GH-2000-02 Toegewijd aan God en dienstbaar aan de naaste
Ton Thelen
De Zusters Franciscanessen in Gemert 1848-2000
Klooster Nazareth in Gemert (1848) was de tweede nieuwe stichting van de Zusters Franciscanessen-Penitenten Recollectinen te Oirschot. Begonnen als een contemplatieve gemeenschap, rechtstreeks vallend onder het pauselijk gezag, voerde deze zustercongregatie na 1840 min of meer uit eigen beweging een koerswending door naar een actief apostolaat, met onderwijs als voornaamste doel.
De keuze voor het onderwijs kwam voort uit een maatschappelijke behoefte en de zorg van de kerk voor het godsdienstig-zedelijk welzijn van met name de minderbedeelde volksklasse. In de ogen van de kerkelijke gezagsdragers lagen armoede en zedelijk verval dicht bij elkaar. Naarmate de negentiende eeuw voortschreed, kreeg het belang van geloofsbehoud, gekoppeld aan maatschappelijke en zedelijke verheffing steeds meer gewicht. Men spreekt hier wel van het ontketenen van een katholiek beschavingsoffensief, het doordríngen van de samenleving met het katholieke waarden- en normenpatroon. De kerk trachtte haar invloed op kloosterorden en congregaties in dit tijdvak te vergroten, omdat zij juist door hun liefdewerken een brug sloegen naar de gelovigen. Maatschappelijke dienstbaarheid, de beoefening van de liefdewerken, schoof in de optiek van de kerk steeds meer naar voren in haar houding tegenover met name de congregaties van vrouwelijke religieuzen.
Ook de geschiedenis van de Zusters Franciscanessen van Oirschot getuigt van genoemd kerkelijk streven naar meer zeggenschap. Dit tot ongenoegen en verdriet van de zusters die wilden vasthouden aan hun oorspronkelijke constituties. Met de nieuwe constituties van 1891 werd een compromis bereikt: de contemplatieve doelstelling van gebed en zelfheiliging bleven vooropstaan, maar de zusters mochten zich daarnaast toewijden aan de opvoeding der jeugd, het verzorgen van bejaarden en zieken, en aan andere liefdewerken.
Met deze nieuwe doelstelling was in de kern een spanning opgeroepen tussen contemplatie en actie, die gaandeweg de twintigste eeuw zou toenemen en zowel de zusters als het congregatiebestuur voor grote moeilijkheden plaatste. Steeds meer groeide de congregatie uit tot een “doe-organisatie”. De opkomst van de verzorgingstaat en welzijnsmaatschappij en de ingrijpende veranderingen in de relatie tussen godsdienst, kerk en samenleving leidden in de jaren vijftig binnen de congregatie tot heroverwegingen van het religieuze levensideaal van sterven-voor-de-wereld en de werkzaamheid in diezelfde wereld. De liefde tot God en de boodschap van het geloof werden beleefd en uitgedragen in de betrokkenheid op de medemens. De strenge kloosterlijke levenswijze en de betrekkelijk gereglementeerde omgang met de ander, zowel binnen als buiten het klooster, werden losgelaten en door een nieuwe religieuze inspiratie gevoed. Voor de ene zuster een ‘bevrijding’, voor de ander een verlies. De eenheid binnen de kloostergemeenschap kreeg meer en meer het karakter van een veelvormig samenzijn.1
Doorslaggevend voor de Gemertse stichting was de behoefte aan katholiek onderwijs voor meisjes, met name uit de minder bedeelde stand. Het klooster werd gevestigd in het voormalige woonhuis van de familie Borret aan Het Binderseind. Het onderwijs van de zusters voorzag zozeer in een behoefte, dat in de jaren 1851-1852 een eerste vleugel aan het klooster moest worden aangebouwd. Behalve een lagere school was er ook een bewaarschool in ondergebracht. Op de verdieping lagen de kamers voor de kostschoolleerlingen. Evenals in klooster Nazareth te Oirschot en in klooster Catharinenberg te Oisterwijk huisvestten de zusters in Gemert pensionairen. Verdere uitbreidingen van het kloostergebouw ten behoeve van het onderwijs vonden plaats in 1864 en in de jaren 1881-1882 toen een dwarsvleugel werd aangebouwd. Deze is in 1914 en nogmaals in de jaren 1933-1934 vergroot. Het onderwijsaanbod was in 1873 uitgebreid met een normaalschool, een kweekschool voor onderwijzeressen, waarmee ook oudere pensionairen in het klooster gehuisvest werden. Toen in Oirschot in 1893 een nieuwe kweekschool werd geopend, stopte de opleiding in Gemert en gingen de kwekelingen voortaan naar Oirschot. In 1915 was gestart met een vorm van vervolgonderwijs, het patronaat voor meisjes, aan wie handwerken, naaien en knippen werd gegeven. In 1934 werd dit voortgezet als “naaischool” en in 1948 was dit uitgegroeid tot een huishoudschool. Na in 1968 inmiddels in lekenhanden te zijn overgegaan, verliet in 1978 de laatste zuster, Monica Goossens, de huishoudschool. De kleuterschool werd in 1971 overgedragen, de lagere school in 1973. In 1986 trok de laatste zuster, Alexandrine Beerens, zich uit het lager onderwijs in Gemert terug.2
Nog onder de eerste overste, Bernardina Suys (1848-1875) hebben de zusters zich op een tweede liefdewerk toegelegd: de zorg voor behoeftige oude mannen en vrouwen. Sedert 1871 was al een jonge zuster ingeschakeld bij de verzorging van de dan alleen nog mannelijke bejaarden in het “Oude Mannenhuis”. De stichting daarvan gaat terug tot 1861, toen een zekere Maria Lievens, weduwe van M. van de Biggelaar enkele huizen aan de Nieuwstraat met de daaraan gelegen gronden en nog enkele andere percelen verkocht aan het R.K. Armbestuur, met de bedoeling om aldaar een “Oude Mannen- of Bestedelingshuis” te beginnen. Wellicht vormde de opbrengst van de verkoop de financiële basis voor de stichting.
Enkele jaren na de ingebruikname was er behoefte aan uitbreiding zodat ook oude vrouwen en zieken konden worden opgenomen. Zuster Bernardina Suys zegde de ijveraars voor een groter tehuis toe dat de zusters van klooster Nazareth de verzorging in het nieuw te stichten tehuis op zich zouden nemen. Op 23 augustus 1877 werden zes zusters per rijtuig en in feestelijke optocht naar hun nieuwe werkplek Het Gasthuis geleid. Zij waren hier intern en zorgden voor de gehele huishouding en voeding. De ziekenzorg kreeg later een meer afzonderlijke plaats door de bouw van een apart huis voor besmettelijke zieken (1906) en de aanbouw van een ziekenhuis (1935) met beperkte functie. Tot in 1966 was een zuster aan het ziekenhuis, tevens kraamkliniek, verbonden. 2
In 1965 werd het beheer en de exploitatie van Het Gasthuis overgedragen aan de Stichting Bejaardenhuis Ruyschenbergh, opgericht in 1964. Plannen voor de nieuwbouw van een bejaardenhuis konden pas gerealiseerd worden na enige verwikkelingen die in 1968 leidden tot een nieuwe, gelijknamige stichting. De zuster zouden in de nieuwbouw hun diensten blijven verlenen, maar de geplande personeelskamers bleven leeg. Slechts een deel van de inmiddels ook al ouder geworden zusters ging in 1970 mee naar de nieuwbouw. Daar woonden en werkten zij tot eind 1980, toen zij verhuisden naar het inmiddels bejaardenhuis geworden klooster Nazareth. Aan meer dan een eeuw van zieken- en bejaardenzorg was een einde gekomen.3
Sedert 1975 was het klooster zelf officieel bejaardenhuis. Het werd toen erkend als Klooster Bejaardenoord (KBO). De vergrijzing van de congregatie was een algemeen verschijnsel. Sedert de jaren vijftig was niet alleen het aantal roepingen fors teruggelopen, maar was ook een proces van uittreding op gang gekomen. Sommigen verlieten het klooster omdat zij tot het inzicht kwamen daarin niet meer thuis te horen, dat het ideaal hen niet meer aansprak, dan wel dat de geloften hen te zwaar vielen, anderen omdat zij zich niet konden verenigen met de ingezette liberalisering, de aanpassing aan de veranderende omstandigheden, en daarom een nog strengere congregatie verkozen. Om het belang van de toekomstige bejaardenzorg beter te kunnen behartigen, werd 1975 de Stichting Kloosterbejaardenoorden Amalia van Solms opgericht. Daaronder vielen de kloosterbejaardenoorden van Gemert, Oisterwijk en Oirschot, waaraan tevens verpleegafdelingen verbonden waren. Met het oog op de nieuwe bestemming werd het klooster van Gemert in 1976 verbouwd. Die verbouwing was ook nodig om huisvesting te kunnen bieden aan zusters die uit opgeheven huizen herplaatst moesten worden.
Inmiddels had het kloosterleven binnen de congregatie vele veranderingen ondergaan. Het oude habijt werd vanaf 1966 geleidelijk door menige zuster ingeruild voor burgerkledij. De geslotenheid van de kloosters, met de zo kenmerkende tralieafscheiding en de regels van het stilzwijgen werden opgeheven, de mogelijkheden van recreatie verruimd en het contact met de buitenwereld versoepeld. Door de terugloop van het aantal kloosterlingen deed lekenpersoneel in de kloosterhuishouding zijn intrede en werden leken in 1994 ook in de kloosterleiding opgenomen. In Gemert trad begin april 1994 Dolly Verhoeven als lekenleidster aan. Zij deelde de verantwoordelijkheid met zuster Odulpha Bogmans en zuster Carina van den Boomen. Zuster Cassiana Peters, die vanaf 1984 in de leiding zat, was teruggetreden.4
Beide laatstgenoemde zusters waren uit andere, opgeheven huizen naar Gemert gekomen. Cassiana in 1975 uit Zaltbommel en Carina in 1990 uit Vught. Aan hen de vraag hoe zij op hun kloosterleven terugkijken en op de vele veranderingen die zij daarin hebben meegemaakt.
Cassiana is ingetreden in november 1942 en 5 mei 1945 geprofest. Zij werd uit Oirschot gezonden naar het St. Anthoniusgesticht (1882) in Zaltbommel, een bijhuis van klooster Nazareth in Oirschot. Zij werkte daar in de huishouding en in de crèche waarmee de zusters in 1959 begonnen waren. Van kinderdagverblijf avant-la-lettre groeide de crèche uit tot een 24-uurs opvang voor kinderen. In 1969 werd de crèche uitgebreid met een hospitium, een dag-en-nacht opvangtehuis voor vrouwen en kinderen die tijdelijk onderdak nodig hadden. Ook hier heeft Cassiana zich dienstbaar gemaakt. Het was een dankbaar, maar ook moeilijk werk in de crèche en het opvangtehuis. Er kwamen heel wat maatschappelijke en persoonlijke problemen op de zusters af. Soms waren de problemen in de gezinnen zo hoog opgelopen dat de politie eraan te pas moest komen. Met spijt nam Cassiana in 1975 afscheid van het werk. Het hospitium en de crèche werden gesloten, en dat was eigenlijk jammer, het had nog zoveel kunnen betekenen in de huidige tijd. Maar het werk kon niet meer voortgezet worden en de kleine kloostergemeenschap in Zaltbommel werd opgeheven. Cassiana gaf toen aan naar klooster Nazareth in Gemert te willen gaan. Van daaruit kon zij dan haar ouders in Boekel bijstaan, die inmiddels 87 jaar waren geworden en hulpbehoevend waren. Carina is in november 1949 ingetreden. Na haar professie 12 mei 1952 werd zij gezonden naar klooster Bethlehem (1867) in Kaatsheuvel, een bijhuis van klooster Catharinenberg. In 1957 werd zij overgeplaatst naar de jonge stichting Mariënhof (1941) in Vught. Zij was blij toen haar gevraagd werd om in de bakkerij te werken; het huishoudelijk werk trok haar niet zo. Toen de keukenzuster aangaf de bejaardenzorg in te willen gaan, vroeg de overste of zij haar werk wilde overnemen. Dat wilde ze graag doen, maar gaf wel aan daarvoor cursus te willen volgen, waarmee de overste instemde. Gedurende twee jaar heeft zij de kokscursus gevolgd, waaraan door veel religieuzen uit tal van congregaties werd deelgenomen. Het werk in de bakkerij en de keuken paste bij haar zelfstandigheid die haar van huis uit eigen was. In 1975 werd zij huishoudster in een pastorie, een van de nieuwe liefdewerken die vanuit de congregatie ondernomen werden. Al was zij intern, zij bleef contact houden met de kloostergemeenschap. Dit was vanuit de congregatie zo voorgeschreven, maar zij deed dat ook uit een innerlijke behoefte. Zij heeft zich altijd zeer verbonden en opgenomen gevoeld in de leefgemeenschap van de zusters. Vijftien jaar heeft zij op de pastorie gewerkt en daar veel voor de pastoor kunnen betekenen. Deze vond voor zijn zorgen bij haar een goed luisterend oor. De pastoor heeft haar na haar vertrek dan ook zeer gemist. Ook parochianen kwamen vaker even uitpraten. Na de opheffing van Mariënhof (1980), sloot zij aan bij het Elisabethklooster. Toen ook dit werd opgeheven, koos zij uiteindelijk in 1990 voor Gemert. Zij werd hier medeleidster van de kloostergemeenschap.
Al als kind voelden Cassiana en Carina zich tot het kloosterschap aangetrokken. Beiden hadden tante-zusters in de congregatie van de Zusters Franciscanessen van Oirschot. Zij gingen graag op bezoek. Dat was een uitgaansdag voor mij, aldus Carina, je kwam vroeger bijna nergens. Ook voor Cassiana was het een feest om in de vakanties tantezuster te bezoeken. Er waren wel tralies die de zusters van het bezoek scheidden, maar dat voelde je niet zo. Beiden waren heel verbonden met hun tante-zuster en voelden een sterke drang om ook het klooster in te gaan. Was de keuze voor de congregatie van de Zusters Franciscanessen van Oirschot mede door die persoonlijke band gevoed, het was ook de verbinding van gebed en liefdewerk die aantrok. Het contact met de buitenwereld zou ik nooit hebben willen missen, zo motiveert Cassiana haar keuze.
Toch betekende de stap naar het klooster dat de band met de familie beperkt zou worden. Al hebben beiden dat niet als een pijnlijk afscheid gevoeld, Carina heeft tot aan haar eeuwige professie 13 mei 1955 wel heimwee gehad. Zeker als de familie op bezoek was geweest, had zij daar wel moeite mee, wilde zij toch ook graag weer bij hen horen. De novicemeesteres heeft haar hierin zeer geholpen. Na de eeuwige professie vond zij de innerlijke rust en kwam de zekerheid van de roeping over haar; “ik zat vast”, zo verwoordt zij. Carina was de oudste in een groot gezin. De verantwoordelijkheid en zorg voor haar ouders en het gezin voelde zij sterk. Dat loslaten en daarmee in het reine komen, was voor meerdere oudsten in het gezin een moeilijkheid die zij ervaren hebben. Maar voor het afscheid kreeg je zoveel terug, de rijkdom van het gebed en het samenzijn met de zusters om je heen, dat gevoel van opgenomen te zijn, beamen beide zusters.
Het slot en de beperkte omgang met de familie, daar hadden zij voor gekozen, maar zeker in de beginjaren, toen de regels nog strenger waren dan later, was dat wel eens moeilijk. Je mocht om de twee maanden naar huis schrijven. Mijn ouders waren jarig in de tijd van de vasten en de advent, en dan mocht je niet schrijven. Dan moest je tevoren je felicitatiebrief versturen, en dat heb ik toch als iets ondankbaars jegens mijn ouders gevoeld. Dat was geen spontane en hartelijke brief, achteraf zou ik hem vaker graag verscheurd hebben, aldus Cassiana. Moeilijk voor Carina was de beperkte omgang met haar jongere zusje, die in Oirschot op kostschool zat, toen zij in noviciaat was. Toen haar broer vijf weken na haar intrede overleed, mocht zij niet naar de begrafenis. Dat heb ik wel gevoeld, ik wilde er zo graag bij zijn, aldus Carina. Ze hielden haar tegen, en daar was zij toch blij om; het sterkte haar in haar roeping. Je nam het ook: wat niet mocht, dat mocht niet, het hoorde bij je gehoorzaamheid. Dat ook de omgang met andere zusters beperkt was, zo mocht je nooit alleen met een andere zuster in de tuin wandelen, dat hebben zij toch als iets onnatuurlijks ervaren. Die vrees voor persoonlijke vriendschap, wat zochten zij dat toch diep. Het is goed, aldus Cassiana, dat daar verandering in is gekomen; dat is veel gezonder.
Beiden hebben het als goed ervaren, dat je over je moeilijkheden altijd kon praten; je werd goed begeleid in de keuze die je had gemaakt. Kritiek op het strengere leven van in de beginjaren hebben zij niet, de roeping zit bij beide zusters heel diep, en het intense gebedsleven heeft hen zeer veel goed gedaan. Zij zijn blij dat ook meegemaakt te hebben. Het is bovendien met de roeping voor het zusterschap als met elke andere levensstaat, je moet eraan werken. Ook na het trouwen begint het pas.
Toen de zusters vanaf 1965 voor enkele dagen naar huis mochten, hebben Cassiana en Carina dat niet als de bevrijding van een knellende band gevoeld. Ze hadden voor hun roeping gekozen en al wat bij de religieuze staat hoorde. Het was niet dat zij naar die verandering hadden verlangd, al waren zij wel blij hun familie voortaan wat geregelder te mogen bezoeken. Het was wel wennen. Er kwam thuis zoveel op mij af, terug in het klooster heb ik het daar toch wel moeilijk mee gehad, herinnert Carina zich. In alle gelijkmoedigheid en blijmoedigheid kijken Cassiana en Carina terug op de roeping en het kloosterleven die hen waren gegeven. Zij zouden vandaag de dag dezelfde keuze hebben gemaakt. Met de veranderingen vanaf de jaren vijftig zijn zij meegegaan.
Zij zijn daarin meegegroeid, open en zonder kritiek op de tijd voorheen. Nooit hebben zij zich gedwongen gevoeld. Opgedragen taken waren geen last; je deed het gewoon. Wel zou Cassiana, als zij wat verder in de toekomst had kunnen kijken, meer scholing voor haar maatschappelijk werk hebben willen volgen. Als je zoiets aangaf – of graag dit of dat wilde doen – werd daarmee zeker rekening gehouden, maar toen zij na haar professie in Zaltbommel geplaatst werd, dacht zij niet daaraan.
De terugloop van het aantal roepingen en de uittredingen vinden zij jammer. Zij schrijven dit toe aan de vele ontplooiings- en beroepsmogelijkheden die jonge vrouwen in die tijd kregen. Die ruime keuze is goed, al voegen Cassiana en Carina hieraan toe dat zij niet uit gebrek aan kansen voor de vrouw, of uit afkeer van huwelijk en gezin voor het klooster gekozen hebben. In hun ogen heeft ook de geslotenheid van de kloosterwereld de belangstelling daarvoor verminderd, terwijl de religieuze staat toch ook een zinvolle levensinvulling en dankbare werkzaamheid kan geven.
De samenleving is veranderd en blijft in beweging. Daarin moet je als mens en als congregatie meegaan, zonder jezelf te verliezen. Het liefdewerk van de zusters is meer en meer door geschoolde en betaalde beroepskrachten in het onderwijs en de welzijnssector overgenomen. Je zag dat aankomen, al raakte het je wel, maar zij hebben ons altijd voorgehouden dat wij ons overbodig moesten maken, beamen beide zusters instemmend. Daarnaast was nog zoveel ander goed werk te doen, neen stil zitten hoefde je niet, en dat hebben Cassiana en Carina dan ook niet gedaan.
In Gemert hebben zij een fijne tijd gehad. Er heerste een gemoedelijke sfeer en de omgang met de bevolking was hartelijk. Het klooster stond voor iedereen open. Toen Carina hier aankwam, vond zij het wel een oud dorp, zonder mooie huizen, en het lag er maar wat slordig bij. Onder burgemeester Van Maasakkers is veel verbeterd. Bij haar bevindingen en compliment sluit Cassiana zich volmondig aan. Tot de jongsten behoren in klooster Nazareth en toch al op gevorderde leeftijd zijn, gaf wel eens spanningen. De oudere zusters verwachtten van hen de voeding die eertijds de toestroom van jonge novicen gaf. Opgegroeid en gevormd in een andere tijd begrijpen de ouderen niet altijd dat de relatief jongeren zo vaak de deur uit zijn, vele andere bezigheden hebben en anders in het kloosterleven staan. Door de vergrijzing van de communiteiten kent de multi-generationele gemeenschap van voorheen thans meer en meer een eenzijdige leeftijdsopbouw. De relatief jongeren gaan vaker kiezen voor kleinere leefgemeenschappen, of gaan zelfstandig wonen. Het congregatiebestuur gaat hierin mee, maar vraagt wel dat zij door geregeld bezoek aan een ’thuisbasis’ verbonden blijven met de congregatie.
Op 23 februari 2000 hebben de laatste zusters klooster Nazareth in Gemert verlaten. Een periode van 152 jaar leven en werken is afgesloten. Odulpha Bogmans heeft in Gemert een zelfstandige huisvesting gezocht, maar blijft verbonden aan klooster Catharinenberg in Oisterwijk. De gezusters Cassiana en Juliana Peters en Carina van den Boomen zijn daarheen de anderen gevolgd. Als je je hele leven lang altijd gewerkt heb, en met plezier, valt het niet mee om je aan het ouder worden over te geven en te aanvaarden dat eens aan al dat werken een einde komt. Een welverdiende rust en het genieten van de jaren die het leven hen nog schenkt, is de Gemertse zusters van harte toegewenst.
Bekijk PDF