GH-2019-02 De Knolschut (1882) en de Knòlskut (1982)
De Knolschut (1882) en de Knòlskut (1982)
Peter van den Elsen
De leden van de Gemertse schuttersgilden komen eind 19de eeuw volledig uit de boerenstand. Het is dankzij hen dat de Gemertse gildes overleven, maar het heeft ook een keerzijde. De gildebroeders kiezen telkens een deken uit eigen kring en deze beslotenheid leidt tot wrevel bij de arbeidersklasse. Vanuit dit ongenoegen zou de Knolschut zijn opgericht. Geen gewoon schuttersgilde, maar een persiflage.
Gildebroeders pochen graag over hun ouderdom. De Knolschutbroeder persifl eert daarop met: “Bestaan jullie nog maar zo kort…, wij zijn al opgericht in het jaar veertig voor Christus!” Maar wanneer zijn ze nu werkelijk opgericht? Een oprichtingsdatum is niet bekend. De koninklijke tamboersfamilie Van den Eijnde van het Gemertse SintJorisgilde heeft een trom die oorspronkelijk de Knolschut toebehoort. Op de trom is de naam te lezen van de schenker (of sponsor): A. (= Janus) van Berkel, kastelein ‘van de Kroon’ (nu Dientje) en het jaartal 1884. Het ligt voor de hand om aan te nemen dat de Knolschut bij Janus van Berkel ‘haar gildehuis’ heeft gehad. Als in de laatste decennia van de negentiende eeuw de eerste regionale kranten verschijnen, wordt al melding gemaakt van de Knolschut en daarmee is bewezen dat de oprichtingsdatum voor 1884 ligt.1 Niet alles bij de Knolschut is een persiflage op het gildegebeuren, enkele onderdelen zijn identiek, zoals de dekenverkiezing, de optrekdag en in plaats van het koningsschieten kent men het schieten op de knol voor een nieuwe vorst. Eén onderdeel nemen ze serieus: het kruisboogschieten. In 1882 organiseren ze zelfs een wedstrijd ‘met den kruisboog’. Het is tot op heden ook meteen de oudste vermelding.
In de Provinciale Noordbrabantsche en ’sHertogenbossche courant van 24 augustus 1882 lezen we het volgende: “Gemert – Op Zondag 20 augustus (…) heerschte er alhier eene meer dan gewone
drukte. Het gezelschap de Knolschut gaf namelijk een concours met den kruisboog; in plechtigen optocht, begaven de leden zich, met banieren en insignes der schut, benevens de van omliggende plaatsen opgekomen gezelschappen, des namiddags zich naar den schutsboom, alwaar tot ’s avonds om de schoone prijzen hevig werd gekampt. Het feest mag goed geslaagd heeten. Er heerschten gulle vriendschap en vroolijkheid waartoe het goede weder en lekker schuimend bier veel bijdroegen.”
De Bakelse Knolschut
Welke gezelschappen aanwezig zijn bij het door de Knolschut georganiseerd ‘concours’ staat niet in de krant, maar de Knolschut uit Bakel zal daar zeker bij geweest zijn. Ja, Bakel heeft ook een Knolschut die aanvankelijk bij Van de Poel haar thuis heeft en later naar het café van A. van den Eijkhof (in Milheeze?) en nog weer later naar café A. Vermulst verhuist. Uit de summiere gegevens die bekend zijn valt op te maken dat de Bakelse Knolschut enkel een kruisboogvereniging is, die in tegenstelling tot hun Gemertse naamgenoot, nooit heeft deelgenomen aan een gildefeest.
De Knolschut tegen de Knolschut
Nog in 1882, op zondag 24 september, een maand na het concours in Gemert, treffen de twee Knolschutten elkaar voor een ‘prijsverschieting’ in Bakel. De Gemertse Knolschut wordt al vanaf de gemeentegrens onthaald en gezamenlijk trekken ze in optocht onder de klanken van de Bakelse fanfare ‘Musis Sacrum’ naar café Van de Poel. Na de kerkdienst gaat men naar het versierde plein voor de schietwedstrijd. Th. Hendriks uit Gemert behaalt de eerste en Joh. van Zeeland, ook uit Gemert, de tweede prijs. Na de wedstrijd worden de schutters weer afgehaald door de fanfare, “die met hare lieflijke tonen, een strelend geluid door Bakels straten deed weergalmen.” Tot slot wordt er door de Gemertse Knolschut nog gevendeld, waar de verslaggever aan toevoegt dat de Gemertse Knolschut er erg fraai uitziet.
Mogelijk heeft AarleRixtel ook een Knolschut gehad. Bij de intocht in 1924 van Jan Phaff, tot dan raadslid en wethouder in Boxtel, als burgemeester van AarleRixtel, wordt een Knolschut genoemd. Of was het de Gemertse Knolschut, als stille voorbode van dat Phaff vijf jaar later in Gemert burgemeester zou worden?
Gildefeesten van Sint-Catharina in Helmond in 1886 en in 1892
In de krant staat bij de Gemertse Knolschut steevast het woord gilde: gilde ‘de Knolschut’. Het lukt de Knolschut kennelijk om voor gildefeesten uitgenodigd te worden. Om hiervoor in aanmerking te komen moet het gilde bestaan uit tenminste zes schutters, een koning met koningsschilden, een broederbestuurder, een vaandrig met vaandel en een tamboer met trom. Gilde de Knolschut voldoet hieraan en in 1886 neemt het deel aan het gildefeest van het SintCatharinagilde in Helmond.
In 1892 neemt het opnieuw deel aan een gildefeest in Helmond waar de vaandrig van de Knolschut in het ‘vaandel slaan’ een prijs behaalt, althans dat denken ze zelf, maar ‘die uit Helmond’ denken daar anders over. Het voorval leidt tot een ingezonden bericht in de Provinciale Noordbrabantsche en ’s Hertogenbossche courant:
“INGEZONDEN STUKKEN.
(Buiten verantwoordelijkheid der Redactie.)
Mijnheer de Redacteur!
Beleefd verzoeken wij in UEds. veelgelezen courant de volgende regelen te willen opnemen: Moge het aangeboden en op den 10 den Juli jl. gehouden concours door de gilde der H. Catharina te Helmond voor velen een feestdag geweest zijn, als een wedstrijd, in welken volgens recht en billijkheid de prijzen worden toegekend aan die der deelnemende gezelschappen , die dezelve in het strijdperk verdienen, kortom als een concours zal het door geen enkel weldenkend man worden erkend.
Dit althans ondervonden wij, leden van het gilde ‘Knolschut’ alhier, en met ons de tallooze getuigen. Immers toen de vaandrig van ons gezelschap tegen dien van St.-Hubertus te Beek en Donk in het vaandel slaan moest concurreren, bleek het weldra dat niet deze, maar wel de vaandrig der ‘KnoIschut’ de overwinnaar was, hetgeen alle toeschouwers (en deze waren velen) getuigden.
Nu moest volgens den eersten plicht van elk concoursgevend gezelschap aan onzen vaandrig de prijs worden toegekend, maar jawel, morgen brengen: niet aan ons, maar aan Sint-Hubertus werd de prijs gegeven. Als wij ons nu bij de heeren van St. Catharina over deze onbillijkheid beklaagden, werd ons geantwoord: “Wij zullen nooit meer concours geven, dan valt er geen gemopper.”
Nu, waarlijk, alle weldenkenden zullen het netter vinden geen concours te geven dan aan enkelen (misschien eerst uitgekozenen) onverdiend den prijs te geven. Op de vraag der heeren of wij wil- den concurreren op een 3den prijs (naderhand bijgevoegd) werd door onzen vaandrig dan ook heldhaftig “neen” geantwoord, daar het hem te kinderachtig voorkwam om op een mopperprijs te concurreren.
Dit ons schrijven, Mijnheer de Redacteur, heeft alleen ten doel, anderen bij voorkomende gelegenheid te waarschuwen, om bij het geven van een concours, niet naar de gunst, maar volgens recht en billijkheid de uitgeloofde prijzen aan die gezelschappen ter hand te stellen, welke dezelve in het strijdperk verdienen.
U dankzeggend, Mijnheer de Redacteur, voor de verleende plaatsruimte, blijven wij met alle hoogachting UEds. dw. dienaren, Leden van het Gilde ‘Knolschut’,
J. C. Van de Vossenberg, President; F. Van Lieshout, Secretaris; M. Grassens, A. Grassens, M. Van Hoeck, L. De Bruyn, A. v. d. Elsen, A. Jagers,
Gemert , 30 Juli ’92.”
Bij de door St.Catharina georganiseerde wedstrijd haalt de Knolschut geen enkele prijs. In de hiervoor genoemde categorie het ‘vaandel slaan’, nu het vendelen genoemd, is de uitslag:
eerste prijs, M. van de Aa, SintJoris Gemert, tweede prijs Ant. Jansen, SintHubertus Beek en Donk en derde prijs W. van de Aa, SintWillibrordus Bakel. Hieruit kunnen we concluderen dat
de ingezonden brief gaat over de halve finale. Als de jury de vendelier van de Knolschut als winnaar zou hebben aangewezen, dan hadden we een Gemertse finale gehad, het zou wat geweest zijn. Maar helaas, bij jurysporten komen dergelijke discutabele uitslagen vaker voor, niet alleen bij de schut en niet alleen in Helmond.
Optrekdag
Met Gemert kermis, die eind negentiende eeuw in oktober van zondag t/m donderdag wordt gehouden, heeft het St.Antoniusgilde op maandag haar optrekdag en de Knolschut op woensdag, zoals blijkt uit een krantenartikel uit 1891:
“Dat de Knolschut niet achterblijven zal, dat behoeft wel niet gezegd te worden. Wij zullen voorzeker op kermiswoensdag weder het genoegen hebben de officieren en dekens dezer gilde in groote staatsie door onze straten zien trekken”.
Ook als in de twintigste eeuw de activiteiten van de Knolschut minder worden, de optrekdag houdt men in ere. In De ZuidWillemsvaart van 22 oktober 1921 staat in het verslag over de kermis namelijk te lezen: “en dan was ook weer de Knolschut ‘boven aan’ gekomen en meer van deze plaatselijke feestjes.”
De Knolschut wordt in de toenmalige kranten alleen vermeld als het in de prijzen valt of als alle deelnemers aan een gildefeest worden genoemd. De Knolschut haalt drie keer de krant met een prijs: twee keer bij een door het SintHubertusgilde op Koks georganiseerde wedstrijd, in 1929 de vierde prijs bij ‘korps opgelegd’ en in 1931 de zevende korpsprijs. Bij het allerlaatst gevonden optreden van de Knolschut in 1934, tijdens het gildefeest van SintSebastiaan in Mierlo, behaalt ze de twaalfde (en laatste) korpsprijs. Verder wordt ze als deelnemer vermeld aan het Bakelse St.Willibrordusgildefeest in 1921.
Mondelinge overlevering
Waar archieven zwijgen kan mondelinge overlevering soms helderheid geven. Martien van der Wijst schetst in Brabants Heem in 1961 een kleurig beeld over de Knolschut dat hier niet mag ontbreken3 : “Een van de manieren om heemkunde te beoefenen is het ondervragen van bejaarde mensen. Ik geef toe, dat hierbij de wetenschappelijke waarde niet altijd even hoog is, maar daar staat tegenover dat men van de tijdgeest vaak een betere indruk krijgt dan bij het raadplegen van geschreven bronnen het geval is. In mijn ‘Beknopte Geschiedenis van Gemert’ noem ik de Knolschut van Gemert, een bijzonder soort gilde, waarover maar weinig gegevens bekend zijn. Het enige wat ik er ooit over gelezen had, was, dat iemand informeerde naar de ouder dom en te horen kreeg: opgericht in het jaar 40 voor Christus.
Gelukkig kon ik kortgeleden over dit merkwaardige gilde iets meer te weten komen van een 77-jarige man, die in zijn prille jeugd de Knolschut nog gekend had. De Knolschut bestaat thans niet meer en voor zover bekend, is er ook niets van bewaard gebleven. Ziehier dan het relaas van mijn zegsman: Tegen het einde van de vorige eeuw voelden enkele Gemertse jongemannen zich geroepen om een nieuwe schut op te richten. Naast de gilden van Sint-Tunnis en Sint-Jurris kreeg men toen de Knolschut. Op maandag van Gemert-kermis, die toen nog in oktober gehouden werd, had bij de Knolschut de verkiezing van de nieuwe deken plaats, er werd op de schutsboom geschoten en tevens was het dan teerdag. Dit alles gebeurde in en bij café ‘De Falie’.
Maar de Knolschut was geen gewone schut. Waarom zou ik dan immers dit verhaal vertellen? De Knolschut was enig in zijn soort. Als Doruske Jagers, de standaardrijder, omgeven door vaandrig, tamboer en andere gildebroeders door de straten trok, reed hij niet op een paard maar op een ezel. Deze was geleend voor deze gelegenheid bij Pieter Bijvoet, de bierbrouwer. Maar statig werd het vaandel vastgehouden en gewichtig waren de gezichten van de mannen, gestoken in zwarte kleding, met breedgerande hoeden op, versierd met blauwe veren. De schilden blonken, maar, als men goed keek, zag men, dat het ‘gildezilver’ bestond uit knollen, die in schijven gesneden waren. Maar niet minder trots droeg men deze schilden, die echter elk jaar vernieuwd moesten worden. Bij het schieten op de schutsboom, wat gebeurde met kruisbogen, zag men in plaats van een vogel eveneens een knol. De naam Knolschut was dus niet zonder betekenis. Maar al was de schut anders dan andere, men hield zich aan de algemene gebruiken. De deken werd in optocht naar huis gebracht, onderweg werd door sommige inwoners van Gemert getrakteerd en de nodige potten bier werden gedronken. Ging men binnen in het stamcafé, dan werd de ezel aan de kant van de weg gebracht, waar hij, zittend op zijn achterste, wachtte tot men weer wegtrok. Besteeg de standaardrijder na enige tijd het beest weer, dan ging hij achterstevoren zitten en de belangrijkste vraag werd gesteld: Waar gaan we nu heen? Dit was niet moeilijk te beantwoorden. Men trok het dorp in en cafés waren (en zijn) er genoeg. Een keer heeft de Knolschut deelgenomen aan een concours te Helmond. Ze was hiervoor uitgenodigd en men toog op weg. Al dadelijk na aankomst trok men de aandacht van de jury: een ezel tussen de vele paarden. “Zo, heren, U komt van Gemert?” Inderdaad. “En denkt U met een ezel deel te nemen?” Ja, dat was de bedoeling. En om te bewijzen, dat de ezel een bijzondere ezel was, boden de Gemertenaren aan, om de ezel een staaltje van zijn kunnen te laten tonen. De berijder steeg af en beval de ezel te gaan liggen en over de grond te rollen. Het beest, warm van de verre tocht, rolde zich enkele malen door het gras. Eerste prijs voor Gemert! Pastoor Poell, in 1915 in Gemert gekomen, moet eens gezegd hebben, dat de ezel meer verstand had dan de man, die er op zat. Maar in die tijd was de Knolschut, die ongeveer 20 jaar bestaan heeft, al ter ziele. Nog gedurende een jaar of zeven na de opheffing ging elk jaar op maandag van Gemert-kermis, de vaandrig, Bertje Jagers, alleen met het vaandel naar café ‘De Falie’. Het verhaal over de Knolschut is echt een brokje historie, dat een beeld geeft van de tijd, toen men zichzelf nog moest vermaken en men een ander soort ontspanning zocht dan tegenwoordig.”
De zegsman van Martien van der Wijst schildert een prachtig beeld van de Knolschut, ook al kloppen enkele feiten niet. Enkele voorbeelden die niet stroken met de feiten: geen twintig, maar gedurende een periode van meer dan vijftig jaar (<1882 > 1934) zien we met enige regelmaat de Knolschut boven komen drijven. De optrekdag is niet op maandag, maar op woensdag. Bertje Jagers overlijdt in 1907 en is zeker niet de laatste vaandrig.
De Knòlskut
Tijdens het schrijven van het boek ‘Dôr hédde de skut’, verschenen bij gelegenheid van het door het SintJorisgilde in 1982 georganiseerde Juweel, ontstaat het idee om als Knòlskut aan de optocht deel te nemen. Het is kort dag en het is een hele toer om alles op tijd klaar te krijgen. Het lastigste is nog wel een ezel lenen. In de hele gemeente is niet één ezel te bespeuren. Na twee dagen in de regio rondgereden te hebben vindt men iemand die zijn ezel voor deze gelegenheid wil uitlenen. De ezel, een schurftig, stoffig beestje, luistert naar de naam ‘Fioeri’. Ezeldrijver Hijn van Eupen is een halve dag bezig om de ezel te wassen en schoon te kammen, vervolgens heeft cornet of standaardruiter Willie Waijers nog een halve dag om zich te bekwamen in het ezelrijden. Na enige tijd lukt dat heel aardig, maar er is een probleem, als Willie achterstevoren op de ezel gaat zitten, dan weigert ‘Fioeri’ om nog maar één stap te zetten. Trekken en duwen helpen niet, de koppige ezel verzet geen stap. Heeft pastoor Poell dan toch gelijk, dat de ezel meer verstand heeft dan degene die erop zit? Enkele andere gildebroeders zijn intussen doende om alle andere gildeattributen te verzamelen en de vorstin zit achter haar naaimachine de vendels te maken. Kunstenaar Martien Hendriks ontwerpt een vaandel en Ad Otten vindt dat daarop moet komen staan: Gínmèrt in plaats van Gemert, want in het jaar 40 voor Christus is er in Gemert nog geen markt, zoals vreemdelingen die deze plaats aandoen in die tijd opmerken: Gín mèrt??, dat later verbastert tot Gímmert.
De voorzitter van het Juweelcomité, Jan Wagemakers, stemt ermee in dat de Knòlskut aan de optocht deelneemt, maar hij wil wel eerst met de gildebroeders overleggen. In de late zaterdagavond komt de officiële toestemming: de Knòlskut mag na de Gemertse ‘rooj skut’ als tweede in de optocht lopen. Naar verluid kost het nogal wat vergaderuren om tot dit besluit te komen. Enkele gildebroeders zijn echter faliekant tegen en hebben er zo slecht van geslapen, dat het besluit de volgende ochtend wordt teruggedraaid: de Knòlskut mag niet in de optocht meelopen, waaraan toegevoegd wordt, dat de organisatie niet kan verhinderen dat de Knòlskut als laatste aansluit, en zo gebeurde. Achteraf bezien krijgt ze daarmee een ereplaats en zo wordt het ook door het publiek ervaren. Voor de kenners van het gildewezen mogen de onderlinge verschillen tussen de gildes misschien een boeiende vertoning zijn, voor de vele nietkenners wordt zo een lange optocht toch enigszins saai: nog meer van hetzelfde en dan, daar, ineens: de Knòlskut! Het roept heel wat verbaasde gezichten op die gaandeweg veranderen in een gulle lach.
Hier en daar houdt de Knòlskut even halt, als ze wordt getrakteerd op een goed glas melk of omdat de kapitein met luide stem roept: “Lang leve de vorst,” waarop het gezelschap hem bijvalt: “met de knollen op zijn borst!”
De optocht op zondag 19 september 1982 leidt naar het sportpark. De Knòlskut wil graag aan het openingsdefilé deelnemen, maar Graord van Erp, lid van het organiserend comité heeft als opdracht meegekregen te voorkomen dat de Knòlskut het gildeterrein opkomt. DE KNOL, gelegen op een bijzonder fraai kussen, aan bisschop Bluijssen overhandigen, wordt evenmin toegestaan. Na de officiële opening komen van alle gildes de tamboers over de volle lengte al roffelend het veld op. De gildebroeders van de Knòlskut geven zich gewonnen en teleurgesteld trekken ze naar de feesttent.
Na het genot van een glas bier ontstaat het idee, als represaille dat de Knòlskut niet aan het openingsdefilé mocht deelnemen, om zeven keer in formatie rond de tent te lopen. Volgens oude legendes zou de tent dan instorten. Leden van de ‘grujn skut’ zien dit met lede ogen aan en enkelen worden alsmaar kwader. Adriaan van Zeeland is witheet, de stoom komt zo ongeveer uit zijn oren, en bij de tweede ronde stormt hij samen met enkele andere ‘grujn’ op de Knòlskut af: “’t-is genoeg gewíst, naw is ’t afgeloupe…” Het helpt niet meer om te zeggen ‘dat het maar een geintje is’ en om verdere escalatie te voorkomen vertrekt de Knòlskut naar het gildehuis café T&T (Thijs en Tijk) aan de Molenakkerstraat.
In café T&T heeft de Knòlskut ook eenmalig haar teerdag gehad. Onder het genot van een vorstelijke maaltijd (bereid door de vorst) beleven de gildebroeders een bijzondere avond. Daarna komt de schut nog maar twee keer bij elkaar. Zo gaat de Knòlskut op kraamvisite bij Peer Timmers, de jongste zoon van (vendelier) Jan en Diny Timmers en neemt ze deel aan de Vredesdemonstratie in Den Haag op 29 oktober 1983.
“Nou seg, nou moet ’t niet gekker worden”
Evenals meer dan een half miljoen Nederlanders neemt de Knòlskut deel aan de grootste demonstratie die in Nederland ooit heeft plaatsgevonden. Ze wil goed voor de dag komen en voor deze bijzondere gelegenheid heeft de vorstin een zijden vendel ‘met vredesduif’ gemaakt. Omdat Jan Timmers en Wim Martens de kunst van het vendelen nog niet zo goed verstaan, biedt de Helmondse gildebroeder Max Niessen aan om voor deze gelegenheid te vendelen. Op zaterdagmorgen staan drie bussen op het Ridderplein klaar en daar gaat het mis. Drie gilde broeders gaan in de nietrokersbus zitten en door de grote verkeerschaos in Den Haag, zien ze de andere gildebroeders pas ’s avonds laat in Gemert terug.
De Knòlskut, weliswaar zonder ezel, trekt veel bekijks. Max Niessen als kundig vendelier oogst menig applaus, maar ook de fraaie kleding en het vaandel trekken de aandacht. Door enkele jonge meiden uit het Westen van het land worden de gildebroeders grondig bestudeerd, maar het poseren is snel over als de ene meid tegen de andere zegt: “Nou seg, nou moet ’t niet gekker worden, nou loope se hier ook al voor een paardenvaachina.” De Knòlskut verdwijnt uit beeld. Wel komt nog vele jaren één keer per jaar de gildevlag tevoorschijn. De hele dag wappert de vlag dan aan het woonhuis van de vorstin om iedereen te laten weten dat zij jarig is.
De leden van de Knòlskut in 1982:
Ad Otten, kapitein, Jochem Otten, aankondiger met volledige vergunning, Bertus van Berlo, drager van DE KNOL, Jan van Hoof, vaandrig, Harry Slits, tamboer, Gerard van Lankveld, tamboer, Martien Hendriks , deken, Willie Waijers, cornet, Hijn van Eupen, ezeldrijver, Jan Timmers, vendelier, Wim Martens, vendelier/tamboer, Peter van den Elsen en Claartje Krol, vorst en vorstin.
Noten
1. Ad Otten in Gemerts Heem 2008 nr. 1 pag. 28-32. Peter Lathouwers en Peter van den Elsen, Dôr Hédde De Skut, 1982, pag. 126.
Het Officieel Kerkbericht en de Gemertse Courant zijn (nog) niet gedigitaliseerd en om die reden niet voor dit onderzoek geraadpleegd. Via Delpher zijn de volgende krantenartikelen geraadpleegd:
Provinciale Noordbrabantsche en ’sHertogenbossche courant: d.d. 24 augustus 1882, 30 september 1882, 19 januari 1887, 1 augustus 1892, 25 februari 1924, 30 mei 1934; Dagblad De Zuidwillemsvaart, d.d. 8 augustus 1885, 10 oktober 1891, 16 augustus 1921, 22 oktober 1921, 13 augustus 1929, 20 augustus 1931, 19, 20 en 24 augustus 1938.
2. Van enkele leden van de Knolschut is het gelukt de achtergrond te achterhalen:
President in 1892 Jasper Christiaan van de Vossenberg, geboren te Gemert 05061833 en overleden te Gemert 21011911, wever/fabriekswerker, zoon van Antonij van de Vossenberg, wever, en Geertruij Jansen, gehuwd met Christina Jagers, dochter van Peter Jagers, wever, en Johanna Krans.
Standaardruiter Theodorus (Doruske) Jagers, ongehuwd, geb. te Gemert 31051852 en overleden te Gemert 03011923, zoon van Peter Jagers, wever, en Johanna Krans. Zwager van Jasper C. van de Vossenberg en van Antoon van den Eijnden (tamboer); bij oom Doruske en enkele ongehuwde tantes groeide Jan van den Eijnden (de Jager) op nadat zijn moeder was overleden. (Antoon van den Eijnden, wever, huwde te Gemert 17 februari 1881 met Geertrui Jagers, dochter van Peter Jagers en Johanna Krans. Geertruij overlijdt te Gemert 7 november 1899.)
Vaandrig Albertus (Bertje) Jagers, kuiper, ongehuwd, geboren te Gemert 20041858, zoon van Godefridus Jagers en Hendrika van Iersel en overleden te Gemert 26051907.
3. M.A. van der Wijst, De Knolschut, in Brabants Heem jaargang 13 (1961) pag. 7980.
https://www.bhic.nl/ontdekken/verhalen/de-knolschut
Martien van Dooren vertelt daarin een verhaal over de Knolschut dat deels gebaseerd lijkt te zijn op het artikel van Martien van der Wijst. Verder noemt hij zijn opa, Janus van Dooren, als gildekoning van de Knolschut.