naam van de plaatselijke bisschop en dat brak hem tijdens de mis op. Tijdens de voorbede sprak hij: “Wir beten für unseren Papst Johannes-Paul und für unseren Bischof…”, maar pastoor Verhees ging zonder aarzelen door “… für unser Bischof, Gott weiss wie er heisst.” Nog eentje dan. In een heilige mis, die pastoor Verhees opdroeg, moesten twee misdienaars aantreden met een kan water voor de handwassing en een bekken om het  stromende water op te vangen. Maar er verscheen maar één misdienaar die aan het altaar het water over Jans handen goot met de woorden “d’n andere is ziek”. Het water vloeide rijkelijk over zijn kazuifel en Jan kon het later smakelijk vertellen, wetende dat zijn gehoor er zich mee zou amuseren. Met zijn humor kon hij met carnaval zo als buutreedner in de ton en dat deed hij dus ook. Enkele jaren op rij kreeg hij met zijn maatje kapelaan Olav Wauters tijdens de zittingsavonden in Roermond de zaal plat in hun creatie van twee engelen.
Pastoor Verhees begaf zich graag onder de mensen en was met zijn goedgeluimdheid zeer gezien in de parochie. In die tijd waren er nog weinig megaparochies zoals we die nu kennen. Verhees had de opdracht om de parochies van Roermondoost samen te smeden en dat was pionierswerk. Er ontstond een parochie van ruim twintigduizend parochianen, maar pastoor Verhees ging ondanks zijn drukke agenda nog dagelijks op huisbezoek.

Schok
De schok was groot toen in juli 1994 – tien jaar na zijn priesterwijding – vanuit Praag het nieuws doordrong dat pastoor Verhees daar tijdens zijn vakantie plotseling was overleden. Hij werd ’s morgens dood op bed aangetroffen door een van zijn reisgenoten met wie hij daar vakantie vierde. Pastoor Verhees sliep er met een bevriend echtpaar in een nonnenklooster. De man had in de dakgoot moeten klimmen om in de kamer te kijken, nadat Jan Verhees niet reageerde op kloppen op de deur op een tijdstip dat hij al lang aan het ontbijt had moeten zitten.
Ik, zijn broer, werd ’s morgens vanuit Roermond gebeld door kapelaan Olav Wauters die telefonisch het trieste bericht overbracht. Samen met de huisarts ben ik mijn moeder gaan informeren. We hebben die dag gehuild, maar ook gelachen bij het ophalen van de herinneringen aan al zijn rare fratsen. Zoals om die anekdote dat hij in de eetzaal van een nonnenklooster werd aangesproken door moederoverste. “Meneer pastoor, heeft u wel schone sokken aan gedaan, want het ruikt hier onfris?” Waarop pastoor Verhees triomfantelijk zei “ja hoor” en de vuile sokken uit zijn binnenzak viste.
Natuurlijk waren het moeilijke dagen door het verlies van pastoor Verhees. Niet alleen door het persoonlijk verdriet maar ook door alle formaliteiten. Ik ben op die bloedhete zomerdag in juli vier keer van Gemert op en neer naar Roermond gereden om alle zaken te regelen die bij het overlijden van een pastoorbroer komen kijken. De repatriëring werd geregeld door het bisdom. De uitvaartdienst werd gepland in zijn H.Hartkerk in Roermond. In zijn testament had pastoor Verhees als voorganger voor zijn uitvaart deken Jos Punt van Heerlen aangewezen. Punt droeg intussen als vicarisgeneraal van het bisdom Roermond de zorg voor de priesteropleiding Rolduc, maar gaf gehoor aan het verzoek om voor te gaan in de uitvaartdienst.

Begrafenis
De begrafenis, tja, dat was nog een dingetje. Zijn testament was opgemaakt toen Verhees nog kapelaan was in Heerlen en niemand had voorzien dat hij zo vroeg zou overlijden. Zijn wens om in Heerlen begraven te worden is daarom uitgelegd als een momentopname die niet is herroepen toen hij in Roermond werd aangesteld. Met de notaris werd overeengekomen dat we de wens van mijn moeder zouden respecteren, dat haar zoon in haar buurt begraven zou worden.
Zijn oude parochie kon hem echter geen plek bieden op het kerkhof achter de ‘aaw kéérk’. Dat was nagenoeg vol en de paar plekken die nog beschikbaar waren, werden achter de hand gehouden voor eigen parochianen. Jan werd daartoe niet gerekend, want hij was al jaren uit Gemert weg. Nog voor wij ons als familie een oordeel konden vellen over de situatie stond ’s avonds pastoor Sjef van der Maazen uit Handel bij moeder op de stoep. Jan was bevriend met Van der Maazen en moeder ging vaak in Handel naar de kerk. Hij had gehoord van het standpunt van de parochie in Gemert en bood een plaats aan op het kerkhof in Handel.
Veel Gemertenaren, van notabelen tot parochianen die iets opgevangen hadden maar het fijne niet wisten, spraken schande van het besluit van het parochiebestuur om Jan geen plek te gunnen op het kerkhof waar ook zijn vader begraven lag. Wij als familie konden milder reageren. Er was een goede oplossing en voor het standpunt van het parochiebestuur viel begrip op te brengen.
Tijdens de uitvaartdienst in Roermond op 20 juli 1994 was de kerk afgeladen vol. Het was vakantietijd maar er waren veel mensen – onder wie de Roermondse burgemeester Herman Kaiser – voor de uitvaart teruggekomen van hun vakantieadres. Na de dienst is een hele stoet auto’s mee naar het kerkhof in Handel gereden om Jan daar ter aarde te bestellen. Mijn moeder is een paar jaar later van de Pandelaar naar het Valkenswaardhof in Handel verhuisd, zodat ze niet meer iedere dag op en neer hoefde te fietsen naar het graf van Jan. En toen ze daar woonde, hebben we mijn in 1964 overleden vader laten herbegraven naast zijn zoon Jan, zodat moeder niet meer naar Gemert hoefde voor een bezoek aan het graf van haar man. Mijn moeder overleed in 2006 en is bijgezet in het graf van mijn vader. Wie zich ooit mocht afvragen waarom de Gemertse kruideniersfamilie Verhees is begraven in Handel, heeft hier het antwoord.

Priesters uit de Pandelaar
pater Gerlacus van den den Elsen, geboren 1853 – priester gewijd 1876
P. van Ganzewinkel, geboren 1905 – priester gewijd 1931
pater Martien van Schijndel geboren 1923 – priester gewijd 1948
pater A. van Rooij geboren 1929 – priester gewijd 1955
pater Harrie van den Bosch geboren 1932 – priester gewijd 1956
pastoor Jan Verhees geboren 1960 – priester gewijd 1984
(Bron: herinneringen van Jan Brouwers, oudinwoner
van de Pandelaar)

2019-02-Vroege-roeping-in-een-tijd-van-secularisatie.pdf

GH-2019-02 Merkwaardig – Geleend Hoofd

Merkwaardig – Geleend Hoofd

Peter van den Elsen

Martinus (18221866, links) en Piet (18441887) van den Elsen zijn twee broers. Ze traden beiden in het klooster: Martinus bij de jezuïeten en Piet bij de franciscanen van de Derde Orde in Helden.

Toen ik Kneel van den Acker (1893 – 1985) bijstaande foto’s overlegde, zei Kneel: “Ze leken zoveel op elkaar. Het had wel een eeneiige tweeling kunnen zijn, ware het niet dat ze 22 jaar in leeftijd verschilden. Van één van die twee oudooms was toch eigenlijk geen foto…, maar hoe zat dat nou?”

Met een fotocomputerprogramma is het gemakkelijk om een foto te spiegelen en te verkleinen. Wat blijkt nu: Piet heeft het hoofd van zijn oudere broer geleend. Het gespiegelde hoofd, weliswaar iets te groot, is op iemand in het habijt van zijn orde geplaatst.

De foto van Martinus is gemaakt door W. & P. Phot JAVA, zoals onder de foto te zien is en wat staat voor: WOODBURY & PAGE / PHOTOGRAPHERS. Walter Woodbury (1834 1885) & James Page (1833 1865) zijn Britten die als eerste fotografen in 1857 Nederlands-Indië bezochten. Het Rijksmuseum en het Tropenmuseum in Amsterdam hebben van hen zeer uitgebreide fotocollecties.

Walter Woodbury werd wereldberoemd als uitvinder van een fotomechanisch proces: het Woodbury type, waarbij lichtbruine gelatine werd gebruikt.

De foto van Martinus lijkt met deze techniek gemaakt te zijn tussen 1859 en 1866 toen hij pastoor was van Soerabaja. Het is niet alleen de oudste familiefoto, het is een echte vroege ‘Woodbury’ en goed voor een ‘postuum portret’ van Piet uit 1887.

2019-02-Merkwaardig-Geleend-Hoofd.pdf

GH-2019-02 Kiek naw – Het wonder van de landweer (Doonheide)

Kiek Naw – Het wonder van de landweer

Paul Verhees

Ik noem het een wonder dat Gemert eeuwenlang een Soevereine Vrije Heerlijkheid is geweest, want op Doonheide hadden we met onze landweer slechts een miserabel verdedigingswerkje.

Om vijandige tanks van zijn erf te houden verdedigde Hitler zijn rijk met de Siegfriedlinie. Hij had daarmee helemaal niks nieuws uitgevonden. Die linie was feitelijk niks meer of minder dan een uitgebouwde landweer, zoals er ook eentje op Doonheide heeft gelegen. Hitlers Siegfriedlandweer was een honderden kilometers lang lint vol bunkers en tankgrachten met betonnen obstakels.

Landweren kwamen in de dertiende en veertiende eeuw al voor in Duitsland en Nederland. Ze dienden om oprukkende vijandige legers tot staan te brengen. Een diepe sloot, een aarden wal, struikelgaten en wat dichte begroeiing waren genoeg om vijandige aanvallen af te slaan.

Op Doonheide moet een verzameling houten palen in de grond de herinnering aan een middeleeuwse landweer levend houden. Historici zullen wel een andere lezing hebben, maar ik noem het een wonder dat de Hertog van Gelre met zijn ‘tanks’ uitgerekend op die houten palen bij Doonheide is gestuit.

2019-02-Kienauw-Het-wonder-van-de-landweer-Doonheide.pdf