GH-2008-02 Een bijzonder schilderij in Soerendonk

Martien Verbruggen

Het ontstaan van de parochie Soerendonk

Soerendonk, voor insiders ‘Zoerik’, schrijft sinds mei 2007 geschiedenis als ‘het leukste gat van Nederland’. Maar Soerendonk kent ook oude geschiedenis. Zo had het heel lang geleden, al in 1443, een eigen kapel, toegewijd aan de heilige Maagd en aan Joannes de Doper. Aan deze kapel is zelfs een tijd lang een rector verbonden geweest.

Na de Vrede van Munster in 1648 werd die kapel voor de katholieke eredienst gesloten en moesten de katholieken van Soerendonk voortaan op Weerter grondgebied ter kerke (nb Weert hoorde toen tot de Spaanse Nederlanden, het latere België – red.). In 1684 kregen ze ’tot aller genoegen’ verlof voor een schuurkerk op Den Heuvel, precies 100 jaar later gevolgd door een tweede nabij de huidige kerk. De kapelaan van Maarheeze kwam daar op zon- en feestdagen en later ook door de week de mis opdragen en de sacramenten toedienen. Maar men wilde meer: op 22 mei 1789, zonden de voornaamste ingezetenen van Soerendonk een verzoekschrift aan de Raad van State om een zelfstandige parochie te mogen vormen. Op advies van vicaris Aerts in Den Bosch werd dat verzoek afgewezen. Tijdens de Bataafse Republiek, tussen 1795 en 1798, werd het nog eens geprobeerd, en in 1811 en 1812 weer, telkens zonder resultaat.1 Toen in 1819 opnieuw een verzoekschrift aan vicaris Van Alphen werd gericht, stonden de kansen gunstiger, nu Soerendonk inmiddels (in 1810) een zelfstandige gemeente was geworden. Daarbij deed de gewezen maire Leonard Boelens de toezegging de grond voor pastorie en tuin gratis beschikbaar te stellen, terwijl Math. Damen, pachter van de Cranendonkse Hoef, zou zorgen voor het bakken van de stenen. Van de kant van de parochie Maarheeze kwam er geen verzet: de sinds 1817 nieuwe pastoor van Maarheeze, Waltherus van Abeelen, en de inwoners van Maarheeze waren zo overtuigd van de billijkheid van de Soerendonkse beweegredenen ‘dat zy by eene eventueele scheyding zig verklaerden te berusten’. De vicaris besloot nu Soerendonk ‘int kerkelyke

van Maerheze aftescheyden en eenen afsonderlyken herder over de zelve te stellen’. Vanuit Schijndel richtte hij bij brief van 22 oktober 1819 de parochie Soerendonk op. De jaarlijkse inkomsten van de nieuwe pastoor werden vastgesteld op 250 gulden naast die van de omgangen in koren, boter, eieren en inkomsten uit de verschillende diensten. De oprichting van de parochie werd namens de inwoners goedgekeurd door de kerkmeesters Wilhelmus Boelens en Peeter Baekens.2

De eerste pastoor van Soerendonk

Als eerste pastoor van de nieuwe parochie werd – niet geheel toevallig – Albertus Henricus Verhofstadt uit Gemert benoemd. Hij was namelijk al van 1800 tot 1806 kapelaan geweest in Maarheeze, had als zodanig ook in de Soerendonkse schuurkerk dienst gedaan en was daar dus geen onbekende.

Albert werd op 17 maart 1769 geboren als derde in een gezin van tien kinderen van de Gemertse biertapper en schepen Gijsbertus Verhofstadt en zijn tweede vrouw Anna Maria Godefridus van der Heijden. Na zijn studies aan de Latijnse School in Gemert en het seminarie Ruremonde3, werd hij op 12 augustus 1798 te Emmerich priester gewijd door de bisschop van Roermond, Joannes Baptista, baron van Velde de Melroy. Emmerich was in die tijd het verzamelpunt van een groep uitgeweken edelen en hun aanhangers, abten en bisschoppen, die aanstuurden op herstel van het Ancien Régime, en het is goed mogelijk dat daar ook een ‘nood-seminarie’ bestaan heeft voor gevluchte seminaristen die hun studies niet in normale omstandigheden hebben kunnen beëindigen.

Na zijn wijding was Albert Verhofstadt korte tijd assistent in Nistelrode, waarna hij, zoals gezegd, van 1800 tot 1806 kapelaan was te Maarheeze4. Vervolgens was hij 13 jaar lang pastoor van Hulsel5, en in oktober 1819 volgde zijn benoeming tot pastoor van de nieuwe parochie Soerendonk. ‘De Eerw. Heer Verhofstadt (van Gemert) komt den 24 october hier als pastoor’ zo meldt het parochie-memoriale. Nog datzelfde jaar begon hij met de bouw van een pastorie tegenover de schuurkerk, grotendeels uit giften van de bevolking, en o.m. een aanzienlijke bijdrage van de

protestantse heer van Helmond, C.F. Wesselman, eigenaar van de tienden te Soerendonk.

Als kerk bleef voorlopig de bestaande schuurkerk fungeren. Mogelijk liep de bouw van een nieuwe kerk vertraging op als gevolg van de Belgische opstand. Hoe dat ook zij, men dacht alvast na over de te kiezen patroon van de nieuwe parochie en de viering van het feest van de kerkwijding. Omdat de schuurkerk nooit door een bisschop was geconsacreerd, kon en mocht men het feest van de wijding daarvan niet vieren. En wat de patroon betreft, gingen er stemmen op om ‘Joannes de Doper in zijn onthoofding’, de patroon van de oude kapel van 1443 te nemen. Reeds in 1804 had men vanuit Rome relikwieën van die heilige ontvangen.6 Vicaris van Alphen maakte echter aan alle onduidelijkheid een einde in een brief van 30 januari 1820 aan pastoor Verhofstadt, waarin hij schreef: ‘Maar zoals ge van oudsher het feest verkregen hebt als metgezel van de pastoor van Maarheeze, zo kunt ge doorgaan de kerkwijding van de kerk van Maarheeze te vieren, welke altijd de moederkerk is geweest…’. Ten aanzien van de patroon kon de vicaris kennelijk niet anders beslissen dan die van de moederkerk (de heilige Gertrudis) te vieren. Als doekje voor het bloeden voegde hij er aan toe: ‘Behoudt de H. Joannes de Doper als tweede patroon’. Pastoor Verhofstadt legde zich hierbij neer. Onder de brief van Van Alphen noteerde hij: ‘Maarheze eert de S. Gertruy als patronesse op den 17 maart en kerkweyding op den eersten sondag naar den eersten october. Ergo Sourendonk ad idem’.7

Een nieuwe pastoor en een nieuwe kerk

Aan de bouw van een nieuwe kerk kwam pastoor Verhofstadt niet toe. In de loop der jaren was de verhouding met de plaatselijke bevolking, althans met enkele boeren, zodanig verslechterd dat hij zich gedwongen zag in 1832 afstand te doen van de parochie. De op dat moment als apostolicus vicaris fungerende Henricus den Dubbelden benoemde daarop op 3 oktober 1832 de uit Leende afkomstige W. Bax als zijn opvolger.8 Over de affaire Verhofstadt schreef Bax later in de parochiekroniek: ‘Als ik pastoor werd, hoorde ik uit den mond van Verhofstadt dat sommige boeren de baas speelden, dat hij niet meer wist wat aanvangen, en

daarom afstand deed. Mijn voorzaat… die sukkelaar was bedrogen doordat een ander zijn belofte niet stondt, wist niet waar henen, daarom liet ik hem nog 5 weken bij mij’.

Pastoor Bax kreeg van Den Dubbelden als opdracht mee, om een nieuwe kerk te laten bouwen. De oude middeleeuwse kapel bestond nog wel, maar was in slechte staat. Het gebouw werd in 1836 afgebroken en de stenen gebruikt voor de fundamenten van de nieuwe kerk. Toen deze op 29 augustus 1838 in gebruik werd genomen kon de nabijgelegen schuurkerk worden afgebroken.9 Intussen werd, al vanaf april 1834, dus nog vóór met de bouw van de nieuwe kerk was begonnen, alsnog Sint Jan’s Onthoofding, de patroon van de oude kapel, gevierd als patroon van de Soerendonkse parochie.

Een schilderij van Sint Jan’s Onthoofding in de nieuwe kerk

Wat zou er nu mooier zijn dan dat er in de nieuwe kerk een afbeelding zou komen te hangen van de patroonheilige, in casu Sint Jan’s Onthoofding! En die kwam er ook, meer dan waarschijnlijk dankzij bemiddeling van voormalig pastoor Verhofstadt. Daarover aanstonds meer, maar nu eerst het betreffende schilderij. Daarover schreef pastoor Bax in 1838 in het memoriaal: ‘… ook is een voorname weldoener geweest uit onze gemeente Cornelis Bakens die in 1837 gestorven is, welke f100,- heeft gegeven om een schilderij in den hogen autaar te plaatsen, daar men nog f50,- bijgegeven heeft, door Wintelrode vervaardigd (die tegenwoordig te Gemert woont) met die van de kleine autaars’. Het onderhavige schilderij – onderwerp van dit artikel – bestaat nog steeds, maar de schilderstukken voor de vroegere zij-altaren waarvan in het memoriaal sprake is, zijn niet meer aanwezig.10

Wie was Wintelrode? Aan vader Johannes en zoon Nicolaas Winteroy – zoals de naam werkelijk luidde – heeft pater Pennings destijds een uitvoerig artikel gewijd in Gemerts Heem.11 Een paar relevante gegevens uit dat artikel willen we in herinnering brengen.

Vader Johannes Winteroy werd omstreeks 1760 geboren te Diessen en trouwde met Elisabeth van Spyck. Van beroep was hij kuiper, maar hij was tevens amateurschilder. Vanaf 1814 was hij werkzaam in Tilburg en

in 1833 is hij naar Goirle vertrokken. Op tentoonstellingen in Haarlem (1825) en Den Haag (1827) exposeerde hij o.a. een schilderij van… de Onthoofding van Johannes. Iets om even vast te houden.

Zoon Nicolaas Winteroy werd geboren te Waalwijk op 13 mei 1803. Toen hij 4 mei 1839 in Uden met Maria Elisabeth van den Grootenakker trouwde, woonde vader Johannes (toen bijna 80 jaar oud) net als Nicolaas in Gemert, maar of ze tegelijk naar Gemert zijn gekomen is niet met zekerheid te zeggen. Nicolaas was op zijn trouwdag 35 jaar en van beroep kunstschilder. Ze woonden in Gemert aanvankelijk in de Nieuwstraat, maar als op 13 april 1842 hun derde kind wordt geboren, wonen zij in de toenmalige Kerkstraat. Ze krijgen acht kinderen. Het gezin Winteroy verliet Gemert op 27 mei 1882 om te gaan wonen in Gilze-Rijen. Na de dood van zijn vrouw ging Nicolaas naar zijn zoon Alphonsus, onderwijzer in Lith, waar hij op 5 december 1890 op 87-jarige leeftijd overleed.

Nicolaas Winteroy bezocht de kunstacademie in Antwerpen en schilderde in de stijl van Rubens laat-romantisch. Voor de kerk van Gemert schilderde hij rond 1865 een complete kruisweg. Het Gemertse gemeentearchief beschikt over een portret van Mgr. den Dubbelden van zijn hand. Uit dezelfde tijd hangt er van de Gemertse kunstschilder in de pastorie van De Mortel een portret van rector Corstens met op de achtergrond de oude kerk van De Mortel, en zo vindt men in de kerk van Milheeze een portret van pastoor Scheutjes, de eerste pastoor van Milheeze.12 Voor het overige van hem bekende werk verwijs ik naar het artikel van pater Pennings.11 En daar is dan nu het schilderij in de Soerendonkse kerk bijgekomen. In de ‘Inventaris van het kerkelijk kunstbezit van het bisdom Den Bosch’ staat Nicolaas Winteroy althans als de maker vermeld. Heel even moest ik echter ook denken aan het eerder genoemde schilderij van vader Johannes Winteroy over hetzelfde onderwerp. Zou dat misschien het bewuste schilderij kunnen zijn? Nee, dat zal toch niet… Of toch?

Meer over het schilderij

Het rooie-oortjes verhaal van de ontrouwe Herodes Antipas, zijn overspelige maitresse Herodias en haar uitdagend dansende dochter

Salomé, en de voor Johannes de Doper fatale afloop ervan heeft door de eeuwen heen zeer tot de verbeelding gesproken.13 Vele kunstenaars hebben zich door het thema laten inspireren. Talloze parochies – ook in onze streken – hebben Sint Jan’s Onthoofding als patroon gekozen en – mirabile dictu – zijn hoofd(en) of delen daarvan vonden hun weg naar tal van heiligdommen over de hele christelijke wereld. Hij wordt aangeduid als Sint Jan op de Schaal, of in het Latijn: Joannes-in-Disco, waarbij je niet meteen aan het Handelse uitgaanscentrum Time Out hoeft te denken.

Het schilderij van Winteroy in de kerk van Soerendonk laat het bloedige verhaal van de onthoofding van Joannes in al zijn gruwelijkheid zien. Sterker nog, de schilder heeft zich de in kunstkringen niet ongebruikelijke vrijheid veroorloofd door in één tafereel zelfs twee scenes uit te beelden die in tijd en plaats uit elkaar liggen, namelijk de onthoofding in de gevangenis en de aanbieding van het hoofd aan Salomé in het paleis van Herodes.

Nu iets over het doek zelf. Het schilderij van Winteroy hangt weliswaar nog steeds in de kerk van Soerendonk, maar het is voor het publiek niet meer zichtbaar. Hoe dat kan? Toen men in 1998 het 170 bij 150 cm metende doek wilde laten restaureren, is er op verzoek van het Bouwbureau van het bisdom Den Bosch een onderzoek ingesteld naar de staat waarin het schilderij zich bevond. Die bleek dermate slecht te zijn (zie bijgaande foto’s) dat werd geadviseerd om af te zien van restauratie, omdat zulks eerder zou leiden tot verdere afbreuk van de kwaliteit. Het adviesrapport stelde dat het schilderij weinig kunst- of historische waarde had, maar dat de emotionele waarde daarentegen zwaarwegend was. Daarom werd geadviseerd het doek ‘passief te laten conserveren’, zoals dat heette. Aldus werd besloten.

Allereerst werd het schilderij in olieverf gekopieerd. Vervolgens werd het origineel vakkundig geconserveerd en ingepakt. Tenslotte werd de (niet zo mooie) kopie in de gerestaureerde originele lijst geplaatst met het ingepakte origineel erachter. Hiermee zijn twee doelen bereikt: het tafereel van Sint Jan’s Onthoofding is nog steeds te zien en het ingepakte origineel is goed geconserveerd en dient tevens als isolerende buffer tussen schilderij en muur.

Waar bleef pastoor Verhofstadt?

We hebben beloofd nog even terug te komen op pastoor Albert Verhofstadt, omdat hij zeer waarschijnlijk de hand heeft gehad in de aanschaf van het schilderij van Winteroy. Na zijn vroegtijdige vertrek uit Soerendonk nam hij zijn intrek in de voormalige Hermitage, thans bekend als Achelse Kluis. Even iets over die hermitage. In 1684 richtte Peter van Eynatten in een oude schuurkerk een hermitage (kluis) op, die in de Franse tijd werd ontbonden. De nieuwe eigenaar, baron van Tuyll van Serooskerken verhuurde de kluis daarna aan drie pachters. Een van hen, Jan Deelen, betrok het eigenlijke klooster en maakte er een groot logement van met afspanning en hoeve. Vanaf 1832 woonde Verhofstadt bij hem boven. In een kerkelijk verslag van 13 oktober 1833, bewaard in het archief van het bisdom Luik, lezen we: ‘De Eerwaarde Heer Verhofstad, een bejaarde man van 65 jaar en invalide en van goede faam, draagt hier, met verlof van de bisschop, op feestdagen de mis op en geeft godsdienstonderricht in de huiskapel van het oude klooster in de kluis (9 november 1832 had hij hiertoe verlof ontvangen voor de tijd van twee jaren)’.14

In 1845 kochten de Trappisten van Westmalle de verlaten Achelse Kluis en op 19 maart 1846 werd hun priorij in Meersel verlaten en overgebracht naar de Achelse Kluis. In zijn kroniek schrijft Dom van Moock, de eerste prior van Achel, hierover: ‘Middelerwijl moest onze huisraed en een grote hoeveelheid hout overgevoerd worden, waerin ons kosteloos met de grootste welwillendheid de hand geleend werd door de ingezetenen van Soerendonck, zodat wij bij onze overtogt slechts een rijtuig nodig hadden voor het keukengerief hetwelk wij daags te voren nog gebruikt hadden’. De inwoners van Soerendonk zullen ook bij het installeren geholpen hebben.15

Wanneer Albert Verhofstadt de Achelse Kluis heeft verlaten weten we niet precies, maar Van Moorsel (zie noot 14) veronderstelt dat dit in 1845 of 1846 is geweest. Wellicht heeft deze kronikeur Albert’s vertrek in verband gebracht met de komst van de Trappisten. Hoe dan ook, hij heeft daarna zijn intrek genomen in het huis van voormalig drossaard-notaris

Jan Mathijs Clercx op het landgoed Hobos in Overpelt. Albert staat niet vermeld in het Overpeltse bevolkingsregister dat begint in 1830, maar we vinden hem wel in de volgende beschikbare registers, die van 1846.

De in 1840 overleden Clercx was luitenant-drossaard van het ambt Stokkem-Bree. Daarnaast was hij schepen, notaris en jeneverstoker. Maar hij is vooral bekend geworden – voor sommigen berucht – als de grote bestrijder van de bende van de Bokkenrijders. Albert Verhofstadt en Jan Mathijs Clercx moeten elkaar goed gekend hebben, misschien zelfs dik bevriend zijn geweest. Aan de betrekkingen tussen beiden heeft Willem Hendriks uit Overpelt een artikel gewijd in de Aa-kroniek.16 Hij voert deze terug op het feit dat er in beide families banden bestonden met de Duitse Orde. De familie Clercx via Aldenbiezen, de familie Verhofstadt via de Gemertse studiebeurzen. Andere mogelijke verbindingen tussen beide families kunnen gezocht worden via Emmerich, Stokkem en Thorn. Nader onderzoek geeft wellicht uitsluitsel of er misschien zelfs een familiale band heeft bestaan, zoals Hendriks voor mogelijk houdt. Het valt aan te nemen dat Albert Verhofstadt op het Hobos, net als op de Achelse Kluis, pastoraal werk heeft verricht. Ook weten we dat op de jeneverstokerij van het Hobos twee uit Soerendonk afkomstige inwonende knechten werkten, die via pastoor Verhofstadt aangeworven kunnen zijn.

Een en ander laat zien dat pastoor Verhofstadt na zijn vertrek uit Soerendonk steeds goede betrekkingen met het dorp is blijven onderhouden en dat het dus ook niet zo vreemd is om te veronderstellen dat hij bij de aanschaf van het schilderij van zijn oud-plaatsgenoot Winteroy een rol speelde.

Albert Verhofstadt overleed in Overpelt op 26 april 1851. Aangifte werd gedaan door vrederechter Charles Clercx, zoon van de drossaard. Tot zover het verhaal van een Gemerts schilderij en een Gemertse pastoor in Soerendonk.

NOTEN:

1. S.H. Winkelmolen, ‘Budel en Cranendonk, voorheen en thans’, p. 361-362.

2. J.G.M. Biemans, ‘Soerendonck wolde op haer selve zijn; pogingen tot oprichting van een afzonderlijke parochie Soerendonk 1692-1819’, Aa-kroniek 192, no.2, p. 94-97.

3. G.v.d. Elsen, ‘Geschiedenis van de Latijnsche School te Gemert’, p. 346, Naamlijst geestelijken die te Gemert na 1750 studeerden; J.A. Coppens, ‘Nieuwe beschrijving van het Bisdom van ‘s-Hertogenbosch’, deel IIIa, p.434.

4. L.H.C. Schutjes, ‘Geschiedenis van het Bisdom ‘s-Hertogenbosch’, deel V, p.6.

Coppens, a.w., deel IIIb, p. 391.

5. Schutjes, a.w., deel IV, p. 649, Coppens, a.w., deel IIIb, p. 135.

6. S.H. Winkelmolen, a.w., p. 363 en 398, noot 5.

7. Vermeldenswaard is nog dat van 1827 tot 1830 Albert in Soerendonk assistentie genoot van zijn neefje Godfried Jan Verhofstadt, zoon van Albert’s broer Willem, later pastoor van Riethoven.

8. Henricus den Dubbelden was van 1800 tot 1834 pastoor te Gemert. De laatste jaren in een dubbelfunctie omdat hij in 1831 werd benoemd tot apostolisch vicaris van het bisdom Den Bosch. Het gemeentearchief heeft een portret van hem, geschilderd door… Nicolaas Winteroy! Zie: ‘Commanderij Gemert, beeldend verleden’, p.112.

9. Zie noot 2.

10. De ‘herontdekking’ van dit van oorsprong Gemertse schilderij danken we aan mevrouw Annie Staals-Jacobi van Heemkundekring De Baronie van Cranendonck.

11. M.H.J. Pennings, ‘Nicolaas Winteroy, een kunstschilder, die in Gemert leefde en werkte’, Gemerts Heem nr.40, herfst 1970, p. 3-9.

12. T.Thelen, Langs velden en wegen, Gemert 2006, p.66

13. Voor wie het verhaal nog eens wil lezen: zie het evangelie van Mattheus, hoofdstuk 14, vers 1 tot 12.

14. H.G. van Moorsel, ‘Kronijk van Heeze’, p. 64. Zie ook: Domien de Jong, ‘Momenten uit drie eeuwen kluishistorie’, p. 69-70 en ‘De Achelse Kluis, 1846-1946, ontstaan, groei en leven’, p. 12 en 21 e.v.

15. H. Jaspers, ‘Betrekkingen van Soerendonk en de stichting van de Achelse Kluis’, Aa-kroniek, jrg. 11, 1992, nr.3, p. 155-157. In een brief voegt de auteur hier nog aan toe: ‘De naam Verhofstadt komt weliswaar niet voor in het artikel, doch het is niet zo moeilijk om te veronderstellen dat die goede betrekkingen tussen Soerendonk en de Achelse Kluis zijn ‘veroorzaakt’ door emeritus pastoor Verhofstadt, die hier verbleef’.

16. Willem Hendriks, ‘Pastoor Verhofstadt van Soerendonk en zijn connecties met drossaard Clercx van Overpelt’, Aa-kroniek (uitg.: Heemkundekring De Baronie van Cranendonck), jrg 23, nr.1, 2004, p.28-32.

Bekijk PDF