GH-2011-02 Dribbelhei verklaard

DRIBBELEI VERKLAARD

Jacques van der Velden

Aanleiding. Onlangs ontdekte men op grond van waarnemingen dat de visvijver De Dribbelei in het verleden een veel grotere plas moet geweest zijn.1 Aan de hand van geologische kaarten en bodemonderzoek is duidelijk geworden dat in het gebied De Dribbelei-De Stroom een smeltwatergeul van grof zand en grind ligt die door stuifzand en planten is dichtgeslibd (zie reconstructie geprojecteerd op het huidige stratenplan 2). Deze geul begint op de Peelhorst en gaat verder in de Centrale slenk. Daar waar ze zich bij de Peelrandbreuk in de slenk stort heeft zich het gebied van de grote waterplas gevormd. Veel grof zand en grind zijn daarbij meegevoerd. Meestal zijn dit soort geulen nauwelijks zichtbaar in het landschap, maar deze is minder overstoven, waardoor de hoogteverschillen groter zijn gebleven. Mogelijk heeft de dekzandrug Oudestraat daarin een rol gespeeld. Na de ijstijd zijn veel waterlopen dit soort geulen gaan volgen. Deze waterplas vormde waarschijnlijk één geheel met De Beek, de oude benaming voor de benedenloop van de Kasteel-Rips.3 Ik denk dat het hier om een langwerpig komvormig moerassig gebied gaat, waarvan de zuidelijke helft nu zichtbaar is als visvijver. Op de topografische kaart van 1973 is deze vijver nog als een laagte te zien (zie hoogtelijn 15 op Afb.1). Het gebied waarin de visvijver is gelegen wordt ook wel De Dribbelei genoemd. In de grote waterplas heeft zich laagveen kunnen vormen, waardoor deze vermoedelijk al in het begin van de 14e eeuw dreigde dicht te slibben, aanleiding genoeg om haar te ontginnen.42011-2 drib1

Topografische kaart 1973.

Ontginning. Om zo’n gebied te ontginnen moet het eerst ontwaterd worden. Ik ga er van uit dat men hiervoor geen bemalingwerktuigen nodig had, omdat de hoogteverschillen niet al te groot waren. Aan de hand van een schematische voorstelling ga ik nu stap voor stap door het proces (Afb.2). Door de aanvoer B en vervolgens de afvoer C af te dammen wordt het water van De Beek gescheiden van de plas. Vanwege de komvorm zal er altijd water blijven staan in de plas en is het dus noodzakelijk om vanuit het midden, het diepste punt, een afvoer te maken. Bovendien moet het water van de bovenloop van De Beek buiten de plas om afgevoerd worden. Het is dan logisch om dit water via een omleiding aan te sluiten op de afvoer van het midden van de plas. Dit gebeurt op punt A. Het lijkt mij duidelijk dat deze waterlopen diep genoeg moeten liggen om natuurlijke afloop mogelijk te maken. Ter vergelijking zijn de punten A, B en C ook aangegeven op de topografische kaart van 1973 (Afb.1). Na ontwatering kan eventueel de nog aanwezige moer uitgebaggerd en vervolgens het gebied omgeploegd en verkaveld worden. Dit scenario lijkt mij heel aannemelijk. De diepe waterloop die vanaf punt A dwars door een langgerekte dekzandrug is gegraven vormt de kortste weg naar een lager gelegen gebied. Over deze 2011-2 drib2rug loopt van oudsher de Oude Strate ‘Oudestraat’ [1326]5. Deze waterloop heeft de toepasselijke naam De Doregraaf gekregen, vanwege het doorgraven van deze rug. Deze naam duikt in 1326 voor het eerst op in het oorkondenboek van Gemert.6 Ergens na de invoering van het kadaster en vóór 1900 is de waterloop A C’ gegraven. Op deze manier wordt ook het noordelijke stuk beter ontwaterd (Afb.3).2011-2 drib3

.Vermeldingen. De oudste schrijfwijze van Dribbelei is de meervoudsvorm dribbeleden [1409] (Afb.4).8 Anderhalve eeuw later schrijft men Dribbelhei [1562] en daarvoor al vanaf het einde van de 15e eeuw ontstaan afwijkende vormen met dubbele ll en schrijfwijzen, zoals driebbel, drippel, dribbel en drybe.9 Door onbekendheid met de betekenis van het eerste lid is blijkbaar herinterpretatie ontstaan. Die Dribbeheysche wech [1413], met h in plaats van l, is volgens mij te wijten aan een schrijffout.10

Aen der Dribbeleden [1409]

Die Dribbeheysche wech [1413]

Die Dribbeley [1415]

Den Dribbeleyschen wech [1421]

Vander halver Dribbeley [1421]

Van die Dribbelie [1421]

Die Dribbelye [1421]

Die Drybleye [1421]

——————————

Dribbeley [1482]

Driebbelley [1483]

Dribbely [1507]

Drippelly [1529]

Dribbelly [1540]

Drybeley [1556]

Dribbelheyt [1562 – 1802]

Tab.1 Vermeldingen Dribbelei

Betekenis. Ik ga uit van de acht oudste schrijfwijzen in de tabel boven de stippellijn, omdat ze in de basis nauwelijks van elkaar verschillen (Tab.1). We mogen denk ik dan concluderen dat dribbelei gevormd is uit drib, dribbe en lede, lei of lie. Het Middelnederlandse [1200-1500] lede – lee, leide – lei of liede – lie betekent ‘watergang, waterloop’ of ‘waterleiding, afwatering, wetering, afvoerkanaal’. In het algemeen een gegraven of vergraven waterloop.11

Het Middelnederlandse woord dribbe betekent ‘kwaadaardige vrouw, valsch wijf, eigenlijk: vuil vrouwmensch’ en is verwant aan drab, drabbe ‘droesem, bezinksel, troebele of dikke vloeistof’ en het Engelse woord drab ‘hoer’. Drab is van dezelfde stam als het oudere woord draf ‘bezinksel na het brouwen’. Verder zijn verwant de werkwoorden dribbelen ‘bevuilen’ en dribben ‘lasteren, kwaadspreken, iemand zwart maken’.12 Het Gemerts dialect kent het woord drabbek ‘modder, slijk’. Ow klompe zitten álleng onder d’n drabbek.13 2011-2 drib4Mij lijkt dat de oorspronkelijke betekenis van drib, dribbe ‘vuil’ was. Deze algemenere betekenis beperkt zich niet tot vrouwen en is ook van toepassing op zaken zoals een lei. Hiervan uitgaande zou dribbelei ‘vuile of drabberige waterloop’ kunnen betekenen, alhoewel een nieuw gegraven lei daar in eerste aanleg niet voor in aanmerking komt.

 

 

Waterdribbe. Deze naam vond ik in een leerboekje voor land- en tuinbouwscholen, dat in 1900 werd uitgebracht door 2011-2 drib 5een leraar aan de Rijkslandbouwschool te Wageningen. Onder het hoofdstuk Waterafvoer wordt beschreven welke rol “de waterdribbe of waterdrieblad, Menyanthes trifoliata” speelt in de laagveenvorming.15 Deze naam heb ik verder nergens anders gevonden.16 Heeft dribbe in de naam waterdribbe ‘waterdrieblad’ misschien ook de betekenis ‘vuil of drab’? Het is een plant (kruid) uit de Gentiaanfamilie (Afb.5). In Nederland is waterdrieblad vrij algemeen. De soort komt voor in meren, poelen en sloten, vooral in moeras- en veenstreken. De stengels zijn kruipend of ze wortelen onder water in de modder. Dit soort planten sterft jaarlijks af. De afgestorven plantendelen boven het water zakken naar de bodem. Bij het verwelken in de lucht begint de ontbinding. In het water, van de lucht afgesloten, gaat dat langzaam verder. Omdat dit proces zo langzaam gaat, vormt er zich een steeds dikker pakket moer of plantenmodder op de bodem. De verlanding van waterplassen door veenvorming wordt onder andere door deze plant ingeleid. Een laagveenvormer van het eerste uur. Rembertus Dodonaeus in zijn Cruydt-Boeck uit 1608 verwijst naar Trifolium Palustre of water claveren. Trifoliata betekent ‘drie bladen’ en palustre ‘moeras’.17 Andere Nederlandse namen zijn scheurbuikklaver van het Latijnse woord scorbutus en waterklaver of veenklaver.18 Klaver, omdat klaver ook een drieblad is. Thee van gedroogde bladen werd als middel tegen scheurbuik toegediend. De bekende Berenburger kruiden bevatten onder andere: waterdrieblad, alsem, kalmoes en gentiaan. Het was ook een substituut voor hop in bier. De Engelse naam ‘bog hop’ duidt op het gebruik van de bladeren als smaakmaker bij de bereiding van bier.19 In oost-Engeland vond ik een natuurgebied met de naam: ‘North Lincolnshire Coversands and Clay Vales’. Letterlijk vertaald: ‘dekzanden en klei dalen’. Bijna het hele gebied is bedekt met glaciale afzettingen van keileem, dekzanden en smeltwaterafzettingen van zand en grint. Dat lijkt aardkundig sterk op onze smeltwatergeul. In het rijtje met karakteristieke plantensoorten vond ik onder andere Meyanthes trifoliata (bogbean) en Myrica gale (bog-mirtle).20 Dit gebied staat bekend om zijn polders en moerassen. Alles bij elkaar genomen denk ik dat dribbe in waterdribbe ook de betekenis ‘vuil of drab’ kan hebben. Misschien werd de moerassige waterplas De Dribbelei-De Stroom oorspronkelijk met dribbe ‘vuile of drabberige waterplas’ aangeduid en werd daarom haar ontwateringloop dribbelei genoemd.

 

Slot. De fantastische verhalen onder de bewoners van Boekent over de sloten en (moer-?) putten van de Dribbelei. Vele koeien zouden er in de loop der tijden verzopen zijn; kinderen mochten er niet spelen, want het was er veel te gevaarlijk.21 Dit gevaar zou wel eens heel reëel kunnen zijn wanneer we denken aan dit soort van oorsprong moerassig gebied. Moer biedt onvoldoende samenhang om er overheen te lopen. Ook voordat de visvijver gegraven was stond de Dribbelei in de winter en het voorjaar regelmatig blank. Het graven van de Lei heeft het gebied dus niet veel droger gemaakt. Men heeft geen rekening gehouden met de aanvoer van grondwater van de Peelhorst. De diepe sloten vormden ook een gevaar op zich. De Doregraaf liep vroeger langs onze bleek. Als kind mochten wij daar niet spelen. Omdat het een gegraven waterloop is, was de slootkant erg steil en bovendien erg hoog, zeker voor een kind. Eenmaal in de sloot kon je er dus moeilijk uitklauteren.

Conclusie. Omdat 500 jaar later slechts één document getuigt van de plantnaam waterdribbe is het niet redelijk om deze plantnaam voor het ontstaan van de naam dribbelei te gebruiken. Het lijkt mij wel aannemelijk dat dit moerassig gebied met dribbe ‘vuil, drabbig’ werd aangeduid. De nieuw gegraven leden zullen in eerste instantie deze kwalificatie niet hebben gehad. De betekenis dribbelei ‘ontwateringsloop v/e moerassig gebied’ lijkt mij dus de beste mogelijkheid. Later is die naam overgegaan op het hele gebied.

Met dank aan Jan Timmers en Jos van Schijndel.

 

BRONNEN

1. GH 2010, Jrg.52, nr.4, p.8 Jacques van der Velden Gemert Verklaard (2). Huidige landschap.

2. GH 2008, Jrg.50, nr.1, p.13-15 Jan Timmers, De Rips en De Beek, Het tracé van de beek, p.14.

3. Zie noot 2.

4. GH 2008, Jrg.50, nr.1, p.13-15 Jan Timmers, De Rips en De Beek, Chronologie van het graafwerk, p.15.

5. GH 2008, Jrg.50, nr.1, p.13-15 Jan Timmers, De Rips en De Beek, De Doregraaf, p.15.

6. Zie noot 4.

7. Grote Historische topografische Atlas ± 1905 Noord-Brabant schaal 1:25.000, Uitgeverij Nieuwland. Beek en Donk, Verkend in 1897. Uitgave 1900, p.650. Zie Afb.3.

8. http://www.heemkundekringgemert.nl/Gemertse%20Bronnen%20deel%209.pdf Commanderij Gemert ca.1500, Gemertse bronnen dl. 9. Dribbeleden.

9. GH 1982, Jrg.24, nr.4, p.100-101 Ad Otten, Niet Dribbelhei maar Dribbelei. Schrijfwijzen (8x), Lei, Dribbe.

10. http://www.heemkundekringgemert.nl/Gemertse%20Bronnen%20deel%209.pdf Commanderij Gemert ca.1500, Gemertse bronnen dl. 9. Dribbeheysche.

11. De Vlaamse Gemeentenamen. Verklarend Woordenboek. F. Debrabandere, M. Devos, P. Kempeneers, V. Mennen, H. Ryckeboer, W. Van Osta, 2010. Pag.143. Lemma Lede; Van d’n Aabeemd tot de Zwijnsput, Toponiemen in de cijnskring Helmond vóór 1500 in naamkundig en nederzettingshistorisch perspectief. Door H.Beijers en G. van Bussel, 1996. Lemma Lei/Leien.

12. http://www.wnt.inl.nl/ Instituut voor Nederlandse lexicologie (INL). lemma dribbe, dribben, waterklaver, scheurbuik.

13. Gemerts Woordenboek, W.J. Vos en M.A. van der Wijst, 1996. Pag.50. Lemma drabbek.

14. Zie noot 8.

15. Aardrijkskundig-landbouwkundige beschrijving van Nederland. Pag. 46. B.J.Schroven, 1900; Google Boeken: zoek ‘dribbe’ < waterdribbe.

16. Waterdribbe afwezig! http://www.meertens.knaw.nl/pland/woordenboekartikel.php?term=Waterdrieblad; http://nl.wikipedia.org/wiki/Waterdrieblad; Woordenboek van de Brabantse dialecten, Deel III, Sectie 4: De wereld tegenover de mens, Afl. 3, Flora, Dr. J.Swanenberg m.m.v. dr. H. Brok. 2002, uitgeverij Van Gorcum.

17. http://www.wnt.inl.nl/ Instituut voor Nederlandse lexicologie (INL). lemma water(waterklaver), scheurbuik.

18. Zie noot 17.

19. http://www.cvni.org/wildflowernursery/wildflowers/bogbean

20. http://www.english-nature.org.uk/Science/natural/profiles%5CnaProfile34.pdf

21. GH 1982, Jrg.24, nr.4, pag.100-101 Ad Otten, Niet Dribbelhei maar Dribbelei.

Bekijk PDF