1270, archief Abdij Echternach
ABT HENRICUS EN HET CONVENT VAN ECHTERNACH VERKLAREN DAT ZIJ RIDDER DIEDERIK VAN GEMERT DE NOVALE TIENDEN VAN GEMERT IN PACHT HEBBEN GEGEVEN EN DAT DIEDERIK EN ZIJN NAKOMELINGEN DAARVOOR EEN MUD ROGGE PER JAAR MOETEN BETALEN.
Wij, Henricus, abt bij de gratie Gods en het hele convent van het klooster Echternach, in het bisdom Trier, maken bekend aan allen, die zowel op heden als in de toekomst deze brief zullen lezen of horen lezen, dat wij hebben toegestaan en toestaan bij deze aan ridder Diederik van Gemert en aan zijn opvolgers of wettige erfgenamen voor altijd ten opzichte van het vaste gedeelte van de novale tienden, welk gedeelte ons toekomt uit het landgoed te Gemert, eigendom van Diederik zelf – welk landgoed hij in gedeelde eigendom bezit met de commandeur en de broeders van het Duitse Huis te Gemert – een mud rogge volgens de maat van Bakel, ieder jaar uit de genoemde tienden aan ons te Gemert te voldoen door dezelfde Diederik en zijn opvolgers op de feestdag van Maria Lichtmis.
En zo Diederik zelf en zijn wettige erfgenamen en opvolgers bij de genoemde betaling van de genoemde overeenkomst over tijd zouden zijn wat betreft de voornoemde termijn of zouden nalaten te betalen, zullen wij vanaf die tijd zonder enig verzet en beroepsmogelijkheid van Diederik zelf, van zijn erfgenamen en van ieder ander de vrije beschikking hebben en kunnen hebben over de voornoemde tienden en deze rustig en zonder tegenstand in bezit nemen en erover beschikken.
Ter herinnering hiervan is dit geschrift hiernaar opgesteld, bekrachtigd met ons abbatiaal zegel, waarmee ook wij, conventualen ons verenigen, met dat van broeder Walter, gezegd van Kleef, commandeur van het Duitse Huis te Gemert en van Diederik voornoemde ridder.
Gedaan en gegeven te Gemert in de maand mei in het jaar des Heren 1270.
Vertaling uit latijn: M.H.J.Pennings, H.van Bavel
Latijnse tekst uit: Urkunden- und Quellenbuch zur Geschichte der Altluxemburgischen Territorium bis zur burgundischen Zeit von Cam. Wampach ,Band 8 oorkonde 140.
De Latijnse tekst ook in H. Camps, Oorkondenboek van Noord-Brabant deel I.1 blz 409-410, nummer 322.
Nos Henricus, Dei gratis abbas, totusque conventus monasterii Epternacensis, Treverensis dyocesis, notum facimus universis tarn presentibus quam futuris presens scriptum visuris vel audituris, quod nos concessimus et concedimus per presentes Theoderico militi de Ghemerde et suis successoribus sive heredibus legitimis perpetuo ad firmam partem decimarum novalium, que nos contingit apud Ghemerde de proprio fundo ipsius Theoderici militis, – quem fundum partitur cum commendatore et fratribus de Ghemerde domus Teutonice – pro uno modio siliginis iuxta mensuram de Bacle nobis persolvendo annuatim ab eodem Theoderico et suis successoribus in festo Purificationis Beate Marie Virginis apud Ghemerde de decimis predictis.
Et si ipse Th(eodericus) et sui heredes legitimi et successores in dicta solucione dicte pactionis tardarent vel cessarent termino predicto, nos extunc absque contradictione et reclamacione ipsius Th(eoderici), suorum heredum et cuiuscumque alterius, ad dictas decimas liberum habebimus et habere possumus recursum et eas recipiemus et percipiemus pacifice et quiete.
In cuius rei memoriam presens scriptum inde confectum nostro, abbatis, quo nos, conventus, contenti sumus, fratris Waltheri, dicti de Clivo, commendatoris domus Teutonice in Ghemerde, et Theoderici, militis prelibati, sigillorum munimine est roboratum.
Actum et datum mense Maio, anno Domini M°. CC°. LXXmo.