GH-1999-02 Jan van Dijcks orgel in Handel
Peter Lathouwers
Met de komst van de Staatse bezetting in de vrije Heerlijkheid Gemert kwam er een tijdelijk einde aan het groeiende en bloeiende bedevaartsbedrijf te Handel. Uitoefening van de katholieke godsdienst werd verboden, de kerkdeuren gingen dicht. Een situatie die zou duren tot 1662, het jaar waarin de Duitse Orde een akkoord sloot met het Staatse gezag. Gemert werd een Vrije Heerlijkheid waarin zowel de katholieke als de protestantse godsdienst vrij beleden mocht worden.
De deuren van de Handelse bedevaartskapel konden weer geopend worden, maar het zou voor haar nieuwe rector, Joannis Aldenhuijsen en zijn opvolgers een flink karwei worden om de ontstane schade, materieel en immaterieel, te herstellen. Uit de toren waren de lui-klokken verwijderd en veel kerkmeubilair was beschadigd of verdwenen. Veel bedevaartgangers hadden gedurende de veertienjarige kapelsluiting de wijk geno¬men naar andere bedevaartplaatsen, bijvoorbeeld naar het Mariaheiligdom van de Kruisheren in Uden, gelegen in het vrije Land van Ravenstein. Aldenhuijsen had grote plannen om het aanzien van Handel als bedevaartsoord te herstellen en te verbeteren, een kapitaalkrachtige Duitse Orde zou hem daartoe in staat stellen.
Zo werd in 1682 de kapeltoren weer voorzien van luiklokken en werden omstreeks 1695 de fundamenten gelegd voor een nieuw priesterkoor. Hierdoor zou het schip in lengte verdubbelen. Aldenhuijsen zou de voltooiing ervan echter niet meemaken, hij overleed in datzelfde jaar.
Jan van Dijck, orgelbouwer
Een ander onderdeel van de plannen betrof het herstel en aanschaf van nieuw kerkmeubilair waaronder een orgel. Voor de vervaardiging ervan werd de Gemertse orgelbouwer Jan van Dijck aangezocht. In 1677 had hij al eens gewerkt voor de Handelse kapel. Samen met Henricus van Gemert vervaardigde hij toen een altaar ’ter eeren van Jesus, Maria ende Joseph’ . In een van de kolom¬men van het altaar werd in 1954, na de sloop van het altaar, een document aangetroffen, eigenhandig geschreven door Jan van Dijck, met de slotzin: ‘Me fecit (mij heeft gemaakt) Joannes van Dijck, Henricus van Gemert, Schrijnwerkers. ‘ Van Dijck zou het schrijnwerkersvak geleerd hebben tijdens zijn dienstverband bij ene Magister Lambertus, afkomstig uit het Luikse, toen deze in de Gemertse parochiekerk het hoofdaltaar plaatste, omstreeks 1670.
Voor wat betreft orgelbouw was Van Dijck een autodidact, zo wordt er gemeld. Om een orgel te kunnen bouwen moest hij zich veel ambachten eigen maken zoals het schrijnwerkers vak, het leer en metaal bewerken, hij moest kennis hebben van meetkunde, constructies, tekenen, architectuur en last but not least muziek. Daarnaast was hij ook nog eens aannemer en prijscalculator.
Van de hand van Van Dijck zijn twee orgels bekend nl. het oorspronkelijke orgel van de Gemertse parochiekerk en dat van de kapel van Handel. Het Gemertse orgel werd omstreeks 1690 gebouwd en dat van Handel kwam in elk geval voor 1 695 gereed, het jaar waarin Jan van Dijck overleed. Met Jan van Dijck als orgelbouwer werd aan het einde van de 17e en begin 18e eeuw een florerende orgelcultuur in Gemert in gang gezet.
Het orgel zou een geschenk zijn geweest van de toenmalige commandeur Bertram Wessel van Loë. Het instrument, dat nog steeds tot de inventaris van de Handelse kapel behoort, is in oorsprong een van de oudste orgels van Brabant en staat op het punt om geres-taureerd te worden.
Het Handelse orgel in de 17e en 18e eeuw
Hoe het orgel, dat Jan van Dijck voor de Handelse kapel bouwde, er uit zag is vrijwel niet meer te achterhalen. In de periode van de bouw van het instrument was de Handelse kapel nog een klein gebouw, circa een derde van haar huidige omvang. Ruimte voor een imposant orgel was er niet en in hoeverre Van Dijck op de hoogte was van Aldenhuijsen’s plannen voor de kapel uitbreiding toen hij aan het orgel begon is niet duidelijk.
Waarschijnlijk maakte hij een klein viervoets orgel met één klavier (manuaal omvang C c’ ‘ ‘ , volgens het oudst bewaarde pijpwerk) met circa 5 registers. Dat betekent dat het orgel zo’n 240 pijpen telde. In de orgelbouw wordt de lengte van orgelpijpen in voeten uitgedrukt, in dit geval waren de langste orgelpijpen ca. 120 cm.
In de kapel zal nog geen oksaal geweest zijn en stond het orgel op de begane grond.
Van het oorspronkelijke orgel zijn nog een drietal registers die toe te schrijven zijn aan Van Dijck vanwege de 17e eeuwse inscripties die duidelijk afwijken van die van Matthijs Verhofstadt. Deze bekende orgelbouwer, ook uit Gemert en mogelijk ooit in de leer geweest bij Van Dijck, werkte aan het orgel omstreeks 1710.
De makelij ervan (gehamerd lood) wijst althans ook duidelijk in die richting.
Op 16 september 1709 werd het dak van de (uitgebreide) kapel en pastorie door brand verwoest. Hoewel het meeste van de kapelinventaris gespaard bleef is mogelijk het orgel enigszins beschadigd geraakt en is de schade door Matthias Verhofstadt hersteld. Hij was de enige dichtbijgevestigde orgelbouwer. Bij zijn herstelwerkzaamheden werd het orgel reeds ingrijpend gewijzigd. Verhofstadt voegde er registers aan toe en in het pijpwerk van Van Dijck werd geschoven waardoor andere registers ontstonden. Van Verhofstadt zijn eveneens nog een drietal registers aanwijsbaar aanwezig.
In 1708 was de kapeluitbreiding een feit geworden waardoor de kapel in lengte verdubbelde. De brand in het dak van de kapel was een domper maar gedurende de eerste helft van de 18e eeuw werd toch verder gewerkt aan de vergroting van de kapel. Het oorspronkelijke schip van de kapel was lager en smaller dan het nieuwbouw priesterkoor en moest aan de maatvoering van de nieuwbouw aangepast worden. Waarschijnlijk kwam kort na deze periode ook het oksaal in de kerk. Op het oksaal was het wapen van Landcommandeur Caspar van der Heijden de Belderbusch (1766 – 1784) aangebracht. Waarschijnlijk heeft hij met een som geld aan het herstel van de kerk meegewerkt aangezien ook een biechtstoel zijn wapen draagt, evenals een missaal van de kerk dat nu te bewonderen is in het museum voor Religieuze Kunsten in Uden. Nadien werd ook het orgel op het oksaal geplaatst. Waarschijnlijk stond het orgel tegen de balustrade van het oksaal en was het klavier achter het orgel, gezien vanuit het priesterkoor.
Landmeter Hendrik Verhees geeft de plaats van het orgel aan vlak voor de toreningang zonder vermelding van het oksaal. Hij plaatst een boogvormige stippellijn rond het orgel. Vergelijking met andere plattegronden leert dat hij in het algemeen geen oksalen in zijn kerk plattegronden tekende hoewel ze er wel waren (of nog zijn) o.a. in de St. Lambertuskerk in Helmond blijkens de schriftelijke toelichting die Verhees er aan toevoegde.
Onderhoud en wijzigingen in de 19e eeuw
In de rest van 18e eeuw blijft het rondom het Handelse orgel vrij rustig, althans gegevens over wijzigingen e.d. ontbreken. In de eerste helft van de 19e eeuw wordt het instrument onderhouden door de orgelmakers Smits uit Reek (18 3 3) en Johann Winkes uit Venray (1854 en 1856). Nadien zou het orgel met de orgelmakers Van Nistelrooy (1868) en Ostertag (1886) enkele drastische wijzigingen ondergaan.
Leonardus Aloysius van Nistelrooy uit Oss verbouwde het oorspronkelijke viervoetsorgel tot een achtvoetsinstrument (met pijpen tot ca. 240 cm. lengte). Hiervoor maakte hij een drietal nieuwe registers (Prestant 8′ Trompet 8′ Holpijp 8′) op een geheel nieuwe wind-lade. Het grootste deel van het mechaniek werd vervangen, evenals het klavier. Het overige pijpwerk zal tevens aan de nieuwe situatie zijn aangepast. De orgelkast van Van Dijck zal beslist te klein geweest zijn voor de nieuwe windlade en het achtvoetspijpwerk. Een grotendeels nieuwe orgelkast was noodzakelijk geworden en het achtvoetspijpwerk vereiste een nieuw front. De bazuinblazende engelen aan weerszijden van het orgel zijn vermoedelijk nog afkomstig van Van Dijck.
De windvoorziening bleef blijkbaar ongewijzigd, het wordt althans niet bij de reparatiewerkzaamheden vermeld. De kosten voor deze drastische ingreep bedroegen tezamen f 820,55, tegenwoordig zou zon ingreep al gauw een bedrag van vijf cijfers voor de komma kosten. Waarschijnlijk heeft Van Nistelrooy in 1872 en 1880 nog stembeurten aan het orgel uitgevoerd. In 1886 wordt het orgel opnieuw onderhanden genomen, ditmaal door orgelbouwer Ostertag uit ’s Hertogenbosch. Hij voegde een nieuw register toe (aeoline 8′) waarvoor een ander register (vermoedelijk Mixtuur III) werd verwijderd.
De dispositie in 1 886 zag er als volgt uit (tussen haakjes de maker):
Prestant 8′ (Nistelrooy)
Holpijp 8′ (Nistelrooy)
Octaaf 4′ (Van Dijck)
Fluit 4′ (Van Dijck)
Octaaf 2′ (Van Dijck)
Flageolet 1 ‘ (Verhofstadt ??)
Aeoline 8′ (Ostertag)
Trompet 8′ (Nistelrooy)
In februari 1 888 kwam Ostertag er nog eens aan te pas om voor fl. 1216,00 het een en ander te wijzigen of toe te voegen. Er werd een tweede klavier, een extra windlade voor het pedaalregister, nieuwe registers en een nieuwe windvoorziening aangebracht. Kas en mechanieken moesten aangepast wor¬den voor de inbouw van de nieuwe registers. De klavieren verhuisden naar de linkerkant, de epistelkant, van de kas, gezien vanuit het priesterkoor. De veranderingen gaven de volgende dispositie:
Met deze laatste aanpassing trad een periode van rust in voor het orgel. Orgelmakers kwamen er enkel nog aan te pas voor regulier onderhoud. In 1935 werd de windvoorziening gemechaniseerd, tot dan toe gebeurde dat door spierkracht.
I Manual of Groot Orgel
Prestant 8′
Viola da gamba 8′ (nieuw)
Hohlflute 8′ (nieuw)
Prestant 4′
Fluit 4′
Octaav 2′
Flageolette 1′
Trompet bas 8′
Trompet disc. 8′
II Manual of positief
Aeoline 8′
Saliconal 8′ (nieuw)
Voix celeste 8′ (nieuw) Bourdon 8′
Gemshoorn 4′ (nieuw)
Pedal C c
Subbas 16′ (nieuw)
Manual en Pedalkoppeling
Restauratie, verval en opnieuw restauratie in de twintigste eeuw
In 1953 maakte orgelbouwer Verschueren uit Heijthuijsen een offerte voor “ombouw, revisie en verplaatsing” van het orgel. Bij deze revisie werd het orgel naar achteren verplaatst. In de scheidingswand tussen toren en het schip werd een opening gemaakt, ter hoogte van het oksaal.In de ontstane getoogde opening werd het orgel geplaatst. De klavieren verhuisden voor de tweede maal, dit keer naar de voorkant waardoor de organist met zijn rug naar het priesterkoor zat. De windvoorziening werd in de toren geplaatst wat, naar later bleek, een desastreuze keuze was. De aangevoerde lucht vanuit de toren was altijd kouder en vochtiger dan het klimaat waarin het orgel stond. Daarbij stond het orgel ook gedeeltelijk met de achterzijde in de koudere en vochtige torenruimte. Deze verschillen in temperatuur en vochtigheid, tot in het inwendige van het orgel, leverden de nodige krimpwerking en andere nadelige effecten op, waardoor het orgel na verloop van tijd weer onbruikbaar werd.
In de balustrade werd, vooruitstekend, een nieuwe rugwerkkas met front aangebracht met een aantal registers. Dit toegevoegde rugwerk paste helaas niet bij het karakter van het orgel. Met al deze veranderingen moest wederom het mechaniek vernieuwd worden. De werkzaamheden van Verschueren leverde de volgende dispositie, d.w.z. de dispositie aanwezig na 1953 (tussen haakjes de maker):
Hoofdwerk C – f””
Prestant 8′ (Nistelrooy)
Sallicionaal 8′ (Ostertag)
Holpijp 8′ (Ostertag)
Octaaf 4′ (Van Dijck)
Fluit 4′ (Van Dijck)
Superoctaaf 2′ (Van Dijck)
Ruispijp 2st (Verhofstadt)
Trompet 8′ (Nistelrooy)
Rugwerk C – f””
Bourdon 8′ (Nistelrooy)
Kwintadeen 8′ (Ostertag)
Prestant 4′ (Ostertag)
Gemshoorn 4′ (Ostertag)
Nachthoorn 2′ (Ostertag)
Sesquialter 2 3st (Verhofstadt)
Regaal 8′ (Verhofstadt)
Pedal C – f”
Subbas 16’ (Ostertag)
In de loop der eeuwen is er heel wat veranderd, vernieuwd en uitgebreid aan het Van Dijck orgel en niet altijd even smaakvol of geslaagd. Frans Jespers schreef in 1972 al: ‘Een smakeloze rugwerk kas van 19 5 3 accentueert de heterogeniteit van alle aanwezige pijpwerk en materialen… zowel aan het mechaniek en bijgevolg aan de speelaard, als aan de hoofdwerkkas mankeerden allerlei zaken, bijgevolg is het orgel nagenoeg onbruikbaar’.
In 1988 schreef Hans van der Harst, als adviseur van de Katholieke Klokken en Orgelraad in zijn keuringsrapport over het orgel: ‘ . . . in erbarmelijke toestand, zeldzaam vals, veel hangers.’ Het orgel was in feite onbruikbaar geworden en al in 1966 buiten gebruik gesteld. Uiteindelijk werd, met het oog op een algehele restauratie, het orgel in 1989 door orgelbouwer Pels en Van Leeuwen uit ’s Hertogenbosch geheel gedemonteerd en opgeslagen in hun atelier in afwachting van de restauratie.
Over een volledig echt Van Dijck orgel kunnen we in dit geval niet spreken, er zijn tenslotte nog maar weinig onderdelen van deze orgelmaker aanwezig in de vorm van een aantal registers en waarschijnlijk nog wat houtsnijwerk nl. de bazuinblazende engelen aan weerszijden van het orgel. Joannis van Dijck is slechts te noemen als grondlegger van het instrument. Verder is het orgel een goede representant van de orgels zoals die door Van Nistelrooy werden gebouwd.
De toekomst
Op dit moment wordt door Stichting Orgelfonds Handel geld ingezameld voor de broodnodige restauratie van het orgel, de enige manier om het weer terug te krijgen in de Handelse Kerk. Indien het tot restauratie komt, en daar ziet het in de naaste toekomst wel naar uit, zal het orgel waarschijnlijk teruggebracht worden naar de situatie zoals die orgelbouwer Van Nistelrooy achterliet in 1868. Het rugwerk, dat door Verschueren aangebracht was in de balustrade, zal niet meer terugkomen. Verder zal het orgel ook beter beschermd worden tegen klimaatverschillen. De Rijksdienst voor de Monumentenzorg is er voorstander van dat het orgel weer tegen of in de balustrade wordt geplaatst en dus zal het klavier ten derde male verhuizen, dit keer weer naar de achterkant, het tweede klavier, aangebracht door Ostertag zal overigens weer verdwijnen. Voorts wordt het hele orgel, pijpwerk, regeerwerk, snijwerk, windlades, windvoorziening enz. onder handen genomen. De dispositie stelt men zich, na restauratie, als volgt voor
:
Manuaal C – f”’
Prestant 8′(Nistelrooy)
(Ostertag)
Holpijp 8′ (Nistelrooy)
Octaaf 4′ (Van Dijck)
Fluit 4′ (Van Dijck)
Octaaf 2′ (Van Dijck)
Flageolette l’ (nieuw)
Mixture III (nieuw)
Trompet 8′ (Nistelrooy)
Pedaal C-f
Subbas 16″ (Ostertag
Het orgel zal, gerestaureerd en wel terugkeren in de Handelse kerk. Uit de voorgestelde dispositie is af te leiden dat, ondanks dat het geen Van Dijckorgel meer is, er toch de overgebleven registers van Van Dijck zullen worden gehandhaafd. Dit omdat de klankkleur van deze registers toch iets bijzonders hebben, maar ook zijn ze historisch van belang.
Zo zullen er toch nog de fraaie tonen van Gemerts orgelbouwersnestor Van Dijck te horen zijn in Handel.
Literatuur – bronnen
1. Verbruggen, Martien ; Welk een ‘lofbaerlijk werk’, Gernertse orgelbouwers en Matthias Verhofstadt in het bijzonder, Bijdrage tot de geschiedenis van Gemert nr. 20, Gemert 1995. Hierin ook een beschrijving van de orgeltechniek, de Gemertse orgelcultuur aan het einde van de 18e eeuw en persoonsbeschrijvingen van Joannis van Dijck en Matthias Verhofstadt.
2. Cyrillus, P en P Canisius; O.L. Vrouw van Handel, Hare Gesch…..Helmond 1920
3. Dijk, Drs. R.A.J. van; Inventarisatie van het orgel te Handel, Utrecht 1996, ongel.
4. ParochieArchief Handel -memoriaa-l oud perkamenten register
5. Bisschoppelijk Archief ’s Hertogenbosch; dossier Handel, offerte Verschueren
6. Jespers, Frans; Brabants orgelbezit, ’s Hertogenbosch 1975
7. Harst, H. v.d. ; voorlopig keuringsrapport betreffende het orgel in de kerk van de H. Maria ten Hemelopneming te Handel, Hilversum 1988
8. Laarhoven, J. v. ; Het schetsenboek van Hendrik Verhees, Den Bosch 1975
9. Met dank aan Wim Thijssens, organist te Handel, en Jan Bambacht, Van Pels en van Leeuwen orgelbouwers, ’s Hertogenbosch, voor hun adviezen.