GH-1999-01 Brandschattingen. Graaien in de Gemertse dorpskas

 

Simon van Wetten

In een vorige aflevering van Gemerts Heem is de aanleiding tot en de afwikkeling van het proces tussen hetdorps¬bestuur van Gemert en de abt van Echternach beschreven.’ De prelaat was het niet eens met de verhoging van de belastingen op de tienden. Het betekende voor zijn klooster een aderlating van zon 70 gulden per jaar en dat vond de abt onterecht en veel te veel.
Het belangrijkste argument van Gemertse zijde was dat de oorlogse tijden nu eenmaal een hoop extra kosten met zich meenamen. Vooral de brandschattingen die men moest betalen aan rondtrekkende legeraanvoerders kostten handen vol geld. In de bewijsvoering tijdens het proces deden de Gemertse vertegenwoordigers uitgebreid verslag van de diverse reizen naar de winterverblijven en legerkampen in de wijde omgeving.
Reis mee met de dappere Gemertse borgemeesters die met een volle geldbuidelof een forse geldwissel naar verre streken trokken en waan u in de gevaarlijke dagen van die tachtigjarige strijd en de naschokken daarvan….
Alsof je het in Ceulen hoort donderen
Op 22 februari 1650 is borgemeester Jan Wijtfelets namens de gemeint naar Ceulen gereisd om daar het satisfaction geit te betalen aan het hof van Margentheijns en van de generaal Katsfelt.
Op de eerste dag van de reis legde Jan, samen met voerman Jan Brock en de vervanger van schout Brouwers (ene H. Wijtfeldt van den Bogardt), aan te Venraij, en verteerde daar, samen met het paard, 2 gulden en 10 stuivers. ‘5 Avonds arriveerden zij in Venlo en hebben daar ’s nachts gelogeerd. Dat kostte voor borgemeester, voerman en paard 2 gulden en 13 stuivers. “De volgende dag in het land van Gulick gevoederd en verteerd 1 gulden en 4 stuivers. Na de middag aangekomen tot Erckelens en daar 2 gulden en 15 stuivers opgemaakt. ’s Nachts in een dorp in het land van Gulick gelogeerd met het paard, op de 24e in de middag te Castert 16 stuivers verteerd en te Bustrix, later in de middag nog drie gulden.
Omtrent twee mijlen voor Keulen zijn wij in handen geraakt van ettelijke Zweedse ruiters en zij hebben mij m’n geld afgenomen. Maar ook mijn mantel met de deige met sijn bueffet (degen en houder) en met de kraag, neusdoeken, handschoenen, slaapmutsen, een boek en een mes.’ Ook de anderen raakten hun spullen kwijt. “Ik stel als schadevergoeding dertig gulden voor.”
De ruiters bleken slechts de verkenners van een véél grotere troepenmacht: “Niet veel later hebben wij ons verstopt, met kar en al, op een boerenhoeve, omdat het gehele Zweedse leger quam gemarcheert uit het rijk van Aken. Maar op die boerenhof kwamen ook ettelijke van hun ruiters logeren, en wij hebben één van hen zover gekregen dat hij ons naar Keulen convoijeerde. Wel moesten we deze ruiter een patacon (een rijksdaalder) overhandigen en de afscheidsdronk betalen. Dat was een pint wijn van 6 stuivers die wij hebben gekocht bij het melaatsenhuis.
Die avond zijn wij dan toch tot Keulen geraakt en hebben ons logies genomen in herberg in ’t Vosken.
Om aan het satisfactiegeld te komen hebben we een wissel getrocken van 1000 gulden, van een koopman genaamd Anthoni Peeterssen. Deze man heeft mij de som uitbetaald in alderhande verschillende muntsoorten. Echter, het satisfactiegeld wordt alleen geaccepteerd als het rijksdaalders of ducaten zijn, en daarom moest ik bij weer andere kooplieden gaan wisselen en van dat wisselgeld moest ik 11 gulden afstaan. Daarna zijn wij ontvangen bij de rentmeester van mijnheer commandeur Boeckholt en hebben 750 guldens betaald. De kwitantie leggen wij voor, maar daarop staan niet vermeld de 13 stuivers drinkgeld die wij aan de knecht van de heer commandeur hebben gegeven.”
En daar bleef het niet bij. Niet bij dat bedrag, en ook niet bij die ene reis. Herberg ’t Vosken was vrijwel jaarlijks de pleisterplaats als er weer eens geld naar de Hessische commandant moest worden gebracht. De vechtjassen hielden van geld, dat zeker, maar apprecieerden het toch ook wel als er ook nog een apart cadeautje werd overhandigd. Een stuk lijnwaad bijvoorbeeld, gekocht bij Adriaan Ambrosius of bij Willem van Aldenzee of bij schout Becx te Helmond, voor 38 stuivers de el.
In 1 649 trok prins Saims door Brabant. Op doortocht door Uden wisten ‘die van Gemert” toegang tot hem te krijgen. De prins wilde wijn, suiker, papier, kersen en “andere specerijen”. Daar kwamen nog drie tonnen bier bij en toen was de prins wel bereid tot een accoord. Met 75 souvereinen ( zo’n souverein was vijfteneneenhalve gulden waard), 39 pistoletten (negen gulden per stul) en twee Schotse Jacobussen (twaalf gulden per stuk) haalde men deze prinselijke kerel over om niet naar Gemert te komen. Hij stak dus 1600 gulden in zijn zak om iets niet te doen wat hij wellicht ook bij voorbaat al niet van plan was geweest te doen.
Maar toen de Gemertenaren opgelucht het legerkamp wilden verlaten, stond daar ineens een hofmeester. Hij wilde anderhalf souverein en twee ducaten.En moest de ‘sauvegarde’ niet zwart op wit gesteld worden? Ach ja, natuurlijk, daar hadden die Gîmmerse mensen in hun schrik even niet aan gedacht. Nou, de secretaris wel hoor. En hij vroeg voor dit depesceren der sauve garde slechts een ducaat, een franse kroon en een hertog se kroon.
De kok bood nogal opdringerig een versnapering aan (2 Luikse daalders) en de bottelier wilde voor de slok wijn waarin de Gemertenaren zich vanwege de zenuwen nog verslikten, het bedrag van één Luikse daalder. Zelden is men zo opgelucht en tegelijkertijd zo kaalgeplukt van Uden naar Gemert teruggekeerd.
Gemert stond ook op de lijst om het geschut der Hessische troepen uit het land te vervoeren. De Commanderij diende acht paarden te leveren of anders 40 patacons.
En de kosten om Henrick de Coopman uit een Hessische gevangenis los te krijgen beliepen in 1 649 de somma van 31 Rijksdaalders.
Ook de Loreijnoisen (troepen uit Lotharingen) eisten hun afkoopgeld. Twee ton Helmonds bier en wittebrood. En verder terugkerend in de tijd, en daarmee weer verzeild rakend in de roerige dagen van de Tachtigjarige oorlog, komen die kosten telkenmale terug: Franse wijn, drie hazen, Rijnsche wijn, 40 patacons voor “Farnolle die in het huis van Jan Driessen in Boekel gelogeerd zit en snel afgekocht moet worden.” De stalmeester van Farnolle wist ook nog een patacon af te troggelen, trompetter Jan 1 luijgens graaide 2 Luikse daalders uit de Gemertse geldbuidel en de camerlinck 1 Luikse daalder.
Mijnheer Van Opdam, gouverneur te Heusden, de gouverneur van Breda, de ritmeester Wintelroij, de graaf van Solms te Maastricht, de gouverneur van Ravestein, de gouverneur van Wezel, ritmeester Bacx, ritmeester Beers, mijnheer Brederooij, luitenant Roer, graaf Frits, de gouverneur van Weert, en aartshertog Leopoldus, zij allen eisten geld voor vrijwaring van plundering om zo “onze gemeijnt buijten schade te houden.”
Maar ook het veergeld over de Maas (bij Vierlingsbeek 4 stuivers) en over de Rijn (richting Wezel, 6 stuivers) en wechgelt in de buurt van Goch ( 1 stuiver en 8 ort) staan in de borgemeestersrekeningen. Weg geld. “En aan den smit van een ijser aan het peerd te maken 6 stuivers.”
In 1647 werd er bij de reis naar de legerkampen gebruik gemaakt van een gids genaamd Corthout. Veertien gulden vroeg de man voor zijn diensten.
Verder is het wel leuk de borgemeesters Oortmans en Versantvoort even zelf aan het woord te laten:
Tot Geldrop quamen ons die troepen tegen, en die selve naer gevoicht tot Helmont toe.Van daer de selve trocken naer Dueren, waer deselve loseerde. Wij sijn overnacht gegaen van Helmont naer Gemert om ons te beraden met de schepenen. Die hebben ons geseijdt dat wij die troepen uijt de gemeijnte souden houden. Toen sijn wij, noch in der nacht vertrocken met de karre van Lambert Isbouts, naer Dueren, en we hebben die troepen moeten geven, in presentie van schepenen Jan Arts ende Aert Claessen, CCLII, dico twee hondert en tweeenvijftich gl. Op dese geheele rijse verteert met ons beijen en met Lambert Isbouts met sijn perdt, soo in gaen en keren in verscheijde plaatsen verteert samen de somme van VII gl. VII st. Gevaceert met ons beijden in drie dagen en twee nachten, want seer quaadt weder was, V gulden
Ruige borgemeesters! Volgen de legertros vanaf Geldrop, gaan in de nacht in een straatlantaarnloos tijdperk vlug van Deurne naar Gernert, trommelen de schepenen op, overleggen, gaan nog in het donker weer terug, lopen tussen het zooitje ongeregeld dat zich een troep soldaten noemt naar de verantwoordelijken die dan genadig 252 gulden aannemen en de borgemeestertjes weer ongemoeid laten gaan omdat zij, de verantwoordelijken, die nacht toevallig met een mooie Deurnese het strokussen hebben gedeeld en daarom goed geluimd de ochtend inkijken.2
Goed, dat Rambo plaatje van onze borgemeester helden valt weer aan stukken als wij lezen dat zij vanwege een beetje slecht weer twee extra dagen van het herberglogies genoten, maar toch, ik zie het Jan van Maasakkers nog niet doen, tweehonderdtweeënvijftig gulden ‘5 nachts op een paard naar Deurne brengen, om bijvoorbeeld een stel voetbalhooligans te bewegen niet via Gemert (en Bakel c.a.) naar Rotterdam te reizen.
In 1 646 wordt de begerigheid van de legertroepen wel heel duidelijk in beeld gebracht door de naam van luitenant Lintworm, die ook wat Gemerts slijk der aarde toegeschoven zag.
Ruim 5000 gulden ging er in dat jaar naar de oorlogsheren en hun ‘staf’. En dat allemaal om die troepen uit Gemert weg te houden. En een ongeluk komt nooit alleen: ‘Aan ’t geld verloren vermits de lichtheid acht stuivers.” Een beetje valsemunterij!?
Een greep uit de Gemertse ruif in 1645:
• de gouverneur van Breda: 40 patacons en 50 gulden
• Grock (Crock?): 12 patacons
• korporaal Beens: 3 gulden
• de hofmeester van de gouverneur: 4 gulden
• de stalmeester: 6 gulden
• korporaal Puijl: 6 gulden
• de cornet van de gouverneur: 24 gulden
• Winterhorst, luitenant van Crocke: 12 gulden
• vertering in ‘De Fonteijn” in Grave: 9 gulden • twee dagen reizen: 25 stuivers • in “De Drie Mollen” te Nijmegen: 13 gulden
• op weg naar Heusden overnacht in Vught bij Albert Zegers: 5 gulden
• aan graaf Maurits op de hei tussen Geldrop en Mierlo: 100 Rijksdaalders
• de jonge prins (Frederik Hendrik?) te St. Oedenrode: 6 schapen, wittebrood en hoenderen
In 1644 werd de Gemertse delegatie, te Grave overnachtend, door twee tamboers gewekt. Zij kwamen voor de bedden staan trommelen en eisten geld voor hun dienst, daar waar in normale tijden en verhoudingen een schop onder hun achterste hun terechte beloning zou zijn geweest. Veel, zeer veel oxhoofden wijn (220 liter ging er in zon oxhoofd) werden her en der overhandigd.Op de 20e mei kwam de bode van mijnheer Somerdijck (ook weer zon losgeslagen vechtjas) naar Gemert en hij wilde dat “men sijn keucken wat soude comen voorsien. ” En dat gebeurde dan ook. Van diverse Gemertenaren kocht het dorpsbestuur zes jonge hoenderen, twee vette lammeren, nog vijf coppelen jonge hoenderen en een haas. Mijnheer Somerdijck kon aan tafel.
In 1643 ging een Gemertse delegatie samen met de edele heer van Rixtel en diens knecht naar Kalkar. Het reisverslag verhaalt van passages over de Maas, Waal en Rijn, van forse herbergverteringen en van het laten opvullen van het zadel van de heer van Rixtel, die er blijk-baar een beetje door zat.
De reis naar Wezel, in 1642 gemaakt door Gemertenaren Bardoul en Lenart Cornelissen, duurde heen en terug achttien dagen en de twee mannen waren zo uitgeput toen ze in de Commanderij terugkeerden, dat zij hun ervaringen alleen nog maar wilden of konden samenvatten: “Swaer ende periculoose.”
In 1640:
. 20 maart: in Gennip aan een sciriant (sergeant) die ons ’s avonds door de wacht leidde 18 stuivers geschonken.
. 14 september: schout Becx is met de borgemeester naar Herpen ‘gevaren’ om turf en wildbraad te schenken aan mijnheer Stakenbroeck. Diens auditeur had naar Gemert geschreven om het genoemde te komen brengen, “hetweick beter gedaen was als gelaten.”
. 20 september: de commandeur is met ons mee gegaan naar Grave, in zijn koets en met zijn bedienden, om aldaar de prins te bezoeken.
In 1639: wijn, vette lammeren, wijn, coppelen patrijsen, nog meer wijn, ponden spek, een vercken ( 19 gl. en 15 stuivers waard), jonge hoenderen, boter, turf, wildbraad en alweer wijn.
In 1637 diende men vanuit Gemert onder andere naar Heusden te gaan om wat legertroepen aldaar mild te stemmen. Naar Heusden moest je destijds blijkbaar over het water, want de reis nam zes dagen in beslag vanwege het niet in kunnen schepen door “grote storm ende wint.”
Opvallend ook de notitie in de borgemeesterrekeningen: “Tot Helmont geweest om wilt te kopen en daar wilt gecocht voor negen gulden.” Wild in Helmond kopen? Nou ja, die slempende legeraanvoerders hadden toch al vaak een kater.
In 1636 liepen Bardoul en de schout in Den Bosch twee officieren van een convij van Ruerrnund tegen het lijf. Die legertroep lag te voet ende te peerd in Berlicum, en de Gemertenaren meenden van die officieren te begrijpen dat zij op de thuisreis door Gemert zouden trekken. “Wij hebben hen vereerd met twee Rijxdalders ende zeven stuijvers om voorbij te marcheren.”
De schattingen van 1636 vielen maar moeilijk op te brengen, mede door de grote sterfte, waardoor het hele dorp desolaat was. “Er zijn over de 3500 personen gestorven geweest.” Het is fors overdreven, vermoedelijk een nul te veel, maar het staat er in ieder geval echt.
In 1635 had de oogst in Gemert grote schade geleden door de Krauaten die toen, zoals al eerder gememoreerd, over de Peel lagen.3 De opbrengsten van de tienden waren daarom een stuk lager dan normaal.
In 1634 gaf Hanrick van den Bogaert, die op een avond in opdracht van de Gemertse schepenen naar Volkel ging, omdat daar Stakenbroeck met z’n troep gelogeerd was, al bij voorbaat antwoord op onze verbaasde vraag waarom hij zonder morren de zakken van Stakenbroeck c. s. ging vullen: “Beter gegeven dan het dorp bedorven!”
Tot 1630 reiken de reisverslagen en optelsommen van brandschattingen terug. Laat u niet misleiden door de korte alineaatjes per jaartal: ik heb u slechts de vele herhalingen van dezelfde reisdoelen, dezelfde commandanten annex zakken(vullers) en dezelfde herberg in Weert (“’t Swert”) en dezelfde veerman over de Maas willen besparen. Daarmee bespaar ik u wellicht ook het gevoel van woede dat je krijgt als je al die onredelijkheid en zakkenvullerij en chantage in repeterende vorm verneemt.
Wilt u lering en voordeel peuren uit dit verhaal dan kunt u dat misschien doen door bij de volgende gemeentelijke belastingaanslag die bij u in de bus valt net als die 7de eeuwse dorpsgenoot te redeneren: “Beter gegeven dan het dorp bedorven.” Waarmee zeker niet gezegd wil zijn dat de gemeentelijke instanties die de beschikking krijgen over uw en mijn bijdrage ook per definitie niet het dorp bederven. Maar dat is weer stof voor een ander artikeltje….
Verantwoording
De reisverslagen van de Gemertse borgemeesters zijn terug te vinden in de Gemertse Borgemeestersrekeningen, in de inventaris van het Archief van de Gemeente Gemert (1271) 1407 – 1794 de burgemeestersrekeningen genoemd (inv. nrs. 465 t/m 576, in het bijzonder no. 483). Kopieën en uittreksels van die rekeningen zijn opgenomen in het procesdossier aangaande het proces tussen de abt van Echternach en het dorpsbestuur van Gemert (inv. nr. 426).
Noten
1 . Gemerts Heem, jrg. 1998, no. 3.
2. Dat van die mooie Deurnese is ontsproten aan de fantasie van de auteur en zegt misschien meer over de auteur dan over de nachtelijke bezigheden van zon legercommandant. Al het andere is waar of mag in redelijkheid worden aangenomen.

Kik HIER voor de tekst met de afbeeldingen (PDF)