GH- 2018-01 De Gemertse Peel geclaimd door Brabant

Kroniek van een bizar grensconflict

Jan Timmers

In 2017 is door heemkundekring De Kommanderij Gemert samen met de gemeente Gemert-Bakel en waterschap Aa en Maas, een grenspaal geplaatst, die in de 15de eeuw de grens moest aangeven tussen het soevereine Gemert en de Gemertse Peel. Het gebied van de Gemertse Peel is ruwweg het grondgebied van het huidige Elsendorp. Eeuwenlang was dat gebied woeste grond, dat gemeenschappelijk gebruikt werd door inwoners van Gemert. Dergelijke gemeenschappelijk gebruikte woeste gronden worden ‘gemeynt’ genoemd.

De Gemertse Peel was vanouds een onderdeel van de Gemertse gemeynt. De begrenzing van het soevereine Gemert, maar ook die van omliggende dorpen lag in de hoge middeleeuwen nog niet eenduidig vast. Voor zover het de woeste gronden betreft was dat aanvankelijk ook niet echt nodig, maar als in de loop van de 12de en 13de eeuw de bevolking toeneemt verandert dat. Niet alleen het areaal cultuurgrond wordt uitgebreid, maar ook steeds meer mensen maken gebruik van de woeste grond. De inwoners van grensdorpen komen elkaar daar steeds vaker tegen en gaan een claim leggen op het gebruik van die woeste gronden. De hertog van Brabant beschouwt zichzelf als eigenaar van alle woeste gronden binnen zijn hertogdom en vanaf de 13de eeuw gaat hij ertoe over om het gebruiksrecht van bepaalde delen van de woeste grond toe te kennen aan dorpsgemeenschappen. Daarmee worden tegelijkertijd de grenzen tussen die dorpen vastgelegd. De hertog van Brabant kende opdie manier woeste gronden toe aan de inwoners van Bakel, Aarle-Rixtel, Beek en Donk, Helmond, Erp etc. Die dorpen behoorden tot het hertogdom Brabant. Rutger van Herpen deed hetzelfde door het toekennen van gemene gronden aan de inwoners van Volkel en Boekel, ten noorden van Gemert. Bij de uitgifte van die woeste gronden werd het rechtsgebied van Gemert steeds gerespecteerd.

3 februari 1313 en 1 maart 1325

Op 3 februari 1313 werd een gemeynt toegekend aan de inwoners van Volkel en Boekel door Rutger van Herpen. De grens van die gemeynt liep langs het Land van Cuijk naar “de heerscaepheit” van Gemert en dan verder naar de grenspalen van de hertog van Brabant. Die grenspalen stonden in de Aa bij Esdonk op een drielandenpunt. Daar grensden Gemert, het Land van Ravenstein (Boekel) en het hertogdom Brabant (Erp) aan elkaar.1 Op 1 maart 1325 gaf hertog Jan van Brabant de Bakelse Peel alsgemeynt uit. De grens werd aangeduid als lopende vanaf Scheepstal, langs de gemeynt van Aarle “tot den gericht van Ghemert, alsovoert op den Pedel en toter gericht van Doerne,…”. De grens van Bakel liep dus vanaf Aarle langs het rechtsgebied van Gemert de Peel in en dan verder richting Deurne. Het zijn globale grensbeschrijvingen, maar het is zonder meer duidelijk dat de Bakelse Peel en Boekel niet aan elkaar grenzen. Tussen de Bakelse Peel en de Boekelse gemeynt ligt de Gemertse Peel, die naar het oosten doorloopt tot aan het Land van Cuijk met daarin Sint-Anthonis en Oploo.2

26 augustus 1408

De hertog van Brabant gaf de Bakelse Peel niet alleen in gebruik aan de inwoners van Bakel, maar ook aan die van Aarle, Rixtel en Beek (en Donk). Later verwierf ook de stad Helmond nog gebruiksrechten in de Bakelse Peel. Het gevolg is dat het tamelijk druk geworden zal zijn in dat Peelgebied. De druk op het gebied zal dermate groot geworden zijn dat men de behoefte had aan een groter stuk van de Peel. De kans om uit te breiden ontstond op 26 augustus 1408. Onder leiding van Dirk van den Broek, rentmeester van het kwartier van Peelland van de Meierij van Den Bosch, werd de grens tussen Bakel en Gemert geïnspecteerd en werden de grenspalen vernieuwd. Volgens het relaas van Dirk van den Broek had hij een en ander vooraf laten aankondigen in de kerken van Bakel, Aarle en Beek. Een delegatie vanuit die dorpen was aanwezig bij de inspectie. Ook de landcommandeur en andere Gemertse vertegenwoordigers waren uitgenodigd, maar zij waren niet aanwezig, terwijl ze toch “eenwerf, anderwerf, derdewerf en vierdewerf” daartoe waren geroepen. Dirk begon dus met zijn mannen zonderGemertse delegatie te “herpalen”. Eerst werd de paal aan Dijmelsbeek vernieuwd op de plaats van de oude paal die daar in de grond stond. Dat is de grenspaal op het punt waar de grenzen van Aarle-Rixtel, Bakel en Gemert bij elkaar komen op Grotel. De volgende was de oude paal die voor Hogen Aarle staat bij de vonder. Een grenspaal dus waar de weg van Gemert naar Bakel de Snelle Loop passeert. Toen gingen ze naar de derde paal, die aan de andere kant van de hoeve Hogen Aarle stond, verder de Peel in. Dat is de zogenaamde Stegebergse Paal aan de rand van de Stippelberg. Inmiddels was kennelijk het Gemertse dorpsbestuur gewaarschuwd, want daar kwam de commandeur opdagen met “een deel der Duytschen Heren ende met een deel der guede luden van Ghemert”. De Gemertse delegatie vond het prima dat daar de grenspaal werd vernieuwd “want daerbij eenen ouden staet in d’eerden, en dairmede weynde hij hem wederom ende ginck te Ghemert wart”. Zo onverwacht als de Gemertse delegatie verscheen zijn ze dus ook weer direct vertrokken, althans volgens de versie van Dirk van den Broek.

Dirk van Betgenhusen, commandeur van Gemert onder Ywan van Cortenbach, landcommandeur van Aldenbiesen, verklaarde later dat hij vernam dat er nieuwe palen werden geplaatst door Dirk van den Broek, overigens zonder medeweten van diens baas, de rentmeester van de meierij van Den Bosch. Hij was toen ter plaatse gaan kijken en had gezien dat de nieuwe grenspalen op verkeerde plaatsen werden gezet, zodat de heerlijkheid Gemert behoorlijk werd verkleind. Hij deed daar zijn beklag over en reed daarna pas naar Gemert terug.

Dirk van den Broek was namelijk niet vanaf de Stegebergse Paal verder naar het oosten de Peel ingegaan, maar juist naar het noorden. Er werd een paal geplaatst in de Wolfsbosch “bij de waterlaet, geheyten die Zijpe, daer ghene oude pael in d’eerden en stont”. De grens tussen Bakel en Gemert werd dus direct vanaf Hogen Aarle naar de Wolfsbosch gelegd en er werd een grenspaal geplaatst langs wat nu de Peelse Loop heet. In het latere verslag van de expeditie wordt opgemerkt dat daar geen oude grenspaal aanwezig was, maar alleen een oude put. Daarna gingen ze snel verder naar de volgende paal ten noorden van de kapel van Handel bij dePeel. Daar stond wél een oude grenspaal, maar die stond op de grens van Gemert met het Land van Ravenstein en had met de grens met Bakel niets van doen. Dirk van den Broek had er in zijn eentje voor gezorgd dat Bakel plotseling aan Boekel grensde.

Het Kijfveld

De inwoners van Bakel, Helmond en Aarle gingen vervolgens “hun” gemeynt gebruiken. Het zal niet verwonderlijk zijn dat de landcommandeur, het dorpsbestuur van Gemert en alle inwoners en gebruikers van de Gemertse Peel hiermee niet akkoord konden gaan. Die van Gemert bezorgden de nieuwe gebruikers grote overlast op allerlei manieren, zelfs met geweld. De consorten van Bakel, Aarle, Beek en Helmond hebben vervolgens diverse malen klachten ingediend. Ze gaven aan bereid te zijn om in het openbaar de grens opnieuw te inspecteren. De kosten daarvoor zouden voor rekening komen van de partij die ongelijk zou krijgen. De lijst met klachten werd op schrift gesteld en ondertekend. De reactie van de landcommandeur en die van Gemert was dat zij zich niet verplicht voelden om daarop te antwoorden. Immers Gemert hoorde niet bij Brabant, was zelf gerechtigd en had de vrijheid, het privilege en het recht om niet te verschijnen bij een proces voor de Raad van Brabant. De ruzie werd niet bijgelegd en die van Bakel c.s. en die van Gemert zouden elkaar steeds hebben lastiggevallen. De Gemertse Peel kreeg de naam Het Kijfveld. De landcommandeur van de Duitse Orde als heer van Gemert beschouwde zich onafhankelijk en had weinig boodschap aan een “ambtenaar” van het hertogdom, die bovendien zonder instemming van zijn meerdere nieuwe grenspalen was gaan plaatsen. Bovendien had de Duitse Orde steeds een vriendschappelijke band met de hertog van Brabant en landcommandeur Ywan van Cortenbach was zelfs raadsheer van de hertog. Na enige tijd werd het conflict op een hoger bestuurlijk niveau gebracht.

5 januari 1411

Hertog Antonie van Brabant was op bezoek in Maastricht, toentertijd de residentie van de landcommandeur van Aldenbiesen, en had er kennelijk een onderhoud met de Duitse Orde. Er werd ter plekke een oorkonde opgemaakt. Dehertog stuurde die naar al zijn ambtenaren in de Meierij van Den Bosch. Hij had van de Commandeur van de Duitse Orde gehoord dat een deel van de heerlijkheid Gemert door de inwoners van Bakel was “bezet”. Zij hadden hun gemeynt een stuk uitgebreid en hadden daardoor de heerlijkheid van Gemert aangetast. Ze waren ver over de grens gegaan die destijds door hertog Jan van Brabant was vastgelegd als de grens tussen Bakel en Gemert.

Hertog Antonie liet aan zijn ambtenaren weten dat hij de rechten van de Duitse Orde, waarmee hij een goede band had, wilde beschermen en behouden. De hertog beval alle ambtenaren ernstig om de waarheid te achterhalen over de bewering van de Duitse Orde. Hij gaf verder aan dat zijn onderdanen ‘met lijf en met goed’ gedwongen moesten worden om de voorheen vastgestelde grens te handhaven en de commandeur, de broeders van de Duitse Orde en hun onderdanen hun heerlijkheid “peyselyck ende vredelyck” te laten gebruiken, althans als werd vastgesteld dat de inwoners van Bakel inderdaad de oude grens waren voorbijgegaan. De oorkonde werd afgesloten met de opmerking: “behoudelyck iegelyck sijn recht” (iedereen moet zijn rechten behouden). Feitelijk gaf de hertog opdracht om te onderzoeken of die van Bakel en hun compagnons in overtreding waren geweest.

Het onderzoek 1411-1434

Over de manier waarop het onderzoek werd uitgevoerd, zijn we niet in detail ingelicht. In het verslag daarover lezen we wel dat Dirk van den Broek, onder wiens verantwoordelijkheid de grens werd verlegd, voor het gerecht moest verschijnen voor schout en schepenen van Den Bosch. Daar had hij bekend dat hij in overtreding was geweest en “kiesende genade voir recht” en “cochte sijn lijf ende sijn goet”. Hij kwam ervan af met een geldboete aan Aart Stamelaert van Uden, die toen schout van Den Bosch was. De Bossche schepenbrief werd eerst in kopie, daarna ook het origineel ter hand gesteld van de landcommandeur. Op grond van die schepenbrief concludeerde de landcommandeur terecht dat de grenspalen die Dirk van den Broek plaatste, maar ook alle brieven die erover waren opgesteld, van geen enkele waarde zouden zijn. Verder werden nog veel documenten opgesteld en uitgewisseld over al de vergrijpen, het geweld en de onenigheden die zich hadden voorgedaan. Er werd zelfs melding gemaakt van een bezoek ter plaatse door beide partijen.

Door de Raad van Brabant werd een en ander verder onderzocht en uitgewerkt. De vertegenwoordigers van Gemert gaven aan dat zij gezien de soevereiniteit van Gemert, niet verplicht waren om te verschijnen voor de Raad van Brabant. Ze stelden dan ook als voorwaarde dat de vrijheid van Gemert gewaarborgd moest worden. Het feit dat zij meewerkten aan een oplossing mocht geen precedent zijn voor de toekomst. Dat gezegd hebbende werden alle voorvallen, “misgrijpe, forche, crachte, wille ende gewaut” nog eens opgesomd. Alle opgestelde verklaringen en documenten passeerden nog eens de revue. De Raad van Brabant gaf aan dat alle bewijsstukken waren aangeleverd en dat alle “acten ende producten in den processe van deser saken claerlic ende volcomelic geregistreert ende geschreven staen”. De Raad van Brabant stelde een bezegelde brief op in tegenwoordigheid van landcommandeur Ywanvan Cortenbach, raadsheer en kamerling van de hertog. Daarin werd gesteld dat de inwoners van Bakel, van Helmond en van Aarle met haar medeplichtigen, hun aanspraken op de Gemertse Peel niet hadden kunnen aantonen, zoals dat rechtens zou moeten. Bovendien hadden zij “den lantcommandeur ende sijne ondersete van Ghemert t’onrecht in derselver saken gevexeert ende gemolesteert”. Ze moesten beloven dat ze dat nooit meer zouden doen en verder moesten ze alle proceskosten betalen. De landcommandeur, zijn orde en de arme onderdanen van Gemert moesten “voir uwen saligen langen leven ende den dogentliken staet van uwen eerwerdigen cancellier ende edelen raide, onsen lieven here God ten welcke ende innentlike bidden”. Kortom: bidden tot God voor een lang leven van de hertog, zijn cancellier en de leden van de Raad van Brabant. Het onderzoek had lang geduurd en het leek er op dat de commandeur en het dorpsbestuur van Gemert geheel in het gelijk gesteld zouden worden.

19 oktober 1434

Na het onderzoek door de Raad van Brabant deed Filips de Goede, hertog van Brabant op 19 oktober 1434 in Brussel uiteindelijk uitspraak in de geschillen over de grens tussen de Gemertse en de Bakelse Peel, het zogenaamde Kijfveld. Dirk van Betgenhusen was inmiddels landcommandeur van Aldenbiesen en was aanwezig. Ook vertegenwoordigers van Bakel, Aarle en Helmond waren uitgenodigd, maar die kwamen niet opdagen met uitzondering van Godert van Budel, procureur van Helmond en Willem de Kock. Die kwamen alleen zeggen dat zij niet gemachtigd waren door die van Helmond, Bakel of Aarle om een vonnis te ontvangen. In het vonnis werd nog eens een en ander herhaald. Dirk van den Broek had de grenspalen niet mogen plaatsen. Hij had dat zelf ook erkend voor de schepenen van Den Bosch en hij had daarvoor ook geen toestemming van de rentmeester van Den Bosch. Hij had voor zijn overtreding een geldboete moeten betalen. Hijhad bovendien volgens het landsrecht leenmannen van de hertog moeten betrekken. Bovendien bleek niet dat hij de landcommandeur van AldenBiesen als heer van Gemert vooraf had uitgenodigd. De commandeur gaf aan dat hij niet instemde met de plaats van de grenspalen en Dirk had met die klacht niets gedaan. Hij was duidelijk over de grens gegaan door palen te zetten tot aan het Land van Herpen en af te wijken van de grensafbakening die hertog Jan destijds had vastgelegd. Het was duidelijk dat het Kijfveld niet behoort tot de Bakelse Peel. Maar dan komt de verrassing. De hertog zei tegelijkertijd dat het Kijfveld of de Gemertse Peel ook niet tot het rechtsgebied van Gemert behoorde. Geen van beide partijen, Gemert en ook Bakel c.s. waren volgens de hertog gerechtigd om dat gebied te gebruiken zonder zijn toestemming. Beide partijen werd verboden om nog langer gebruik te maken van het Kijfveld. Hier had de Duitse Orde een steekje laten vallen. Er was wel aangetoond dat de Gemertse Peel niet hoorde bij de gemeynt van Bakel, maar men vergat om tegelijk te laten zien dat het wél een onderdeel van het rechtsgebied van Gemert was. Waarschijnlijk vond de Duitse Orde het zo vanzelfsprekend dat men dat niet nodig vond. Bovendien was de relatie tussen de hertog van Brabant en de Duitse Orde dermate goed, dat men op voorhand al uitging van een goede afloop. Als de Duitse Orde de moeite had genomen om de uitgifte van de gemeynt van Boekel van 1313 door Rutger van Herpen er bij te halen, dan zou dat een voldoende bewijs geweest zijn. Immers de gemeynt van Boekel grensde aan de zuidoostkant alleen aan het rechtsgebied van Gemert en verder aan het Land van Cuijk, dus niet aan gebied van de hertog. Had de Duitse Orde zich beet laten nemen door de hertog?

7 december 1434

Niet lang nadat Filips de Goede de Gemertse Peel in beslag had genomen, werd een volgende belangrijke stap gezet in de perikelen rond dit Kijfveld. Filips verkocht op 7 december 1434 de Gemertse Peel in zijn geheel aan de Duitse Orde. Je kunt ook zeggen dat de Duitse Orde zijn eigen Gemertse Peel kon terugkopen van de hertog. Misschien was deze verkoop vooraf al doorgesproken met de Duitse Orde en was het een onderdeel van een compromis-oplossing over het Kijfveld. We weten het niet, maar het lijkt minder waarschijnlijk. In de oorkonde over de verkoop werd gesteld dat de ambtenaren in Brussel het Peelgebied wilden veilen en verkopen aan de meest biedende. Het ging kennelijk gewoon om geld. Het kostte de Duitse Orde een eenmalig bedrag van 600 Gouden Peters en daarboven op nog jaarlijks 50 Oude Konings Groten Tournoois. Daarnaast was de Duitse Orde verplicht om elk jaar op 5 oktober, zolang hertog Filips zou leven, voor de ziel en zaligheid van de hertog, de hertogin en hun zoon Karel “te singen in hoerre kercken in den hoogen coer aldaer eene misse van den heiligen Geest alsoo feestelijck ende met allen alsulcken solempniteyten van licht, ornamenten ende geluyde van clocken, als men opten heyligen Pinxstdage den dienst Godts aldaer gewoonlijck is te doen”. Als Filips zou zijn overleden zou die jaarlijkse gebeurtenis moeten worden voortgezet op zijn sterfdag “ten eeuwigen daghe” met ook nog een gezongen mis op de dag daaraan voorafgaand.

Bij de verkoop aan de Duitse Orde werd natuurlijk ook de grens van het gebied beschreven. Tegen de wijzers van de klok in gaande luidde de omschrijving: vanaf de Stegebergse paal die op het grondgebied van de heerlijkheid Gemert staat, lijnrecht naar het Land van Cuijk, daarna langs dat Land van Cuijk tot het Land van Herpen, vandaar naar de paal boven de Kapel van Handel, vandaar naar de paal op Wolfsbosch bij waterlaat de Zijp, vandaar naar de paal op de Mommenberg en dan weer naar de Stegebergse paal. Opvallend is dat de grenspalen die door Dirk van den Broek waren verzonnen en ten onrechte waren geplaatst tussen Gemert en de Gemertse Peel, nu ineens als officiële grenspunten werden beschouwd. Eens te meer blijkt hier uit dat er eerder geen grens aanwezig was, anderszou die oudere grens zeker zijn aangehouden. Het is meer dan duidelijk dat de Gemertse Peel tot dan toe een gewoon, onafgescheiden onderdeel was van de heerlijkheid Gemert.

De Duitse Orde heeft zich inderdaad beet laten nemen. Ze moesten hun eigen Peelgebied terugkopen. De financiële gevolgen voor de orde waren niet zo groot, omdat de jaarlijkse afdracht aan de hertog van Brabant werd doorgeschoven naar de inwoners van Gemert. Die moesten voortaan jaarlijks een bedrag opbrengen om gebruik te mogen maken van de gemeynt, die ze daarvoor gratis konden gebruiken. De kleine financiële gevolgen voor de Duitse Orde was wellicht te meer een reden om akkoord te gaan met de regeling.

De grenspunten

De beschreven grenspunten tussen Gemert en de Gemertse Peel waren de grenspalen op de Mommenberg en op de Wolfsbosch bij de Zijp. We veronderstellen dat de grens die Dirk van den Broek in 1408 heeft bedacht een min of meer recht lopende lijn was vanaf de Stegebergse Paal tot aan de Heereveldse Paal ten noorden van Handel. Die rechte grenslijn kruiste maar op één plaats een natuurlijke waterloop en dat is de Peelse Loop. Andere waterlopen vanuit de Gemertse Peel waren er gewoon niet. Destijds droeg De Peelse Loop kennelijk de naam De Zijp. Dat punt ligt iets ten oosten van de Wolfsbosch. Op die plaats kruist tegenwoordig de Rooije Hoefsedijk de Peelse Loop. Dat zal geen toeval zijn. Al vóór de aanleg van de Rooije Hoefsedijk zal er een karrespoor richting de Peel zijn gelopen, die ook al op die plaats de waterloop kruiste. De plaats waar vanouds de Peelse Loop kon worden overgestoken richting de Peel is de meest waarschijnlijke plaats van de voormalige grenspaal. Op die plaats is dan ook opnieuw een grenspaal geplaatst.

Het lokaliseren van het tweede grenspunt is wat lastiger. De naam Mommenberg komt in vroegere en latere archiefstukken niet meer voor. Het grenspunt moet in ieder geval ten zuiden liggen van de Rooije Hoefsedijk. Een ander houvast dat we hebben is dat het kennelijk ging om een berg, een duidelijke verhoging in het landschap. Als we gaan zoeken langs een rechte lijn naar de Stegebergse Paal, dan is er geen ‘berg’ te vinden. Dirk van den Broek heeft kennelijk niet echt een rechte lijn gevolgd. Er is echter wel één plaats die serieus in aanmerking kan komen en dat is de relatief hoge dekzandrug, aan de westkant van Het Zwarte Water. Voor de ontginning van de Gemertse Peel was dat een Peelven. Dat voormalig ven is het brongebied van De Peelse Loop. De hoge dekzandrug op de westoever van het ven stak zeker 3 à 4 meter boven het omliggende maaiveld uit. De boeren in de omgeving haalden er regelmatig geel zand. In de middensteentijd was het een niet onbelangrijke woonplaats. De vuurstenen artefacten en de oude woonlaag waren in de wand van de zandwinning makkelijk te vinden. Tijdens de ruilverkavelingswerkzaamheden is de dekzandrug, inclusief de vindplaats uit de steentijd, met de grond gelijkgemaakt. De dekzandrug langs Het Zwarte Water was een langgerekte noord-zuid georiënteerde hoogte. Het is heel goed mogelijk dat de paal op de Mommenberg ergens op deze hoogte stond. Toch moet nog melding gemaakt worden van een andere plek, die nog iets verder zuidelijk ligt. Op de oudste topografische kaart staat midden op de hei een stenen paal ingetekend. Zou ‘m dat zijn? Verder onderzoek is nog nodig om een definitieve plaats aan te kunnen wijzen.

Latere gevolgen

Voor de inwoners van Gemert waren de gevolgen van de claim, die de hertog op de Gemertse Peel legde, dat er jaarlijks betaald moest worden. Op dat punt wijkt dat overigens niet af van wat er in andere dorpen gebeurde. Ook daar moesten de inwoners jaarlijks betalen voor het gebruik van de gemeynt, meestal direct aan de hertog. De consequenties voor Gemert bleken pas veel later weer ernstige gevolgen te hebben. Door de claim van de hertog, maar vooral door de verkoop aan de Duitse Orde werd de Gemertse Peel vol eigendom van de orde. Toen in de Franse tijd de orde werd opgeheven, werden al haar goederen door de overheid geconfisqueerd en het beheer ervan werd ondergebracht bij de Domeinen. Dat betekende dat het latere koninkrijk Nederland zich voortaan eigenaar van de Gemertse Peel beschouwde, juist zoals ze ook eigenaar werd van bijvoorbeeld het kasteel van Gemert en andere Duits Ordens goederen. Voor de tweede keer werd er een claim gelegd op de Gemertse Peel. Als in de 19de eeuw de grote Brabantse heidegebieden hun functie binnen de agrarische bedrijfsvoering als het ware verliezen, gaan nagenoeg alle dorpen ertoe over om hun gemeynt – zij waren eigenaar – te verkopen. Met de opbrengst ervan worden scholen en raadhuizen gebouwd en worden er wegen aangelegd. Zo niet in Gemert, immers de gemeente was geen eigenaar. De gemeente moest een proces voeren tegen de rijksoverheid over die eigendommen. Pas in 1871 wordt overeenstemming bereikt. Er wordt vastgelegd dat het gebied van de Gemertse Peel ter grootte van 1694 ha binnen 15 jaar verkocht moest zijn. De opbrengst van die verkoop was deels voor de overheid en deels voor de gemeente Gemert. Voor de tweede keer een financiële strop voor de inwoners van Gemert.

Noten: 1. Ton Thelen & Lauran Toorians, Boekel Bijzonder, Elementen uit de geschiedenis van een eigenwijs dorp, Boekel 2015, blz 42.

2. Deze en volgende gegevens zijn ontleend aan drie oorkonden die over dit grensconflict zijn opgesteld. Het betreft oorkonden uit het Archief van de Kommanderij Gemert van de Duitse Orde. Inventaris nummer 17 van 5-1-1411, nummer 20 van 19-10-1434 en nummer 19 van 7-12-1434. Met name inventarisnummer 20 geeft een uitvoerig relaas van de feiten. De transcripties van deze oorkonden staan op http://www.heemkundekringgemert.nl/bronnen, oorkonden betreffende Gemert.

GH-2018-01-De-Gemertse-Peel-geclaimd-door-Brabant.pdf