Straatnamen P
P.C. Hooftstraat; Straatnaam in de schrijversbuurt van de wijk Molenbroek. Pieter Cornelisz Hooft (Amsterdam 1581 – ’s-Gravenhage 1647), zoon van de Amsterdamse koopman en regent Cornelis P. Hooft, werd een tot in onze dagen bekend Nederlands letterkundige en historicus. Naar hem is de in 1947 ingestelde en prestigieuse P.C. Hooftprijs genoemd. Op jonge leeftijd werd P.C. Hooft drost van Muiden en baljuw van Gooiland. Hij was uitgesproken anti-dogmatisch en tolerant en een voorstander van de verlichte monarchie. Op het Muiderslot vormde hij het middelpunt van een groep geestverwanten, vooral kunstenaars en geleerden (de Muiderkring). Zijn hoofdwerk als historicus vormt Nederlandsche Historiën (1642-1652). Literair blinkt Hooft vooral uit door zijn compacte en zorgvuldige stijl. Zijn sonnetten en zangen, zijn herdersspel, zijn klassieke treurspelen, zijn ritmisch en beeldend proza vormen een hoogtepunt in de Nederlandse literatuur. (GR 10-6-1971; 24-1-1974)
Paardenbloem; Een straatnaam in de wijk Doonheide-Noord. In het hele plan “Doonheide” werd op een enkele uitzondering na gekozen voor het geven van Gemertse en/of Brabantse namen van bloemen en kruiden. ‘Paardenbloem is de Nederlandse naam voor wat men in Gemert kent als ‘érdskral’. De Latijnse naam is: ‘taraxacum officinale’. (BW 2007; 22-10-2008)
Paardensteeg; In het verleden heette de zandweg tussen Witte Brug en Hopveld de Paardensteeg. Een officiële naam is het evenwel nooit geworden. Door de bouw van het zogenaamde kruidenhuis (1950) werd de zandweg onderbroken. Het meest westelijke deel van de Paardensteeg, in feite de toegang naar het kruidenhuis werd in 1967 bij ‘Witte Brug’ gevoegd. Het resterende oostelijk deel van de Paardensteeg kreeg pas in 1991 een officiële straatnaam: de Paddepoel.
Paashoefsedijk (De Mortel) (Gemert); Al in de middeleeuwen kent men in Gemert “de Paessche Hoeve aende Mortel”. Deze Paessche Hoeve ook wel aangeduid als Paeshove is oorspronkelijk eigendom van de Duitse Orde en wordt samen met andere goederen op 9 maart 1404 door de Vrijheer van Gemert (dat is de landcommandeur van Alden Biesen) in erfpacht gegeven aan zekere Johan van Hazelbosch. Deze uitgifte staat wellicht in verband met de bouw van het kasteel in Gemert-centrum die dan door de Duitse Orde is ter hand genomen.Een beetje ongelukkig is de keuze geweest van dit “Mortels” toponiem voor een nieuwbouwwijk van Gemert. Het voor een dikke 1000 woningen bestemde Plan-Paashoef van rond 1980 had beter Plan-Groeskuilen kunnen heten, want het enige echte Paashoef ligt juist buiten het plangebied. Met betrekking tot het oude Paashoef, waarnaar de Paashoefsedijk is genoemd, zijn nog vermeldenswaard twee boerderijen die eeuwenlang het eigendom waren van de pastorie van Gemert. Het zijn de boerderijen De Stroom en De Breemhorst. Tussen Paashoefsedijk en Groeskuilen was er in de bevrijdingstijd (herfst 1944) hier korte tijd een vliegveldje in gebruik voor de in Gemerts poortgebouw gevestigde ‘Tactical Headquarters’ van een Britse Divisie. Zie ook: Breemhorstsedijk. [bronnen: Peter van den Elsen, De goederen van de pastorie, in: Gemerts Heem 1982 nr. 3; Ad Otten, De Stroom op Paashoef, in: GH 1985 nr.2] (GR….; GR 27-7-1967; 13-11-1986).
Paaslelie; In het plan “Doonheide” werd gekozen voor het geven van Gemertse en/of Brabantse namen van bloemen en kruiden. Paaslelie is er één van. In het Gemerts dialect: ‘poslíllie’. Gele narcis (Narcissus pseudonarcissus L.), een wilde narcis; er zijn ook gekweekte soorten; de bijkroon is ongeveer even lang als de bloemdekslippen; meestal één bloem aan elke bloemstengel, zelden twee; de rand van de bijkroon is onregelmatig ingesneden; soms in bossen en langs heggen verwilderd; bloei: maart-mei, iets vroeger dan de Pinksterlelie. (GR 1998/1999; BW 22-10-2008) [bron: Doonheide, gezien door beeldmeester Pieter van Nes van de gemeente Gemert-Bakel, in: De Doonheide tussen keske en kapelleke, Gemert 2004.].
Pad naar het Slotje; Bestraat wandelpad dat vanuit Deel voert naar de locatie waar vroeger het Huis Lanckveld oftewel ’t Slotje stond. Het vroeger omgrachte en uit de middeleeuwen daterende kasteeltje werd in 1855 verbouwd tot twee boerderijen die omstreeks 1966 werden gesloopt voor de uitbreiding van de woonwijk Molenbroek. De officiële ‘straatnaam’ werd vastgesteld in 2009. Zie ook: Het Slotje. (BW 15-4-2009)
Pandelaar; Ontstaan uit één der oudst bekende toponiemen van Gemert. In een oorkonde uit 1326 wordt geschreven “Panthovelaer”. Het lijkt erop alsof we uit deze schrijfwijze ook de betekenis kunnen aflezen van toen aan weerszijden van de weg gelegen in cultuur gebrachte ‘pandhoven’ (percelen) in een nog onontgonnen laargebied (broekland). Uit deze pandhoven ontstond het gehucht Pandelaar. De Gemertse naam is ‘Paandeler’. Het tracé van de weg maakt deel uit van de prehistorische route van Bakel via Gemert naar Erp. (GR 28-10-1931)
Pandelaarse Kampen; Genoemd naarde buurtschap ter plaatse. Uit 1597 is er een vermelding bekend van ‘het Broek tussen d’n Hulst en de Pandelaer’ en dan is er ook al sprake van ‘een huys ende hof aent Broeck’ dat daar gesitueerd moet worden. In de zeventiende en achttiende eeuw worden huizingen daar aangeduid respectievelijk als gelegen ‘aent Hulster Broeck’ of gelegen ‘in het Kampengat’. Pas daarna heeft de benaming ‘Pandelaarse Kampen ingang gevonden. [bronnen: Peter van den Elsen, Broek, naamgever aan land, boerderijen en families, in: Gemerts Heem 1991 nr.1; Toon van Zeeland, De Pandelaorse Kampe, in: GH 2005 nr.2] (GR 27-7-1967; 13-11-1986)
Paradijs (Elsendorp); Genoemd naar de buurtschap ter plaatse. De oorspronkelijke naamgever, een pionier uit de ontginningstijd, moet beslist een groot natuurliefhebber zijn geweest. (GR 27-7-1967; BW 3-3-2009)
Pastoor Attendorenstraat; Een straat in de wijk Molenbroek waar in de eerste bouwfase bijna alle straten werden genoemd naar geestelijken. Johannes Attendoren is de eerste pastoor van de in 1437 van Bakel afgesplitste parochie Gemert. Attendoren was priesterlid van de Duitse Orde en behalve pastoor van Gemert was hij tegelijkertijd ook pastoor van Bakel en Deurne. Hij woonde op het kasteel te Gemert en overleed aldaar in 1458. Hij moet worden aangemerkt als de bouwpastoor van de kerk van St.Jan’s Onthoofding. In een oud parochieregister is aangetekend ‘heer Jan van Attendoren, irste pastor van Gemert, welc van sijn patrimonio (= erfdeel van zijn ouders) ende offer die vant heilich Cruys van miracul hier quam, die neu kerck bouten’. [bron: Ad Otten, De vestiging van de Duitse Orde te Gemert 1200-1500, Gemert 1987, blz.114-125] (GR 29-7-1960; 27-7-1967; 24-1-1974)
Pastoor Castelijnsstraat (Handel); Josephus M.C. Casteleijns, geboren in 1878 te Tilburg, was rector te Handel van 1922-1946 en aansluitend de eerste pastoor van Handel van 1946 tot 1948. Met diplomatie en geduld wist hij het rectoraat geleidelijk los te weken van de Gemertse parochie. Op 6 november 1927 werd de kapel een rectorale hulpkerk met eigen kerkbestuur maar wel met beperkte parochiële bevoegdheden. Zo mocht men wel dopen en begraven in Handel maar nog niet trouwen. Pas 20 jaar later werd die hobbel genomen met de algehele zelfstandige parochie. (GR 1-3-1956; BW 22-10-2008)
Pastoor Gautiusstraat; Een straat in de wijk Molenbroek waar in de eerste bouwfase bijna alle straten werden genoemd naar geestelijken. Petrus Gautius was de zoon van de koster/schoolmeester van Vlijtingen, een dorp vlakbij het Duits Ordens kasteel Alde-Biesen in Belgisch Limburg. Hij werd priester van de Duitse Orde en in 1680 benoemd tot conrector van de Latijnse School te Gemert. In 1692 werd hij vervolgens pastoor van Gemert en tegelijk rector van de Latijnse School hetgeen hij tot zijn dood in 1736 zou blijven. De meer dan een halve eeuw lange werkzaamheid van deze persoon in Gemert heeft met name in de archieven zijn sporen wel nagelaten. Eén van de meest waardevolle bronnen voor het lokale geschiedkundig onderzoek betreffen de door hem in het begin van de achttiende eeuw aangelegde parochiale registers. Zij bevatten veel wetenswaardigheden over oude gebruiken, verordeningen, rechten en vrijheden van de Vrije Soevereine Heerlijkheid die Gemert was, alsmede korte levensbeschrijvingen van pastoors, commandeurs, etcetera. Twee broers van Gautius waren werkzaam als professoren aan de Universiteit van Leuven. Een van hen overleed te Gemert in 1728, de ander te Antwerpen. Ook de moeder van pastoor Gautius overleed te Gemert. [bron: Ad Otten, De drie gebroeders Gautius, in: Gemerts Heem 1987 nr.1] (GR 27-7-1967; 24-1-1974)
Pastoor Poellplein; In de eerste bouwfase van de nieuwe wijk Molenbroek werden bijna alle straten genoemd naar geestelijken. Van meet af aan moet hebben voorgezeten om het meest centrale plein in de wijk de naam te geven van de een kleine 25 jaar na zijn dood bijna legendarisch geworden pastoor Poell. De parochie Gemert kreeg in 1915 een kleurrijk en veelzijdig rooms-katholiek sociaal voorman als pastoor: Lambert J.J.M. Poell (1872 ‘s-Hertogenbosch – 1937 Gemert). Poell was de initiatiefnemer van de landelijke R.K. Textielarbeidersbond en hoofdredacteur van het sedert 1905 verschijnende vakblad “Het Hoog Ambacht“. Voor zijn komst naar Gemert had hij door het hele land sociale cursussen gegeven. Hij had zich niet alleen ingezet voor de textielarbeiders, maar ook voor de tabakswerkers, de spoorwegarbeiders, meesterknechts, boeren, werkgevers, middenstanders, onderwijzeressen, dienstboden en ziekenverpleegsters. Daarnaast was hij ook nog actief in de nationale en internationale Esperanto-beweging. Als pastoor te Gemert getuigde hij opnieuw van een enorme werkkracht, waardoor de ene na de andere vereniging in het leven werd geroepen. Zijn belangstelling ging uit naar ‘alles en allen’. Hij stond aan de wieg van het Gemertse Wit-Gele-Kruis, de R.K. Middenstandsbond, de Boerenleenbank, enzovoorts enzovoorts. Hij voorzag de Gemertse gemeenschap voor het eerst in haar geschiedenis van een wekelijks verschijnend krantje, dat in de volksmond de naam kreeg van ’t Kerkklökske. Voorts werd de belangstelling van Poell voor de plaatselijke geschiedenis, vanuit Wenen – de hoofdzetel van de heropgerichte Duitse Orde – gehonoreerd met de benoeming tot Zwaardbroeder van de Orde. Op 7 januari 1937, de dag dat Prinses Juliana in het huwelijk trad met Prins Bernhard, hingen in Gemert de vlaggen halfstok: Pastoor Poell was in de vroege morgen van die dag overleden… . In 1990 promoveerde Ton Thelen, de toenmalige secretaris van de Gemertse heemkundekring, aan de Tilburgse Universiteit op een proefschrift gewijd aan Lambert Poell en de katholieke sociale beweging. [bronnen: A.Thelen, In memoriam Pastoor Poell, in: Gemerts Heem 1987 nr.1; Lambert Poell (1872-1937) en de katholieke sociale beweging, Tilburg 1990] (GR 29-7-1960; 27-7-1967; 24-1-1974)
Pastoor Prinetiusplantsoen; Een straat in de wijk Molenbroek waar in de eerste bouwfase bijna alle straten werden genoemd naar geestelijken. Nicolaas Prinetius, geboortig van Luxemburg (1581), werd priester van de Duitse Orde, en in 1624 benoemd tot pastoor te Gemert. Hij offerde zich op voor zijn parochianen tijdens de pestepidemie van 1636, die te Gemert ruim 300 slachtoffers maakte. In 1637 verliet hij Gemert en werd pastoor te Haren en in 1638 werd hij pastoor van Beek bij Geleen. Hij overleed in 1659. (GR 24-1-1974)
Pastoor Santfoortstraat; Een straat in de wijk Molenbroek waar in de eerste bouwfase bijna alle straten werden genoemd naar geestelijken. Johan Santfoort werd in Gemert geboren op 7 februari 1607, hij studeerde aan de Latijnse School in Gemert en vervolgens aan de universiteit in Leuven. Op 21 februari 1634 werd hij als priester opgenomen in de Duitse Orde, en in 1637 volgde hij Nicolaes Prinetius op als pastoor van Gemert. Na de Vrede van Munster in 1648, toen Gemert door Staatse troepen werd bezet, kwam hij op voor de privileges die Gemert bezat als Soevereine Vrije Heerlijkheid der Duitse Orde. Hij werd gearresteerd en gevangen gezet in ’s-Hertogenbosch waar hij pas werd vrijgelaten na de betaling van een losgeld. De parochie heeft hij vervolgens moeten bedienen en besturen vanuit provisorisch ingerichte schuurkerken juist over de gemeentegrens met Boekel, nabij het gehucht Esdonk. In 1656 werd hij pastoor te Haren waar hij nog hetzelfde jaar overleed. (GR 29-7-1960; 27-7-1967; 24-1-1974)
Pastoor Scholtenstraat (Elsendorp); De in 1915 te Losser geboren Johannes J. Scholte werd in 1956 benoemd tot rector van Elsendorp. Met de verheffing van het rectoraat tot parochie (1960) werd hij de eerste pastoor van Elsendorp. En zoals eerder ook in Gemert, Handel en De Mortel werd ook in Elsendorp een straatnaam genoemd naar de eerste pastoor van de parochie. Scholte bleef pastoor tot zijn overlijden op 23 oktober 1972. (GR 12-8-1976)
Pastoor Strijbosstraat; Een straat in de wijk Molenbroek waar in de eerste bouwfase bijna alle straten werden genoemd naar geestelijken. Albert Strijbos (1554-1624) werd geboren op de Hoeve Ter Watermolen in Gemert. Onder de naam van Albert van de Watermolen is hij ook terug te vinden in de inschrijfregisters van de Universiteit van Leuven. Hij werd na zijn studie, priester van de Duitse Orde en in 1587 aangesteld als de eerste rector van de Latijnse School te Gemert. Drie jaar later werd Strijbos tevens pastoor van Gemert. Zowel als pastoor van de parochie alsook als rector van de Latijnse School bleef hij aan tot zijn overlijden te Gemert in 1624. In zijn pastoorsregister legde hij zoveel vast aan wetenswaardigheden dat hem misschien wel de eer toekomt de grondslag te hebben gelegd voor de geschiedschrijving van Gemert. Pastoor Gautius waarvan kostelijke ‘registers’ zijn bewaard gebleven in het kerkarchief wordt daaraan uitvoerig gerefereerd. Er is een stille hoop dat de registers van Strijbos misschien nog berusten in een tot dusver onbekend archief. (GR 29-7-1960; 27-7-1967; 24-1-1974)
Pastoor V.d. Eindestraat (De Mortel); Johannes Sebastiaan van den Einde werd in 1817 geboren in Gemert in de Kerkstraat, maar dan wel in dat deel dat nu Ridderplein heet. Zijn geboortehuis stond op de locatie van het huidige ‘Heerenhuis’. In 1861 werd hij door de bisschop benoemd tot rector van De Mortel als opvolger van Jacobus Corstens. In hetzelfde jaar nog verhief de bisschop het rectoraat Mortel tot een zelfstandige parochie waardoor Van den Einde zowel de laatste rector als de eerste pastoor van De Mortel werd. Hij verliet De Mortel in 1868 na zijn benoeming tot pastoor van Someren, waar hij vervolgens in 1884 kwam te overlijden. (GR 1-3-1956)
Pastoor Verhoevenstraat (De Mortel); Martinus Verhoeven (1852 Enschot – 1927 De Mortel) kwam in 1904 naar De Mortel als opvolger van de plotseling overleden pastoor Vermeer die een jaar eerder was aangevangen met de bouw van een nieuwe kerk. Deze vierde pastoor van De Mortel zorgde voor een niet onbelangrijk deel op eigen kosten voor de afwerking en de aankleding van de in aanbouw zijnde nieuwe parochiekerk. (GR 27-7-1967)
Pater Dr. Loffeldstraat; Een straat in de wijk Molenbroek waar in de eerste bouwfase bijna alle straten werden genoemd naar geestelijken. De voorstellen daartoe werden gedaan door pater Loffeld. Een paar jaar na zijn vertrek uit Gemert rolde er ook een naar hem genoemde straatnaam uit de bus. In het utbreidings-plan Molenbroek was daar overigens al in 1960 op gerekend. Mogelijk de gemeentelijke ‘beloning’ voor de straatnaamadviezen van Loffeld? Eduard F.W. Loffeld werd in 1904 geboren te Roosendaal, vanaf 1906 groeide hij op in Baarle. Van 1917 tot 1919 studeerde hij op het klein-seminarie van de Congregatie van de Heilige Geest te Baarle-Nassau en voltooide zijn gymnasiale studie te Weert. In 1923 werd hij daar in de congregatie ‘ingekleed’. Zijn noviciaat deed hij in Orly. Van 1924 tot en met 1930 studeerde hij filosofie en theologie te Leuven, waar hij priester werd gewijd. Van 1931 tot 1963 doceerde hij aan het groot-scholastikaat van de Congregatie te Gemert en in 1956 behaalde hij aan de universiteit in Nijmegen zijn doctoraat met het proefschrift ‘Le problème cardinal de la missiologie et des Missions catholiques’. In 1963 verliet hij Gemert, hij was enige tijd huisoverste te Rhenen en 1e assistent van de Nederlandse provincie van de Congregatie. Van 1969 tot 1975 was hij rector van Huize de Gaarshof in Baarle-Nassau. Hij overleed in 1983. Het grootste deel van zijn werkzame leven heeft hij doorgebracht in het Convent te Gemert. Naast zijn professoraat op het groot-seminarie schreef hij regelmatig artikelen in de Gemertsche Courant over de Duitse Ridderorde en de geschiedenis van Gemert. In 1941 was hij ook de initiatiefnemer en eerste voorzitter van Heemkundekring De Kommanderij Gemert. Met name in de oorlogs- en bevrijdingsperiode zorgde hij voor een omvangrijk fotoarchief, dat de Congregatie bij haar vertrek uit Gemert in 2010 heeft overgedragen aan het gemeentearchief Gemert-Bakel. Opmerkenswaard is nog dat hij in 1976 ook in Baarle-Nassau, waar hij toen woonde, een heemkundekring oprichtte. (GR 29-7-1967; 24-1-1974; 24-1-1974)
Pater Petrusstraat (Handel); Jacobus van Oorschot (Pater Petrus) is de stichter en eerste gardiaan van het Capucijnenklooster te Handel. Hij werd geboren in 1810 te Hooge Zwaluwe en leerde Gemert als student van de Latijnse School al kennen. In 1848 kwam hij naar Handel. Hij was belast met de geestelijke verzorging van Huize Padua en hij is het ook die het initiatief nam tot de bouw van kerk en klooster der Paters Capucijnen. Hij was gardiaan van 1852 tot 1864. Zijn onvermoeibare werken en bedelen voor zijn paters en zijn klooster zouden hem de bijnaam “Peer Schooi” bezorgen. (GR 1-3-1956)
Pater Rossaertstraat (Elsendorp); Pater Johannes Rossaert, geboortig van Rotterdam (1895), was van 1927 tot 1935 de eerste rector van Elsendorp, maar hij woonde in De Rips, vanwaar hij heen en weer pendelde. (GR 1-3-1956).
Pater van den Elsenstraat; Godefridus (kloosternaam: Gerlacus) van den Elsen (1853 Gemert – 1925 Heeswijk) was één der oprichters van de Noordbrabantse Christelijke Boerenbond en als redacteur van het Boerenbondsblad, dé grote stimulator achter deze bond. Het maakte hem tot “de emancipator van de boerenstand”. Pater Gerlacus heeft zich gedurende zijn leven doen kennen als een veelzijdig man. Behalve als priester, propagandist en schrijver, moet hij zeker ook worden genoemd als historicus. Zijn “Geschiedenis van de Latijnsche School van Gemert” gepubliceerd bij gelegenheid van het derde eeuwfeest van de school in 1887 kan daar nog steeds getuigenis van af leggen. Een jaar na zijn dood werd in de Gemertse Peel het “(vanden)Elsendorp” naar hem genoemd. In 1928 werd aan de buitenzijde van de parochiekerk tegen de gevel van de gerfkamer zijn borstbeeld geplaatst. In 1946 werd een gedenksteen geplaatst in de buitenmuur van zijn geboortehuis, en in 1990 werd in datzelfde geboortehuis in de Pandelaar het Boerenbondsmuseum geopend. In 2010 kwamen er 40.000 bezoekers. In 1942 kreeg Gemert haar eerste Pater van den Elsenstraat toen het gemeentebestuur op last van de bezetter een andere naam moest kiezen voor de Wilhelminalaan. Een maand na de bevrijding door de gealliëerden, werd deze Pater van den Elsenstraat vervallen verklaard en de Wilhelminastraat weer in ere hersteld. Er ging ruim zeven jaar overheen voordat Gemert nu definitief een straat kreeg die werd genoemd naar pater Gerlacus. [bron: Peter van den Elsen, Boerenapostel Pater Gerlacus van den Elsen 1853-1925, Gemert 1983] (GR 19-2-1942; 27-10-1944; 2-3-1953; 21-2-2001)
Patrijsweg (De Mortel); Straat in de Mortelse vogelbuurt; zie: Nachtegaallaan. (GR 27-7-1967)
Peeldijk (Elsendorp) (Handel); De weg waaraan deze naam werd toegekend heette vóór 1956, samen met de in het verlengde gelegen Elsendorpsedijk, “Weg naar St. Anthonis“. In de negentiende eeuw was deze weg een tijdlang tolweg. Ter hoogte van De Fuik stond een tolhuis. (GR 1-3-1956)
Peelmeester (Elsendorp); Genoemd naar een functionaris die vanaf de middeleeuwen tot in de negentiende eeuw toezicht hield op het gebruik van het onontgonnen Gemertse peelgebied. (BW 2006; 22-10-2008)
Peelse-Loopweg (Handel); De weg loopt langs de Peelse Loop waaraan de naam is ontleend. In de middeleeuwen staat de Peelse Loop bekend als ‘de Zijpe’. Zie ook onder: ‘Sijpseweg’ (GR 27-7-1967)
Peeltuter (De Mortel); Straatnaam die in De Mortel iets meer ‘eigens’ had kunnen brengen in de in het Mortelse buitengebied gelegen vogelbuurt. De naam hield echter maar een maand of wat stand. De Peeltuter is de volksnaam voor een hier verblijvend vogeltje (tureluur of kuifleeuwerik). De naam viel spijtig genoeg in ongenade en werd daarom omgedoopt in “Reebos“. (GR 14-5-1987)
Peerke Slitspad; Peerke Slits leefde van 1868-1947 in Gemert. Ze noemden hem “d’n Antichrist”, “haj waz ’n bietje ’n prulleke” zeiden anderen, “ne fieloozoof” zeiden weer anderen. Uit onvrede met de gang van zaken in de plaatselijke afdeling van de NCB richtte hij omstreeks 1900 een alternatieve boerenbond op, en dat was me wat in het geboortedorp van de grote Boerenbondsman Gerlacus van den Elsen… Peerke was in menig opzicht een controversieel dorpsfiguur. Hij zat een tijdlang ook in de gemeenteraad. De naar hem genoemde straatnaam dankt hij aan de inzamelingsacties voorafgaande aan de stichting van het Boerenbondsmuseum in Gemert. Ten bate van het museum werd toen onder meer een veiling gehouden van ‘aangeboden diensten’. Onder veilingnummer 189 bood Ad Otten (lid van de straatnamencommissie) aan “alles in het werk te zullen stellen om straatnaam naar wens van koper te doen noemen”. De nakomelingen van Peerke Slits kochten de dienst voor 425 gulden. Toen was het zaak om ’te bewijzen’ dat Peerke voor de gemeenschap ‘een belangrijk figuur’ was geweest. Ad Otten draaide het om en argumenteerde: ‘Welke persoon is nou onbelangrijk?’ Na twee jaar had hij de gemeentelijke werkgroep straatnamen en de meerderheid van de gemeenteraad overtuigd. [bron: Ad Otten, Een analyse van Gemerts straatnamenbestand met een portret van Peerke Slits, in: Gemerts Heem 1984 nr.2] (GR 11-7-1985)
Pelgrimsweg (Handel); Naam die herinnert aan de talrijke pelgrims die al eeuwenlang naar Handel komen. Vóór de stichting van het processiepark trokken de pelgrims in processie over deze thans genoemde Pelgrimsweg, maar van oudsher was het ook het laatste deel van de bedevaartweg voor pelgrims uit de richting Koks-Erp-Veghel-en verder weg. Rond 1960 werd deze weg verhard. (GR 1-3-1956; 27-7-1967)
Pelikaangang; Naam voor de gang die leidt van de overgang van Kerkstraat in Ridderplein naar het Gelind. De gang is genoemd naar herberg “De Pelikaan“, één van de belangrijkste herbergen en logementen in Gemert, die stond op de plaats van thans het Ridderhof. In 1830 werd de naam van herberg De Pelikaan gewijzigd in De Gouden Leeuw. Stichting Gemert Vrijstaat plaatste in december 2005 op de poortboog aan de entree van de Pelikaangang een ‘gouden pelikaan’. Het beeld werd gemaakt door de Gemertse kunstenares Monic van Helvoirt-Peeters.De aan ‘de Pelikaan’ gehechte naamgeving van de gang heeft een historische achtergrond die terug gaat naar de eerste kerk in Gemert. Deze kerk was een eigen kerk van de oud-adellijke familie van Gemert en werd in 1270 officieel ingewijd. Het omgrachte perceel van kerk en kerkhof lag aan de andere kant van de weg als de huidige parochiekerk St.Jan’s-Onthoofding. Deze eerste kerk, doorgaans aangeduid als ‘kapel’ beschikte over een relikwie van het Heilig Kruis, die kruisvaarders uit het Heilig Land – zo luidt de overlevering – moeten hebben meegebracht. De kapel ontwikkelde zich tot een bedevaartsoord van het Heilig Kruis en toen in 1437 Gemert met pauselijke instemming een zelfstandige parochie werd, werd deze bescheiden maar rijke kapel de eerste parochiekerk van Gemert. De Duitse Orde bouwde toen aan de overzijde van de weg, aansluitend aan het kasteelcomplex, een nieuwe kerk en in oude archiefstukken kan men lezen dat deze bouw voor een niet onbelangrijk deel werd gefinancierd van ‘de offergaven’ uit de kapel van het Heilig Kruis. Na het gereedkomen van de nieuwe kerk werd de oude kerk geëxploiteerd als herberg annex brouwhuis, hetwelk nog tot omstreeks 1600 werd aangeduid als ‘de Olde kerk’. Daarna moet deze naam in de vergetelheid zijn geraakt, totdat in de tweede helft van de zeventiende eeuw aan het pand pal naast de voormalige ‘olde kerk’, maar wel deel uitmakende van het vroegere kerkerf, de naam van ‘herberg de Pelikaan’ werd gehecht. Een zich tot bloedens toe in de borst pikkende pelikaan die met haar eigen bloed een nest van jonge pelikaantjes voedt, is van oudsher bekend als het christelijk symbool voor de kruisdood van Christus. De kruisrelikwie is dan wel verhuisd naar de kerk van St.Jan’s-Onthoofding maar de Pelikaan bewaart in zekere zin nog de herinnering aan de oorspronkelijke plek.[bron: Ad Otten, ‘In den Pellicaen’ en ‘In die Olde Kercke’, in: Gemerts Heem 2005 nr.3 p.16-24]. (BW 17.1.2006; 22-10-2008)
Penitentenpad (Handel); Straatnaam tegelijk vastgesteld met ‘Oude Kluis’. Het betreft het fiets- en voetpad van de Pastoor Castelijnsstraat naar ‘Oude Kluis’. (BW 2004; 22-10-2008) Zie: Oude Kluis.
Peperbus; In het gebied van de nieuwe straat op de Molenakker werd eind 19de eeuw een stenen beltmolen gebouwd die de naam kreeg van Peperbus. Deze naam is ontleend aan zowel de ranke vorm van deze stenen beltmolen als aan de omstandigheid dat de twee oudere molens op de Molenakker (één op de kop van de Virmundtstraat en één aan de Molenakkerstraat) de namen droegen van respectievelijk Zoutvat en Mosterdpot. De Peperbus stond een 100 meter ten zuiden van het aan de Molenstraat gelegen molenhuis (nu: St.Annastraat 7). De molen zelf is afgebrand in 1937 en niet meer opgebouwd. [bron: Rob de Haas, De Peperbus herleeft, in: Gemerts Heem 2005 nr.1, p.23-32] (BW2004; 22-10-2008)
Perkstraat; Straatnaam in de schrijversbuurt van de wijk Molenbroek. Jacques F.H. Perk, Nederlands letterkundige (1859 Dordrecht – 1881 Amsterdam). De ’tachtigers’ uit de vorige eeuw zagen in Perk de heraut van de literaire vernieuwing. Perk is heel erg jong overleden aan tuberculose. (GR 27-7-1967; 24-1-1974)
Pinksterlelie; In het plan “Doonheide” werd gekozen voor het geven van Gemertse en/of Brabantse namen van bloemen en kruiden. Pinksterlelie is er één van. In het Gemerts dialect: ‘pingsterlíllie’. Witte narcis (Narcissus Poeticus L.); rand van de bijkroon doorschijnend; bloemen meest alleenstaand, bloemdeksellippen sneeuwwit, bijkroon geel met rood; sierplant; bloei: april-mei, iets later dan de paaslelie. (GR 1998; BW 22-10-2008)
Poirtershoek; Een straat in de wijk Molenbroek waar in de eerste bouwfase bijna alle straten werden genoemd naar geestelijken. Adriaen Poirters (1605 Oisterwijk – 1674 Mechelen) was jezuïet. In zijn tijd was hij één der meest gelezen schrijvers van Zuid-Nederland. Hij werd wel de Brabantse Cats genoemd. Zijn meest populaire boek: “Het masker van de wereldt afgetrocken”, een omwerking en verbetering van “Ydelheyt des Werelts” (1644). Poirters schreef daarnaast een groot aantal “Gidsen op de pelgrimsreis van het leven”, zowel voor ‘hoogstaande zielen’ als voor ‘gewone mensen’. In de straatnaam is gekozen voor het achtervoegsel ‘hoek’ vanwege de besloten ligging aan de grillige Ripsoever. (GR 27-12-1974)
Potgieterstraat; Een naam in de schrijversbuurt van de wijk Molenbroek. Everhardus J. Potgieter, Nederlands letterkundige (1808 Zwolle – 1875 Amsterdam). In zijn werken wees hij op de lauwheid en halfslachtigheid van zijn tijd. Potgieters gezag als criticus en scheppend kunstenaar werd door zijn tijdgenoten algemeen erkend. Hij wordt beschouwd als de grootste schrijver tussen 1830 en 1880. (GR 27-7-1967; 24-1-1974)
Predikant Swildensstraat; Johan Swildens werd geboren te Valkenburg op 5 september 1714 en opgevoed in een protestants weeshuis te Maastricht. Een handicap aan zijn hand, opende voor hem de weg naar het predikantsambt en hij kreeg een beurs aan de Universiteit van Groningen. Op 5 mei 1744 werd hij beroepen als Predikant naar de uiterst kleine protestantse gemeente van Gemert die slechts vijf lidmaten telde. Hij vestigde zich in de predikantswoning aan het Binderseind en bleef daar tot zijn dood in 1779. Bijna twee eeuwen na zijn dood werd in Gemert naar Ds. Swildens een straat genoemd en twee jaar later ook nog de nieuwe protestants-christelijke school van Gemert. Vermeldenswaard is verder nog dat Ds. Swildens was getrouwd met zijn nicht Sybilla Engelenburchs, die in feite de naamgeefster is geworden van het huidige Café “Den Engelenburcht” aan het Binderseind. [Leo Rouppe van der Voort, Ds. Swildensschool, Gemert 1981.] (GR 29-7-1960; 24-1-1974)
Predikherenstraat; Een straatnaam in de wijk Berglaren. Toen Prins Frederik Hendrik in 1629 ‘s-Hertogenbosch veroverde moesten alle rooms-katholieke geestelijken uit de stad vertrekken. Dat betekende onder meer het einde van het daar sedert 1329 gevestigde Predikheren- of Dominicanenklooster. Na vele omzwervingen vonden de kloosterlingen in 1639 in de Vrije Heerlijkheid Gemert voldoende waarborg om een nieuw klooster te stichten. Aan het Binderseind bouwden zij – met het uitzicht op de Markt – een kapel met een klooster. In de jaren die volgden verkregen de hier gevestigde Dominicanen van hun Provinciaal te Brussel de vergunning om jongelieden in de Orde op te nemen. De Staatse bezetting van Gemert na de Vrede van Munster in 1648, maakte een abrupt einde aan de nieuwe kloosterstichting. De prior werd zelfs een tijdlang gevangen genomen. In 1649 pakte de kloostergemeenschap haar biezen en vestigde zich in de Spaanse Nederlanden (het latere België) te Mechelen. Nadat Gemert in 1662 haar vrijheid had herkregen bleven de Dominicanen nog wel tot 1680 als docenten aan de Latijnse School verbonden. Hun kloosterkapel werd echter al vanaf 1662 gebruikt als Gereformeerde kerk van Gemert. Bij het Accoord van 1662 tussen Duitse Orde en Den Haag was overeengekomen dat zich in Gemert geen nieuwe kloosters mochten vestigen en dat belette de terugkeer van de Predikheren uit Mechelen. Zie ook bij Prior Davidts– en Prior Jacobsstraat. (GR 2-3-1953; BW 22-10-2008)
Prelaat Penningsstraat; Een straat in de wijk Molenbroek waar in de eerste bouwfase bijna alle straten werden genoemd naar geestelijken. Dr. Bernardus H. Pennings werd in Gemert geboren in 1861. Op 32-jarige leeftijd vertrok hij als witheer (norbertijn) naar de Verenigde Staten. Van 1925 tot 1960 (!) was hij daar Abt van de vanuit Heeswijk aldaar gestichte norbertijnerabdij West-de Pere. (GR 29-7-1960; 27-7-1967; 24-1-1974)
Prelaat Van Dinterstraat; Een straat in de wijk Molenbroek waar in de eerste bouwfase bijna alle straten werden genoemd naar geestelijken. Wilhelmus A. Van Dinter werd in Gemert geboren in 1869. Van 1927 tot 1940 was hij Generaal van de Orde van de Kruisheren. In 1931 kwam hij op verzoek van pastoor Poell naar Gemert om het wegkruis in te zegenen dat vlakbij zijn geboortehuis was opgericht op een wegsplitsing op de Molenakker. Het wegkruis was aan twee zijden behangen met een Christusbeeld. Het argument van pastoor Poell was dat je Christus van alle kanten moest zien hangen. (GR 29-7-1960; 27-7-1967; 24-1-1974)
President Gerartsstraat; In de woonwijk Berglaren werd gekozen voor straatnamen genoemd naar bestuurders uit het verleden. Denis Gerarts was president-schepen van Gemert in de periode van 1668 tot 1673. De naar hem genoemde straat werd in 1985 in zuidelijke richting verlengd. Denis Gerarts was de voorganger van president-schepen Peregrinus Verhofstadt. (GR 29-7-1960; 10-1-1985)
President John F. Kennedystraat; In de woonwijk Oliekelder werd in navolging van Berglaren gekozen voor straatnamen genoemd naar bestuurders. Bij raadsbesluit van 29-7-1960 werd aan de straat de naam toegekend ‘Burgemeester Haeststraat’. Haest was van 1847 tot 1874 de eerste burger in de gemeente. Een week na de moord op John F. Kennedy, de populaire president van de Verenigde Staten, besloot de gemeenteraad van Gemert, oud-burgemeester Haest ‘diens’ straat weer te ontnemen en de naam te doen wijzigen in President John F. Kennedystraat. Nota bene: in de straat woonden op dat moment alleen Amerikaanse gezinnen. (GR 29-11-1963)
President Verhofstadtstraat; In de woonwijk Berglaren werd gekozen voor straatnamen genoemd naar bestuurders uit het verleden. Peregrinus Verhofstadt (1629 Veghel – 1699 Gemert) is de stamvader van een in Gemert wijdvertakte familie. Hij was brouwer en herbergier van “De Roode Leeuw” in de huidige Nieuwstraat en was van 1674 tot 1688 voorzitter van de Gemertse schepenbank. Drie van zijn zonen werden priester. Thomas werd deken van Oss, Johannes was de eerste rector van De Mortel en later pastoor te Nuland, Servaas was pastoor te Jutfaas. Een vierde zoon van Peregrinus was de bekende orgelbouwer Mathijs Verhofstadt. Zijn status en aanzien kan thans nog steeds worden afgelezen uit het door hem rond 1725 verbouwde statige Hofgoed, de huidige notariswoning in de Ruijschenberghstraat. [bron: Martien Verbruggen, Een mis met drie heren, Gemert 1980] (GR 2-3-1953; 29-7-1960)
President Verpoortenstraat; In de woonwijk Berglaren werd gekozen voor straatnamen genoemd naar bestuurders uit het verleden. President Hendrik Verpoorten was president-schepen in Gemert van 1692 tot 1699. Hij was getrouwd met een dochter van schout Otto de Visschere en ook de eigenaar en uitbater van de aan de Merckt gelegen herberg ‘In den ridder Sint Joris’ op de locatie waar nu het gemeentehuis van Gemert staat. (GR 29-7-1960)
Prins Bernhardlaan; De ‘Oranjebuurt’ op de Molenakker werd in 1974 zonder dat er verdere bebouwing of inbreiding plaatsvond toch uitgebreid. De Molenakkerstraat werd in genoemd jaar belangrijk ingekort. Liep die voorheen van het begin van de Pater Van den Elsenstraat tot aan Virmundtstraat en vandaar voort tot aan De Eendracht, vanaf 1974 krijgt het deel van Pater van den Elsenstraat tot Virmundtstraat de naam Prins Bernhardstraat. Prins Bernhard van Lippe-Biesterfeld, trouwde op 6 januari 1937 met prinses Juliana van Ornaje-Nassau. Hij werd daardoor lid van het Koninklijk Huis der Nederlanden. In Gemert hing op die dag de vlag halfstok. In de vroege morgen was pastoor Poell overleden. Prins Bernhard leefde van 1911 tot 2004. (GR 24-1-1974; 21-2-2001)
Prins Hendriklaan; Straatnaam in de ‘Oranjebuurt’ op de Molenakker. In de jaren 1937-1938 werd in opdracht van de gemeente op de Molenakker met rijkssteun een complex van 30 arbeiderswoningen voor grote gezinnen gebouwd. Gemeentearchitect Claeren ontwierp 4 woningtypes. De straten werden respectievelijk genoemd naar de koningin en haar kort tevoren overleden prinsgemaal: Wilhelminalaan en Prins Hendriklaan. (GR 6-10-1938)
Prinses Beatrixplantsoen; Het plantsoen achter het gemeentehuis, in de volksmond altijd ‘de gemíntentaojn’ geheten, werd in 1960 de chique naam ‘Prinses Beatrixplantsoen’ aangemeten. Deze naam sloot aan bij de straatnamen die al eerder naar ‘Oranjes’ waren genoemd (Julianastraat, Wilhelminalaan, Prins Hendriklaan; later zouden daar nog aan worden toegevoegd Prins Bernhardlaan en Prinses Irenestraat). Op het Prinses Beatrixplantsoen wordt behalve vanuit het gemeentehuis ook ‘uitgezien’ door bewoners van de Julianaflat, Ireneflat, Willem Alexanderflat, Amalia Staete en Maxima Staete. (GR 29-7-1960)
Prinses Irenestraat; Na achtereenvolgens Wilhelminalaan en Prins Hendriklaan in 1938, de vervanging van de straatnaam Commandeurstraat in Julianastraat (1953), de benaming van de gemeentetuin naar kroonprinses Beatrix (1960) en vervolgens de omdoping van een deel van Molenakkerstraat in Prins Bernhardstraat (1974), werd daar inhakend op een gepland uitbreidingsplan van bejaardencentrum Ruijschenbergh in 1976 nog aan toegevoegd de Prinses Irenestraat, die na de complete nieuwbouw van ‘Ruijschenbergh’ in 2010 werd verlengd tot Gelind. Aansluitend aan het oude centrum had Gemert hiermee een oranjebuurt gekregen. Huize Ruijschenbergh versterkte dat nog door een aantal te onderscheiden flatgebouwen van het complex de namen te geven van Julianaflat, Ireneflat, Willem Alexanderflat en in 2010 kwamen daar nog bij de Amalia Staete (aan de Prinses Irenestraat) en de Maxima Staete (aula met aangelegen appartementen). (GR 12-8-1976; BW 2010)
Prinzenstraat; In de wijk Berglaren en in navolging daarvan in de wijk Oliekelder worden straatnamen genoemd naar bestuurders in Gemert. De Prinzenstraat is genoemd naar een familie van Gemertse textielindustriëlen,de familie Prinzen, die zich ook op andere terreinen lieten zien als ‘bestuurders’. Johan Theodor Prinzen (1784-1864) mag de stamvader van deze uit de omgeving van Mönchen-Gladbach afkomstige familie worden genoemd. Hij trad in de voetsporen van zijn vader die al vóór 1800 bij een familiebedrijf Prinzen in Helmond betrokken geraakte. De jonge Johan Theodor trouwde daar in 1819 als ‘koopman’ met de Helmondse brouwersdochter Adriana van Mierlo. In 1823 komt de familie naar Gemert. In de voormalige herberg ‘De Keulse Karre’ op de hoek van de Nieuwstraat wordt de grondslag gelegd voor het grootste zelfstandige textielbedrijf van Gemert in de 19de eeuw. Achter de woning exploiteren de Prinzens tot 1881 een katoenbontfabriek annex ververij en kalandermolen. Veel ‘Gemerts Bont’ exporteren zij via de Nederlandsche Handelmaatschappij [NHM]. In 1841 heeft Prinzen 18 ‘dagloners’ in vaste dienst maar daarnaast biedt hij werkgelegenheid voor maar liefst 323 thuiswevers in Gemert e.o. en daarbij nog eens 213 spoelders/spoelsters. Johan Theodor Prinzen is in 1840 ook de oprichter van de Gemertse Sociëteit ‘de Vereeniging’ waar o.m. op initiatief van één van zijn zonen de Gemertse harmonie (1844) ontstaat. Zoon Medard Prinzen wordt lid van Provinciale Staten en van de gemeenteraad, zoon Wijnand Prinzen voorzitter van het RK Parochieel Armbestuur, die naast het ouderlijk huis van de Prinzens in 1874 het St.-Elisabeth-Gasthuis bouwt aan de Nieuwstraat. In 1881 schakelt de textielfirma Prinzen over op machinaal weven. In De Hoef wordt een ‘stoomweverij’ gebouwd met 75 machinale getouwen. Directeur Johan Theodor Prinzen, kleinzoon van de gelijknamige stichter van het bedrijf, bouwt het kapitale ‘Prinzenhuis’ (1889) naast Hotel de Kroon in de Kerkstraat en zijn schoonouders, de familie Verschure, betrekken eind 19de eeuw het pand dat we nu kennen als het gemeentehuis. Het zegt iets over de grandeur van de familie Prinzen. In 1910 wordt de weeffabriek stilgelegd. Nog 16 jaar worden er daarna fabrieksactiviteiten ontplooid door achtereenvolgens Carp’s Garen en Weverij Piet de Wit, fabrikanten uit Helmond. In 1937 sterft Anna Prinzen op het Hofgoed in de Ruijschenberghstraat. Zij is de laatste Prinzen in Gemert. [bron: Giel van Hooff, Johan Theodor Prinzen (1784-1864) en de Gemertse textielnijverheid, Gemert 1981] (GR 29-7-1960)
Prior Davidtsstraat; In de wijk Berglaren is gekozen voor straatnamen die zijn gehecht aan ‘bestuurders’ uit het Gemertse verleden. Johan Davidts was prior van het klooster der Predikheren te Gemert van 1646-1649. Op 24 juli 1648 protesteerde hij op het kasteel tegen de overweldiging van de Vrije Commanderije Gemert door de Staatse troepen, waardoor de soevereine rechten van de Duitse ridderorde met voeten werden getreden en de vrijheid van de inwoners aan banden werden gelegd. Op plakkaten werd aangekondigd dat kerken en kloosters in beslag zouden worden genomen en de priesters uit Gemert zouden worden verbannen. Tien maanden later (15 mei 1649) werd hij om die reden gevangen genomen en overgebracht naar ’s-Hertogenbosch. Hij overleed op 4 oktober 1652 te Leiden. Zie ook: Predikherenstraat en Prior Jacobsstraat. (GR 12-7-1957)
Prior Jacobsstraat; In de wijk Berglaren is gekozen voor straatnamen die zijn gehecht aan ‘bestuurders’ uit het Gemertse verleden. Petrus Jacobs is de stichter en eerste prior van het klooster der Predikheren te Gemert 1639-1640. Na de verovering van ’s-Hertogenbosch in 1629 door de Staatse troepen onder leiding van Prins Frederik Hendrik van Oranje-Nassau, werden de predikheren van het daar gevestigde predikherenklooster gelast de stad te verlaten. Na op vele plaatsen te zijn verjaagd kwamen zij in 1639 vanuit Venlo in het Vrije Gemert, dat niet viel onder de Meierij van ’s-Hertogenbosch maar een soevereine status bezat die ook gedurende de hele Tachtigjarige Oorlog door zowel de Spanjaarden als door de Staatse troepen van de geuzen gerespecteerd was gebleven. Aan het Binderseind kochten zij een herberg annex brouwhuis met uitzicht op de markt en verbouwden dat complex tot een klooster. In 1640 werd Prior Jacobs opgevolgd door pater Reginaldus van Leeuwarden. Zie ook: Predikherenstraat en Prior Jacobsstraat. (GR 12-7-1957)
Processiepark (Handel); Naamgeving voor het gehele wandelpadennetwerk van het beeldenpark achter de kerk alsook voor de lanen die vanaf Hotel Handelia rechtstreeks voeren naar het kerkhof en het Openluchttheater. (BW 22-10-2008)