GH-2009-01 Town Major Drake– deel 1
TOWN MAJOR DRAKE – deel 1
Ruud Wildekamp
Ingeklemd tussen de Burgemeester De Bekkerlaan en de Drossard de la Courtstraat ligt in Gemert de Town Major Drakestraat. Met twee straten vernoemd naar een drossard in de directe omgeving zou men bijna denken dat een Town Major ook een laatmiddeleeuwse bestuursambtenaar was. De twee straatnaamborden aan beide uiteinden geven niet meer informatie dan alleen de naam van de straat. Maar gelukkig, halverwege de straat, aan de gevel van het pand met het huisnummer 27, op de hoek van de Dr. Douvenstraat, bevindt zich nog een straatnaambord. Dit brengt, met het onderschrift: ‘Town Major te Gemert 1944 – 1945’, enige duidelijkheid. Gezien de jaartallen en de Engelse omschrijving lijkt de functie ‘Town Major’ iets met de oorlog van doen te hebben. Inderdaad, Captain Cecil Edward Drake een Brits militair, kwam op dinsdag 24 oktober 1944 aan in Gemert om de functie van Town Major op zich te nemen.
De functie van Town Major kwam alleen binnen de geallieerde legers voor en was vergelijkbaar met de Duitse Ortskommandant tijdens de bezetting. Na de verovering, in juli 1943, van delen van het Italiaanse eiland Sicilië bleek het burgerbestuur van veel plaatsen en steden ineengestort. Vroegere fascistische burgemeesters waren of gevlucht of uit hun functie gezet. Het was dus aan de geallieerde veroveraars om deze leemten te vullen. Zowel de Britse als de Amerikaanse strijdkrachten richtten scholen op waar officieren, op vrijwillige basis, een opleiding kregen om op te kunnen treden als stadsbestuurder, of daar waar het bestuur nog functioneerde, dit te assisteren. Maar vooral diende de Town Major de geallieerde militaire belangen ter plaatse zeker te stellen. Meerdere Britse officieren en onderofficieren werden opgeleid aan de British Civil Affairs School te Wimbledon of het Civil Affairs Training Centre te Shrivenham om te kunnen fungeren als militairbestuurder of de assistent daarvan. Men leerde daar hoe om te gaan met plaatselijke burgerbestuurders en hoe hen te gebruiken voor de militaire zaak. Vooral het onderbrengen van grote groepen militairen zou een prioriteit binnen de werkzaamheden worden. Daarnaast werd veel aandacht besteed aan het bevorderen van de publieke veiligheid, de gezondheidszorg en het welzijn van burgers. Maar vooral diende het militaire belang voorop te staan door het zeker stellen van de plaatselijke communicatiemiddelen, openbare nutsbedrijven, industrie, handel en voedselvoorziening. Het organiseren en inzetten van civiele werkkrachten en middelen van transport ten behoeve van het militaire apparaat zou eveneens een belangrijke taak van de toekomstige militaire bestuurders worden. Een cursus aan de school duurde doorgaans zes weken en werd gevolgd door een examen. Daarna werd men weer teruggezonden naar het eigen onderdeel in afwachting van een plaatsing in een dorp of stad als Town Major of, ten behoeve van de administratie van en salariëring van de ingezette burgerwerkkrachten, bij een Civil Affairs (burgerzaken) detachement.
Naar Gemert
Voordat Captain Drake als Town Major in Gemert kwam, had Major Hudson, commandant van het 217th Civil Affairs detachement, de geallieerde militaire belangen in Gemert behartigd. Hij was twee dagen na de bevrijding naar Gemert gekomen waar zijn eerste taak was het ondervragen van gevangengenomen Duitsers. Daarnaast diende hij zich ook bezig te houden met het behartigen van de Britse belangen in Gemert en de bevolking te helpen bij problemen met de militairen. Bij zijn vertrek uit Gemert werd Hudson, tijdens de vergadering van Burgemeester en Wethouders van 17 november 1944, bedankt voor zijn diensten. Buiten het gemeentehuis stonden de Gruun en de Rooj Schut aangetreden om hem een vendelgroet te brengen. Helaas kwam die, door het slechte weer, niet al te goed uit de verf. Hij werd als commandant van het detachement Civil Affairs opgevolgd door Major Lamb.
Voor zijn aanstelling in Gemert had Captain Drake, als officier van de Royal Artillery, deelgenomen aan de gevechten in Libië, de slag bij El Alamein en in Tunesië in Noord-Afrika. Daarna werd zijn regiment ingezet in Italië en nam het deel aan de landingen in Normandië en de, daarop volgende, bevrijding van Brussel. Na acties aan het Albertkanaal in België werd zijn onderdeel, de 251 Battery van het 84th (Sussex) Medium Regiment ingezet bij operatie Market Garden, de luchtlandingen die de bevrijding van het zuiden van ons land inluidden. Tijdens deze operatie verbleef de batterij enige tijd in Malden. Van daaruit werden Duitse posities bij Nijmegen beschoten. Op 20 september 1944 gaf Drake’s batterij, vanuit het Nijmeegse sportpark, ondersteunend vuur aan de Britse parachutisten in Oosterbeek. Half oktober werkte zijn regiment nauw samen met het 658 Squadron. De lichte Auster verkenningsvliegtuigjes van dit squadron voerden artillerieverkenningen uit boven het Reichswald. Twee weken voordien hadden deze Austers nog geopereerd vanaf de vliegstrip in de Paashoef. Op 16 oktober ging Drake’s regiment op rust en vertrok naar Brussel.
Voor zijn inzet in Tunesië had Drake, toen nog luitenant, op 19 augustus 1943 het Military Cross, een hoge Britse onderscheiding voor getoonde dapperheid voor landmachtmilitairen, ontvangen.1
Cecil Edward Drake was op 21 juli 1903 in Londen geboren. Na de lagere school bezocht hij het gerenommeerde katholieke Xaverian College te Mayfield in het graafschap Sussex. Op 25-jarige leeftijd huwde hij de tien jaar jongere Moss Lear. Samen kregen ze een kind, Cathleen, dat in 1928 werd geboren.
Op vrijdag 20 oktober 1944 ontving Drake in Brussel het bericht zich gereed te houden om op korte termijn te kunnen vertrekken. In de avond van de 21e kwam het bericht dat hij naar Eindhoven diende af te reizen en zich daar bij de Town Major te melden. Met zijn dienstauto, voorzien van de aanduiding ´Town Major´, vertrok hij de volgende morgen en meldde zich in de middag bij het hoofdkwartier van 10th Garrison (het 10e garnizoen) in Eindhoven. Daar kreeg hij een onderdak toegewezen en de opdracht zich de volgende ochtend weer te melden. Colonel Montague, de commandant, instrueerde hem wat er van hem werd verwacht en gaf hem de opdracht zijn kantoor, het hoofdkwartier van de 129 Town Major, in Gemert te vestigen. Het hem toegewezen werkgebied zou bijna dertienhonderd vierkante kilometer bedragen met als noordgrens de Maas en als oostgrens de frontlijn. Tot dit werkgebied van de Gemertse Town Major behoorden 41 toenmalige gemeenten. Daarbinnen zou Gemert de positie van Army Rest Centre, rustcentrum voor het landleger, vervullen.2 Direct na zijn aankomst in Gemert nam hij contact op met burgemeester J.L.A. Stevens. Daarna meldde hij zich bij 271 Civil Affairs-detachement waar hij door Majoor Hudson werd geïnstrueerd over de lopende zaken binnen het kantonnement Gemert. Direct ook ging hij op zoek naar onderdak en kantoorruimte. Het eerste vond hij bij kleermaker Smulders in de Nieuwstraat. De benodigde kantoorruimte werd gevonden in het pand van de smid G. Hendriks, Molenstraat B 105 (nu St. Annastraat 39). Samen met Hudson bezocht hij daarop de Deputy Assistant Adjudant Quartermaster General 3 van het Rear Headquarters 4 van het VIIIth Army Corps (8e Legerkorps) die in Boekel zetelde. Deze bracht hem op de hoogte welke onderdelen binnen zijn werkgebied waren gelegerd en welke zaken er speelden. Enkele dagen na zijn aankomst kreeg Drake assistentie van Captain Taylor van de afdeling Claims & Hirings 5 die de tweede man en zijn plaatsvervanger werd binnen zijn staf. Zijn verdere staf bestond nog uit een korporaalschrijver. De gespannen personeelssituatie binnen het 2nd Army (2e Britse leger) liet het niet toe om nog verdere militaire stafleden toe te wijzen. Hiervoor in de plaats konden burgerkrachten worden ingehuurd. Een kok, Hendrik Goossens uit de Kerkstraat, was snel aangenomen. Goed tweetalig personeel was echter moeilijk te vinden en het duurde tamelijk lang voordat een betrouwbare tolk was gevonden in de persoon van juffrouw Johanna W.M. (Nono) Bijvoet. Nono liet hem, na verloop van tijd, niet geheel onberoerd en hij heeft, tijdens zijn verblijf, getracht haar het hof te maken. Door de grote hoeveelheid werk werd de ruimte in de Molenstraat al snel te klein, ze lag te ver van het centrum en was niet representatief genoeg. Dus moest worden omgezien naar een andere kantoorruimte. Per 20 november werden twee ruimere vertrekken betrokken in het gemeentehuis, waarvoor de gemeente een maandelijkse vergoeding van twintig gulden kreeg.
Van 26 tot 31 oktober oriënteerde Drake zich in de omgeving waarbij hij verschillende plaatsen bezocht die onder hem ressorteerden. Veel problemen ondervond hij tijdens deze tocht met de taal. Er was nog steeds geen officiële tolk-schrijver aan zijn staf toegewezen. Tijdens deze bezoeken merkte hij dat de Nederlanders graag troepen in hun huis onderdak wilden geven. Het leverde een extra inkomen op, maar vooral profiteerden de kwartiergevers van de voor hen luxe zaken van het leger als sigaretten, chocolade, zeep en rantsoenen. “Siggerèt for papa, sjoklat for mama”, was voor de plaatselijke jeugd het enige Engels geworden dat ze in die dagen kenden.
Drukke baan
Voor de ontspanning van de militairen in de omgeving richtte Drake een comité op, het Committee for Entertainment of Allied Troops, dat bestond uit hemzelf, kapelaan A.J.J. van Haeren, mevr. C.J. Laming-Haslinghuis, F.C. Bazelmans, J.J.Y. Ypenburg, juffr. R. Vrins en juffr. M. Corstens. Het comité organiseerde dansavonden waarvoor plaatselijke schonen van ‘nette huize’ werden uitgenodigd. Daarnaast werden toneelavonden en door de ENSA (Entertainments National Service Association), de Welzijnszorg van het Britse leger, filmvertoningen en cabaretuitvoeringen georganiseerd. Tevens werden voetbalwedstrijden gehouden tegen teams uit de omgeving en werden militaire kantines in Gemert en Handel ingericht. Vooral Adèle Laming, door haar huwelijk Britse, maakte zich bijzonder verdienstelijk binnen dit comité. Kapelaan Van Haeren hield het geestelijke en morele welzijn in het oog. Doordat het comité kon rekenen op de steun van alle militaire commandanten rond Gemert, was het recreatieprogramma vanaf het begin een succes. Speciaal voor de ontspanning van de militairen werd in november 1944 in de achterzaal van Hotel de Keizer een ruimte met podium in gereedheid gebracht voor het geven van concerten, cabaret of voor toneelvoorstellingen. Sommige uitvoeringen werden ook in de aula van het kasteel gegeven. Op dringend verzoek van de Overste van de Paters van de Heilige Geest en met medewerking van de Town Major, bleef het kasteel echter verboden gebied voor het vrouwelijke geslacht.
Een groot probleem voor de Town Major vormde het enorme aantal evacués in de gemeente. In oktober waren er al ruim 800, afkomstig uit Arnhem, Elst, Nijmegen, Groesbeek, Boxmeer en Overloon. Maar er werden er nog meer verwacht, mogelijk wel zo’n 1500 tot 2000.
Begin december 1944 klaagde Drake dat de ruimten die hij voor het onderbrengen van geallieerde militairen wilde gebruiken, steeds door het gemeentelijke Evacuatiebureau was bezet met evacué’s. De klacht werd, via Civil Affairs, bij de hogere Britse legerautoriteiten en via hen bij het Militair Gezag, onder de aandacht gebracht. Vergezeld met het verzoek om 2 à 400 evacués uit Gemert te verplaatsen naar andere gemeenten. In deze kwestie werd weinig medewerking ondervonden van het evacuatiebureau en Drake oordeelde de samenwerking veel minder goed dan die hij in Frankrijk en België had gezien. Op 15 januari stelde hij het evacuatiebureau een ultimatum. Vóór 22 januari moest voor deze mensen alternatieve accommodatie worden gevonden anders zou hij over gaan tot het vorderen van de ruimten voor de Britse troepen. De kwestie werd nog verergerd door een uitbraak van mond- en klauwzeer op een boerderij. Om verspreiding van de veeziekte te voorkomen werden de troepen uit de getroffen boerderijen en die in de ruime omgeving daarvan, verplaatst. Dat sommigen hier een slaatje uit wilden slaan bleek uit de controle van de ingediende rekeningen voor de inkwartieringen. Enkelen claimden al vergoeding vanaf tijdstippen nog voordat Gemert was bevrijd. Op de 26e november werden zeven huizen in Gemert op de zwarte lijst geplaatst. Hier mochten geen militairen meer inkwartiering krijgen omdat de bewoners leden van de NSB waren geweest. Drake verzocht de gemeentepolitie de bewoners onder huisarrest te plaatsen of te arresteren. Twee woningen werden tot ‘verboden gebied’ verklaard omdat daar geslachtsziekten zouden heersen. Het aantal beschikbare adressen voor inkwartiering verminderde daardoor opnieuw. Vorderingen van accommodaties in de kerkdorpen en de omringende gemeenten konden het probleem tijdelijk verhelpen.
In december, na de uitbraak van een difterie-epidemie in Gemert vroeg Drake direct toestemming om militaire artsen in te mogen zetten ter ondersteuning van hun burgercollega’s. Mede hierdoor werd voor veel Gemertse kinderen erger voorkomen maar zo werd ook verhinderd dat Britse militairen door de ziekte werden getroffen. Deze snelle actie maakte hem geliefd bij de plaatselijke bevolking. De verhouding tussen Drake en de plaatselijke clerus verkoelde echter aanmerkelijk toen hij hun verzoek afkeurde om de katholieke schoolgebouwen weer vrij te geven voor het onderwijs. Ondermeer ondervond de juist opgerichte Willibrordus-MULO veel hinder van de ´jacht´ op ruimten door het Britse leger. Telkens als de leerlingen gedwongen waren naar een andere lokaliteit te verhuizen, reed een militair op een fiets achter de, met meubilair sjouwende, leerlingen aan, om te zien waar ze onderdak hadden gevonden. Dit met het doel om ook dit direct te confisqueren.
Op 16 en 21 december 1944 raakten woningen in het dorp in brand. De plaatselijke brandweer was door gebrek aan materieel niet in staat om de brand meester te worden en de hulp van de militaire brandweer werd ingeroepen. Drake verleende direct toestemming en met gezamenlijke kracht werd voorkomen dat het vuur oversloeg naar naburige woningen. Dit waren overigens niet de enige gevallen dat Britse militairen assisteerden bij branden in de gemeente. Hier mag echter niet onvermeld blijven dat Britse militairen, door onvoorzichtigheid met het stoken in hun inkwartieringsvertrekken, dikwijls de oorzaak waren van de branden.
Half december waren de Duitsers in België het zogenaamde ‘Ardennenoffensief’ gestart. Hoewel dit voor ons land geen directe gevechtshandelingen betekende, waren de Britten, ook in Gemert, toch uitermate nerveus en verkeerden in de hoogste staat van paraatheid. Berichten over verhoogde activiteiten van de Luftwaffe, de Duitse luchtmacht, gaven voedsel aan geruchten over bomaanvallen en landingen van parachutisten in de ruime omgeving. En niet ten onrechte! Rond tien uur in de ochtend van de 18e december vloog een Duits vliegtuig6 met hoge snelheid over Gemert en liet een tweetal bommen van waarschijnlijk 250 kg vallen. Deze explodeerden in een boomgaard achter De Haag. Vijf dagen later was de Luftwaffe terug boven Gemert. Ditmaal werden er vijf 250 kg en twintig 10 kg-brisantbommen afgeworpen. Daar geen van de bommen explodeerde was er geen schade. De blindgangers werden, op aanvraag van de Town Major, door een Britse ‘Bomb Disposal unit’ (explosievenruimers) onschadelijk gemaakt. Ditmaal was het een Junkers [Ju 88] bommenwerper geweest die de aanval uitvoerde.7 Veel tijd en mankracht ging in deze periode verloren met het uitzenden van patrouilles om te zoeken naar gelande vijandelijke agenten die in werkelijkheid niet bestonden. Diverse verdachte personen werden door de plaatselijke politie opgebracht en overgedragen aan de Britse militairen. Nader onderzoek toonde veelal aan dat het slechts evacué’s betrof die niet door de autochtone bevolking waren herkend. Achter elk vreemd gezicht kon een mogelijke spion of saboteur schuilen zo dachten velen. De verhoogde staat van paraatheid van de militairen leidde in Gemert nog tot een conflict tussen de Civil Affairs en burgers in dienst van het Britse leger. De extra lange werkdagen die voor de militairen golden, werden ook van hen verlangd. Dit werd niet begrepen en hiervoor werd een financiële compensatie geëist. Daar deze niet werd gegeven ontstond nog meer onbegrip. Evenmin werden de vele extra controles van de papieren bij de talloze wegblokkades gewaardeerd. Drake moest dientengevolge meerdere malen bemiddelen tussen burgerwerknemers en hun militaire commandanten. Naarmate het Duitse offensief verflauwde werden ook de controles minder streng, maar de geruchten over Duitse luchtaanvallen en geïnfiltreerde agenten hielden aan. Voor Gemert betekende het Ardennenoffensief ook, dat op last van Drake, een permanente bewaking van de textielfabriek Raymakers werd ingesteld. Dit omdat de fabriek een deel van Gemert van stroom voorzag. De bewaking werd geleverd door Bewakingstroepen van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten, voorheen de verzetsgroepen Ordedienst (OD) en Knokploeg (KP), en het eigen bedrijfspersoneel. Deze stonden wel onder leiding van Britse militairen. Ondanks de gespannen situatie zag Drake kans om een aantal films uit Brussel te bemachtigen en de bewoners van het kasteel hierop te trakteren. Door de paters werd deze avond zeer op prijs gesteld aldus het dankwoord van de overste.
(wordt vervolgd)
NOTEN:
[1] Drake kreeg de Military Cross voor een actie op 29 april 1943 bij Enfidaville (nu An Nafïdha), in Tunesië, zo’n 80 km ten zuiden van de hoofdstad Tunis. Drake was toen 1e luitenant, met de tijdelijke rang van kapitein. Hij was ingedeeld bij 58th (Sussex) Field Regiment Royal Artillery. Die dag was hij artilleriewaarnemer bij de 169th Infantery Brigade tijdens hun aanval op ‘heuvel 141’ en de daaropvolgende terugtocht. Bij een vijandelijke tegenaanval wist hij zijn waarnemingspost te behouden en onder zwaar mortiervuur, het tegenvuur van zijn regiment te leiden. De infanterie was toen in staat, zonder zware verliezen, zich terug te trekken.
[2] Ook Helmond was in die dagen een Army Rest Centre, waarbij Gemert doorgaans de opvang van de troepen verzorgde waarvoor in Helmond geen plaats was. Eindhoven vervulde een zelfde functie voor de Britse Royal Air Force.
[3] De plaatsvervangende assistent vd materiaalofficier van het VIIIe Britse Legerkorps.
[4] Plaatsvervangend hoofdkwartier. Dit kon lopende zaken overnemen van het echte hoofdkwartier mocht dit worden uitgeschakeld door bombardement of overval. Afdelingen personeel, materieel en burgerzaken waren bij het Rear Headquarters ondergebracht.
[5] De administratieve eenheid voor de financiële afhandeling van schadegevallen, schulden en het inhuren van burgerpersoneel en materieel voor het leger en regelen van de vorderingen van gebouwen ten behoeve van de legering van de militairen.
[6] Waarschijnlijk betrof het hier een Messerschmitt Me 262, het eerste Duitse operationele straalvliegtuig. Deze ochtend had de eenheid, I./KG 51 (1e Groep van het 51e Bomeskader) twintig van deze uiterst moderne toestellen uitgezonden met de opdracht geallieerde concentraties ten noorden van Hasselt en Neerpelt aan te vallen. Daarop vielen vier van deze toestellen het vliegveld in aanleg bij Helmond aan. Een ging er vermoedelijk naar Gemert, maar zonder speciale opdracht het dorp of het kasteel aan te vallen. Voor de Me 262, die slechts een beperkte last kon vervoeren, was een lading van twee SC 250 of SD 250, bommen van 250 kg, niet ongewoon.
[7] Gedurende de nacht naar, en in de vroege ochtend van deze dag, vlogen Junkers Ju 88’s bommenwerpers van LG 1 (1e Schooleskader) en I./KG 66, in opdracht van Gefechtsverband Hallensleben, enkele nachtmissies. Deze betroffen in hoofdzaak aanvallen op het front in de Ardennen. Enkele toestellen vlogen ook stooraanvallen in de ruime omgeving van Venlo. Vermoedelijk heeft een van deze toestellen deze bommen bij Gemert afgeleverd. Het Gefechtsverband Hallensleben was een tijdelijke samenstelling van verschillende eenheden bommenwerpers die, aan het einde van 1944, tegen geallieerde troepen werd ingezet. Ze was genoemd naar haar commandant, Oberleutnant Rudolf Hallensleben.
Bekijk PDF