Matthijs Verhofstadt werd gedoopt op 16 augustus 1677 in de St.-Janskerk van Gemert. Hij was het dertiende en jongste kind van Peregrinus Verhofstadt en Elske Strijbosch. Op 17 mei 1722 trouwde hij met de 26-jarige Anna Bijnen uit Valkenswaard, dochter van Huybert Laurens Bijnen, een zeer welgestelde valkenier. Uit dit huwelijk werd in 1725 een zoon Peregrinus geboren, maar deze wordt later nergens meer genoemd. Matthijs Verhofstadt overleed te Gemert op 6 april 1731.
De vader van Matthijs Verhofstadt had een brouwerij en was gedurende vele jaren president van de schepenbank, en ook zijn moeder stamde af van een aanzienlijke familie. Drie van zijn broers werden priester en drie van zijn zusters werden lid van de Derde Orde der Capucijnen. In zijn jeugd ging Matthijs wel eens bij zijn priesterbroers assisteren als koster, misdienaar of huwelijksgetuige. Na de dood van zijn moeder in 1701 erfde hij een klein huisje in Gemert, maar in 1714 kocht hij het Hofgoed, een aanzienlijk pand dat van zijn moeders familie was geweest. Na een grondige verbouwing ging hij er in 1718 wonen.
Zijn interesse voor het orgelbouwen kan gewekt zijn door de omstandigheid dat er in de heerlijkheid Gemert in zijn tijd een zekere orgelbouwcultuur heerste. Met name Jan van Dijck genoot enige bekendheid en wordt in de literatuur wel genoemd als zijn mogelijke leermeester. Een hardnekkig gerucht wil dat hij in Leiden in de leer zou zijn geweest bij Duyschot, waarbij wordt gewezen op Hollandse stijlkenmerken in zijn werk. Eerder zouden we echter moeten denken aan een leerperiode in Duitsland: in sommige van zijn instrumenten is pijpwerk opgenomen van Westfaalse en Rijnlandse makelij.
Zijn werklijst, die nog vele vraagtekens en hiaten vertoont, omvat met zekerheid minstens tien door hem gebouwde orgels. Het oudst bekende werk van Matthijs Verhofstadt dateert uit 1706, als hij het orgel in de St.-Maarten van Tiel wijzigt. In hetzelfde jaar leverde hij ook nog een van zijn meesterwerken af: een orgel voor de oud-katholieken in de St.-Laurentiuskerk te Rotterdam. Het is echter niet aannemelijk dat hij met dit orgel zijn debuut maakte. Het betreffende instrument ging overigens bij het bombardement van mei 1940 verloren.
In 1715 bouwde hij een orgel in de hervormde kerk te ‘s-Gravenmoer, in 1716 gevolgd door Schoorl. Dit laatste orgel is als deel van een groter instrument nog aanwezig. Eveneens in 1716 voerde hij een belangrijke verbouwing uit aan het orgel in de Grote Kerk van Edam, dat dateerde uit 1633. Voorts bouwde hij in 1716-1717 een orgel in de lutherse kerk in Utrecht en in 1718 een in de Kleine kerk van Edam. Dit instrument is thans te vinden in de doopsgezinde vermaning te Westzaan.
In 1719 was hij zelfs op twee fronten bezig: hij bouwde een orgel voor de Barbarakerk in Culemborg – dat nog bestaat en het beste bewijs vormt van zijn meesterschap – en één voor de oud-katholieke Paradijskerk in Rotterdam. Ook dit orgel bestaat nog.
In 1723 bouwde hij een orgel voor de St.-Maartenskerk in Zaltbommel en in hetzelfde jaar tekende hij een contract voor een nieuw orgel in de Broerenkerk te Nijmegen. Dit contract werd in 1724 uitgebreid. Het betreffende orgel werd pas in 1731, na zijn dood, opgeleverd.
Tenslotte bouwde hij ook nog een orgel in de r.-k. kerk van Jutphaas, waarschijnlijk in 1709. Dit orgel bevindt zich thans in de hervormde kerk van Donkerbroek. Het vermoeden bestaat dat Matthijs ook het orgel bouwde dat nu in Escharen staat, maar dat mogelijk uit Veghel afkomstig is. Hij hield zich overigens niet alleen bezig met nieuwbouw; tussen de bedrijven door heeft hij verscheidene visitaties, rapportages, onderhouds-, uitbreidings- en restauratiewerkzaamheden uitgevoerd, onder meer aan belangrijke orgels in Arnhem, Den Bosch en Helmond.
Het eerste dat bij nadere beschouwing van zijn werkterrein opvalt, is dat de katholieke en Brabantse Matthijs Verhofstadt voornamelijk in niet-katholieke noordelijke contreien werkzaam was, vaak op vele dagreizen afstand van zijn domicilie. Het is overigens waarschijnlijk dat hij meer centraal in zijn werkgebied voor kortere of langere tijd een werkplaats heeft gehad, waar hij kon werken en het voor een orgel benodigde materiaal kon opslaan. De plaatsen Tiel en Leiden worden in dit verband veelvuldig genoemd.
Dat hij weinig orgels in het katholieke zuiden heeft geplaatst is niet zo verwonderlijk: Matthijs Verhofstadt was orgelbouwer in de tijd dat in Brabant de katholieken waren verbannen naar schuurkerken; het handjevol protestanten dat de parochiekerken in bezit had kon zich geen kostbare orgels veroorloven.
Sommige van zijn contracten kunnen tot stand zijn gekomen door bemiddeling van zijn priesterbroers, met name van Thomas en Servaas. Vooral van Thomas is bekend dat hij gedurende een bepaalde periode in nauw contact heeft gestaan met die geestelijkheid in het noorden, waaruit de oud-katholieken zijn voortgekomen. De opdrachten voor orgels in de oud-katholieke kerken van Rotterdam zouden hiermee verklaard kunnen zijn. Het orgel in de katholieke kerk van Jutphaas kwam allicht bij Matthijs terecht doordat zijn broer Servaas daar vanaf 1709 pastoor was.
Dat men Matthijs Verhofstadt in Gemert wist te vinden onderstreept nochtans zijn uitzonderlijke vakmanschap. Dit laatste moge ook blijken uit het feit dat zijn werk navolging kreeg. Als een van zijn leerlingen wordt Matthijs van Deventer uit Gendt genoemd, die nog het meest in zijn voetsporen trad. Na de dood van Matthijs Verhofstadt in 1731 volgde hij hem op als stadsorgelbouwer van Nijmegen en voltooide het orgel in de Broerenkerk aldaar, waaraan Verhofstadt gewerkt had en dat zijn opus magnum had moeten worden.
Een andere leerling was Matthijs de Crane, zoon van de organist van de Barbarakerk in Culemborg, waar Verhofstadt -zoals gezegd- in 1719 een orgel plaatste. Van twee andere vermoedelijke leerlingen is de plaats van herkomst onbekend en is het ook niet zeker of zij in dienst van Verhofstadt waren. Het gaat om Theodorus Schiffer, die in 1716 tot tweemaal toe zijn naam in een door Matthijs Verhofstadt gebouwd orgel plaatste, en om Theodorus Mons die in Gemert woonde.
Hoewel hij tamelijk onbekend is gebleven in zijn eigen Brabant, neemt Matthijs Verhofstadt nochtans een vooraanstaande plaats in tussen de vroeg-achttiende-eeuwse Nederlandse orgelbouwers, niet zozeer door de omvang van zijn oeuvre als wel door de bouwkundige en muzikale kwaliteiten ervan.
Nadat Matthijs al eerder borgemeester van Gemert was geweest, werd hij in 1729 min of meer naar familietraditie tot schepen benoemd. Dit zou echter van korte duur zijn, want in 1731 overleed hij geheel onverwacht op 53-jarige leeftijd. Hij werd begraven op het parochiekerkhof van Gemert.
Martien Verbruggen
Bronnen
• Ad Otten, Was Gemert een centrum van orgelbouwers?, in: Gemerts Heem, 1989, 105 e.v.
• Wout van Kuijlenburg, Het werk van de orgelmakers-familie Van Eijsdonck/Van Nistelrooij/Kuijle, Den Bosch 1983
• M. Verbruggen, Mis met drie heren: Thomas, Jan en Servaas Verhofstadt, Gemert 1980
Dit artikel verscheen eerder in: J. van Oudheusden e.a. (red.), Brabantse biografieën. van bekende en onbekende Noordbrabanders. Deel 1 (Uitgeverij Boom en Stichting Brabantse Regionale Geschiedbeoefening, Amsterdam/Meppel 1992).