GH-2012-03 Bewakingsdienst tegen sabotage
Ruud Wildekamp
Na enkele jaren van Duitse bezetting begon in Nederland het verzet steeds meer vorm te krijgen. Door de verplichte tewerkstelling in Duitsland, de arbeidsinzet (Arbeitseinsatz), doken steeds meer jonge mannen onder. Soms gebeurde dit ook omdat ze werden gezocht voor daden van verzet. Het persoonsbewijs, dat een ieder altijd moest kunnen tonen, maakte het moeilijk voor de onderduikers om een andere identiteit aan te nemen. Als gevolg daarvan ontstond er bij het verzet een behoefte aan blanco persoonsbewijzen. Een behoefte die met het voortduren van de oorlog almaar groter werd. Ook de distributie van voedsel was een hinder voor de onderduikers. Immers zonder bonnen en andere distributiebescheiden was het verkrijgen van voedsel en kleding een moeilijke zaak. Daar de uitgifte van persoonsbewijzen, bonnen en andere distributiepapieren een Nederlandse zaak was waren de gemeenten, door het departement van binnenlandse zaken, hierin betrokken. Zij immers bezaten met het bevolkingsregister de persoonsgegevens van elke inwoner van de gemeente. Dien ten gevolge werden in de gemeentehuizen, waar doorgaans het bevolkingsregister was gehuisvest, ook de blanco persoonsbewijzen opgeslagen. Om deze in handen te krijgen organiseerden enkele verzetsgroepen diefstallen, inbraken en overvallen op gemeentehuizen. In enkele gevallen werden bevolkingsregisters ontvreemd, of vernield door brand te stichten. Daarmee werd ook de verplichte arbeidsinzet in Duitsland bemoeilijkt daar ook de gewestelijke arbeidsbureaus gebruik maakten van de gemeentelijke bevolkingsregisters. Dergelijke daden van sabotage waren de bezetter een doorn in het oog. Om hier paal en perk aan te stellen vaardigde het departement van binnenlandse zaken op 5 januari 1943, in opdracht van de Höhere SS- und Polizeiführer Rauter, de opdracht uit om de gemeentehuizen door de plaatselijke politie te laten bewaken en het bevolkingsregister, de blanco persoonsbewijzen en distributiepapieren op te bergen in een brandkast.
De bewaking door politiemensen stuitte vooral in kleinere gemeenten op het platteland met een klein korps op problemen. Na aandringen door binnenlandse zaken om voor de bewaking ook burgerpersoneel aan te mogen trekken, werd toestemming verkregen van de bezetter. Nadat enkele slimme burgemeesters hiervoor leden van de vaste kern van de luchtbeschermingsdienst hadden aangesteld kondigde Binnenlandse Zaken een verbod hiervoor af. Beide bewakingsdiensten konden niet in een persoon worden verenigd. De leden van de bewakingsdienst mochten ook niet worden ingezet als hulppolitie daar zij geen enkele politionele bevoegdheid bezaten. Ze stonden echter wel onder bevel van het hoofd van de plaatselijke politie.
De vaststelling welke objecten, naast de gemeentehuizen, bewaakt dienden te worden lag in handen van de ‘Polizeioffizier bij de gevolmachtigde van de Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandse gebied in de betreffende provincie. Dit kon variëren van bruggen tot kabels van het leger van de bezetter.
Nog voor de instelling van de bewakingsdienst was ook in Gemert brand uitgebroken in het gemeentehuis. Rond elf uur in de avond van 25 januari 1943 werd de brand gemeld door een van de dames Tervooren van hotel De Keizer. De alarmering van de brandweer verliep vlot, daar de loods met het brandweermaterieel pal naast het gemeentehuis was gelegen en er bij de Boerenbond, schuin tegenover, een brandput lag. Hierdoor kon het blussen snel beginnen en kon worden voorkomen dat het vuur naar andere vertrekken oversloeg. Na ruim een half uur was de felle brand door zes brandweerlieden bedwongen. De ravage in het getroffen vertrek was groot maar het merendeel van de akten en documenten bleef gespaard. De oorzaak van de brand werd onderzocht door de politie maar werd nooit gevonden. Hoewel een vermoeden van brandstichting bleef bestaan.
Ook in het Gemertse gemeentehuis lagen, volgens voorschrift, het bevolkingsregister en de blanco persoonsbewijzen opgeslagen in een brandkast. Daarom viel ook dit gebouw onder de verplichting om het te bewaken. De distributiebescheiden, stamkaarten en voorraden distributiebonnen werden aanvankelijk opgeslagen in een houten kast in het patronaatsgebouw aan de Kerkstraat. Daar was indertijd het distributiekantoor gevestigd. Nadat bevolen was dat ook deze bescheiden bewaakt dienden te worden kwamen beide gebouwen dus voor bewaking in aanmerking¹. In het begin werd de wacht in het gemeentehuis en het distributiekantoor ’s nachts verzorgd door twee politiemannen per locatie. Om effectiever met het personeel om te gaan werd al snel beslist ook de distributiebescheiden gedurende de nacht in de brandkast van het gemeentehuis onder te brengen. Toen de bewaking van de gemeentehuizen 24-uur per dag diende te gebeuren werd dit een te grote belasting voor gemeenten met kleine korpsen. Dus ook voor het Gemerts politiekorps. Om aan dit bezwaar tegemoet te komen werd het toegestaan vrijwilligers voor de bewakingsdienst te werven, Joden uitgesloten. Bij voorkeur dienden deze Duitsgezind te zijn. Maar, zo werd gesteld, dat dit geen vereiste kon zijn. Sollicitanten dienden van het mannelijk geslacht te zijn en zowel geestelijk als lichamelijk gezond en van onbesproken gedrag. Duidelijk moest zijn dat de bewakingsdienst een nevenbetrekking naast het eigen beroep diende te zijn.
Wat veel sollicitanten voor de bewakingsdienst hoopten te bereiken, een vrijstelling van de arbeidsinzet in Duitsland, ging niet op. Bij een aanwijzing voor werk in Duitsland mocht men wel worden vervangen door een ander, bij voorkeur door iemand van een wat oudere leeftijd. Ook werden zij niet vrijgesteld van de meldingsplicht voor krijgsgevangenen die sinds 29 april 1943 gold.
In Gemert meldden zich in juni 1943 een zestal personen voor vrijwillige dienstneming bij de ‘bewakingsdienst tegen sabotage’ zoals deze nu werd genoemd. Deze vrijwilligers waren Johannes de Wild, Gerardus Geurts, Hendrikus Wilms-Floet, Frans Wilhelm van de Wielen, Petrus Gerardus Willemsen en Johan van de Laar. Zij kregen een legitimatiebewijs uitgereikt en een witte armband voorzien van het opschrift ‘BEWAKINGSDIENST’ en het gemeentestempel. Per toerbeurt werden zij ingezet om, gedurende de afwezigheid van het personeel het gemeentehuis te bewaken. Tijdens hun inzet stonden de bewakers onder bevel van het hoofd van de politie. Voor elk uur dat dit personeel in werkelijke dienst was geweest ontvingen zij een vergoeding van 50 cent. Een jaar later werd het bestand aan vrijwilligers aangevuld met Frans Coolen en Lambert Siroen. Per 2 juni 1944 kregen zij hun aanstelling, drie dagen later gevolgd door Anton Siroen en Cor van den Berg uit De Mortel. Intussen was ook de uurvergoeding verhoogd tot 75 cent. Daarvan dienden nog wel de sociale lasten worden afgetrokken. Deze vergoeding diende door de gemeente te worden betaald maar het totale bedrag kon maandelijks bij de Duitse weermacht worden gedeclareerd. Per maand diende de burgemeester daartoe een opgave in te dienen. In geval zich een geval van sabotage in de gemeente had voorgedaan kon het recht op deze declaratie bij de weermacht vervallen. Ook konden de bewakers van een gesaboteerd object persoonlijk aansprakelijk worden gesteld en kon van de gemeente een genoegdoening worden vereist.
Ondanks deze maatregelen viel een toename van het aantal aanslagen en brandstichtingen op bevolkingsregisters en overvallen op distributiekantoren in het land te constateren. Door de bezetter werden daarop strikte instructies gegeven voor het opbergen, buiten de kantooruren, van de bevolkingsadministratie, persoonsbewijzen en distributiebescheiden in een, zo veel mogelijk gesloten, brandvrije archiefkluis. Het opbergen en afgeven van sleutels werd gereguleerd en de bewakingsdienst diende vastgestelde controles uit te voeren. Desondanks nam het aantal overvallen niet af waarop als aanvullende maatregel werd bepaald dat sleutels van brandkasten of kluizen, in gesloten couvert, bij de politie dienden te worden afgegeven. Slechts na identificatie van de ontvanger en noemen van het juiste wachtwoord mochten deze worden afgegeven.
Na de april-mei-stakingen van 1943 kwam op 13 mei de opdracht dat alle radiotoestellen moesten worden ingeleverd. De ingeleverde toestellen werden in Gemert opgeslagen op de zolder van het gemeentehuis. Ook deze opslagruimte diende, vanaf half juni 1943, op last van de bezetter 24 uur per dag te worden bewaakt. Hierop werd de gemeente Gemert opnieuw gemachtigd bewakers aan te trekken die 24 uur per dag deze ruimte dienden te bewaken. De heren Hubert Kuipers, Gerard Christiaan Vereijken, Theodorus Dennemans en Petrus van Gemert, Josephus van de Laar, Johannes van Dijk en Johannes Maria van Gemert werden daarop toegevoegd aan de bewakingsdienst tegen het gebruikelijke tarief van 75 cent per uur exclusief de gebruikelijke sociale lasten. De gelden voor deze lonen konden door de gemeente worden gedeclareerd bij de betaalmeester van de Höhere SS und Polizeiführer in Den Haag. De Höhere SS und Polizeiführer vond in februari 1944 dat de bewaking van de radiotoestellen een Nederlandse zaak was en de bewakingslonen door de PTT (Post-, Telegraaf- en Telefoondiensten) vergoed moesten worden. Daarop diende de gemeente de vergoedingen hiervoor bij het hoofdbestuur van de PTT te declareren.
Strowacht
Na enkele onverklaarbare branden in voorraden stro bestemd voor het Duitse leger eiste de bezetter dat deze ook, gedurende de periode tot het transport, zouden worden bewaakt. In juni 1944 volgde, op last van de Wehrmachtsbefehlshaber in den Niederlanden (WBN), de instelling van een waakdienst bij opslagplaatsen van stro in eigendom van of bestemd voor de Duitse Wehrmacht. Ook de gebruikte stropersen vielen onder deze bewaking. Het lag voor de hand dat ook in Gemert, als overwegend agrarische gemeente, een dergelijke wachtdienst moest leveren. Zeker omdat in de nacht van 10 op 11 april 1944 vijftien ton rogge- en haverstro van boer Adrianus van Kessel op Milschot bij De Mortel op onverklaarbare wijze door brand verloren ging. Op de 12e april ging nog eens een halve ton van boer Johannes van der Ligt, ook woonachtig op Milschot, verloren en op 21 april nog eens twee ton stro van Petrus van Berlo, ook uit De Mortel. In het eerste geval bestond een ernstig vermoeden van brandstichting, in het tweede geval werd een vonk uit de houtgasgenerator van een dorsmachine niet uitgesloten. Toch hielden de strobranden in De Mortel aan want in de nacht van 30 april op 1 mei brandden weer twee stromijten op Milschot tot de grond toe af en op 8 augustus nog eens vier ton van Franciscus van der Horst uit De Mortel. Na de bevrijding stopten de Mortelse strobranden plotseling.
Daar de plaatsing van een wacht bij strovoorraden een dienstverlening aan de Duitse bezettingsautoriteiten betrof konden de vergoedingen voor de ingezette personen door de gemeente worden gedeclareerd bij de ‘Chefintendant beim WBN’ in Den Haag.
Sinds 2 juni 1944 werd in Gemert een strowacht ingesteld bij een voorraad stro in De Mortel van 30 ton bestemd voor de Wehrmacht. De enorme berg stro werd door de firma G. van der Heijden uit Erp tot balen geperst. Door de NSB-burgemeester Vogels werd het nodig geacht dat dit stro gedurende de nacht door twee wachten zou worden bewaakt. Hiervoor werden Cornelus Lambertus (Kees) van den Berg uit De Mortel en Antonius Wilhelmus (Toon) Verkampen uit Gemert aangewezen. Al binnen een week, op 7 juni ’s nachts om drie uur, werden de beide bewakers overvallen door acht onbekende gemaskerde mannen in donkere kleren. Terwijl ze door twee man, onder bedreiging van een pistool, in bedwang werden gehouden staken de overige het stro en de pers in brand. Voordat de acht per fiets richting Gemert vertrokken, moesten beide bewakers hun persoonsbewijzen afgeven. Als advies kregen ze nog mee: “laat de boel maar branden maar tracht de belendende gebouwen te behouden”. Nog even ontstond een discussie tussen de bewakers en de overvallers omdat deze ook de woning van een landwachter in de Sint Josephstraat in brand wilden steken. Het dringende advies van beide bewakers om dat niet te doen omdat anders ook zijn ouders en de onschuldige buren het slachtoffer zouden worden, werd gelukkig opgevolgd. Ondanks de hevige brand van de stro hebben de bewakers nog getracht deze te blussen met een slang die op de waterleiding was aangesloten en daar uit voorzorg was neergelegd. Toen dit niet lukte werd alsnog de Gemertse brandweer gewaarschuwd maar het was toen al te laat en men beperkte men zich tot het nathouden van een nabije woning. Het stro en de pers waren verloren. Mogelijk waren de overvallers gestimuleerd door het feit dat daags tevoren de geallieerden op de kust van Normandië waren geland. De euforie van een mogelijke aanstaande bevrijding heeft op meer plaatsen het verzet doen oplaaien.
Een aardige bijkomstigheid van deze verzetsdaad is dat een van de overvallers werd herkend als een Gemertse jongeman. Bewaker Verkampen heeft daags na het gebeuren diens vader opgezocht met de opmerking: “als je zoon dit nog een keer wil doen dan moet hij zich in het vervolg beter camoufleren”. Deze daad van verzet heeft gelukkig voor Gemert geen directe represailles van de bezetter tot gevolg gehad. Mogelijk heeft het wel meegespeeld bij de reacties na de moord op de landwachters Smits en Verheijen anderhalve maand later.
BRONNEN:
AG 004-778 Bewakingsdiensten tijdens de oorlog.
AG 004-798 Brandbestrijding, rapporten en verslagen 1929-1944.
AG 004-1108 Distributie voorschriften en regelingen.
AG 004-1117 Distributiekring Sint Oedenrode
AG 004-798 Brandrapporten en –verslagen 1929-1944
A. van de Kimmenade-Beekmans, Gemert bezet, Gemert bevrijd, Gemert, 1994.
De Zuid Willemsvaart, 11 en 12 januari 1943. Bewakingsdienst tegen sabotage.
NOOT
¹ Het vervoer van distributiebescheiden, stamkaarten, inlegvellen en bonnen, naar de gemeentelijke distributiekantoren gebeurde in ons deel van Brabant, door toedoen van de distributiekring te Sint Oedenrode. Het transport, veelal per fiets, gebeurde onder bewaking van twee politieambtenaren. Na oktober 1943 moest het transport per auto gebeuren, nog steeds onder begeleiding van twee politiefunctionarissen. De eerste opslag gebeurde dan niet meer in het patronaatsgebouw maar in de Marechausseekazerne. Tijdens het uitreiken van de bescheiden aan de bevolking diende steeds een politieman aanwezig te zijn. De bewaking van het kantoor gebeurde in eerste instantie door twee politiemannen die 24 uur per dag in het gebouw aanwezig waren. Dit was een te grote belasting voor het Gemerts politiekorps. Daarop mocht de bewaking door twee vrijwillige bewakers gebeuren die van gemeentewege met gummistokken waren bewapend. In Gemert werden, in januari 1944, hiervoor extra aangenomen P.G. Willemsen, P.A. van Gemert en C. van Maasakkers. Direct na de aanstelling van Van Gemert kreeg de gemeente bericht dat deze nog een bedrag van 55 gulden schuldig was aan de verzorgingsofficier van de SS Nederland. De schuld dateerde uit de periode van 16 februari tot 18 maart 1944 toen hij voor dienst bij de Landstorm Nederland te Weert (eerst Landwacht genoemd: niet bedoeld de latere Landwacht van een bedenkelijk allure) was opgeroepen. Per 2 april 1944 kwam Van Gemert, als bewaker, in dienst van de Distributiekring Sint Oedenrode. Deze werkgever boekte zijn schuld bij de SS in maandelijkse termijnen af.