GH-2015-01 Uit het rechterlijk archief van Gemert
Simon van Wetten
Ook na het uitkomen van de zesdelige serie tèsbuukskes ‛Tussen herberg en hoogmis’ – de honderdste uitgave van onze heemkundekring – komt Simon in de dossiers van het civiel-crimineel archief nog heel veel voorvallen en wetenswaardigheden tegen die niet aan uw aandacht mogen ontsnappen (Red.).
1584 – Een raid op Gemert
Jonker Jacob Oudart is de heer van Rixtel. Hij bewoont het Gulden Huis, een prachtig kasteeltje aan de Aa, waar het goed toeven is. Desondanks wil de druistige Oudart er wel eens uit. Een verzetje, dát is waar de jonker immer op loert. Welnu, kansen te over, al een halve eeuw lang. Sinds 1539 hebben ‛die’ van Aarle, Beek en Rixtel namelijk ruzie met Gemert. Het gaat over het onderhoud van het grensriviertje de Snelle Loop en de wal die daarin als veekering is aangebracht. Die barrière voor de koeien en paarden is verwaarloosd. Gemertse viervoeters steken met graagte en gemak over en vreten zich illegaal vol aan het Beekse, Aarlese en Rixtelse gras. Ze worden derhalve vaak gearresteerd door schutters uit de genoemde dorpen en dat leidt weer tot grote onmin met de Gemertse boeren. U begrijpt, de ene na de andere gelegenheid tot aangename tijdverpozing doet zich voor. Oudart wandelt als een Grote Pier heerlijk provocerend door het broekland en heeft het liefst dat de gebeurtenissen enigszins uit de hand lopen. En dat gebeurt op 8 juli. Maar niet op het omstreden gras van het broekland tussen Gemert en de buurdorpen, nee, een groep ruiters uit Aarle-Beek struint de Gemertse gehuchten af. Als Oudart daar de hand in heeft, gaat hij niet alleen het broekland, maar ook zijn boekje ver te buiten.
Op Strijbosch, achter Handel, heeft de bende hoenderen en ganzen meegenomen. Dirck Goorts, 48 jaar, vertelt hoe zijn vrouw met een bloot mes werd bedreigd.
‛Ze werd zelfs getormenteerd.’
Thonis Dircx, omtrent 46 jaar, verhaalt hoe die ruiters zich te zijnen huize gedroegen.
‛Ze hebben zich oneerlijk aangesteld.’
Elders in Gemert doet Dirck van Dinther ontdaan en stotterend verslag. De overvallers schoten op zijn ganzen en namen zes of zeven stuks mee.
‛Ja, en er zijn er nog meer gekwetst. Die kerels schoten net zolang als dat zij kruit hadden.’
Lenart Hubkens en Lambert Noeijen zijn beide 40 jaar, maar dat is niet de enige overeenkomst. Die van Aarle-Beek hebben bij Lenart de eieren uit de hennenkooi gehaald en ook Lambert is al zijn eieren kwijt.
Jan Neelen, 25 jaar, herkende één van zijn belagers. Claes Bastiaens is hem in kwade gemoede nagereden.
‛Schelm, geef u gevangen.’
Hij dreigde een kogel door het lijf van Jan te schieten.
Peter Ansems, 50 jaar, is door de mannen van zijn bed gelicht. Hij moest hen wijzen waar Willem van den Wijnboom woont. Peter zei dat hij ’t niet wist.
‛Toen hebben ze een schoteldoek en eieren meegenomen en naderhand zijn die gezellen teruggekomen en hebben ze mijn beesten meegenomen.’
Dirck Rovers is ook al zijn ganzen aan de buren van gene zijde van de Snelle Loop kwijtgeraakt. Hij zette hen nog heldhaftig na, totdat ze dreigden hem dood te schieten.
Overmorgen wordt Willem van Oranje vermoord, maar veel Gemertenaren nemen de gelegenheid van de overval te baat om diverse akkefietjes met Aarle-Beek-Rixtel onder de aandacht te brengen. Loeij Loeijen – hoe toepasselijk is zijn naam – heeft moeilijkheden ondervonden met zijn koeien op Aarle-marktdag. Aert Pauwels is zijn paarden, nadat ze op de Broekkant geschut waren, veel te lang kwijt geweest. Bij Lemmen Goessens is brood en boter weggenomen, Wilbort Peters is door dezelfde groep mannen bedreigd en Gielis van Nuwenhuis heeft zijn paard ruim vier dagen verborgen moeten houden.
Oudart speelt intussen de vermoorde onschuld. Is dat werkelijk waar die Gemertse mensen overkomen? Echt? Nou, hij wil zich best wel borg stellen voor de aangerichte schade, hoor. Zulke moedwilligheden … De heer van Rixtel wil namen, zodat hij de schuldigen kan straffen.
Als je het mij vraagt wil hij de namen, opdat hij die mensen kan uitnodigen voor een feestmaaltijd op het grasveld van het Gulden Huis. Er staat gans op het menu.
1631 – Turkse steur
Denk niet te licht over ons. Wij in Gemert hebben de Turkse steur. Niet gek toch, voor zo’n klein, neutraal heerlijkheidje? Met de nadruk op die heerlijkheid. Want bij Turkse steur denk je aan de Zwarte Zee, aan die goudmijn van kleine, zwarte viseitjes: kaviaar. Decadent. Heerlijk.
In 1658 kijkt het Gemerts dorpsbestuur terug op het jaar 1631 en haalt er een hele stapel min of meer bejaarde dorpsgenoten bij.
‛Of de getuigen de afgelopen dertig jaar ooit dorpsbestuurder zijn geweest, schepen, borgemeester, kerk- of Heiligegeestmeester, en of er in die tijd door Gemert moest worden bijgedragen aan de Turcxsche stuer?’
O jee, bedoelen ze dát met Turkse steur. Belasting om de strijd tegen de Turken te financieren. Dat valt tegen.
Antonis van Zeelandt, 68 jaar, weet nog dat in 1631 het lieve sommetje van 1400 pattacons door Gemert in het kader van de genoemde belasting moest worden opgebracht. En Hendrick Franssen, 73 jaar, getuigt dat de heer landcommandeur hem te kennen gaf een cijns op bier in te stellen. Hendrick hoort Zijne Genade ’t nóg zeggen:
‛Als het hoofd moet lijden, moeten de lidmaten dat óók.’
Potdomme, die landcommandeur bedoelt met ‛lidmaten’ ledematen en dat zijn dan in overdrachtelijke zin de Gemertenaren. En het hoofd is ie natuurlijk zelf. Moet hij dan zo lijden? Hij leidt toch al? Nu ja, je kunt er wollig omheen praten, leuke woordspelingen bedenken, maar het is onontkoombaar: we moeten betalen.
Leonardt Cornelis, borgemeester in het jaar 1631, heeft er enige gemeentegronden voor moeten verkopen, en Hanrick Jan Aerdts, 73 jaar, herinnert zich nog dat de heer Aerdt Mickers, Duits-Ordens pastoor te Gruijtroij, namens de landcommandeur die 1400 pattacons kwam halen.
Voorlopig even geen kaviaar. Een homp roggebrood, daar moeten we het mee doen.
1633 – Oranje boven
Dit jaar is het honderd jaar geleden dat Willem van Oranje werd geboren. En laat nu zijn zoon Frederik Hendrik juist Gemert hebben uitgekozen om dat te vieren. En hij niet alleen. Hij heeft tweeënveertig compagnieën meegenomen. Wat een feest …
‛Er is grote en bederfelijke schade aan het koren te Gemert aangericht door de ruiters van Zijne Excellentie de prins van Oranje, die op 19 augustus alhier zijn komen logeren. Twee dagen en twee nachten.’
Jan Aerdt Peters, omtrent 50 jaar, heeft zestien lopense land in teuling. Op dat land is door onze gasten alle zomerkoren en gerst en haver en rogge afgesneden.
Loij Jans, omtrent 49 jaar oud, heeft zeven lopense land in teuling, net iets meer dan een hectare.
‛Ja. Zeventien vijmen rogge en het gehele gerstveld is door de ruiters afgehaald.’
De zestigjarige Claes Aerdt Lucas meldt 16 malder koren schade, Jan Fransen is al zijn zomerkoren en 13 vijmen rogge kwijt, en oud-Peelmeester Thomas Bernaerts komt ook niet al te vrolijk over.
‛Mijn koren is te enenmaal vernield, ik heb nog maar 5½ vat rogge over.’
De rij benadeelden is veel langer. Dat kan ook niet anders. Tweeënveertig compagnieën staat gelijk aan minstens 4200 man. Méér mensen dan er in Gemert wonen. Na het vertrek van al die soldaten en hun paarden ziet het Gemertse platteland er plots anders uit. Och, het overkomt je. Je kunt er niet veel tegen doen. Frederik Hendrik is niet alleen een Stedendwinger, hij is ook een landschapsarchitect. Maar evenzogoed: Oranje boven!
1651 – Soevereiniteitsconflict
De Vrede van Munster, drie jaar geleden gesloten en het eindpunt van de Tachtigjarige oorlog, brengt Gemert geen vrede. Om te beginnen trekken er nog steeds losgeslagen legerbenden door Brabant, waaronder de gevreesde Loreinen. Daarnaast vechten we met de Heren Staten-Generaal in ‘s-Gravenhage het soevereiniteitsconflict uit. Die HoMo Heren in Holland vinden de status aparte van Gemert maar niets. Inderdaad, schandelijk, ze zijn nog te lui om het woord ‛HoogMogende’ voluit op te schrijven.
Bij hun pogingen Gemert naar het model van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden te vormen, hebben de Haagse heren bij ons een predikant geïmplanteerd. Een gereformeerde dominee! Wichelhuijsen heet ie en hij bemoeit zich overal mee. Hij komt er ook bij staan als enige Loreinse ruiters Gemert binnenrijden en de schepenen willen spreken.
‛Wij willen hier tot sauvegarde blijven liggen.’
Wichelhuijsen duwt de schepenen aan de kant.
‛Wij zijn hier in het gebied van Hare HoMo Heeren Staten en alsoo hebben wij geen sauvegarde nodig.’
De schepenen en de inmiddels gearriveerde borgemeester Aerdt Joris steken de koppen bij elkaar en fluisteren dat ze die ruiters een rijksdaalder of drie, vier zouden kunnen geven als die lastposten maar willen vertrekken. Wichelhuijsen luistert mee en roept dat hij niet wil dat er geld aan de ruiters wordt betaald. De schepenen:
‛Omdat er geen consent was, zijn wij terstond uit Gemert gevlucht en hebben dus ook geen last gegeven aan de Loreijnen om in de herberg van Dirck Coolen of elders in Gemert te mogen logeren.’
Nee, dat heeft Wichelhuijsen natuurlijk geregeld. Waar bemoeit die vent zich mee? Voorlopig hebben wij een soevereiniteitsconflict met hém.
1654 – Vlees noch vis
Schepen. Een gewilde baan. Toch? Je hebt aanzien, de mensen kijken tegen je op en zijn op voorhand tot een tegenprestatie bereid. Bovendien wordt de secretarie altijd goed warm gestookt, er staan mooie, comfortabele stoelen en dan kun je heel behaaglijk recht spreken, het dorp besturen of een transportakte verlijden. Alleen al dat werkwoord. Ik verlijd nooit iets. U wel? Maar goed, ook nu, op 24 oktober, zijn de schepenen vergaderd en doen ze gewichtig een uitspraak over de benoemingsprocedure.
‛Het setten ende aensetten van schepenen is niet aan een vaste tijd gebonden, maar kan te allen tijde geschieden door de commandeur en de schout van Gemert.’
Misschien is het iets té warm in de secretarie, want vergeten de heren schepenen de landcommandeur niet?
Cornelis Berckers neemt het woord. Hij is van de gereformeerde religie en is afgezet op eigen verzoek. Jazeker. Hij bevestigt dit, weliswaar zittend, staande de vergadering en legt uit dat het afzetten is gebeurd door de schout van Gemert, maar dat hij nu weer is aangesteld door de schout van Peelland, zonder dat hij daar om heeft gevraagd. Daarna is hij door de vorster – in opdracht van die schout van Peelland – meerdere malen gemaand weer naar de vergaderingen van de schepenbank te gaan. Aha, hier komt het soevereiniteitsconflict weer om de hoek kijken. Er moeten van de HoogMogende Heren in Den Haag minstens een paar gereformeerde schepenen op het pluche van die mooie stoelen zitten.
Gerart Denis, zijnde van de roomse religie, wil ook wat zeggen.
‛Ik ben inter deus noch te paeps noch te geus.’
Vlees noch vis dus, Gerart. Aan jou hebben we niets.
Niet iedereen is aanwezig. Schepen Aert Gerarts is absent ondanks het feit dat de vorster hem heeft opgedragen te komen. Aert is ook rooms.
Vorster Mathijs Joris wordt uitgenodigd binnen te komen. Hij verklaart plechtig van nu af aan alleen nog de mandaten en bevelen van de Heren HoogMogenden te gehoorzamen. Kijk, dat is tenminste een vent. Die kiest partij. Gooi hem buiten!
Terwijl de schepenpresident de vergadering wil sluiten, komt genoemde Aert Gerarts toch nog binnen. Hij legt uit dat hij verscheidene malen aan de commandeur heeft gevraagd of hij geen schepen meer hoeft te zijn.
Zó’n gewilde baan is het op dit moment blijkbaar niet. Zou ú misschien …
1659 – Voor haar doe ik alles
Er lopen een paar rare snoeshanen in Gemert rond. Ze zijn niet van hier, dat hoor je aan hun tongval. Ze zéggen de dingen niet alleen op een vreemde manier, ze vragen ook vreemde dingen. Ze willen de weelderige lokken van de Gemertse vrouwen kopen! Het zijn kooplieden in haar. Vest van den Berch, Gemertenaar én koopman in hart en nieren, ziet kans een penninkje bij te verdienen. Hij biedt de vreemdelingen aan om op z’n Gimmerts de mensen uit te leggen wat de twee komen doen. Dan is iedereen gerustgesteld en komt er vertrouwen en uiteindelijk de schaar.
‛Deze Fransoijs van Delff en Jan de Rees zijn kooplieden in vrouwenhaar. Er wordt geen misbruik gemaakt en het haar is vooral bedoeld voor mannen met kale hoofden en voor geestelijke personen die in vreemde landen reizen. Het haar wordt zelfs gebruikt door vorsten en prinsen en is bekend in Holland en Vlaanderen.’
De aanspreektitel Hare Majesteit krijgt zo een heel andere lading. En Vest wordt nu ronduit enthousiast. Er zal wel meer dan een penninkje voor hem in het vat zitten.
‛Er zijn door het haar dat deze mannen verwerken ettelijke tonnen goud in het land gekomen en dat strekt tot grote contributie. Laat daarom deze kooplieden ongemolesteerd!’
Nou, dat zullen we dan maar doen.
1797 – Eerwaarde heer hooligan
Frans Giller heeft alle reden zijn naam eer aan te doen. Op dinsdag 29 augustus, omstreeks middernacht, hebben vandalen zowat alle ruiten van zijn huis in de Haageik ingegooid en ingeslagen.
‛Het deurraam aan de zuidzijde met twee ruiten is aan stukken en een houten spil binnenwaarts ingescheurd. Verderop zijn ook diverse ruiten en spillen kapot, zoals aan de noordzijde van de keuken. Van de geut is een stuk uit het paneel en in de kamer lagen twee ijsselstenen op de vloer, in de keuken zelfs vier.’
Frans weet niet wie het gedaan heeft, maar wel dat hij een kwartier tevoren drie personen had buitengezet: Huijb van Seeland, Peter van Duijnhoven en de eerwaarde heer Schepers. Bovendien heeft Frans tijdens het rinkelen van zijn glazen, via een gat in de staldeur gezien dat Huijb en Peter stokken in hun handen hadden.
‛Ze zeiden dat ze gingen zien hoeveel glazen er in stukken waren.’
Als die twee dat nog niet wisten dan zou Scheepers ook wel eens meegedaan kunnen hebben. Misschien heeft hij wel die ijsselstenen door de ruiten gekegeld. Ziet u het voor u? Zo’n man met een priesterboord, in een wapperende soutane en een rondzwaaiend flosje aan zijn hoed die de ene na de andere steen door de ramen naar binnen mikt. Is dat geen giller?
BRONNEN:
Een raid op Gemert: R268, blz. 15, 17, én: S. van Wetten, Grensconflict zonder limieten, Gemert, 1995.
Turkse steur: R267, blz. 65, R268, blz. 42.
Oranje boven: R267, blz. 33.
Soevereiniteitsconflict: R268, blz. 23.
Vlees noch vis: R268, blz. 55.
Voor haar doe ik alles: R268, blz. 30.
Eerwaarde heer hooligan: R94, blz. 15.