GH-2012-01 Uit het oud-rechterlijk archief van Gemert
Simon van Wetten
1776
Alea iacta est
De teerling is al door ruim de helft van de deelnemers geworpen. Het is gruwelijk spannend. Zelfs de pastoor is komen kijken en ook al doet ie niet mee, toch wordt de eerwaarde heer meegezogen in die zinderende atmosfeer van competitie, uitingen van vreugde of teleurstelling en de reacties van het publiek. Er zijn trouwens twéé teerlingen in het spel en iedereen die een lot heeft gekocht, mag drie keer met die twee dobbelstenen gooien.
‘Toch een goed idee van Francis van Roije om dat vette varken van hem te verloten.’
‘O, gaat ie z’n wijf wegdoen?’
‘Hij heeft een mooi beestje opgekweekt en nou heeft ie loten verkocht. Twee gulden voor een lot.’
VOORWAARDEN waarop, met consent van de drossaard, een vet varken van Francis van Roije, mulder te Boekel, wordt verloot:
Loten kosten twee gulden, er worden er veertig uitgegeven.
De lotelaars zullen twee teerlingen driemaal werpen, iedere teerling getekend van zes tot een. De totaalsom van de geworpen getallen wordt meteen achter de naam van de lotelaar genoteerd. Als een dobbelsteen van de tafel valt, mag er opnieuw worden gegooid. De hoogste werper is winnaar van het varken, maar is gehouden een halve ton Diester bier te trakteren en twee schellingen Godsgeld te betalen.
‘Die Francis heeft bijkans alle loten verkocht. Negenendertig stuks.’
‘Dat is dus, eens kijken, dat is dus zowat tachtig gulden. Dat is sakkers veel geld voor een varken.’
‘Jawel, maar als Francis maar een paar loten had verkocht, dan had ie geschreeuwd als een mager varken.’
Gejoel en gelach klinkt door de gelagkamer als de vrouw van Jan Lievens in haar drie worpen eenentwintig ogen gooit. Ze heeft haar man toen die aan de beurt was opzij geduwd en gezegd dat zíj de achtentwintig punten van Adriaan Schreurs ruimschoots zou overtreffen.
‘Niks als zessen gooi ik.’
Maar dat blijkt grootspraak en de nagelbijtend toekijkende Adriaan behoudt zijn koppositie. Ruim driekwart van de deelnemers heeft al gegooid. De broeder-overste van Padua, die weliswaar op een heremitage woont, maar ook van een gokje en van karbonades houdt, is aan de beurt en brengt het tot twintig ogen. Adriaan haalt opgelucht adem.
De drossaard is aan de beurt. Hij laat zijn puberzoon de stenen gooien. Vijf enen en een twee! Het is de moeite niet waard de uitkomst op de lijst te noteren. Adriaan telt degenen die nog moeten gooien. Een paar nog maar!
Als laatste deelnemer wordt Francis van Roije naar de tafel geroepen.
‘Francis? Doet ie zelf ook mee?’
‘Ja, hij had nog één lot over.’
Francis begrijpt de opgetrokken wenkbrauwen en vraagt aan de pastoor of die voor hem wil gooien. Nou, dat wil de pastoor best. De eerste worp is niét zo best. Een twee en een vier. Adriaan voelt de spanning al wat wegzakken. Och, zo’n pastoor krijgt ook niet alle hulp van boven. Maar de tweede worp levert een vijf en een zes en een hoop lawaai in de herberg op! Lawaai dat onwaarschijnlijk abrupt verandert in doodse stilte als de pastoor de stenen voor de laatste keer over de tafel laat rollen. Twéé zessen, negenentwintig ogen totaal. Francis van Roije heeft dankzij de geestelijkheid zijn eigen varken gewonnen!! Adriaan trekt wit weg en de herberg barst uit zijn voegen. De teleurstelling onder met name de deelnemers wordt geheel overvleugeld door de schik die het neutrale deel van het publiek in deze uitkomst heeft. En nog gratis Diester bier toe. Het is een mooie avond!
(Bron:R78, blz. 15, 16)
1779
Blut door een put
Driehonderd harde Lieshoutse stenen, vierhonderd middelsoort-stenen, de kalk, de schamppaal, steigermateriaal, vrachtkosten en het loon van de opperman en de gravers. Ook de kuiper (een nieuwe emmer) en de smid (een spil, ketting en ander ijzerwerk) kregen geld. Totaal: 37 gulden.
De buren Peter van den Bergh en Gonda Hoogers hadden een mooie ruwstenen put laten maken. Met de derde buur aan de gezamenlijke binnenplaats, Lena van der Sande, was afgesproken dat ze haar part, een derde deel dus, zou meebetalen. Maar omdat Lena nog twijfelde, was er een ontsnappingsclausule ingebouwd: als ze niet zou betalen, zou ze de put ook niet mogen gebruiken.
Toen de put klaar was en de kosten bij elkaar opgeteld, haakte Lena af. Gonda had daar overduidelijk niet op gerekend.
‘Dus dan moet ik de helft betalen. Maar dat doe ik niet.’
Bij de bouwkosten moeten derhalve nog de proceskosten worden opgeteld, want Peter liet het er niet bij zitten. En ook de sfeer op het eens zo gezellige binnenplaatsje was niet meer wat het geweest was. Nou ja, er stond wel een prachtige put.
(Bron: R78, blz. 15)
1787
Cordon sanitaire
Wanneer de Hoogmogende Heren der Staten-Generaal der Verenigde Nederlanden samen met de Staten van Brabant en het Land van Luik overeenkomen dat er op 3 januari 1787 een generale jacht op dieven, vagebonden en landlopers moet worden georganiseerd, dan gaat de drossaard van Gemert daar natuurlijk niet vóórliggen. Kijk, hij heeft het bevel gekregen aan dit heilzaam voornemen mee te werken en dan doet hij dat ook. De nodige orders in Gemert te beramen tot het formeren van een cordon omtrent de grenzen van onze heerlijkheid? En dit uiteraard onder strenge geheimhouding? Geen probleem voor meester P.A. de la Court.
Hij meldt dat hij dit alles scrupuleus is nagekomen. Daar hoort ook bij dat hij de schepenen, borgemeesters en alle rotmeesters op die 3e januari, ’s morgens om 7 uur, naar de Raadkamer heeft laten komen en al die mensen de aanwijzingen ter hand heeft gesteld over hoe en waar zij hun plicht zouden moeten doen.
‛Dat is trouwens ook poinctelijk nagekomen.’
Er bleken zich twee zwervers binnen de Gemertse limieten te bevinden. Benedictus Humbrake uit het Keulse land en Jan Cleersnijders uit het Land van Luik. De arme kerels – wisten zij veel van die overeenkomst tussen de Hoogmogende Heren – zijn na een week of twee weer vrijgelaten.
De la Court, behept met een generale aversie tegen het vrijlaten van mensen, vindt het zonde en schrijft een brief naar Zijne Hoogwaarde Excellentie, de landcommandeur in Alden Biesen. De drost wijst op de kosten die de generale jacht en de detentie van beide heren met zich hebben meegebracht en het is zijn ootmoedig verzoek om de meegestuurde specificatie te bestuderen en aan het dorpsbestuur op te leggen de gemaakte kosten aan hem, drossaard Pieter Adriaan de la Court, te vergoeden.
Jagen op landlopers, akkoord, maar je moet een eenvoudige dorpsdrost niet op kosten jagen. Het moet wel een beetje gezond blijven.
(Bron: R82, blz. 53)
1790
Dodelijke tegenligger?
Lambert van Rixtel heeft zelf meteen het initiatief genomen. Hij is op tamelijk hoge poten vanaf de Donk bij Beek de Broekkant overgestoken. Hem was namelijk ter ore gekomen dat hij in Gemert van doodslag wordt verdacht. Jazeker, dat klopt. Het Gemertse officie doet onderzoek naar een ongeval, onlangs geschied aan de persoon van Christiaan Penninx, die met paard en kar op weg was naar zijn akker. Een onbekende boer, eveneens met paard en kar, kwam hem tegemoet en ze kregen stevig ruzie over wie er moest uitwijken. Er is met een zweepstok geslagen, waarbij Christiaan gewond is geraakt.
‛Misschien wel door zijn eigen schuld.’
‛Ja, dat kan zijn. Hij is toen naar huis, naar zijn moeitjes gevaren, zonder hen te vertellen hoe, of en door wie hij geslagen of gevallen was. En korts daarna is ie gestorven.’
Lambert heeft niets met de zaak te maken. Zegt hij. Hij kan zich ook niet voorstellen dat er getuigenissen tegen hem zijn afgelegd.
‛Het kunnen hooguit ijdele gissingen zijn en zeker geen middagklare bewijsdommen die de drossaard ertoe hebben aangezet mij te beschuldigen.’
Tja Lambert, maar hoe komt dan zo’n verhaal in de wereld? Een brede kar, een kort lontje, en misschien toch op het verkeerde moment op de Gemertse paden gesignaleerd?
(Bron: R82, blz. 10)