GH-2011-04 De Praojs(t)
DE PRAOJS(T)
Jacques van der Velden
Vroeger was het heel gewoon om bijnamen te gebruiken. Het was een eenvoudige manier om aan te geven wie er precies bedoeld werd. Als je ergens kwam dan vroeg men “van wie béénde gaj d’r ínne?”. Het antwoord zou kunnen zijn: “ik bén d’r ínne van Jan de Praojst” of “ik bén d’r ínne van Tontje de Praojst”. Deze bijnaam beperkt zich in Gemert tot de slagersfamilie Snijders. Een van hun voorvaderen werd de Praojs(t) genoemd. Deze bijnaam onderscheidt deze familie ook van anderen met dezelfde familienaam.
Herkomstnamen. Dit soort namen geeft aan uit welk land, provincie, streek of plaats iemands voorvader vandaan komt. Binnen deze groep spelen de namen met de(n) een bescheiden rol. Toch weet bijna iedereen wel een paar van deze namen te noemen, zoals De Zeeuw, De Vries, De Gooyer, en niet te vergeten De Pruis. In Gemert komen ook nog de bijnamen d’n Bèls en d’n Daojtser voor. Het beroep snijder betekent in het Duits, schneider ‘kleermaker’. Het lijkt mij logisch dat een geboren Duitser, met de familienaam Schneiders, die in Gemert gaat wonen, daarom Snijders bijgenaamd de Praojs zal worden genoemd! Is het misschien ook mogelijk dat deze bijnaam werd gegeven aan mensen die in Duitsland fortuin maakten? Rond 1900 zijn veel seizoenarbeiders vanuit Gemert en omgeving in Duitsland gaan werken. Dikwijls kwamen zij terug met veel geld. Deze zogenaamde Pruisen maakten bij hun terugkeer behoorlijk veel bombarie. Zou de Gemertse familie Snijders op die manier de bijnaam de Praojs(t) gekregen hebben? De t op het eind – in Gemert had men het altijd over ‘de Praojst’ – roept misschien twijfels op, maar een t (of d) wordt in het taalgebruik aan het eind vaak toegevoegd zonder enige betekenis (zie bij ‘Geraadpleegde bronnen’ onder Etymologisch Woordenboek).
Beroepsnamen. Lidwoordnamen met de(n) vormen een kleine minderheid binnen de beroepsnamen. De Boer, De Jager, De Gruiter en ook De Snijder zijn bekende voorbeelden hiervan. Ook bijnamen worden dikwijls op die manier gevormd. Mijn grootvader werd bijvoorbeeld Tieneske de Mùlder genoemd. Zo hebben we in Gemert de bijnamen de Kèùster, d’n Braower, de Klumper, d’n Dékker, de Stuuper en volgens mij ook de Praojst.
Hun betekenissen. Omdat bijnamen in het dialect worden uitgesproken, moeten ze eerst vertaald worden in het Standaardnederlands om te begrijpen wat hun betekenis is. De beroepsnaam de Kèùster betekent in het Standaardnederlands de koster. Dat levert geen problemen op, omdat het beroep koster nog steeds bestaat. Dat geldt in min of meerdere mate ook voor de andere voorbeelden. Bij de stuuper ‘helper, bijwever’ ligt dat niet zo eenvoudig. Deze betekenis van het woord stuper of stoeper vond ik in een Heemkundig artikel uit de Tilburgse Courant van 1929. Dit is in ieder geval geen Standaardnederlands woord. Mogelijk is dit woord afgeleid van het werkwoord stoppen ‘dichtmaken’ zoals in lakenstopster. Tegenwoordig zou men bij stuper of stoeper eerder denken aan iemand die stoepen legt. Ook bij de herkomstnamen is de betekenis soms moeilijk te duiden. Zo is de Veling ontstaan uit de in onbruik geraakte verkorting van Westfeling. Een Westfaal uit de voormalige Pruisische provincie Westfalen. Tegenwoordig is het een streek in Noordrijn-Westfalen. Hiermee wordt zeker niet iemand van een veelling ’twee of meer kinderen uit een zelfde dracht’ bedoeld. In het algemeen, wanneer een woord niet meer tot de actieve woordenschat behoort, dan bestaat het gevaar dat men de betekenis zoekt bij gelijkluidende woorden die wel bekend zijn. Conclusie, er zijn veel valkuilen bij het verklaren van bij- of familienamen.
De Prosser. De meest voor de hand liggende verklaring voor de Praojs(t) is al gegeven. Het zou iemand kunnen zijn die geboren is of langere tijd gewerkt heeft in Pruisen. Maar het kan volgens mij ook iemand zijn met het beroep prosser. Deze beroepsnaam hoort niet meer tot onze actieve woordenschat. Toch staat in mijn Nederlands woordenboek prosser (Zuidn.) ‘paardenviller’ vermeld. Een gespecialiseerd Beroepsnamenboek zegt dat prosser een verkorting is van ‘paardenprosser’. In hetzelfde boek staat verder onder paardenprosser ‘paardenvilder’. Volgens het Nederlands woordenboek betekent het werkwoord prossen ‘snijden en kerven’, ‘villen’, maar ook ‘proesten’. Het is een klanknabootsend woord, dat evenals pruisen ‘bruisen, borrelen, gisten’ in samenhang met slachten gebezigd wordt. Het beroep prosser is vanaf de 19e eeuw bekend, maar is nu niet meer actueel.
Vil-Oers Velleken tai Meske scherp Prös, prös. |
Nader bekeken. Er bestaat een versje over Oerle. Dit rijmpje doelt op de vele vilders, die, naar men zegt, vroeger te Oerle woonden. Oerle kent daarom ook een Vilderstraat, waar vroeger leerlooierijen stonden, waaruit later de schoen- en lederfabrieken zijn ontstaan. Prös prös in het versje duidt op het repeterende geluid van een scherp mes, dat taai vel afsnijdt. In tegenstelling tot koeien en varkens heeft een paard een taai strak vel, dat alleen met stevige korte snijbewegingen kan worden gevild. Vanwege dat geluid noemde men de vilders prössers. In het Gemerts dialect gebruikte men voor allerhande werkzaamheden bij het slachten ook het werkwoord prössen. Verder is er nog het werkwoord pruisen. Niet te verwarren met mensen die uit Pruisen komen. Het is een klanknabootsing die ergens tussen bruisen en prossen in zit. Pruisen wordt ook wel gezien als een variant van enerzijds prossen en anderzijds bruisen. We moeten daarbij denken aan het geluid dat bij het reinigen van de darmen van een geslacht varken te horen is. Er waren vroeger niet zoveel paardenvillers of paardenslachters. Toen in de landbouw het paard nog volop in gebruik was, hadden de grotere dorpen er soms één. Toen echter de tractor zijn intrede deed werd het voor de paardenslachters natuurlijk moeilijker om hun brood te verdienen. Het ligt voor de hand dat dit specifieke beroep gedoemd was om uit te sterven. Veel van die slachters zijn vermoedelijk overgestapt op het slachten van andere beesten zoals varkens en koeien of werden gemengde slagers. Met de komst van de centrale slachthuizen is ook daar veel verandering in gekomen. Met de achteruitgang van het aantal paardenslachters is waarschijnlijk ook het woord prössen in zijn betekenis van paardenslachten verloren gegaan. Het is wel blijven voortleven in andere werkzaamheden, die bij het slachten horen. In het Gemerts dialect verstaat men nu onder prössen werkzaamheden zoals: zult maken, balkenbrij (bómbállie) maken, vet smelten om kaantjes (kaoje) te krijgen en worst maken. Als pruisen een variant van prossen is, dan lijkt het mij aannemelijk dat praojs een variant is van prös. Volgens mij zijn de woorden praojs en prös in het Standaardnederlands overgeleverd in pruisen en prossen. Twee klanknabootsende woorden die erg veel op elkaar lijken en nauw verwant zijn, maar bij de meeste mensen totaal onbekend zijn. Dat men dan voor praojs een gelijkluidend woord met een vertrouwde betekenis in de plaats stelt is begrijpelijk. Tot op heden kreeg de Praojs meestal de betekenis ‘inwoner van Pruisen’, maar volgens mij moet dat ‘paardenslachter’ zijn.
Eindconclusie. Dit verhaal stelt een andere uitleg van de bijnaam de Praojs(t) voor. Volgens mij is die naam afkomstig van het werkwoord prössen ‘villen’, waaruit het beroep prösser ‘paardenviller’ is ontstaan. Er kwamen bij de slagersfamilie Snijders inderdaad ook paardenslachters voor. Twee broers van de Boekelse weversfamilie Snijders, kwamen in 1862 van uit de Boekelse Hei naar Gemert om hier te trouwen. Ze waren allebei in Boekel geboren evenals hun voorouders en trouwden hier met Gemertse vrouwen. Hun kinderen werden allemaal in Gemert geboren. Een van die kinderen was Antonius Snijders, beter bekend als Tontje de Praojs(t). Hij werd ook wever evenals zijn vader, maar sinds 1901 is hij zich paardenslachter gaan noemen. Al in 1898, drie jaar eerder, had hij zich als zodanig gevestigd in de Molenakkerstraat. De Gemertse paardenslachters zijn allemaal nazaten van deze man. In deze familie heb ik geen enkele Duitser kunnen ontdekken. Leden ervan hebben wel in Duitsland seizoenarbeid verricht, maar er zijn veel families die daar zijn gaan werken en die toch deze bijnaam niet hebben gekregen. Van één slager in Deurne is bekend dat hij de pruis werd genoemd, maar dat komt omdat die persoon in Düsseldorf is geboren. Dat is inderdaad tijdens seizoenarbeid gebeurd. Deze slagersfamilie heeft echter géén paardenslachters gekend en deze bijnaam kleefde alleen maar aan die ene persoon. Dat is dus een geboren Pruis geweest en dus een ander geval. De Gemertse bijnaam de Praojs(t) betekent volgens mij dus paardenslachter. Het is een unieke en interessante bijnaam. De aanzet tot dit verhaal is gekomen van mijn onlangs overleden zwager Theo Vos [1945-2011], die mij ooit vroeg of ik dit kon uitzoeken. Zijn moeder Anna Vos-Snijders [1916-1998] was namelijk een kleinkind van Tontje de Praojst. Ons beider schoonmoeder Clara van Antwerpen-Clement [1907-2006] is bijna 100 geworden, misschien wel dank zij de krèpkes pèèrdevlís die ze van de Praojs(t) uit het Kruiseind en de Molenakkerstraat liet meebrengen. Met dank aan slager Mari Snijders en zijn vrouw Nelly van Vijfeiken voor hun informatie en foto’s. Mari is een zoon van slager Jan Snijders [1912-1993] en Tonia Maas. Jan is weer een zoon uit het eerste huwelijk van paardenslager Marinus Snijders [1889-1955] met Dina Sterken. Marinus is weer een zoon van de bekende paardenslager Tontje de Praojst [1865-1934] en Hanne van Mierlo. Marinus Snijders trouwde in 1916 voor de tweede keer met Hendrika Hendriks en vestigde de paardenslagerij aan het Kruiseind. Door een van zijn kleinkinderen gekscherend het Pruiseind genoemd. Meer informatie hierover vond ik in de oude handelsregisters.
Kamer van Koophandel 1922-1989.
1922 Opgericht. Gevestigd Kruiseind B108, A264, 57-59
1928-1936 Martinus (Marinus) Snijders [1889-1955]
1942-1955 Martinus (Marinus) Snijders [1889-1955]
1942-1977 Martinus Johannes (Thieu) Snijders [1920-1992]
1942-1952 Johannes Martinus (Jo) [1921-1980]
1955-1972 Hendrika Hendriks wed. Martinus Snijders [1890-1972]
1952-1967 Christianus Martinus (Adriaan) Snijders [1928-2008]
GERAADPLEEGDE BRONNEN:
– R.A. Ebeling, Voor- en familienamen in Nederland. 1993; Geschiedenis, verspreiding, vorm en gebruik.
– A. Hallema, Wat zegt een naam. 1946. Bijlage: Spotnamen op beroepen en plaatsen. Scheld-, schimp- en spotnamen voorheen en thans.
– C. Kruyskamp, van Dale, Groot woordenboek der Nederlandse Taal. 1970; Lemma: Prossen en pruisen.
– M. van Keersop, Brabants Jrg.8, nr.1 maart 2011, blz.45, Prösse
– Fr. Debrabandere, Woordenboek van de familienamen in België en Noord-Frankrijk. 1993.
– J.B. Glasbergen, Beroepsnamenboek, 2004; Beroepsaanduidingen voor 1900 in Nederland en België.
– N. van der Sijs, Hondsdraf. 2004. Hoofdstuk 10 Klanknabootsingen. Waar komen onze woorden vandaan?
– P.H. Vos Oud-Gemerts Woordenboek: lemma pruis.
– W.J. Vos Database Gemerts Woordenboek.
– J. Winkelmolen, ‘ne mik, ’n stuk waorst èn ’n kròp slaoj. 2011, p.57-58, 81-83.
– T.v.d.Ven en C. Rooyackers, Gîmmerse Negôssie, Winkels van 1900 tot nu, Gemert 1987, p.149-153.
– Etymologisch woordenboek van het Nederlands, Taalkundige termen: Paragogisch of anorganisch. Gezegd van een t of d, die onetymologisch is toegevoegd aan het eind van een woord. De t in Praojs(t) is daarom tussen haakjes geschreven en is niet van belang voor de betekenis.
http://www.bhic.nl Kamer van Koophandel voor Zuidoost-Brabant in Eindhoven, Handelsregister
http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/pruisen
http://www.cubra.nl/auteurs/ajacvandelft/ajacvandelft026tilburgsdialect.htm Stuper,stoeper
http://www.deurnewiki.nl/wiki/index.php?title=Bouwmans Franz Christian, geb. Dusseldorf 14 augustus 1913, overl. Deurne 14 juli 1996. Tr. Mechelina Arnoldina Verhees.
http://www.deurnewiki.nl/wiki/index.php?title=Franz_Christian_Bouwmans (1913-1996) Franz Christian Bouwmans, ook wel “Pruiske” Bouwmans genoemd, was slager en had een slagerij in Deurne
Bekijk PDF