GH-2017 02 Laurentia, een poldermolen op de Hoberg

Stichting molen Milheeze

De in het Brabantse verscheidene molens stichtende familie De Kinderen verwerft het perceel heide en zandbergen op Hoberg (P228) van kasteelheer Wesselman van Helmond en bouwt daar een stenen windmolen van het type grondzeiler. De bouwlocatie is een ideale molenplek met veel windvang, gelegen aan de droge kant van de Peelrandbreuk met aan de west- en zuidwestkant een zich uitstrekkende open heidegebied. We citeren uit het gemeenteverslag van Bakel en Milheeze over 1859 uit het hoofdstuk ‘Ambacht en Fabrieknijverheid’:“Ook is er in het gehucht Milheeze inden loop van het jaar eenen nieuwen steenen koornmolen gebouwd, hetwelk zeer tot gerief der in die omstreken wonende ingezetenen strekt, en waarvan de meesten dan ook profiteren.”

Als eigenares staat in 1859 bij het kadaster te boek weduwe Maria de Kinderen-Willems, terwijl haar zoon Gerardus het vruchtgebruik heeft. Zij had aanvankelijk samen met haar man een boerderij in Casteren. Van haar kinderen trouwde Lambertus met Maria de Laure, dochter van de molenaar in Zeelst. Lambertus de Kinderen nam de molen van zijn schoonvader over en kan gezien worden als de leermeester van zijn vier broers die na hem ook molenaar worden. Gerardus was boer en het laatste kind dat het huis uitging. In 1854 ging hij als molenaarsknecht bij zijn broer Lambertus werken. Van 1860 tot 1863 was er ook nog de jongere broer Pieterde Kinderen als molenaar werkzaam. Pieter vertrekt in 1863 naar Vorstenbosch waar hij de molen overneemt van broer Jan die op zijn beurt naar Gemert vertrekt om molen De Ruyter te bouwen. Gerardus blijft tot juli 1869 met zijn moeder woonachtig in Milheeze, om dan molenaar te worden op de Heimolen in Deurne. Zijn broer Lambertus, intussen weduwnaar geworden, neemt de molen op Hoberg in 1869 over en trekt bij zijn moeder in. Volgens het kadaster wordt broer Johannes Franciscus de Kinderen (molenaar te Lierop) moleneigenaar, al is zijn moeder in 1870 daarvan nog de verhuurster aan Jan Francis Verheijen. Zij vertrekt december 1870 naar Lierop. Lambertus de Kinderen vertrekt het laatst, namelijk in juli 1871. Hij verhuist naar zijn broer Gerardus in Deurne.

Vanaf 1870 tot heden is de familie Verheijen nauw betrokken gebleven bij de molen op Hoberg. Reden genoeg om nader kennis te maken met deze molenaarsfamilie. Ook omdat het een illustratief voorbeeld is van de opkomst van ‘nieuwe’ molenaars in de negentiende eeuw. Door het afschaffen van de molendwang in de Franse Tijd verdwijnt het alleenrecht van de oorspronkelijke molenaars en molenbezitters. Wanneer vervolgens veel woeste gronden in cultuur worden gebracht en het daarnaast lukt om de graanopbrengst per hectare te vergroten, ontstaat er niet alleen meer vraag naar maalcapaciteit, het biedt ondernemende burgers ook de kans om molenaar te worden.

Een relatie van bijna honderdvijftig jaar

Jan Francis Verheijen is geboren in Turnhout in 1806. Zijn ouders, Joannes Baptist Verheijen uit Turnhout en Maria Catharina Somers uit Harlingen, verhuisden tussen 1821 en 1827 naar Helmond. Jan Francis was wever van beroep, evenals zijn vader en schoonvader. In 1827 trouwde Jan Francis met de uit Gemert geboortige, maar in Helmond wonende Clasina van de Laar. Onder de getuigen treffen we Jan Willem Sutorius, fabrikant en grondlegger van de Vlisco. Mogelijk werkte Jan Francis bij Sutorius. Volgens het bevolkingsregister woonde het echtpaar in 1849 in de Veestraat in Helmond. Als beroep wordt eerst arbeider, daarna grutter vermeld. Grutter komt van het woord grutten, dat zijn granen die gebroken of gepeld zijn, zoals haver, boekweit en gort. Een grutter verkocht geen dagverse waar, maar droge waar. Jan en Clasina kregen zeven kinderen. Het oudste kind, Jan Baptist, geboren in 1829 te Helmond, was grutter, koopman, voerman en koetsier. Antonius, het tweede kind (geboren 1831), was schilder en diende als zouaaf in het pauselijke leger. Christiaan, het vierde kind (geboren 1836), was in 1860, evenals zijn vader, kalandermolenaar in Helmond. Een kalandermolen is een door een paard aangedreven soort mangel, grote zware rollen, die gebruikt werd voor het gladstrijken en glanzend maken van textiel. Bij Francis van den Boomen, van 1853 tot 1859 molenaar in Helmond, leerde Christiaan het molenaarsvak op een windmolen. Christiaan was intussen getrouwd toen hij in 1862 naar Vlierden ging, waar hij een molen huurde. In 1868 verhuisde het gezin naar Boekel waar hij op een grondzeiler aan het Gewandhuis, ging malen. Na het overlijden van zijn vrouw in 1883 hertrouwde hij nog twee keer. We komen hem tegen als molenaar en dienstknecht in Uden, Gestel, Woensel en Someren. Zijn zoon Antonius werd ook molenaar en bouwde in 1899/1900 de molenin Handel. In 1902 verkocht hij de molen aan molenaar Willem van de Ven, die vanaf 1905 ook bakker was. Ludovicus Verheijen, het jongste kind geboren in 1845 te Helmond, komt uiteindelijk in Milheeze terecht als molenaar. Zijn vader Jan Francis huurt in 1870 de molen in Milheeze van Maria Willems, weduwe van Jan de Kinderen, voor een periode van zes jaar voor fl. 375,- per jaar. De molen wordt omschreven als ‘een steenen wind-graan en oliemolen’, een grondzeiler. Verder staat omschreven, dat de eigenares zal zorgen dat de stenen te allen tijde in bemaalbare staat zijn; de huurder zal boven de huurprijs jaarlijks voor elke keer dat de oliestenen worden gebruikt een bedrag van twaalf gulden betalen. Na het overlijden van zijn vader in 1875 werd Ludovicus Verheijen de molenaar en hij kocht bij het aflopen van het huurcontract een jaar later van Jan Francis de Kinderen: molen met erf, bouwland en heide, groot 3,6 hectare. De aankoopprijs bedroeg drieduizend gulden. Hij trouwde in 1880 met Elisabeth van de Weijer, geboren in 1852 te Milheeze. Zij kregen tien kinderen.

Molenbrand

Een van de grootste gevaren bij het runnen van een molen was de kans op brand. Ook de molen van Milheeze werd door brand getroffen. In de Zuid-Willemsvaart van donderdag 19 december 1891 staat het volgende bericht te lezen: “Milheeze. Woensdag nacht circa half twaalf is de steenen wind graan- en oliemolen toebehoorende aan den molenaar L. V, alhier in de asch gelegd. De molenaar, die in zijne woning dicht bij den molen ter ruste lag, moest gewekt worden. De molen, die goed beklant en naar de eischen des tijds ingericht was, was verzekerd in de Onderl. Brandw. Maatscb. voor molenaars te Utrecht.” Ludovicus kocht in Bleskensgraaf in Zuid-Holland een oude poldermolen die hij herbouwde tot korenmolen. Hij kon niet wachten op de uitkering van de verzekering en sloot een lening af van fl. 3000,- voor de wederopbouw. De nieuwe molen werd een achtkante bergkorenmolen met bovenkruier. Dit is een windmolen waarbij alleen de kap en het wiekenkruis in het horizontale vlak kan draaien, meestal te herkennen aan de staart achteraan de kap. Hij heeft een stenen onderbouw. Romp en kap zijn met asfaltpapier gedekt. Om in Holland polders leeg te malen werden in de zeventiende en achttiende eeuw veel houten molens gebouwd. Ze waren niet zo zwaar als stenen molens en dus beter geschikt voor de drassige poldergrond. Veel poldermolens werden in de negentiende eeuw vervangen door stoomgemalen en de afbraakmolens werden vaak opgekocht en elders geplaatst zoals in Milheeze.

De opschriften in het interieur verraden de afkomst uit Bleskensgraaf in de Alblasserwaard. Op de ruggen van de bovenas leest men: A. Korevaar Heemraad, W. v. Harten Heemraad, C. Baan Heemraad, J. van Aken Polderschouw. Bij de pen van de as staat op de vlakken tussen de ruggen: H. v. d. Laan Fabrijk, W. Verspuy Waardsman, A. Lock Heemraad, P. Tukker Waardsman. De firma Penn en Bauduin te Dordrecht heeft op 10 oktober 1856 voor de molen van de polder Zuidzijde te Bleskensgraaf aan H. van der Laan een as met scheprad geleverd, zodat de mogelijkheid niet is uitgesloten dat de as van deze molen in Milheeze dezelfde is als die in bovengenoemde poldermolen. Deze molen kreeg drie koppels maalstenen en er was een installatie voor het persen van olie uit lijn- en koolzaad.

Opbouw van de molen

Een kort overzicht van de opbouw van de molen maakt een aantal zaken duidelijk: De eerste verdieping noemt men de maal- of meelzolder. Hier wordt het gemalen graan via een houten pijp opgevangen. Via een meelbak, ook maalbak genoemd, kan dan het meel in zakken gedaan worden. Op de tweede verdieping, de steenzolder, lagen drie koppels maalstenen, (nu nog één). Elk koppel bestaat uit een ligger en een loper. Voor het malen van tarwe en boekweit werd een speciale steen gebruikt, een blauwe natuursteen. De overige stenen waren kunststenen. De volgende trap gaat naar de luizolder waar de zakken graan naar boven worden gehesen met behulp van een luiwiel. Vanaf de luizolder kan men naar de kapzolder en via een zogenaamd kippenleertje komt men boven in de kap. In de kap ligt de grote as waar de roeden aan bevestigd zijn. De voorkant van de as, de hals, ligt in een hardstenen lager, de baansteen. Het einde van de as, het pineind genaamd, ligt ook in een hardstenen lager, de pensteen. Telkens als men de molen wil laten draaien moet de kap naar de wind wordengezet en moet de as ingesmeerd worden met reuzelvet. Rondom de grote as is een groot wiel bevestigd, het bovenwiel, met allemaal houten tanden, kammen genaamd. Deze dienen voor de aandrijving van de verschillende raderen en stenen. Rondom het grote wiel is een vang (rem) gemaakt die door een zware balk om het grote wiel wordt geklemd als de wieken moeten stoppen. De vang kan zowel van binnen als van buiten bediend worden.

In 2011 is een bouwhistorische inventarisatie gemaakt door Adviesburo Groen. Hier volgt een aantal details uit dat rapport: de kap van de molen is in 1890 geplaatst met gebruikmaking van tweedehands materiaal. In 1965 zijn de voegen roosterhouten vervangen. De overige onderdelen van de kap zijn oud. Sinds 1965 is hetdakleer op de kap vervangen door riet. Ook de romp is toen geheel in het riet gezet. Bijzonder is dat de lange spruit een oude potroede is. Potroeden zijn van geklonken plaatijzer, vernoemd naar de makers van deze roeden: de gebroeders Pot te Elshout bij Kinderdijk. Zij kwamen in de tweede helft van de negentiende eeuw in gebruik ter vervanging van de houten roeden. Begin twintigste eeuw kreeg de molen een Engels kruiwerk, dat bestaat uit rollen die in positie gehouden worden door een rolring. Het is te beschouwen als een rollager. Voordien had de molen een gietijzeren neutenkruiwerk. Neuten zijn taps toelopende ijzeren blokken, het systeem werkte als een ‘glijlager’. Er ligt een gietijzeren as in de molen. De stenen waarin de voor- en achterkant van de as draaien zijn arduinen stenen. Het grote wiel is van eiken met iepen velgen. In het wiel bevinden zich 59 azijnhouten kammen. Het wiel is van een Zuid-Hollands model. Om het wiel ligt een Vlaamse vang uit vier stukken. Sinds 1964 wordt de vang bediend met behulp van een vangstok. Tussen 1890 en 1965 was dit een vangtrommel. Men was destijds van mening dat bij een riet gedekte molen een vangtrommel niet past, omdat het vangtouw dan bij het kruien van de molen over het riet sleept. Het luiwiel en het gaffelwiel zijn in 1965 vervangen. Een van de stijlen van het luiwerk is een oude houten roe met brandsporen. Pas in 1965 is een luizolder gemaakt, voordien waren het een paar losse planken op een balklaag. Aan de oostzijde ligt een koppel kunststenen, sporen van een tweede en derde koppel zijn duidelijk zichtbaar. De steenkuip heeft nog een oude kaar. Een kaar of tremel is een soort vierkante en trechtervormige silo om een graanvoorraad in op te slaan. De maalsteen is voorzien van een viertaks vaste rijn. Het lichtwerk bestaat uit een vonder die haaks op de kinderbalken van de steenzolder bevestigd is. Onder een hoek van ongeveer 90 graden is boven de steenzoldervloer de grenen licht-boom aangebracht. Aan de lichtboom bevindt zich een lichtriem met als onderstuk een touw met contragewicht. Dit gewicht is een eenvoudig weegschaalgewicht. De vonder is van eiken en dateert nog uit de bouwtijd van de molen.

De molenaar aan het werk

Het malen gaat als volgt. De molenaar staat links van de meelpijp. Met zijn rechterhand controleert hij in de meelbak de fijnheid van het meel. Met zijn linkerhand bedient hij de licht. De steenzolder heeft als onderslagbalk een oude potroede. De meest westelijke vloerbalk is een oude okergele staartbalk. Een groot aantal draagbalken was ingerot en zijn zodanig gerestaureerd dat de balken behouden konden worden en de ingerotte delen zijn nagenoeg onzichtbaar vervangen door duurzaam materiaal. Precies in het hart bevindt zich een dwarsbalk, een raveelbalk. Deze bevat olie en vetsporen. Momenteel fungeert deze balk als steun voor het onderlager van de steenkraan. Waarschijnlijk heeft de molen van origine een tweede koningsspil gehad die als aandrijving diende voor het olieslagwerk. De koningsspil is een in het midden van de molen zittende rechtopstaande hoofdas. Op de maalzolder is een uit 1938 daterende jacobsladder aanwezig. De bedoeling is dat deze in de komende jaren weer in originele toestand gebracht wordt en volledig gaat functioneren. In de molen staat een koekenbreker waarmee lijnkoeken werden vermorzeld die vervolgens met maalstenen werden vermalen voor veevoer. Dit vermalen gebeurde aan het begin van de dag als de maalstenen nog koud waren omdat ze anders gingen versmeren. Lijnkoeken waren een restproduct van het olieslagwerk. Het olieslagwerk werd gebruikt voor oliewinning uit diversezaden zoals koolzaad en lijnzaad. Het apparaat bestond uit een grote liggende ronde steen (bedsteen). Daarop liepen twee kantstenen van ieder ca. 2000 kg. Deze draaiden rond, terwijl het zaad op het bedsteen gestrooid en platgewalst werd. Dan werd het zaad bijeen geschept en op een fornuis warm gestookt. Vervolgens werd het in jute zakjes gedaan, in een balk gehangen met vier gaten waarin stampers (balken 200x20x20 cm) omhoog werden gehesen en weer naar beneden vielen om zo de olie eruit te persen. De olie was voor huishoudelijk gebruik. Wat resteerde was de platgeperste bast van het zaad, lijnkoeken genaamd.

De onderbouw van de molen is als volgt opgebouwd: het houten achtkant staat op een hoge stenen onderbouw die uitwendig achtkantig is en inwendig rond. De stenen uit de onderbouw komen uit een lokale veldoven. De onderbouw loopt tot ongeveer 15 cm boven het vloerniveau van de steenzolder. Hier bovenop is het ondertafelement van het achtkant gelegd. Het achtkant zal gezien de afwerking en de gaafheid rond 1890 gebouwd zijn. Op de luizolder zijn in het noordoostelijk veld roetsporen aanwezig hetgeen kan duiden op een sober stookhok uit de tijd dat de molen als poldermolen dienst deed. Sinds 1965 bestaat het wiekenkruis uit twee gelaste roeden. Het is een forse vlucht, namelijk 27,30 meter. Voordien had de molen twee potroeden. Rond 1938 zijn er Van Bussel stroomlijnneuzen aangebracht. Het probleem van de grote luchtweerstand van de dikke vierkante roeden werd hiermee opgelost, omdat op de voorzijde van de roede (dus wijzend in de richting waarin de wiek draait) een gestroomlijnde bekleding van metalen platen werd aangebracht. Dit gaf de hele wiek een meer aerodynamische vorm.

Oorspronkelijk had de molen een kruibok. In 1976 is die vervangen door een kruihaspel. Kruien is het draaien van het wiekenkruis van een windmolen zodat het op de wind staat gericht. Tot slot de trappen. De trap van de begane grond naar de meelzolder bestaat uit twee delen die met planken aan elkaar getimmerd zijn. Aan de oostzijde heeft men ooit een halfzolder gemaakt en hiertoe de trap in tweeën gedeeld. In 1950 is de halfzolder verwijderd, de trap weer aan elkaar getimmerd en op een nieuwe plaats aan de westzijde opgesteld. De trap zelf dateert uit 1890. De trap naar de steenzolder is een grenen trap die ook uit 1890 dateert. De trap is in het verleden omgedraaid omdat de treden gingen verslijten. De overige trappenzijn in 1965 geplaatst. Toen pas is de luizolder gemaakt. Die bestond uit een aantal balken met enkele losse planken er overheen. Men klom omhoog via houten ladders.

Ludolizawie wordt Laurentia

In het verleden stond op de frontmuur boven de inrijpoort LUDOLIZAWIE. Deze naam kreeg de molen in de jaren twintig van de vorige eeuw. Het was een samentrekking van de namen van de eigenaars: Ludovicus Verheijen en Elisabeth (Liza) Verheijen-van de Weijer. In 1965 is de naam veranderd in Laurentia, vernoemd naar de echtgenote van toenmalig eigenaar Fons Verheijen: Laurentia Martina van der Heijden.

Enkele wezenlijke veranderingen hebben in de laatste honderd jaar plaatsgevonden: In 1907 werd bij de windgraanmolen een gebouw opgericht met daarin een machinekamer van 3 x 6 m2. Daarin lag een Thomasson-scheepsmotor met een koppel stenen om te malen als er geen wind was. Het was een petroleummotor die op benzine gestart werd. Het gebouw had een Franse kap waar ook een luiwerk in zat. In 1910 werd de molen overgenomen door Frans, de zoon van Ludovicus Verheijen. Hij trouwde dat jaar met devan Milheeze geboortige Maria Relou. Zij kregen tien kinderen. In 1928 kocht Frans een paard met wagen voor zijn oudste zoon Louis, die als voerman bij de boeren graan ophaalde. Een week later bracht hij het gemalen graan weer terug. Bij de molenaarswoning bouwde Frans een houten gebouw voor zijn handel in zaden en pootaardappelen. Het gebouw bood verder ruimte voor een sorteerplaats voor eieren. Daarnaast handelde Frans ook nog in petroleum. In 1938 werd het olieslagwerk verwijderd. In 1945 werd de molen overgenomen door Alphonsus Verheijen, in Milheeze en omgeving bekend als Fons de mulder. Hij gaf de molen meer kleur. Vroeger was de molen namelijk zwart. Nu is de onderbouw wit, de wieken en de keerring rood-wit-blauw, het kruiwerk groen en de deuren hebben zandlopers. Hij zal er ook voor hebben gezorgd dat een van de roeden van de Rakels molen uit Deurne, nadat deze molen in 1944 tot de grond toe afbrandde, als zolderbalk werd verwerkt in molen Laurentia. Deze ijzeren roede werd met paard en wagen van Deurne naar Milheeze vervoerd! Voor die tijd een onderneming waar veel mensen vreemd van opkeken. In 1947 werd een koppel maalstenen van de steenzolder verwijderd. In 1955 werd door Fons het koppel stenen uit het bijgebouw onder in de molen geplaatst en daar elektrisch aangedreven, waarna het bijgebouw werd benut voor volledige mengvoeders. Fons de mulder bouwde ook een loods voor kunstmest en kalizout. In 1965 vond een grote restauratie plaats en werd nog een koppel stenen wegbezuinigd. In 1967 kreeg Fons Verheijen hartproblemen en nam zoon Mares zijn handel over. Hij huurde de molen en de gebouwen. In 1976 kocht de gemeente Bakel en Milheeze molen Laurentia. Mares verplaatste zijn handel naar de Schutsboomsestraat. Fons bleef zijn leven lang beheerder van de Laurentia tot hij in 1995 overleed.

In 2009 werd aan de oostkant van de invaart van de molenberg een ruimte gemaakt voor een molenaarsverblijf en een toilet. De Molenstichting zorgde tevens voor een grondige opknapbeurt van de molen. En het is te zien: Laurentia staat te pronken. Bijzonder is ook dat na bijna honderdvijftig jaar nog steeds een telg uit de familie Verheijen als molenaar op Laurentia werkt: Mares Verheijen.

GH-2017-02-Laurentia-een-poldermolen-op-de-Hoberg.pdf