GH-2005-02 Uit het dagboek van pater Loffeld

UIT HET DAGBOEK VAN PATER LOFFELD

Anny van de Kimmenade-Beekmans

Voor wat betreft het bronnenmateriaal voor het boek ‘Kasteel bezet – Kasteel bevrijd’ hebben we veel te danken aan de notities van pater Loffeld. De jonge Loffeld was ondernemend en legde een enorme nieuwsgierigheid aan de dag. Wanneer anderen bijvoorbeeld de veiligheid van de schuilkelders opzochten, was voor hem het moment aangebroken om ‘De Straot’ of andere delen van Gemert op te zoeken om er zijn ogen eens goed de kost te geven. Uiteraard sprokkelde hij door zijn stoutmoedigheid interessante gegevens bijeen. Soms lijkt het er dan ook op dat Loffeld – en dat gold voor het merendeel van de Gemertse bevolking – zich nauwelijks bewust was van de uiterst kritieke momenten die zich hebben voorgedaan in de dagen vóór, tijdens en na de bevrijding. Pas later, als Loffeld voor zichzelf zijn aantekeningen bijwerkte, kwam de reflexie. Bijvoorbeeld de zoektocht naar zijn grootmoeder gevolgd door de hachelijke onderneming om haar weinige bezittingen in veiligheid te brengen – gebeurtenissen die niet in het boek zijn opgenomen – zijn in dit geval tekenend.

Tijdens de oorlogshandelingen op 30 september 1944 werd ‘St Anna’ – het verpleeghuis in Venray, waar de grootmoeder van Loffeld op dat moment verbleef – door de Amerikanen gebombardeerd. Ongeveer 250 patiënten en enige lekenverpleegsters vonden hierbij de dood. Eerder was ze naar Venray geëvacueerd en waren haar weinige bezittingen bij de Venrayse meubelmaker Vollenbergh in de Bontekoestraat opgeslagen. Gedurende de gevechtshandelingen die tot na medio oktober voortduurden – de geallieerden bleven ‘St. Anna’ langdurig bestoken omdat ze dachten dat er Duitse soldaten inzaten – werd het gebouw door brand verwoest. Omdat alle bewoners na de eerste aanval in de kelders van het gebouw waren ondergebracht, werd niemand meer gewond of gedood. Bijna drie weken verbleven de overlevenden daar, verstoken van alles. Al die tijd bleef de familie van Loffeld in het ongewisse over het lot van grootmoeder. Toen de strijd in het voordeel van de geallieerden was beslist, kwam er een einde aan deze benarde situatie. De bewoners werden uit de kelders gehaald en met behulp van Amerikaanse legerwagens werden ze verspreid in de regio ondergebracht. De registratie liet echter veel te wensen over.

Tevergeefs zocht Loffeld zijn grootmoeder in Huize Padua en in het ‘Rijks Krankzinnigengesticht’ in Eindhoven. Tenslotte, op 21 oktober vond hij zijn ‘Bonnema’, zoals hij haar noemde, in een gebouw van de Karel I sigarenfabriek: ‘in ’t stroo zittend, genoeglijk lachtend’ .. ‘Dat moest Bompa nu weten’, zei ze. Sedert 30 september had ze geen lichamelijke verzorging gehad, niet gewassen, geen bed, geen verschoning. Ze bezat alleen nog de kleding die ze aanhad. Ze vertelde over de gebeurtenissen in Venray, de bombardementen van 30 september en de morgen dat er twee patiënten naast haar dood op bed lagen. Ook over het gebrek aan voedsel, dat de laatste dagen alleen uit soldatenbiscuits bestond. Ze vroeg haar kleinzoon een mis te lezen ‘opdat ze maar gauw dood mocht gaan’.

Loffeld ervoer het als uiterst pijnlijk dat hij haar in die troosteloosheid moest achterlaten. Terug in Gemert besprak hij dit schrijnende probleem met moeder overste van het Gasthuis en die stemde ermee in dat zijn grootmoeder er werd opgenomen. Twee dagen later konden ze zijn grootmoeder ophalen en werd ze tijdelijk en tot ieders tevredenheid ondergebracht in de kamer van mevrouw Roelofs.

Een kleine week later, op zaterdag 28 oktober 1944 tekende Loffeld het volgende op: “Mooi weer, dus veel jagers in de lucht. Vanmiddag plotseling zorg gekregen voor Bonnema’s rijk bezit in Venray. Men zegt dat a.s. maandag heel Venray verlaten moet zijn”. Ondanks waarschuwingen dat er geen wagen naar Venray doorgelaten zou worden, trok Loffeld erop uit om een vrijgeleide naar die plaats te regelen. Omdat Gemert in die dagen voor alle burgerverkeer vrijwel hermetisch was afgegrendeld, moesten de evacuatiecommandant van de gemeente Gemert; de commandant van de Bewakeningstroepen der Binnenlandse Strijdkrachten en de Engelse majoor van de Civil Affairs die schriftelijke toestemming met een stempel bekrachtigen.

Toen Loffeld over de vereiste stempels beschikte ging hij naar Van den Elzen. “Durf-de-gij”, vroeg hij de chauffeur? Na enig overleg reden ze tegen halfdrie met een bijrijder weg uit Gemert om de spulletjes van zijn grootmoeder op te halen. Via Elsendorp, Rips, Twist, Oploo kwamen ze bij Overloon. Al voor het bereiken van die plaats zagen ze vele kadavers in de weien. Ook waren er veel beschadigde boerderijen en de kom van het dorp was totaal verwoest. Alleen wat ontzette muren stonden nog overeind. Op een verwoest café‚ stond met krijt geschreven: NO BEER TODAY!

Tussen Overloon en Venray reden ze voorbij Engelse geschutsopstellingen. Langs de weg zagen ze de graven van gesneuvelde militairen voorzien van naam en helm. Bij afgebakende terreinen stonden waarschuwingsborden die duidden op de aanwezigheid van landmijnen. Engelse soldaten zaten verscholen in de kapotgeschoten huizen. Behalve de schade aan gebouwen, viel ook de aangerichte schade aan bomen en bossen op. Stukgeschoten tanks en andere beschadigde legervoertuigen werden weggesleept. Niet lang daarna: “Geweldige klappen, schijnbaar tegen de rammelende vrachtwagen. Schieten ze op ons? Rechts langs de weg (een 100 m. eraf) zien we Engelsche vuurmonden, vuur en rookontwikkeling: we zijn gerust en rijden onder deze ontploffingen verder”.

Kort voor Venray zei de chauffeur: “Ik heb hier d’n aord nie”. Niet lang daarna controleerde een marechaussee hun papieren, die in orde werden bevonden. Of de chauffeur het voorvoelde. Vlakbij het St. Jozefsgesticht – niet ver van de meubelmaker in de Bontekoestraat – opeens een enorme ontploffing. Snel reden ze het terrein van voornoemd gesticht op. De chauffeur en de bijrijder sprongen snel de vrachtwagen uit en doken samen in een zogeheten ‘Schutzloch’. Loffeld, die pas na enige moeite het rechterportier kon openmaken, zocht eveneens dekking in een kuil. Niet ver van hen zaten in een kuil twee Tommy’s achter een machinegeweer. Granaten floten over hen heen en ontploften niet ver achter het huis waar zij voorzaten. Tegelijk barstte het Engelse geschut los, in een aanhoudend zwaar geroffel. Toen het even stil was, staken ze even hun hoofd buiten de kuil.

Opnieuw liet de chauffeur van zich horen: “Zouwen we de woagen mar nie umdreien…?” “Nog wat wachten”, vond Loffeld. “We gaon ons leve nie waoge vur un teekasje”. Loffeld deelde de mening, maar hij wilde toch graag zijn ‘missie’ afronden. Hij kroop uit zijn kuil. “You can carry on”, verzekerden de twee Engelse soldaten hem. Vrijwel meteen begon het geschut opnieuw en Loffeld zocht weer dekking in zijn kuil. Na ongeveer een kwartier riep Loffeld naar de chauffeur en diens bijrijder: “Blijven jullie erin, ik ga naar ’t huis van de meubelmaker”. Langs heggen en greppels zocht Loffeld zijn weg naar de bewuste straat, onderwijl een schietgebedje prevelend in de hoop dat hij deze hachelijke onderneming later nog zou kunnen navertellen.

Gelukkig, het huis van meubelmaker Vollenbergh stond er nog. De voordeur van het pand was aan de binnenkant met een plank dichtgespijkerd. Alle andere toegangsdeuren waren eveneens afgesloten. Wel zag Loffeld dat er nog allerhande spullen in het huis stonden. Hij wist de plank aan de binnenkant van de voordeur – waar glazen ruiten in hadden gezeten – te verwijderen en baande zich een weg naar de zolder van het pand. Daar trof hij de koffers en kastjes van zijn grootmoeder aan, tussen een onbeschrijfelijke rommel. Dak kapot, groot koffer in chaos. Hij nam uit dat koffer een divankleed en besloot alleen dit mee te nemen. Op een groot papier schreef hij: “P. Loffeld hier geweest, goed bewaren”.

Juist toen Loffeld het pand verliet, kwam daar waarachtig de vrachtwagen van Van den Elzen aangereden. Opnieuw gingen ze het huis binnen en laadden even later vier koffers, een theekastje en een dressoir op de vrachtwagen. De gasketel werd opgepookt en met gezwinde spoed verlieten ze dit desolate dorp vol puinhopen. Kort voor Overloon, vlakbij de vrachtwagen een ontploffing. Van een Nederlander in Engels tenue moesten ze stoppen. Hij controleerde hun persoonsbewijzen en deze man vertelde hen dat die ontploffing veroorzaakt was door een ‘shoe-mine’. Ze zagen drie Engelse soldaten op een grasveldje die met behulp van een instrument, ‘langzaam de voeten vooruitschuivend’ mijnen opspoorden.

Om tien voor halfzes die middag stopten ze voor het Gasthuis in Gemert: de chauffeur en de bijrijder deponeerden de spulletjes van grootmoeder in het magazijn van Van den Broek en Loffeld ging het Lof doen. Achteraf overpeinsde Loffeld zijn bezigheden van die dag. “Rit van fl. 25,00. Maar noch ik, noch de chauffeurs willen ’t overdoen”. Hij concludeerde: “t Was eigenlijk onbezonnen, maar ik word overmorgen ook pas 40 jaar!”