GH- 2018-01 Martien Mertens Stillevens

Ton Thelen

De omslag van Gemerts Heem is dit jaar aangeleverd door Martien Mertens, voormalig ambtenaar bouwzaken van de gemeente Gemert-Bakel. Het werk logenstraft alle clichés die ambtenaren doorgaans worden toegedicht.

Al op jonge leeftijd was Martien veel bezig met het tekenen van voorwerpen uit de wereld van het dagelijks leven, welke vaardigheid goed van pas kwam tijdens zijn opleiding tot bouwkundige. In zijn vrije tijd volgde hij teken- en schilderlessen, onder andere bij Peter Dillen uit Veldhoven, en deed hij artistieke vaardigheden op voor het weergeven van realistische en figuratieve voorwerpen en landschappen met bebouwing. Op bewonderenswaardige wijze sluit hij aan bij het werk van de kunstenaar Helmantel uit het Friese Westeremden. Diens werk onderscheidt zich door de precieze en realistische weergave van objecten uit het dagelijks leven.

GH-2018-01-Martien-Mertens-Stillevens.pdf

GH- 2018-01 Over oude klare en een pistool

Hein van Dooren

Een kleine verzetsdaad kon tijdens de Tweede Wereldoorlog verstrekkende gevolgen hebben. In het vorige nummer van Gemerts Heem lazen we over Jo Kalkhoven, zoon van de Handelse hoofdonderwijzer, die bijna in de Scheveningse gevangenis werd opgesloten omdat hij een propaganda-affiche van de SS van de voordeur van een NSB’er afscheurde. Alleen op voorspraak van Willy Engbrocks wist hij aan celstraf en een mogelijk deportatie naar Duitsland te ontsnappen.

Naar aanleiding van dit verhaal vertelt Wim van de Vossenberg uit Handel dat ook hij een heftige herinnering heeft aan Engbrocks – Rijksduitser, SS’er en staflid in het beruchte kamp Amersfoort, maar volgens de overlevering bovenal een goedmoedig mens die door de loop van de geschiedenis in een zeer lastige positie terechtkwam.

Piet van de Vossenberg, de vader van Wim, verdiende in de jaren dertig en veertig zijn brood als boer en kastelein. Hij had een zogenaamd A-verlof voor zwak-alcoholische dranken. Omdat boeren in de omgeving zich ook graag oude klare lieten inschenken, verzon hij een list. Vaste klanten werd verzocht naar de keuken te komen waar hij dan met de fles jenever klaarstond. Frans Vredegoor, een NSB’er die een boerderij had In de Reij, lustte ook wel een jenevertje, maar Piet van de Vossenberg gaf hem te verstaan dat hij naar de donder kon lopen. Meepesant verbood hij hem de toegang tot zijn café. Vredegoor liet dat niet over zijn kant gaan en beende rechtstreeks naar Willy Engbrocks die een stukje verderop in Handel woonde.

Volgens Wim van de Vossenberg – een schoolkameraad van Willy Engbrocks’ zoon Jacques – kwam Engbrocks in SS-uniform naar het café met in zijn kielzog Frans Vredegoor. Hij richtte in de huiskamer van de boerderij zijn pistool op Piet van de Vossenberg die in een stoel zat. “Ik zie het nog zó voor me”, zegt Wim van de Vossenberg. Engbrocks gaf Piet te verstaan dat hij Vredegoor net zo moest behandelen als alle andere caféklanten. Volgens Wim trok Engbrocks zijn pistool niet om zijn vader onder druk te zetten – hoewel die ongetwijfeld het koud zweet moet zijn uitgebroken – maar om Vredegoor in de waan te laten dat hij handelde in de geest van de Führer.

Vredegoor heeft het café van Van de Vossenberg nadien trouwens nooit meer bezocht.

GH-2018-01-Over-oude-klare-en-een-pistool.pdf

GH- 2018-01 Kiek Naw – Schaapachtig kijken

Paul Verhees

Die grote brand bij warenhuis Magazijn Het Schaap aan de Kerkstraat is alweer meer dan een halve eeuw geleden. Het zou me dan ook hooglijk verbazen als de gedupeerde bewoners van de etage boven de winkel nu nog op zoek zijn naar tijdelijke woonruimte.

Er moet dus een andere verklaring zijn voor het feit dat deze schapen zich verdringen voor de zij-ingang van hotel De Hoefpoort aan de Heilige-Geestlaan. De schapen hebben vorig jaar in april deelgenomen aan de Historische Optocht. Ze zijn als hekkensluiter van de stoet kwèlk ónderweege als hun aandacht wordt getrokken door de glazen deur van het hotel.

Wat ze daarbinnen zien? Ik heb het ze niet gevraagd, maar ik denk het te weten. Ze kijken helemaal niet naar binnen. In spiegelend glas kun je jezelf zien. De schapen zien hun spiegelbeeld! Zullen ze werkelijk denken dat ze hier naar een kudde soortgenoten kijken? Domme beesten. En dan heb ik ook meteen de etymologische verklaring voor de uitdrukking ‘schaapachtig kijken’.

GH-2018-01-Schaapachtig-kijken.pdf

GH- 2018-01 Willy Engbrocks trainer RK GVV

Harry Slits

Aan het interessante artikel over Willy Engbrocks in het voorgaande nummer van Gemerts Heem kan nog een aardig vervolg worden gegeven met het onderstaande krantenbericht uit de Gemertsche Courant van 12 juni 1937.

De training voor GVV is vastgesteld op iedere Woensdag en Donderdag der week onder leiding van de heeren Ypenburg, directeur van de NV Raymakers fabrieken en Willy Engbrogsz, oudkampioen hardloopen van Duitsland. Leden van GVV, wij verwachten dat deze prachtgelegenheid aangegrepen zal worden tot een geregeld bijwonen van de trainingen, zoodat een lang gekoesterde wensch in vervulling gaat.

In het boek “Voor Gemert zullen ze vrezen” van Jan Winkelmolen over 100 jaar voetbalhistorie in Gemert lezen we dat RK GVV in 1937 degradeerde naar de derde klasse en voor het eerst in competitieverband uitkwam tegen Sparta’25 uit Beek en Donk. Onder leiding van trainer ‘Willy Engbrogz’ en zijn assistent ‘de heer Ypenburg’ werd Gemert meteen kampioen. Verrassend te lezen dat de directeur van de fabriek waar trainer Engbrocks werkte bij RK GVV dus diens assistent was. Bij het voetbal waren de rollen omgekeerd!

GH-2018-01-Willy-Engbrocks-trainer-RK-GVV.pdf

GH- 2018-01 Workshop van een cent

Ad Otten

Bijna in paniek kwam er een telefoontje van Drukkerij Weemen. Er werd hard gewerkt aan het Gemerts Woordenboek van Wim Vos. Het was eigenlijk al drukklaar toen Neel van Eupen ontdekte (heel attent!) dat de ‘C’ in het woordenboek helemaal ontbrak….. Er werd gebeld naar hoofd redacteur Peter van den Elsen. Eenmaal aan de lijn kreeg Neel een workshop van een cent. In het Gemerts komt de letter ‘C’ helemaal niet voor. Het Gemerts alfabet heeft minder letters. De ‘C’ in onze taal is altijd een ‘S’! De ‘S’ van ‘sènt’. ‘ne Gimmerse sènt

GH-2018-01-Workshop-van-een-cent.pdf

GH- 2017 02 Frenk van Roij

‘Je steekt je verdiende geld niet in een monument’

Wie: Frenk van Roij

Leeftijd: 71

Woonplaats: Gemert

Wat doet hij: Gepensioneerd, voorheen molenaar en fabrikant

Als je Frenk van Roij vraagt wat zijn beroep was voordat hij met pensioen ging, zegt hij niet molenaar, maar fabrikant. Beide beroepen lijken hem te passen omdat daarin de lust tot ondernemen een voorwaarde is. Kansen zien en die ook benutten, dat lijkt zijn credo. Zo liet hij het oude houten huis dat zijn vader en moeder bewoonden, afbreken en weer opbouwen in de Belgische Ardennen. Op dezelfde plek aan de Gemertse Oudestraat staat zijn huidige huis met vlak achter zijn tuin de gerestaureerde molen De Volksvriend.

Frenk van Roij komt uit een molenaarsgeslacht. Verder terug dan drie generaties reikt die geschiedenis trouwens niet, vermoedt hij. “Mijn opa, Hubertus van Roij, kwam uit Haaren bij Tilburg. Ik denk dat zijn familie in de schoenen zat omdat er nu nog Van Roij’s zijn die  schoenwinkels bezitten. Toen hij naar Gemert kwam boerde hij eerst bij de Drie Ossen aan de Beeksedijk. Later kocht de familie van zijn vrouw — Miet Gruijters, ons opoe — de locatie aan de Oudestraat. De molen stond er toen al. Met die molen heeft hij nog houtschors gemalen dat werd gebruikt om leer te looien.”

Frenk van Roij raakte als vanzelf betrokken bij het bedrijf van zijn grootvader en vader. Hij maakte ook zeer bewust de vernieuwing en de schaalvergroting mee in de mengvoederindustrie.

“In de jaren zestig nam mengvoer een grote vlucht. Boeren bouwden grotere stallen omdat ze de drijfmest uit de putten makkelijk over het land konden uitrijden. Vroeger moesten ze de mest met de riek uit de stal kruien. Dat kostte natuurlijk veel meer tijd.”

“Ik maalde in die jaren nog met mijn vader en opa op de molen. Door die nieuwe ontwikkelingen op de boerderijen gingen wij de zaken ook anders aanpakken. Er kwam een hamermolen op stroom waarmee wij dag en nacht konden draaien. Die overstap van de oude molen naar de hamermolen ging wel geleidelijk. Zo’n elektrische hamermolen kost geld. Als er wind stond, gebruikten we daarom de oude molen. Ik kan me herinneren dat mijn opa met een transportfiets zakken graan vanuit de maalderij naar de molen bracht. Hij was toen al 83, eigenwijs en sterk.”

In 1970 nam Frenk van Roij na een brand in de maalderij het bedrijf van zijn vader over. “Het hart, de machinerieën, waren weg. Omdat de fabriek beschadigd was, konden we niet meer malen. Pa zei: ik schei ermee uit, maar ik wilde door. Ik heb gebruikte machines gekocht en nam klanten over van Van der Leest uit Lieshout.”

De Volksvriend raakte ondertussen steeds meer in verval. Toen er in de jaren zeventig een wiek van de molen schoot, stond hij definitief stil.

“Zolang we de molen gebruikten hielden we hem goed bij, maar toen we hem niet meer gebruikten dachten wij: wat moeten we ermee. Je steekt het geld dat je verdient niet in een monument. Wij konden ons best aardig redden, maar we waren geen multimiljonair.”

“In 1963 hebben we hem nog gerestaureerd. Later vroegen we subsidie aan om hem in stand te houden. Dat geld kwam er niet. Ik weet nog dat er met de toenmalige ambtenaar Van Goch afspraken zijn gemaakt. Niks is ervan terecht gekomen. Ik dacht: als jullie er niks voor over hebben, ik ook niet. Ik heb nog plannen gehad om in de molen te gaan wonen. Ik bezocht er zeker twintig om te weten hoe ik het aan moest pakken. De gemeente gaf echter geen vergunning.”

“Ik weet wel dat er in Gemert flink werd gepraat over de molen. Die praat raakte me. Ik heb van alles te horen gekregen, maar ik kon er niks mee. Het praat wel erg makkelijk als je er de kost niet mee hoeft te verdienen. Voor mij was het ook niet prettig om de molen te zien vervallen.”

“Een paar jaar geleden heb ik de molen voor een euro overgedragen aan de stichting. Dat is een gouden greep geweest. Ik kan me er nu ook bij neerleggen. Ik ben blij dat ik het met die partij heb geregeld. Zij hebben er echt werk van gemaakt.”

GH-2017-02-Frenk-van-Roij.pdf

GH- 2017 02 Mares Verheijen

‘Als hij je vinger heeft, heeft hij ook je hand

Wie: Mares Verheijen

Leeftijd: 70

Woonplaats: Milheeze

Wat doet hij: Gepensioneerd, voorheen vrachtwagenchauffeur

Functie bij de Molenstichting Gemert- Bakel: Molenaar van De Laurentia te Milheeze, samen met Gerry Verwegen

Zestien jaar geleden bouwde Mares Verheijen een huis naast De Laurentia. Het keukenraam werd zo gepositioneerd dat hij zittend aan de eettafel een prachtig zicht zou krijgen op zijn molen. De molen die hij niet alleen dagelijks ziet, maar die ook vaak in zijn gedachte is. “Ik ben er mee groot gebracht”, zegt hij. “Je kunt zonder, maar als ik thuis ben…” Hij maakt de zin niet af, maar even later zegt hij als een soort liefdesver-klaring: “En als het nou een lelijke molen was, maar dat is hij niet. Vijftig, zestig jaar geleden was hij kleurloos, helemaal zwart van de teer en de carboleum, tot mijn vader besloot om hem te schilderen.”

Verheijen stamt uit een oud molenaarsgeslacht. In 1821 verhuisde de familie vanuit Turnhout naar Helmond waar Jan Francis Verheijen als grutter aan de slag ging. In 1870 huurde hij de molen in Milheeze van een weduwe. Het was een simpele grondzeiler die in 1890 tot de grond toe afbrandde. Ludovicus, een zoon van Jan Francis, kocht toen met geleend geld een molen in Bleskensgraaf die hij in Milheeze weer opbouwde. Jarenlang ging het de familie voor de wind. Een molenaar was in die jaren van betekenis. “Je had de pastoor, de burgemeester en de onderwijzer, maar dan volgde de molenaar als vierde in dat rijtje. Het waren ondernemende mensen, ze speelden zich in de kijker. Mijn vader hield het niet alleen bij meel. Hij haalde eieren op, verkocht petroleum, zaaizaad en diergeneesmiddelen.”

“Ik leerde het vak van hem, spelenderwijs. Ik zou zijn opvolger worden. Als kind scherpte ik al de molenstenen en vanaf mijn dertiende jaar heb ik thuis gewerkt. Op mijn achttiende ging ik in militaire dienst, maar niet voor lang. Ik mocht uit dienst omdat mijn vader verschillende hartinfarcten kreeg en ik thuis de zaak draaiende moest houden.”

Zes jaar heeft Mares dat volgehouden, tot het moment dat hij zich gedwongen voelde om te stoppen. Niet alleen kon de molen als pre-industrieel werktuig niet opboksen tegen de mechanische maalderijen, ook de concurrentie werd moordend. “Pater Van den Elsen was een goeie voor de boeren, maar de middenstand heeft hij met zijn coöperaties kapot gemaakt. Ik werkte toentertijd zeven dagen in de week. Mijn vrouw zei: ik wil ook wel eens een weekendje weg. Op een gegeven moment dacht ik: ik schei er mee uit. Ik verkocht nog jaren konijnenkorrel en vogelzaad, maar zat tegelijkertijd op de vrachtauto. Ik kreeg het veel hendeger, veel hendeger.” Eind jaren zeventig werd de molen van de hand gedaan. Voor één gulden kreeg de gemeente de molen in bezit.

Het molenaarsbestaan van Mares Verheijen was daarmee trouwens niet ten einde. Hij kreeg het beheer over de molen en daar heeft hij geen spijt van. “Samen met Piet Meulendijks, die helaas is overleden, en met Gerry Verwegen liet en laat ik hem draaien, want een molen moet bewegen. Hoe meer hij draait hoe beter het is voor het mechanisme. Als hij stil staat is er minder ventilatie. Wordt een balk nat dan zet hij uit, en hij krimpt weer als hij droogt. Hout blijft altijd leven. Als hij nu stil komt te staan is hij over tien jaar naar de verdommenis.”

Mares Verheijen raakt niet uitgepraat over zijn molen. Hij zegt dat zijn molen een schoonheid is, maar wel eentje waarvan altijd dreiging uitgaat. “Het is een heel gevaarlijk, lomp werktuig. Als er bovenin iets ongewoons kraakt dan kun je hem niet stilzetten, want dan hoor je het kraken niet meer. Je moet er heen en dan moet je oppassen. Als hij een vinger pakt, pakt hij ook je hand. Kijken doe je met je ogen, niet met je handen. Een mulder moet alleen maar luisteren. Onoplettendheid, dat is het grote gevaar. Ben je buiten een ketting aan het verleggen en er komt een frót wind, dan heeft hij je te pakken.”

GH-2017-02-Mares-Verheijen.pdf

GH-2017 02 De Bijenkorf, een Zaanse Schans in Gemert

Molen De Bijenkorf, met een officiële windbrief uit 1695, is al in 1694 tegen schade verzekerd! Weliswaar in Zaandijk in Noord-Holland, weliswaar onder de schone naam De Veenboer weliswaar als witpapiermolen, met een schuur van zestig meter lang om alle werktuigen in te plaatsen die van vodden, papier maakten, maar verder toch de imposante molen die nu hét visitekaartje van de Gemertse wijk Den Elding is.

In 1907 werd De Veenboer verkocht aan slopers. Die sloegen de molen niet aan stukken, maar haalden ’m zorgvuldig uit elkaar. Adrianus Wilhelmus Coppens uit Boekel was de koper en liet al die losse onderdelen als korenmolen herbouwen door molenmaker Frans Vorsters uit Helmond. Dat gebeurde aan de Deel in Gemert.

Adrianus stamde uit het bekende middeleeuwse molenaarsgeslacht Coppens. Zijn opa, ooms en broer waren molenaar op de Willibrordusmolen in Bakel, zijn vader, Nicolaas Coppens, was molenaar in Helmond en later van de standaardmolen in Boekel, zijn twee broers Willem en Huub werden eveneens molenaar (in Boekel, Bakel, Geffen en Volkel, welke laatste molen door Huub in 1905 was gebouwd) en zijn neven Frans en Willem van den Boomen waren in Gemert al molenaar.

Adrianus trouwde met de dochter van de Boekelse burgemeester, Alouisa Bouwens. Hij ging in de leer als molenaarsknecht bij zijn vader in Boekel, in Bakel en Achel (B). Hij was na zijn huwelijk korte tijd molenaar in Wychen, om eind 1893 de eerste molenaar van Loosbroek te worden op een door hem geïmporteerde molen van Zaanse afkomst. Na tien jaar had hij het in Loosbroek gezien en verkocht eind 1906 de molen voor 4.100 gulden. Korte tijd later vroeg hij in een advertentie een windgraan- of poldermolen te koop. Uit het aanbod koos hij De Veenboer. Hij woonde even op ’t Veld in Uden en verhuisde vervolgens op 23 mei 1907 naar Gemert om de bouw van de molen te begeleiden. Het pioniersbloed was in hem gaan stromen, ook Gemert was voor hem al snel te klein en in 1909 verhuisde hij met zijn gezin naar Kimberley, Wisconsin (USA), waar hij in 1929 werd begraven.

Een bewogen geschiedenis

Adrianus Coppens heeft vermoedelijk niet geweten, dat hij ‘een held van een molen had gekocht,’ want De Veenboer kende in het Zaanse een bewogen geschiedenis. Ooit beroofde de vaste timmerman van de molen, immer oproepbaar maar al heel lang niet opgeroepen, zich door ophanging van het leven. De molen stond namelijk al lange tijd stil, sloop dreigde, de arme man zag de toekomst zo somber in dathij de hand aan zichzelf sloeg. Des te tragischer omdat een maand daarna bekend werd dat De Veenboer niet gesloopt zou worden, maar omgebouwd, tot pelmolen. Een pelmolen pelt gerst tot gort. Dat was in 1879. Vijftien jaar later brak brand uit in molen Het Guiswijf één van de molens in de lange rij waar ook De Veenboer deel van uitmaakte. Door de ijskoude noordoosterstorm vatte molen Het Fortuin geheel tegen de verwachting die zo’n naam wekt in, óók vlam. De Veenboer was aan de beurt! Gelukkig had men kans gezien vast water op de molen te spuiten, en de mulder liet de wieken met fladderende zeilen vonken malen. Zo stopte De Veenboer deze brand, spaarde daarmee ook molen De Schoolmeester en misschien wel meer huizen en molens. Ja, ja, er staat een held rond te wieken in Den Elding!

De eerste eigenaar, in 1694, was Barend Corneliszoon Veen. Vandaar de naam De Veenboer De familie Honig, een geslacht van papierfabrikanten, nam in 1709 de molen over. In 1879 werd Pieter Dekker de nieuwe eigenaar en vanaf dat moment produceerde men in de molen geen papier, maar werd er gerst en rijst gepeld. Toen de pellerij niet meer lucratief bleek, ging Dekker De Veenboer als graanmolen gebruiken, maar al snel was de capaciteit te klein. Dekker ging op zoek naar een grotere molen en verkocht die ouwe, trouwe Veenboer aan een sloper.

Molen Peeters

Kort nadat de molen in bedrijf was, verkocht Adrianus Coppens in 1908 De Bijenkorf aan de 27-jarige molenaar Andries Verstappen, zoon van Godefridus Verstappen, molenaar in Stiphout. Verstappen werd na tien jaar echter ziek, verkocht de molen en werd koster. Hij bleef dat tot zijn dood in 1929.

De nieuwe eigenaar van de molen was Frans de Vocht, zoon van molenaar Henricus de Vocht uit Helmond. De Vocht was al ruim dertig jaar molenaar in Helmond geweest toen hij zich op 19 november 1919 in Gemert vestigde. Hij kon in Gemert geen wortel schieten en een jaar later verkocht hij de molen aan Jan Johannes Peeters. Hij was een zoon van molenaar Antonius Peeters uit Sint-Michielsgestel, waar hij tot zijn huwelijk in 1917 met Lamberta van Kessel uit Boekel, als molenaar werkzaam was. In 1918 werd hij molenaar in Schijndel, vanwaar hij op 24 september 1920 naar Gemert vertrok. De Bijenkorf zag in tien jaar tijd vier nieuwe molenaars verschijnen, maar door Peeters ontstond bestendigheid. Hij bleef gedurende veertig jaar de mulder in de Deel, reden waarom in de volksmond De Bijenkorf ook vaak molen Peeters werd genoemd. Op zijn zeventigste stopte hij en twee jaar later, in 1962, overleed hij te Veghel.

In 1960 werd de achtkante stellingmolen gekocht door Piet Gerrits, weliswaar een molenaarszoon uit het Limburgse, maar in De Rips verzeild geraakt als deelgenoot van de bekende graanhandel aldaar. Na het huwelijk met zijn vrouw Id ging het echtpaar in de Deel wonen met De Bijenkorf ‘achter in d’n hof’. Piet had wel degelijk belangstelling voor de molen maar daarmee kon hij de kost niet verdienen. De tijden waren veranderd. De boeren lieten hun graan niet meer malen, maar verkochten het ongemalen. Het zoemen in De Bijenkorf viel stil… de molen kreeg vooralsnog de bestemming pakhuis.

Bouwhistorische inventarisatie

Molen De Bijenkorf – de als laatst in 1908 gestichte molen in een overbezette markt met aanbieders – floreerde niet. Het viel niet mee om een klantenkring op te bouwen in een dorp waar al vier molens stonden. Daarnaast was er concurrentie van de molens in alle drie de kerkdorpen en molen Door den Berg aan de Gemertseweg in Boekel. Bovendien won door de onophoudelijke inzet van Gerlacus van den Elsen de Boerenbond steeds meer terrein. Vanwege de geringe inkomsten werd er niet al te veel aandacht aan het onderhoud besteed. Iets wat we nu goedmaken door de diverse molenonderdelen nader te beschouwen.

We beginnen bij de kap. Die is dus oorspronkelijk van De Veenboer en werd bij de komst naar Gemert hergebruikt. Pas in 1975 is de kap door molenmaker Van Beek vervangen. Wel werd de overring hergebruikt, dus die komt nog echt en origineel uit de Zaanstreek.

In Zaandijk had de molen een enkele naald. Bij de wederopbouw in Gemert zijn er twee kleine, lichte naalden aan weerszijden gebruikt. De baard is een goede kopie van het molenlichaam dat ooit in Noord-Holland stond. De twee al vermelde bijenkorfjes vormen een verwijzing naar de familie Honig. Zij was destijds de eigenaresse van De Veenboer.

Er is een gietijzeren as uit de Zaanstreek meegekomen. Ook het aswiel is onmiskenbaar van Zaanse makelij. De eiken koning loopt door tot op de steenzoldervloer en is tamelijk nieuw. Op deze enorme, verticale balk is een Christusbeeld aangebracht. Dat zien we in het rooms-katholieke Brabant wel wat vaker dan in de Zaanstreek.

De volgende mededeling is voor de kenners: het luiwerk is in de bovenste bintlaag van de achtkant aangebracht en de molen bezit dan ook geen separate luizolder. De molen kan prat gaan op een zwaar spoorwiel met honderdennegen kammen. De Veenboer, eind negentiende eeuw omgebouwd van witpapiermolen naar pelmolen, had op dat moment zo’n spoorwiel nodig en dit zeer fraaie, solide wiel is in Gemert hergebruikt. De molen bezit één koppel 16’er en één koppel 17’er kunststenen. Het gaat om stenen met een diameter van respectievelijk 1,60 en 1,70 meter. Beide koppels bezitten een eiken steenkraan, welk duo – met enige aanpassingen – nog grotendeels uit 1908 dateert.

De steenzolder bevat nog de originele kinderbalken. Het is, omdat u wellicht graag juist op díe zolder gaat staan, evenwel goed te vermelden dat de vloerdelen in 1975 zijn vervangen. En als u dan toch met een gerust gevoel in en om de molen rond wilt wandelen: de eiken stelling is in 1975 aangebracht en er heeft al een keer groot onderhoud aan plaatsgevonden omstreeks 1950. Tot slot het wiekenkruis. Daarin zaten oorspronkelijk nog de potroeden die uit de Zaanstreek zijn meeverhuisd, maar die zijn jammer genoeg in 2004 vervangen door twee gelaste roeden van plaatstaal. De molen heeft een voor Noord-Brabantse begrippen vrij kleine vlucht. Als u uw rolmaat meeneemt, zult u kunnen constateren dat we tot 22,25 meter komen, dat houdt dus niet over.

Rector Harrie Pennings

Het verval van de molen in de Deel was een doorn in het oog van rector Harry Pennings, die in 1966 secretaris van de heemkundekring was geworden. Hij groeide op aan het Kruiseind in Gemert en alles wat daar in de buurt stond had zijn bijzondere aandacht. Het was hem gelukt om zowel de buurt als het bestuur van de heemkundekring te enthousiasmeren om het keske op de driesprong Kruiseind, Deel enPandelaar te restaureren. Amper was deze klus geklaard, of hij beijverde zich om de molen in de Deel gerestaureerd te krijgen. In Leo Bekkers, de toenmalige voorzitter van De Kommanderij en in het dagelijks leven architect, en in Willem Vos, oud-voorzitter en aannemer, vond hij twee pleitbezorgers aan zijn zijde.

De ene brief na de andere ging naar het gemeentebestuur met het verzoek de molen in de Deel aan te kopen en te restaureren. In 1970 willigde de gemeenteraad het verzoek in en kocht de gemeente voor één gulden de molen, onder de belofte dat de gemeente de molen zou laten restaureren.

Kort na de aankoop liet rector Harrie Pennings het gemeentebestuur weten dat de kring blij was met de aankoop, maar dat zij het ook nodig achtte dat er een bouwkundige inspectie plaats zou vinden, om verder verval te voorkomen. Hij stelde voor dat Leo Bekkers en Willem Vos de inspectie zouden doen en om het gemeentebestuur hiertoe te verleiden voegde hij daaraan toe, dat genoemde heren hiervoor geen rekening zouden indienen. Leo en Willem maakten een rapport op en aan de hand daarvan werden de hoogst noodzakelijke reparaties en veiligheidsmaatregelen uitgevoerd.

Iedereen keek verlangend uit naar de beoogde restauratie, maar het duurde maar en duurde maar… Om meer draagvlak voor de restauratie te krijgen schreef Pennings een uitgebreid artikel over de molen in Gemerts Heem. Achterde schermen bepleit het bestuur restauratie bij de gemeente. Tevens nam het bestuur van de heemkundekring initiatieven om bij verschillende instanties subsidies los te peuteren. De gemeente en de provincie hadden al een subsidie toegezegd, maar dat was ontoereikend voor een grondige restauratie. Harrie Pennings bleef zich inzetten en het lukte om bij enkele fondsen een bescheiden bedrag binnen te halen. De doorslag kwam in 1974 toen de regering de DACW-subsidie instelde met als doel: werkgelegenheid verschaffen door monumenten te restaureren. Molenmaker Hans van Beek kreeg de opdracht alles vakkundig te restaureren. Gedurende de restauratie ging er bijna geen dag voorbij of Harrie ging op de fiets naar de Deel om de vorderingen te bekijken. Hij had de molen als een troetelkind in zijn armen gesloten en met het uiteindelijke resultaat was hij bijzonder ingenomen.

Op 5 september 1975 werd de molen onder grote belangstelling in gebruik gesteld. Omdat mulder Peeters in 1920 al de twee bijenkorfjes op de molenbaard had ontdekt en zelf de molen ook altijd De Bijenkorf had genoemd, werd dat na de restauratie de officiële naam. Rector Pennings was als een kind zo blij en deed in Gemerts Heem uitvoerig verslag van de officiële ingebruikstelling onder de titel: ‘Gemert een monument rijker’.

Vanaf 1975 tot zijn overlijden in 1988 was Piet Gerrits molenaar van de weer draaiende molen. Op de zaterdagen had hij heel wat aanloop van klanten die zelf hun brood bakten en bij Piet hun meel kochten. Hij had de gewoonte om tijdens de verkoop een mop te vertellen, die hij met veel gevoel voor declamatie wist te brengen. Na zijn overlijden namen zijn zoons Bart en Paul het beheer van de molen over. In het bijzonder noemen we hier zoon Bart Gerrits, de veel te jong gestorven enthousiaste molenaar die er alles aan deed om De Bijenkorf draaiende te houden.

Molenbeschouwingen tot slot

Het in volle bedrijf zijn, het denderend en stampend geluid van de molenstenen en al die andere draaiende onderdelen, het trillen en schudden van het gebouw, het vrolijk zoeven van de wieken, een flintertje stuivend meel (niet te verwarren met stuifmeel), dat alles is dankzij het behoud van de molen geen wazig beeld – hoewel, dat stuivend meel… – uit het verleden, nee, het is de realiteit van elke zaterdag. Mits het niet windstil is, maar u, als kenner, begreep dat op voorhand. De vrijwillige molenaars zijn op de diverse verdiepingen aan het werk, ontvangen bezoekers en geven uitleg over dat wonderbaarlijke mechaniek. Beneden is er aanloop voor de molenwinkel, waarbij ik u in het bijzonder het pannenkoekenbakmeel kan aanbevelen. Al het meel trouwens. Maar ook de bijproducten, ik heb het inderdaad over honing, en de laatste tijd ook de recent geïntroduceerde molenwijn, zijn van uitstekende kwaliteit. En af en toe wordt er heerlijk brood gebakken. Ach, alleen die bedwelmende, honger makende lucht al. Het is tactisch zeker niet onbenullig te noemen, wanneer u juist tegen koffietijd de molen binnenstapt. Dan kunt u onder het genot van een kop dampende koffie of thee al die geneugten, enigszins onderuitgezakt op uw stoel aan de grote tafel, via de diverse zintuigen binnen laten komen en ervan genieten. Uw dwalend oog valt dan bijvoorbeeld op een ingelijste voorpagina van het weekblad ‘Le Patriote Illustré’, een Belgisch tijdschrift dat blijkbaar meteen na de bevrijding van België in1944 weer van de vrije pers rolde en in november van dat jaar onze eigen Eldingse Bijenkorf afbeeldde, met op de voorgrond een zittende militair die blijkbaar spannende oorlogsverhalen aan de plaatselijke jeugd vertelt. Het meisje dat aandachtig luistert, is ruim een halve eeuw later, in 1998, nog een keer De Bijenkorf komen bezoeken.

U ziet, wij hebben in Gemert-Bakel de molens in ons hart gesloten. In tegenstelling tot die beroemde man van La Mancha, don Quichot, vechten wij niet tegen, maar vóór onze windmolens…

GH-2017-02-De-Bijenkorf-een-Zaanse-Schans-in-Gemert.pdf

GH-2017 02 Id van Osch-Stevens

‘De burgemeester liet de molen nog liever afbranden’

Wie: Id van Osch-Stevens

Leeftijd: 80

Woonplaats: Gemert

Wat doet zi:j Gepensioneerd, weduwe van mulder Piet Gerrits

Id van Osch kun je met recht een muldersvrouw noemen. Haar eerste man was familie van de huidige voerspecialist Fransen Gerrits uit De Rips, haar zoon Bart beheerde jarenlang de molen aan de Deel in Gemert en haar huidige echtgenoot Fred van Osch is een van de oprichters van de Molenstichting Gemert-Bakel. Zij woont al sinds de jaren zestig in de Deel pal voor de molen die er nu in volle glorie bij staat, maar die zij nog heeft gezien in kommervolle staat zonder wieken.

“Ik ben in 1960 met Piet getrouwd. We woonden allebei in De Rips. Wij hadden thuis een bakkerij en kruidenierswinkel en Piet was een zoon van Antoon Gerrits van de maalderij. Hij wilde absoluut niet in De Rips wonen. Daarom kwamen we in Gemert terecht. We kochten een verlopen molenaarsbedrijf met molen en molenaarshuis. Veel was het niet. Vanwege het vocht moesten we de muren ieder jaar behangen, de slakken kropen door het hele huis en in de winter vroren de dekens vast aan het bed. We besloten het enkele jaren te proberen en dan een nieuw huis te bouwen.

Het ging Piet niet om de molen, maar om het molenaarsbedrijf. Hij wilde de boer op om meel te verkopen. Op een zeker moment kon hij het niet meer alleen af, maar het bedrijf was niet groot genoeg om er een knecht bij te nemen. Toen is hij als personeelslid op de maalderij in De Rips begonnen.

Piet wilde al heel snel nadat we in Gemert kwamen wonen, de molen gerestaureerd krijgen. Hij wilde er iets van maken. Van het idee alleen al kreeg hij een kick. Zelf had hij nog nooit op een molen gewerkt, maar hij kwam wel uit een muldersnest. Vroeger maalde de vader van Piet op een molen in Swolgen. Toen die molen in de oorlog verloren ging, heeft hij in de jaren vijftig het bedrijf in De Rips gekocht. Door mijn huwelijk met Piet heb ik er zelf ook iets van meegekregen. Voor sommige mensen heet ik nog steeds Id van de mulder, zoals onze zoon Bart, Bart van de mulder werd genoemd. In de loop van de jaren hebben we een deel van de grond rond ons huis verkocht. Later wilde de gemeente grond kopen. Wij zeiden: koop er de molen bij, maar dat wilden ze niet. Burgemeester De Wit zei dat hij hem liever liet afbranden dan er geld in te steken.”

Uiteindelijk na veel heen en weer gepraat besloot de gemeente de molen toch over te nemen. In 1975 werd de restauratie ingezet. Dat die met horten en stoten verliep weten we uit aantekeningen die Piet Gerrits – hij overleed in 1988 op 52-jarige leeftijd – heeft nagelaten. Op enkele A4’tjes doet hij verslag van zijn werk op de molen. In veel gevallen gaat het om echt molenaarswerk. Zo schrijft hij op 19 mei 1975: ‘Molen stuk!! Kammen in bovenwiel rot’.

Op 29 maart 1978 tekent hij aan: ‘De steen strijkt niet meer goed; linker maalstoel opgezet. Past zeer slecht. De hele middag gewerkt en nog niet goed!!”

Op 12 mei 1984 is Piet in zijn element getuige de aantekening: ‘Prachtige molendag. Strakke noorderwind. Veel bezoek.’

Vooral in de eerste jaren van zijn ‘dagboek’ klinkt er frustratie door over het tempo van de restauratie en zijn relatie met de gemeente. Dat Piet Gerrits, op dat moment beheerder van de molen en niet de eigenaar, zich niet veel aantrekt van de bevelen vanuit het gemeentehuis blijkt uit zijn aantekening op 25 augustus 1977: ‘Directeur vd Ven (directeur gemeentewerken, red.) stuurt timmerman vd Heijden om te zeggen dat ik de molen stil moet zetten. Gevaar voor op hol slaan!! Ben rustig verder gegaan’.

Venijniger is hij op 6 februari 1979: ‘Onderhoud gehad met de burgemeester. Zeer onplezierig gesprek geweest. Geen toezeggingen, geen erkenning van nalatigheid. Wel toegegeven dat het hem niets interesseert. Een zéér onsympathieke man’.

Id van Osch – ik heet eigenlijk Ida, maar dat vond ik te deftig daarom heb ik de a eraf gehaald – wil er niet al te veel woorden meer aan vuil maken. Wel zegt zij: “We hebben de molen voor één gulden verkocht aan de gemeente. Die gulden moeten we nog steeds krijgen”.

GH-2017-02-Id-van-Osch-Stevens.pdf

GH-2017 02 Inleiding uitgave molens

Een verloren gewaand rijksmonument in de gemeente Gemert-Bakel zal in april 2017 weer in volle glorie staan te pronken: molen De Volksvriend aan de Oudestraat in Gemert. Als Molenstichting Gemert-Bakel zijn wij zeer vereerd om hiervan verslag te mogen doen. Dit boekje, dat eveneens is verschenen als themanummer van Gemerts Heem, beschrijft naast molen De Volksvriend ook de drie andere molens, evenals de vele verdwenen molens, in de gemeente Gemert-Bakel. In een samenwerkingsverband van Heemkundekring De Kommanderij Gemert, Heemkundekring Bakel en Milheeze, en de Molenstichting is dit boekje tot stand gekomen.

Met maar liefst vier molens mag Gemert-Bakel een echte molengemeente heten. Allemaal malen en draaien ze nog. Ze zijn zodanig goed gerestaureerd dat je in de molen kunt zien hoe vernuftig het mechanisme werkt als het in bedrijf is. Algemeen wordt de molen gezien als eerste uitvinding van de industriële revolutie. Uniek in onze gemeente is dat het geheel verschillende typen molens zijn: standerdmolen Willibrordus in Bakel, de zeventiende-eeuwse achtkantige rietgedekte stellingmolen De Bijenkorf, de achttiende-eeuwse achtkantige rietgedekte bergmolen Laurentia in Milheeze, en de negentiendeeeuwse stenen beltmolen De Volksvriend. Deze vier molens hebben allemaal hun eigen bewogen geschiedenis zoals u verderop kunt lezen.

Omdat met name plattelandsgemeenten hun identiteit ontlenen aan landschappen en monumenten, is het zeer gewenst dat de gemeente Gemert-Bakel haar molens in stand houdt, zo valt te lezen in diverse rapporten. Om voor een gewaarborgde instandhouding te zorgen is de Molenstichting Gemert-Bakel in het jaar 2008opgericht. De oprichting was een initiatief van de gemeenteraad.

De stichting bestaat uit een bestuur, molenaars en technici. Onderhoud en restauraties worden gefinancierd door het verwerven van subsidies, sponsoring en giften. Wanneer vakkundige restauraties noodzakelijk zijn, maken wij gebruik van gespecialiseerde bedrijven. Daarnaast worden vaak vrijwillige vaklieden ingezet om de onderhoudskosten te drukken. De stichting draagt eveneens zorg voor de opleiding van vrijwilligers tot vakbekwame molenaars. Zij volgen de twee jaar durende cursus van het gilde van vrijwillig molenaars. Alleen gediplomeerde molenaars mogen de molen bedienen. Zij malen wekelijks voor diervoeders. Soms ook voor menselijke consumptie, maar dan uiteraard wel met andere molenstenen.

Het directe gevolg van de oprichting van de stichting is terug te zien in de uitstekende staat van onderhoud van de vier voornoemde molens. In eendrachtige samenwerking met de toenmalige en huidige molenaars en technici is gigantisch veel werk verricht. Sommige resultaten zijn direct zichtbaar, zoals de restauratie van de standaard van de molen Willibrordus te Bakel. Hiermee hebben we zeker het omvallen van deze molen weten te voorkomen. Meteen daarna volgde een zeer kostbare restauratie van de geklonken ijzeren potroeden en van de vloer van het onderkot van deze molen. Bovendien is een toilet aangebracht.

De stichting heeft ook molen Laurentia te Milheeze grondig aangepakt. Een gedeelte van de molenbelt is weggegraven en het lelijke externe toiletgebouw afgebroken. Het toilet kreeg een plaatsje in het binnenste van de molenbelt. De restaurateurs hebben veel verrotte steunbalken die de vloeren van deze molen ondersteunen volledig gerestaureerd. Vaardige rietdekkers vervingen de oude rietbedekking door een totaal nieuwe, maar eerst kreeg de molen een intensieve behandeling tegen hout borende insecten.

Molen De Bijenkorf te Gemert ontsnapte eveneens niet aan onze aandacht. Ook bij deze molen hebben we de rietbedekking vernieuwd en de hout borende insecten intensief bestreden. Bovendien is op de begane grond een nieuwe vloergelegd. Vanuit de eigen gelederen werden met behoud van de oude oorspronkelijke vormgeving en technieken, de steenkisten door een vakbekwame meubelmaker hersteld. In De Bijenkorf bevindt zich een kleine winkel. Wij hopen hiermee meer publiek naar de molen te trekken. De restauratie van molen De Volksvriend te Gemert is een verhaal apart en zoals al vermeld, de directe aanleiding tot de uitgave van dit boekje.

Naast het zichtbare werk is ook veel onzichtbaar werk uitgevoerd: alle molens zijn bouwhistorisch onderzocht. Om deze monumenten in authentieke staat te behouden worden reparaties en restauraties uitgevoerd op basis van deze onderzoeken. De monumentenwacht van de provincie Noord-Brabant voert jaarlijks onafhankelijke inspecties uit. Bij nagenoeg alle werkzaamheden overlegt onze molenstichting vooraf nadrukkelijk met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Het bestuur van Molenstichting Gemert-Bakel is voortdurend in de weer om de interne kwaliteit en professionaliteit te verbeteren. Wij kunnen inmiddels over een aantal vakbekwame molenaars en technici beschikken. De stichting heeft al de ANBI-status en pogingen worden in het werk gesteld om ook het CBF-keurmerk te verkrijgen. Ons streven is om blijvend aan de kwaliteitseisen die gelden voor professionele organisaties voor monumentenbeheer te voldoen.

Deze activiteiten zijn mede tot stand gekomen door een aantal mensen van wie wij helaas afscheid hebben moeten nemen. Het huidige bestuur wil op deze plaats deze mensen vernoemen als dank voor de door hen geleverde bijdrage. Bart Gerrits, molenaar, overleden in 2010. Bart was een van de drijvende krachten achter molenDe Bijenkorf. Jan Ponjé, voorzitter van de molenstichting, overleden in 2015. Wat zou Jan trots geweest zijn op de uiteindelijke voltooiing van de restauratie. Piet Meulendijks, molenaar overleden in 2016. Piet was de nestor van de molenaars en de vraagbaak voor de jonge en nieuwe molenaars.

Graag willen wij dit voorwoord afsluiten met iedereen te bedanken die op enigerlei wijze een bijdrage heeft geleverd aan de totstandkoming van deze restauratie. Ook willen wij de wens uitspreken dat deze vier monumentale molens tot in lengte van jaren deel uit mogen blijven maken van het gemeentelijk erfgoed. Vooral molen De Volksvriend gunnen wij een vrij uitzicht en een stralend middelpunt op zijn oorspronkelijke plaats aan de zuidkant van Gemert. Zijn restauratie is uniek in molenland, hij zal geheel gerestaureerd zijn naar de toestand zoals die was in ca. 1970. Als dat met zijn omgeving ook nog in meer of mindere mate lukt, dan is voor velen een lang gekoesterde wens vervuld. Het zal een grote verrijking zijn voor onze toeristische molengemeente.

Dit boekje geeft een blik op de geschiedenis van onze molens. Ook laat het de bouwgeschiedenis zien van de toegepaste technieken in het verleden, tot uitvoering gebracht door een geweldig team van kundige, ervaren en gepassioneerde molenbouwers. Tot slot willen wij iedereen die aan dit boekje een bijdrage heeft geleverd hartelijk danken. Namens Molenstichting Gemert-Bakel, Egi Roijakkers, voorzitter

GH-2017-02-Inleiding.pdf