GH-2006-02 Gemertenaren en Bakelnaren in Franse dienst
Simon van Wetten
Typerend voor de Franse Tijd (voor Gemert was dat de periode van september 1794 tot en met december 1813) is de enorme informatiehonger van de overheid. Of de oude Commanderij nu rechtstreeks onder het Franse bestuur viel (1795-1800 en 1810-1813), deel uitmaakte van de Bataafse Republiek (1800-1806) of van het Koninkrijk Holland (1806-1810), de bijbehorende overheid wilde méér over haar burgers weten dan daarvoor ooit was vertoond. Misschien is dat wel de meest revolutionaire verandering die uit de beroemde Franse Revolutie is voortgekomen. In de laatste vier jaar van de Franse Tijd was de belangstelling-van-staatswege toegespitst op de jongemannen.
Inschrijving voor de krijgsdienst – wie is er twintig jaar?
Lodewijk Napoleon, de vriendelijke, had dikwijls onenigheid met zijn kleine grote broer in Parijs. Naar het keizerlijk inzicht was Lodewijk te aardig en te sociaal voor “d’ Ollandèrs”. Hij pakte de smokkelhandel met Engeland niet doortastend genoeg aan, en het gedoe met hulpacties na de buskruitramp in Leiden en de stormramp in Zeeland (toen ook al) onderstreepte volgens Napoleon Bonaparte alleen maar de weekhartigheid die het karakter van zijn broer zo kenmerkte. Maar Lodewijk liet zich niet kennen. Hij bleef zijn rol als koning van Holland een eigen invulling geven en verzette zich bijvoorbeeld ook heftig tegen de invoering van de conscriptie (inschri-ving voor de krijgsdienst). Zo bleef er van de oorspronkelijke broederliefde weinig over. In het najaar van 1809 liet Napoleon aan Lodewijk weten dat “hij er altijd spijt van had gehad dat hij hem een koninkrijk had geschonken”. 1′ Daarna waren er nog wel wat wederzijdse pogingen om de verhoudingen te verbeteren, maar die bleken vruchteloos. In de nacht van 2 op 3 juli 1810 vertrok (ex)koning Lodewijk voorgoed, met slechts een klein deel van de hofhouding en zijn hond als escorte. Napoleon annexeerde Nederland. Geen woede-uitbarstingen, geen opstanden, niet eens een demonstratie. De vaderlandse onafhankelijkheid, zo trots gewonnen en gekoesterd tijdens de Tachtigjarige Oorlog, werd zonder slag of stoot opgegeven. Nou ja, in Gemert waren we, in de periode 1795-1800, al aan inlijving gewend geraakt. In die dagen werden we immers óók gerekend tot het Franse territorium. Maar toch, nu was het anders, strenger, barser, en niet ondersteund door de idealen van vrijheid, gelijkheid en broederschap. Eén van de duidelijke voorbeelden daarvan was de onmiddellijke invoering van de conscriptie. Alle jongemannen die de leeftijd van twintig jaar hadden, moesten in dienst. Mobilisatie van alle beschikbare mankracht stond voor Napoleon voorop. Ook nu was het verzet niet uitbundig en ging men tamelijk gewillig naar de kazernes.
De meeste lotelingen kwamen uit de lagere klassen. De hogere klassen, de draagkrachtigen, konden namelijk een remplaçant aanstellen. De bedragen die voor zo’n vervanger neergeteld werden, varieerden van 3000 tot 10.000 francs. Twee jaar moest een conscrit, een dienstplichtige, in dienst, althans in vredestijd. Daarna kreeg hij groot verlof, en was tot zijn 45ste verjaardag oproepbaar. Maar ja, dat kleine menneke met de grote naam voerde voortdurend oorlog. Inloten, opgeroepen worden voor het leger van Napoleon, betekende naarmate de Franse Tijd vorderde “niet veel meer dan een uitgesteld doodvonnis”.2 Er was nog één legale ontsnappingsmogelijkheid: afgekeurd worden. De aanstaande militair diende gekeurd te worden door een “doctoor”. Wanneer je nu willens en wetens een zeer stevige verkoudheid wist op te lopen, kón het je gebeuren dat je wegens een zware borstkwaal werd afgekeurd. Ik heb u eerder de zaak van J. Luurmans uit Gemert voorgehouden, die vanwege zo’n kwaal al heel snel uit het leger ontslagen werd.’ 3
Aanvankelijk waren alleen de twintigjarigen de klos, maar de behoefte aan méér kanonnenvlees deed de keizer besluiten tot het uitschrijven van extra-levées. Zo waren jaarklassen aan de beurt die nog niet eerder waren opgeroepen. De vele levées hebben in Nederland zo’n 30.000 tot 35.000 jonge mannen gedwongen hun families gedag te zwaaien.4
De Russische veldtocht – 1812
En daar gingen ze, degenen die een verkeerd lot hadden getrokken. In juni, bij uitstek de maand om Rusland aan te vallen, zetten de soldaten van de Grande Armée de eerste schreden op weg naar Moskou. Tja, in de zomer is de eindeloze Russische vlakte al tamelijk somber makend. Zou u, aangewezen door het lot om dienstplichtige te zijn, op de dag van het vertrek aanwezig zijn geweest? Nee? Weet dan dat u en ik (want ik ga ook niet mee) in het conscriptiejargon voortaan door het leven moeten als “retardataires” of achterblijvers. Na een maand ondergedoken te hebben ergens achter in de Peel zijn we officieel “refractaires”, weerspannigen. Omdat wij natuurlijk onvindbaar blijven, dienen onze ouders de daarbij horende boete, zo tussen de 500 en 1500 francs, te betalen. Dat kunnen ze niet, hun meubeltjes worden verkocht, en wij kunnen niet meer naar huis; op deserteurs werd gejáágd!
Weet u nog van Johannes Arnoldus van Vechel uit Gemert? 5 Deze wakkere knaap meldde zich in februari 1813 aan bij het gemeentehuis van Den Bosch als voluntair voor klerk, maar werd op een paard in plaats van achter een schrijftafel geplaatst en maakte plots deel uit van het 7e Regiment Huzaren. De Russische veldtocht was, gelukkig voor Johannes, toen al voorbij. De Berezina heeft hij nooit gezien…
Eind november was de rivier nog niet dichtgevroren, maar dreef vol met ijsschotsen. Het terugtrekkende leger moest hier overheen zien te komen, terwijl het door de Russen werd achtervolgd. Er dreigde nu een hopeloze toestand te ontstaan. Men slaagde er echter in om twee houten bruggen over de rivier te slaan. De soldaten die dit moeilijke werk moesten volbrengen, stonden daarbij urenlang in het ijskoude water, terwijl overal de Russische granaten insloegen. Op de linkeroever verschenen steeds meer mensen, achtergeblevenen en zieken, met afgevroren vingers en soms ook afgevroren armen en benen. Ze drongen de bruggen op en smeekten er door te mogen, omdat de vijand hen op de hielen zat. Maar men liet hen niet door. Napoleon had bevolen vóór alles de soldaten te laten oversteken en daarna pas, als er nog tijd over was, de ongewapenden, gewonden, vrouwen en kinderen. Als er geen tijd over was, moesten de bruggen worden verbrand.6
Zijn er Gemertse jongens over één van die twee houten bruggen gereden of gelopen? Burgemeester A. Leijten schrijft in december 1814 aan de commissaris van het arrondissement Eindhoven:
Ingevolge aanschrijving van den heere gouverneur deezer provincie de dato 7 november laatstleden, geplaets(t) in het Dagblad deezer Provincie no. 23, heb ik deer u edelgestrenge te doen gevinden enen lijst van Hollandse militairen welke bij de Fransche legers Bedient hebben, en die men supponeert dat in Rusland krijgsgevangen zijn gemaakt.
De lijst:
Naam Ouderdom Wanneer in dienst Legeronderdeel
Peter Dekkers 14 maart 1793 februari 1812 1ste Regiment van Linie
Joseph Jaspers 1 mei 1791 oktober 1812 33ste Regiment infanterie
Peter Michiels 11 juli 1788 februari 1812 1ste Regiment, grenadiers
Thomas Gijsberts 14 mei 1793 oktober 1812 93ste Regiment fuseliers
Nicolaas vd Sande 24 september 1791 oktober 1812 33ste Regiment jagers
Joannes Manders 9 april 1790 februari 181 27e Regiment huzaren
Peter Verschuuren 15 januari 1789 april 1812 11e Regiment huzaren
Nicolaas v Lieshout 24 september 1791 september 1812 33ste Regiment jagers
Joannes van Kessel 13 oktober 1789 april 1812 11e Regiment huzaren
Jan Baptist F. Meuris 8 oktober 1790 februari 18121 25ste Regiment fuseliers (lag in hospitaal van Stett n)
Godefridus vd Elsen 4 maart 1793 oktober 1812 24ste Regiment van Linie
Christiaan Deckers 2 maart 1789 februari 1812 33ste Regiment jagers
En ook voor Bakel en Milheeze is zo’n lijst naar Eindhoven gestuurd:
Naam Ouderdom Wanneer in dienst Legeronderdeel
Willem Kuijpers 25 oktober 1811 33ste Regiment jagers (is met de Fransen naar Rusland gemarcheerd, en sedert er niets meer van gehoord, heeft bij het beleg denkelijk in Hamburg gelegen)
Jacobus vd Eijnden 24 november 1812 33ste Regiment infanterie (in Hamburg gelegen)
Josephus Raijmakers 24 november 1812 33ste Regiment infanterie (heeft laatst in Maagdenburg in ’t hospitaal gelegen)
Johannes Noijen 22 september 1813 1ste Regiment folligeurs (?) (heeft laatst te Maijenu gelegen)
Gerardus vd Laar 24 februari 1812 125ste Regiment van Ligne (heeft bij het beleg in Stettin gelegen)
Theodorus v Tilburg 22 april 1813 21ste Regiment infanterie (heeft laatst gelegen te Maagdenburg)
Martinus Martens 28 februari 1813 1ste Regiment tirailleurs (heeft laatst gelegen bij Breslau in Silezië)
Antonie Biemans 22 september 813 62ste Regiment linietroepen (heeft laatst gelegen bij Leipzig)
Johannes Welten 23 maart 1813 1ste Regiment garde imperial (van deze nooit geen tijding ontvangen)
Gerardus Biesbos 28 oktober 1811 33ste Regiment jagers van Rooseveld (is met de Fransen naar Rusland gemarcheerd, en sedert er niets van gehoord)
Maar ook eerder al waren jongens van hier naar ver oorlogsgeweld vertrokken. In zijn artikel Gemertenaren in Franse dienst somt Ad Otten degenen op die in 1811 uit Gemert zijn afgereisd.7 In zijn lijstje treffen we twee jongemannen aan die we ook op ons ‘vermistenlijstje” hebben gezien, namelijk Joannes van Kessel en Peter Verschuuren en we stellen nu definitief vast: die zijn nooit teruggekeerd. Gerard van den Eijnden en Adriaan van Zeeland kwamen wél terug, de laatste zelfs als generaal buiten dienst, dat was althans lange tijd de veronderstelling van zijn nazaten, totdat iemand doorkreeg dat “Congé Génèral” niet zozeer de rang van iemand verwoordde, maar meer zijn ontslag uit militaire dienst.’ Indirect weten we ook nog dat broers van Adriaan Groenewald, Petrus Werts en Willem van den Berg in het Franse leger dien-den; zij werden immers vrijgesteld van loting omdat ze een broer ‘en activité’ hadden .9
Ook de van oorsprong Gemertse generaal b.d. Geerts heeft zich verdiept in het wel en wee van Gemertenaren in dienst van keizer Napoleon.10 De genoemde broer van Petrus Werts blijkt Leonardus Werts te zijn. Hij hoorde bij het 126ste Regiment, dat bij de Berezina werd opgeofferd, om zo de overtocht van de Grande Armée veilig te stellen.
Gemertenaar Jan Donkers overleefde weliswaar de veldtocht, maar overleed op 21 februari 1813 aan waterzucht, in het garnizoenshospitaal in Den Haag. Hendrik Lamers overleed op 12 mei 1813 in het militaire hospitaal van Breda aan dysenterie.
Hendrik Staals verwisselde het tijdelijke met het eeuwige in het Douane Hospitaal in Mainz, op 9 februari 1814. Peter Arnoldus Henrik Tonis sneefde door hevige koorts, in het militaire hospitaal van Vitoria in Spanje, al op 1 april 1812.
Jan Hendriks overleefde een longtuberculose niet en overleed op 16 juli 1813 in het garnizoenshospitaal in Wesel aan de Rijn. 11
Er is ook nog sprake van een Cornelis Hardie uit Gemert. Deze geweerschutter overleed op 24 maart 1812 in het militaire hospitaal van Emden, in Noord-Duitsland.11
Laten we tot slot de “Van de Laar, hij ligt in het hospitaal van Bremen” niet vergeten.12 Zo komen we maximaal aan drie- of vierentwintig Gemertse jongens die daadwerkelijk in Franse dienst zijn gegaan. Van hen hebben een- of tweeëntwintig soldaten de barre tocht naar Rusland meegemaakt. Zestien van hen overleden tijdens of kort na de veldtocht, één van hen een jaar later, twee of drie keerden er terug naar Gemert (Van Zeeland, Van den Eijnden en misschien Van de Laar), en twee (Peter Tonis en Cornelis Hardie) al vóór de tocht naar Rusland begon. Van twee lotelingen (de broers van Adriaan Groenewald en Willem van den Berg) weten we niets.
In Bakel en Milheeze vielen op z’n minst tien gesneuvelden te betreuren. De Grande Armée was zonder de Gemertse en Bakelse jongens blijkbaar nog niet groot genoeg, de verliezen des te groter…
NOTEN:
1. Gerlof D. Homan, Nederland in de Napoleontische Tijd, 1795-1815 (Haarlem 1978).
2. T. Presser, Napoleon. Historie en legende (Amsterdam/Brussel 1946).
3. S. van Wetten, ‘Het Frans Archief III’, in: Gemerts Heem, jrg. 44, 2002, 25-30.
4. Johan Joor, De Adelaar en het Lam (Amsterdam 2000).
5. Als bi) 3.
6. Tekst in oude geschiedenis-schoolmethode (Kleio voor mavo).
7. Ad Otten, Gemertenaren in Franse Dienst, in: Gemerts Heem, jg. 24, 1982, 68-74
8. Ad Otten, ‘De pepierre van de gînneraol’, in: Vertellingen aojt d’n traonpot (Gemert 1998).
9. Als bij 7.
10.G.A. Geerts, Gestorven voor de aspiraties van Keizer Napoleon (Gouda 2001).
11.Deze Hardie is in geen andere documentatie uit en over Gemert in die tijd terug te vinden. Zijn departement wordt ook aangeduid als “Bouches de la Meuse”, terwijl Gemert bij de “Bouches du Rhin” hoorde. Misschien een vergissing? Sowieso staan er in de lijst van G.A. Geerts een paar personen van wie betwijfeld kan worden of ze wel uit Gemert kwamen. Laten we niet vergeten dat de Fransen ook toen al moeite hadden met de ‘h’ en wellicht gemakshalve van ‘Hemert’ ‘Gemert’ maakten.
12.Deze Van de Laar is bijna zeker niet dezelfde als de Gerard van de Laar uit Bakel. Het briefje met de mededeling dat hij nog leefde en in Bremen lag is van augustus 1813, terwijl Gerard van de Laar uit Bakel op 19 augustus 1813 overleed te Stettin.