GH-2006-02 De Handelse hoofdonderwijzer Ad Kalkhoven, deel 2

Anny van de Kimmenade-Beekmans

De Duitse inval

Op vrijdag 10 mei 1940 was de langverwachte oorlog een feit. Tegen vijf uur ’s ochtends werden Ad en Siny Kalkhoven door de Handelse luchtbeschermingsdienst gealarmeerd. Er waren vele vliegtuigen in de lucht en niet goed wetende wat te doen, werden de kinderen uit bed gehaald. Toen bleek dat er verder niets gebeurde, ging iedereen weer naar bed. Van slapen kwam niet veel en overdag werden de nieuwsberichten nauwlettend gevolgd.
In de vroege morgen van zaterdag 11 mei 1940 trokken de eerste Duitse troepen op vanuit de Peel. Ze splitsten zich achter Handel op. Een deel trok naar Gemert, het andere deel richtte zich op Boekel. Zoals gewoonlijk fietste zoon Jo kort voor zes uur ’s ochtends naar zijn werk in Gemert. Hij werkte er als bakkersknecht bij bakkerij Rooijmans in de Nieuwstraat. Vrijwel meteen na aankomst zag Jo enkele Duitse stoottroepers voorbijfietsen.
Samen met anderen besloot hij een kijkje te nemen. Niet lang daarna stonden ze met vele andere Gemertenaren als gijzelaar op het Borretplein. Hij was getuige van het brute optreden van het Duitse leger. Ook hij werd gedwongen tot het aandragen van munitie waarmee het kasteel werd beschoten. Deze ingrijpende gebeurtenis liet een diepe indruk op hem na. Niet alleen zoon Jo maakte de tweede oorlogsdag angstige momenten door. Dat gold eveneens voor de oudste zoon Ko en de elfjarige dochter Corry. Ko werkte indertijd als stagiair bij de gemeente Eindhoven. Hij woonde in bij zijn oom Karel Kalkhoven, die daar inmiddels hoofdonderwijzer was. Ko wilde per fiets naar zijn ouders in Handel. Dat lukte niet vanwege de vernielde bruggen. Ko werd door Duitse soldaten geholpen. Die wezen hem op allerlei binnenwegen. Ze kenden de omgeving op hun duimpje en wisten precies waar de bruggen al min of meer waren hersteld.
Dochter Corry zat in Den Bosch op kostschool. De leiding daar had de ouders bericht dat alle kinderen vanwege de oorlogsomstandigheden naar huis zouden worden gebracht. De wagen die de kinderen vervoerde, kon door de vernielde bruggen echter niet verder dan Helmond komen. Het laatste stuk moest te voet worden afgelegd. Samen met een vriendinnetje liep Corry langs de Zuid-Willemsvaart, richting Aarle-Rixtel. Plotseling riep iemand vanaf de overkant van het kanaal dat ze dekking moesten zoeken. Ze wisten niet wat die waarschuwing inhield. Toen ze bemerkten dat ze in een hevig vuurgevecht tussen Nederlandse en Duitse militairen terecht waren gekomen en de kogels hen rond de oren floten, doken ze uit lijfsbehoud in een sloot. Later vond Corry een veilig heenkomen bij de brugwachter van Aarle-Rixtel. Die stuurde bericht naar Handel en Ad en de zonen Ko en Jo haalden haar daar daags daarna op via allerlei binnenpaden.

Duitse soldaten in Handel.

Het overgrote deel van de Handelse bevolking was direct na de bekendwor-ding van de Duitse inval geëvacueerd. Ad Kalkhoven was hoofd van de evacuatie. Toen de doortocht van de Duitse troepen echt op gang kwam, wilde ook hij naar veiliger oorden trekken. Siny niet, die voelde er niets voor alles in de steek te laten. Ook de familie Van Deursen – die naast de boerderij van Selten woonde – bleef in Handel. Samen spraken ze af om beurtelings te waken en ieder half uur poolshoogte te nemen. Handel bleef gespaard van oorlogsgeweld en de geëvacueerde Handelnaren kwamen snel weer terug. In de eerste oorlogsdagen werd de Handelse school korte tijd gevorderd voor inkwartiering van Duitse soldaten. Ad Kalkhoven hervatte het lesgeven op andere locaties en wisselende tijden. Veel stelde die bezettingsmacht overigens niet voor. Het betrof merendeels soldaten uit de achterhoede, die zich verplaatsen per fiets of met paarden en karren. Ze stalden hun paarden in de stal van de boerderij van Selten.
Nadat het schoolgebouw weer was vrijgegeven, werden er de lessen hervat. Evenals op andere plaatsen het geval was, waren er vele vernielingen aangericht en namen de Duitse militairen ook hier bij hun vertrek allerlei goederen mee. Zo wisselden op school de voorraad textiel en naaigerei van eigenaar.
Ook de bewoners van Handel leerden om te gaan met de ongemakken van de bezetting. Het eerste bezettingsjaar deden er zich geen noemenswaardige incidenten voor. Opvallend was echter wel het toenemend aantal bedevaartgangers dat steun zocht in het genade-oord van Handel. Met het verstrijken van de oorlogsjaren zou dat aantal alleen maar aangroeien.
Dat laatste hing direct samen met de houding van de bezetter die steeds openlijker tot de nazificatie van de bezette gebieden overging. Een van de eerste stappen was het afschaffen van het democratisch beginsel van het Nederlandse bestuursstelsel.
Vanaf eind juni 1941 was nog alleen de Nationaal Socialistische Beweging (NSB) als politieke partij toegestaan. Alle overige partijen werden verboden. Enkele weken later, op 12 juli werden bij Ad Kalkhoven en aannemer H. Kuipers, respectievelijk voorzitter en secretaris van de RK Staatspartij van de afdeling Handel, het kasboek en andere bescheiden in beslag genomen.’

Handel en ‘de nieuwe orde’.

Evenals elders zaten ze ook in Handel niet te wachten op ‘de nieuwe orde’. Men trof er dan ook vrijwel geen aanhangers aan. Een uitzondering vormde de Handelse NSB’er P.G. Wilmsen, alias Geenen. Zijn houding en zijn nadrukkelijke demonstratie van zijn NSB-lidmaatschap riep grote ergernis op. Hij was tevens lid van de WA en het was zijn gewoonte in zijn vrije tijd in het uniform van de WA gekleed te gaan. Voor hem was het duidelijk merkbaar dat hij om die reden geen vrienden in Handel had. Zijn sympathie voor de bezetter werd binnen deze kleine gemeenschap niet op prijs gesteld en hij was regelmatig het doelwit van spot en openlijke treiterij. Ook zijn vrouw ondervond daarvan de gevolgen. Openlijk en op beledigende wijze werd ze over het lidmaatschap van haar man aangesproken. Ook kwam het vaak voor dat ze in de winkels geen goederen kon kopen, ook al had ze èn bonnen èn geld.’
Jo Kalkhoven, de gruwelen van de Gemertse bezetting indachtig, had een uitgesproken hekel aan deze Wilmsen en zijn activiteiten. In de eerste maanden van 1941 fietste hij ’s morgens vroeg naar zijn werk. Toen hij bij Wilmsen voorbijkwam, zag hij op de voordeur een Duits propaganda pamflet. Als bij ingeving stapte hij van de fiets, scheurde het pamflet eraf en schoof het onder de deur door naar binnen. Wat Jo niet vermoedde was dat Wilmsen zijn optreden vanachter zijn bovenraam had gevolgd. Die ging zich vervolgens hierover beklagen bij Willi Engbrocks, een Rijksduitser die in Handel woonde. Dit keer moest de dader bestraft worden en daar moest Engbrocks voor zorgen.
Engbrocks bevond zich in een moeilijke positie. Kort na de Duitse bezetting had hij ervoor gezorgd dat een Gemertenaar die door de Sicherheitsdienst wegens belediging was gearresteerd, weer vrijkwam. Voor Engbrocks die in een goede verstandhouding met de Gemertse en Handelse bevolking leefde, pakte die bemiddeling beroerd uit. Een lid van de Sicherheitsdienst zorgde ervoor dat hij officieel vertrouwensman van de National Sozialistische Deutsche Arbeiterpartei (NSDAP) voor de gemeenten Gemert en Boekel werd. Met lood in de schoenen ging Engbrocks naar Ad en Siny Kalkhoven om te vertellen wat hun zoon had gedaan. Hij vond het verschrikkelijk, maar hij kon er niet onderuit. Willi moest hun minderjarige zoon, met wie hij een goed contact had, aangeven. Met minder nam Wilmsen geen genoegen. Als hij dit weigerde, zou dat voor hem en zijn gezin nare gevolgen hebben. Gelukkig wist Engbrocks het gedaan te krijgen dat Jo door een plaatselijke agent van politie werd gearresteerd. Engbrocks was erbij toen Jo in de bakkerij van Rooijmans werd aangehouden. Jo bekende zijn daad en verontschuldigde zich tegenover Engbrocks dat hij hem door zijn optreden in verlegenheid had gebracht. Korte tijd later moest Jo zich in Den Haag voor zijn ‘deutschfeindliche’ daad bij het zogeheten Landesgericht verantwoorden. Zijn ouders hadden voor juridische bijstand gezorgd. Aanvankelijk nam de Eindhovense advocaat Van der Putten de verdediging op zich. Deze advocaat, met wie de bezetter een appeltje te schillen had, durfde echter niet naar de zitting. Kortenhorst, een Haagse advocaat die bekend was in de kringen van Seys Inquart nam de zaak over. Ad reisde mee naar Den Haag maar werd niet tot de zitting toegelaten. Jo kreeg een zware straf opgelegd. Hij werd veroordeeld tot zes maanden detentie in de strafgevangenis van Scheveningen. Te zijner tijd zou hij worden opgeroepen om zich bij het zogeheten ‘Oranjehotel’ te melden. In de tussentijd werkte Kortenhorst deels met succes aan een gratieverzoek. Vanwege jeugdige leeftijd, bekortte Rauter zijn detentie met drie maanden. Voor de familie Kalkhoven duurde het een eeuwigheid voor die oproep kwam.

De detentie in Scheveningen

Op 20 augustus 1941 was het zover. Om drie uur in de middag meldde een angstige Jo zich bij voornoemde strafinrichting aan. Niet lang na aankomst kreeg hij zijn pakketje uitgereikt met daarin onder meer gevangeniskleding en een strozak. Ook moest hij zijn eigendommen inleveren. Zijn rozenkrans mocht hij behouden. Kort nadat hij zijn cel inkwam, smeet een medegevangene die door de cel. Jo durfde niets te ondernemen. Gelukkig nam de oudere celgenoot Heuckeroth – een kapper uit Meppel die in het kader van de metaalvorderingen geweigerd had zijn koper in te leveren – hem in bescherming Jo die tot de jongste gedetineerden behoorde, was deze man oneindig dankbaar. Ook gedurende de rest van zijn detentie ondervond Jo veel steun van deze man, die hij liefdevol ‘stiefvader’ noemde.
Over het algemeen vond Jo de behandeling van de Nederlandse bewakers niet slecht. Wel heeft hij voor straf veertien dagen in een isoleercel doorgebracht. Die eenzaamheid viel hem zwaar. Bij het uitdelen van eten, waarbij Jo de bewaker hielp, had hij hem namelijk per ongeluk opgesloten. Overigens, tijdens die werkzaamheden lukte het Jo om contact te leggen met andere gedetineerden. Onder hen bevonden zich drie mannen uit Deurne, die tot de doodstraf waren veroordeeld. Later werd die straf omgezet in levenslang. Voordat ze naar Duitsland werden overgebracht, vroegen ze Jo berichten voor hun ouders door te geven.
Bij alle narigheid kon Jo nog van gelukspreken dat hij ontkwam aan transport naar Duitsland. Volgens vaste gewoonte werd iedereen die langer dan drie maanden in Scheveningen zat daar naartoe gebracht. Op geregelde tijden vertrok er dan ook een transport gedetineerden vanuit Scheveningen. Zoals gezegd bleef hem dat bespaard. Toen Jo zich in Scheveningen meldde was er juist een groep overgebracht en net nadat hij vrijkwam, stond er weer een transport op het punt van vertrek.
De enige lichtpunten tijdens zijn detentie in het ‘Oranjehotel’ waren de bezoeken van zijn ouders. De ene keer kwam zijn vader. De andere keer zijn moeder. Laatstgenoemde ervoer er een sombere, naargeestige sfeer. Toen Jo werd binnengeleid, herkende ze hem in eerste instantie niet. Hij zag doodsbleek vanwege gemis aan daglicht. Lichamelijk contact was verboden, zelfs geen hand geven. Zijn moeder had vakantiefoto’s van thuis meegenomen. Eerst werden die door de bewaker aan alle kanten gecontro-leerd of er geen berichten opstonden. Vervolgens werden de foto’s op tafel uitgespreid. Jo mocht ze niet van de tafel nemen. Nadat Jo de foto’s had bekeken, nam de bewaker ze weer van tafel en gaf ze terug aan zijn moeder. Op 20 november 1941, de dag van zijn vrijlating moest Jo ‘s-morgens uit de cel. Er waren nieuwe gevangenen binnengebracht en samen met anderen werd hij naar een andere ruimte overgebracht. Ze moesten vooral niet denken dat ze nu vrij waren. Met het gezicht naar de muur gekeerd moesten ze wachten totdat hun volle straftijd om was. Vanwege de afstand en de gebrekkige reismogelijkheden mocht Jo wat eerder vrij. Tegen twee uur werd hij officieel ontslagen door de directeur die hem ten afscheid ‘Auf Wiedersehn’ toewenste. Jo deelde die wens niet.
Toen hij buiten was en zijn ogen enigszins gewend waren aan het daglicht, zette hij koers naar de Haagse Van Alkemadelaan. Niet ver van de gevangenis woonde indertijd Victor Roelofs, een broer van zijn ooms Toon en Harrie Roelofs. Daar werd op hem gewacht.’ In brieven aan thuis had Jo al gemeld dat hij inmiddels snakte naar een sigaret. Hij hoopte dan ook dat er na zijn vrijlating bij ‘oom Vic’ een pakje sigaretten op hem wachtte. Om misselijkheid te voorkomen kreeg Jo van hem om te beginnen slechts een halve sigaret.
Samen met zijn vader reisde Jo naar Handel. Daar was het feest. Zijn vrienden hadden het huis versierd en er kwamen veel mensen om hem te verwelkomen. De kamer stond vol bloemen. Er was volop vlees, chocola en andere lekkernijen en Jo sloeg aan het eten. Zoveel was duidelijk, zijn verblijf in het ‘Oranjehotel’ had zijn eetlust niet aangetast. Dat gold eveneens voor zijn afkeer van Wilmsen. Kort na zijn vrijlating ging Jo bij het echtpaar Wilmsen ‘een serenade’ brengen. Wilmsen waarschuwde Ad en Siny Kalkhoven. Dat getreiter moest nu echt voorbij zijn anders zou het een volgende keer slecht met hun zoon aflopen.

Overgang naar actief verzet

In het voorjaar van 1943 ontvingen de zonen Ko en Jo ongeveer gelijktijdig hun oproep voor de Arbeidsdienst. Het gezin Kalkhoven raakte vanaf dat tijdstip steeds meer in het vaarwater van het actieve verzet. Jo kreeg zijn oproep in Handel. Ko ontving die in Eindhoven. Zowel Ko als Jo weigerden hieraan gevolg te geven. Wilden ze evenals talloze andere jonge mannen aan de Arbeidsdienst ontkomen, dan waren ze genoodzaakt om onder te duiken.
Ko die zich in Eindhoven moest aanmelden, kwam naar Handel en hield zich daar schuil. Voor Jo moest elders een onderduikadres worden gezocht. In het licht van zijn herhaalde aanvaringen met Wilmsen waren zijn ouders er voorstanders van om hem op enige afstand van Handel onder te brengen. De april-mei staking van 1943 benadrukte die noodzaak. Begin juli 1943 vonden zijn ouders voor Jo een veilig onderduikadres bij bakker Clevers in Grubbenvorst. Engelbert Dors, een aangetrouwd familielid had hierin bemiddeld.
In voornoemd plattelandsdorp was reeds in een vrij vroeg stadium een groot deel van de bevolking actief betrokken bij pilotenhulp of het verschaffen van onderdak aan joodse of andere onderduikers. Pastoor Henri Vullinghs speelde hierin een sleutelrol en Engelbert Dors was een van zijn naaste helpers. Dors was gehuwd met Jo Roelofs, een zus van Toon en Harrie Roelofs. Toon en Harrie onder-steunden reeds geruime tijd verzets- en andere hulpverleningsactiviteiten thuis en in Grubbenvorst.
Lange tijd is Jo Kalkhoven overigens niet in Grubbenvorst geweest. Hij kreeg er verkering met de bakkersdochter Trees Clevers. Toen die relatie serieuze vormen aannam, haalden zijn ouders hem – overeenkomstig de toenmalige opvattingen – terug naar Handel. Zijn korte verblijf in Grubbenvorst maakte echter wel dat het gezin Kalkhoven actiever bij de hulpverlening werd betrokken. Immers via die lijn kwam de joodse onderduikster Line Lankhout bij het gezin Kalkhoven in Handel terecht.

Line Lankhout

Line Lankhout-Loeb was gehuwd met de joodse Frederik Henri Lankhout. Haar man volgde zijn vader op als directeur van de gelijknamige en bekende Haagse steendrukkerij Lankhout. Voor de oorlog vervaardigden tal van kunstenaars zoals Escher en Toorop er etsen. Ook de beroemde albums van Verkade werden er gedrukt. Toen de oorlog uitbrak hadden ze samen één dochter, de vierjarige Hanneke. Zoon Paul werd ruim vier maanden na de Duitse inval geboren. Zeker voor het joodse volksdeel in Nederland brak er na de bezetting een glijdende schaal van ellende aan.
Een belangrijke stap was het verbod voor joden om bezittingen te hebben. Als gevolg hiervan werd de drukkerij verkocht. De heer Sloterdijk werd de nieuwe eigenaar. Lankhout werkte nog enige maanden als bedrijfsleider in zijn eigen drukkerij. Medio juli 1942 begonnen de eerste joden razzia’s en Lankhout vreesde het ergste. Hij wilde niet onderduiken. Daarom probeerde hij die zomer via de landroute naar Engeland te ontkomen. Overigens, de heer Sloterdijk heeft de gehele oorlog door het salaris van de heer Lankhout doorbetaald. Daarvan werden deels de kosten voor onderduiken betaald. De toen 30-jarige Line Lankhout geloofde niet in ‘sperren’ en andere zogenaamde veiligheden voor welgestelde joden. Tot woede van haar andere familieleden koos ze ervoor om onder te duiken. Vooraf werd de toen zesjarige Hanneke door ’tante Zus’, een vrouw uit Den Haag in veiligheid gebracht. Zij was de contactpersoon tussen Hanneke en haar moeder. Line wist niet waar haar dochter was. Via een slager in Venlo vond ze een veilig adres voor de bijna tweejarige Paul en voor haarzelf.
Paul werd liefdevol in het boerengezin van de familie Van de Winkel in Grubbenvorst opgenomen en Line vond niet veraf in het kerkdorp Lottum onderdak bij rozenkweker Van den Brand. Tussentijds als de kust veilig was, bezocht ze haar zoontje. Tot haar grote verdriet bleek die al na korte tijd totaal van haar vervreemd te zijn. Zeer waarschijnlijk zorgde de arrestatie van pastoor Henri Vullinghs op 1 mei 1944 ervoor dat Line Lankhout naar Handel kwam. Omdat de Sicherheitsdienst Grubbenvorst en naaste omgeving nadien geregeld uitkamde, was het daar niet langer veilig. De jongere kinderen in het gezin Kalkhoven wisten niet dat Line joods was. Ze noemden haar ’tante Line’. Aan hen en aan buitenstaanders werd verteld dat ze had moeten verhuizen uit het zogeheten ‘Sperrgebiet’ vanwege de aanleg van de ‘Atlantikwal’. Tante Zus’, die bij de Kalkhovens ‘de Haagse dame’ werd genoemd, zocht Line een paar keer op in Handel. Om zo min mogelijk van de dorpse gewoonten af te wijken, ging Line samen met het gezin Kalkhoven naar de kerk. Haar belangrijkste afleiding vond ze in tuinieren.

Onderduikers in Handel

Niet alleen ’tante Line’ keek verlangend uit naar het einde van de oorlog, dat deden ook de vele onderduikers. Intussen was ook Willy, de derde zoon van Ad en Siny Kalkhoven opgeroepen voor de Arbeidsdienst. Ook hij dook in Handel onder. De verveling was groot. Ter afleiding vormden de onderduikers een voetbalteam. Ze speelden wedstrijden tegen de Handelse voe-balclub en tegen personeel van ‘Huize Padua’.
Naarmate de tijd verstreek werd het huis van Kalkhoven het doorgangshuis voor onderduikers. Daar werden ze afgeleverd – meestal met een lege maag – en bleven er een poosje voordat ze naar hun eigenlijke onderduikadres konden worden gebracht. Siny Kalkhoven kookte voor al deze hongerige onderduikers. Ze kookte op een elektrisch fornuis. Om verzekerd te zijn van voldoende stroomtoevoer, zorgde een medewerker van de PNEM uit Den Bosch ervoor dat ze over een extra rantsoen elektriciteit beschikte. Behalve de stroomvoorziening was ook een geregelde aanvoer van voedselbonnen een vereiste. Daarvoor zorgde Gien van Rooij uit Gemert. Ze werkte daar op het distributiekantoor en ze was een ware specialiste in het ontvreemden van grote hoeveelheden voedselbonnen. Behalve voor de eigen onderduikers, kreeg Ad Kalkhoven van haar ook bonnen voor onderduikers in de omtrek. Samen met zijn zoon Ko zorgde Ad voor de verspreiding ervan. De zonen van Kalkhoven waren weliswaar in Handel, maar ze sliepen nooit thuis. ’s Zomers overnachtten ze met nog een stel andere onderduikers in het kippenhok achter in hun tuin. In de koude wintermaanden van 1943/1944 sliep Ko met nog drie andere onderduikers – Leo van den Heuvel uit Aarle Rixtel, Piet Fonkert uit Amsterdam en Koos Reijnen uit Handel – in de opkamer van het kinderloze echtpaar Tinus en Marie Rovers, een paar huizen verderop. Twee alkoofjes waren door hen omgetoverd tot ’tramstellen’ en met hun ‘Tramlied’ zongen ze zichzelf moed in. Tussentijds waren er in Handel controles op onderduikers. De agenten Schraven of Scharn seinden voortijdig Reijnen van het Handelse postkantoor in. De onderduikers verdwenen uit het straatbeeld. Bij razzia’s werd het menens. Dan weken de ze uit naar Boekel of naar ‘Huize Padua’, waar broeder Norbertus voor onderdak zorgde. In deze psychiatrische inrichting werkte ook de lekenverpleger en illegaal werker Wim van den Berk, bijgenaamd ‘Den Dokter’.
Omdat Ko Kalkhoven een van de oudste onderduikers was, stond hij met Van den Berk in contact. Ko had een sleutel van een achterdeurtje dat toegang gaf tot het terrein van ‘Huize Padua’. Van den Berk bepaalde wie Ko mocht meebrengen. De verplegers die nachtdienst hadden gehad gingen de bedden uit en de onderduikers kropen erin. Die hadden dan zogezegd nachtdienst gehad. Zeker drie keer hebben ze zich gedurende enkele dagen op ‘Huize Padua’ moeten schuilhouden.

NOTEN:

1. GAG —1.871.42 Gemeente-politie Gemert Proccesen-verbaal 1941 nr. 307
2. GAG -1.871.42 Gemeente-politie Gemert Processen-verbaal 1942 nr. 2
3. Victor Roelofs was een broer van Toon en Harrie Roelofs. Toon was de Gemertse schortenfabrikant, gehuwd met Cis Kalkhoven. Harrie was belastingambtenaar in Helmond en gehuwd met Line Kalkhoven.

Bekijk PDF