Register van het Huijs van Ghemert

S i m o n va n We t t e n

Jan Timmers heeft in zijn artikel ‘Het oudste cijnsregister Kommanderij Gemert, 1504- 1572’ (GH 2005-2) de begrippen ‘cijnzen’ en ‘cijnsregisters’ uitgebreid toegelicht. Daarbij kwam ook een register aan de orde uit het archief van de Commissie van Breda. In dit register worden alle inkomsten en uitgaven van de Kommanderij Gemert, oftewel het Huijs van Gemert, vermeld.
Het gaat niet alleen om cijnzen. We treffen ook een erfpachtregister, een leenregister, een lijst met tienden en jaar- en geldpachten aan, van goederen zowel binnen als buiten Gemert. Het lijken kopieën uit de 16e eeuw te zijn, maar de vermeldingen reiken veel verder terug. Al die aantekeningen verschaffen ons een beeld van Gemert in een wel heel ver verleden.

De hoeven

Zo worden bijvoorbeeld niet alleen de zes verpachte hoeven genoemd, maar ook de ‘uitgegeven hoeven’, met de pachters en de pachtsommen. En interessanter nog: de pachtgeschiedenis van zo’n hoeve wordt ook beschreven, en dan duiken er soms jaartallen uit het begin van de 15e eeuw en zelfs de tweede helft van de 14e eeuw op. Meerdere generaties pachtersfamilies komen voorbij, en ook heel veel belenders, dat zijn de eigenaren van belendende percelen. Die percelen hebben een naam, dus de toponiemenlijst is indrukwekkend lang. De schepenbrief met de oorspronkelijke uitgifte van de verpachting is eveneens heel vaak toegevoegd. Al die gegevens bieden ons de gelegenheid een soort tijdreis te maken. De zes verpachte hoeven waren ‘Haendele’, ‘Vogelsanck’, ‘Meelschot’, ‘Nouwenhuijs’ (ook op Milschot gelegen), ‘Groetel’ en ‘Esp’ onder Bakel. De uitgegeven hoeven: het goed ‘Ter Watermoelen’, ‘Groenendael’, ‘Haeselbosch’, ‘Ter IJnden’, ‘Aerle’ in Aarle-Rixtel, ‘Ter Eijcken’ en ‘Ten Broeck’.

Pachtsom

Om een inkijk te verschaffen in wát er dan allemaal wordt vermeld, volgt een aantal voorbeelden. De pachtsom van Vogelsanck, de hoeve bij de oude windmolen. Pachter Goris Dierck Michielssen diende elk jaar 13 mud rogge naar het kasteel te brengen. Van de tienden in de Panthelaer en de Deel kwam daar nog een 23 mud rogge bij, 2 mud boekweit, 2 mud haver, 2 vaten raapzaad in een nieuwe zak, 12 ellen linnen laken, 8 jonge hoenderen, 26 pond boter, 100 eieren, 8 voeder (kruiwagens) turf, “en mijnenheere te dienen met de wagen en paard als mijnheere dat belieft.” Tot slot nog van de ‘voerlijff’ 34 gulden en 7 stuivers current geld.1

Belending

De belending van het goed Ter Watermoelen in 1407: “Neven die Ruijsps, langs des heerenstraete, tot des Weeldehof toe, en zo neven de hof tot de Rijt toe, voort beneven Heijnen Quedens erve en Willem Zegers erve, neven Quedens hof en de hof die van Belijen Smolaerts was, en Henrick Smollers hof tot Lucas van Beeck erve toe en dan tot de Beverdijck, neven het Groot Moelenbroeck, beneven de Vloet en de watermoelen, en dan voort neven die moelenwiel, en die Ruijsps tot de straet toe, daar waar de wrijfmoelen staat.”2 Kijk, twéé molens op een steenworp afstand van elkaar. Die wrijfmolen stond ongeveer op de plek van de parkeerplaats op de hoek Molenstraat-Haageik.

Herenwoonhuis

Soms werd een akker of ander stuk land overgeheveld van het ene naar het andere goed, Hoeve Groenendael kreeg er in het jaar ons Heeren 1409, 14 dagen in februari, ruim 7 lopense (een forse hectare) akkerland aan die Auwe straet bij. “Heer Dierck van Betgenhuesen, commandeur tot Gemert heeft met raad en wil van zijn overste, de eerwaardige heer Reijnaert van Huesen, landcommandeur der Balije van de Bijessen Duijtsche Ordens, aan een goede, zekere man, Willem Fijen soen, het land neven de waterlaet den Doergrave verpacht, gekomen van den Hofgoede. De pacht bedraagt 16 vaten rogge jaarlijks die op Onze Lieve Vrouwedag purificatio op de zolder van het herenwoonhuijs afgeleverd moeten worden.” Het herenwoonhuijs! Dat zal toch wel het net gereed gekomen kasteel zijn geweest?

De Mortel

Ook op 14 februari, maar dan vijf jaar eerder, in 1404, leren we De Mortel wat beter kennen. Dan pacht Maes geheten die Schrijver Maes soen was van Haeselbosch, het akkerland met heide, weide en beemden, en de halve hofstadt genoemd te Haeselbosch (broer Jan kreeg de andere helft in erfpacht), aan De Mortel van de Heerenstraet af, tot de Craenenbraken toe, voort neven erve geheten Mussenberch en erve gehorend tot het goed te Scherpenberchs, tot de Mortelsche straet toe. Maes krijgt de helft in erfpacht en dat is dus eigendom. Het levert hem niet alleen plichten, maar ook rechten op. Hij krijgt “de heijmaet op des Ordens oude haert Haenrevelt en de beesten die Maes houdt, zullen des Ordens gemeijnt, heijde en weijde gebruiken”, en daar hoeft geen schatting of bede voor worden betaald.3 Maes heeft beloofd voor hem en zijn nakomelingen het goed te betimmeren ter waarde van 40 gulden, en zo het huis ‘bouwelijck’ te houden. Verder krijgen wij zeshonderd jaar na dato nog te horen dat “het principale huis naast de straet staat, tegenover de weg die naar de Cranenbrakenecker leidt. De oude huijsinge is verbrand geweest.” Aha, vandaar de verpachting van slechts de halve hofstadt. Na de brand is het bezit in twee woningen verdeeld. Over de bewoner van de ene helft, Goert die Ridder, wordt verteld dat hij zeer arm is, terwijl zijn buurman in de andere helft, Emmis Loijen, zeer rijk is. Nivellering bestond destijds ook al, want: “Emmis Loijen moet daarom eeuwig goed doen, zover als Goert die Ridder niet aan mijnheer betaalt.” Als Goert op zwart zaad zat en de pacht niet kon betalen, dan was Emmis de klos. Maar die kon het missen…

Bescheiden man

Uit een brief die gedateerd is op Sint Jorisdag, de heilige ridder en martelaar, april 1391, leren wij dat Vranck van Hulsberch, broeder van de Duitse Orde, commandeur des huijs en hoeffs van Gemert, aan een bescheiden man, Melijs Weltkens Johan Maessens van Gemert – de lengte van zijn naam is dus niet zó bescheiden – de hoeve Ter Eijcken verpacht, “gelijk Cijele wilner Alarts soen den timmerman deze hoeve te halden placht.”4 De weduwe van Cijele woont er nog en de pacht gaat pas in nadat zij vertrokken is.

Gewone huizen

Ook ‘gewone’ huizen waren aan pacht onderhevig. De Gemertse schepenen getuigen op 22 oktober 1501 dat Diercks soen van wijlen Dierck Michiels soen een erfpacht van 3 mud rogge aan commandeur heer Jan van Eijnatten moet betalen uit een camp land met huis en schuur erop omtrent de kerk, neven het kerkhof van Gemert, neven erfenis Dierck van Geldrop, neven de hoeve-erve die van Dierck van Gemert placht (te zijn) en de gemeijnstraet. Die ‘hoeve-erve’ lijkt in naamgeving op het Hofgoed. Er wordt het huis pal naast de kerk mee bedoeld.5 Het gemeijne zegel van ons schependom van Gemert wordt op 14 maart 1409 onder een akte gehangen waarin een familie die in de Deelstraet woont, 6 vaten rogge moeten gelden. De laatste drie woorden van de familieopsomming luiden: nu haar dochter. Maar daarvóór staan genoemd Lemmen van den Eijnd, daarna Faes Mauwers, zijn zwager (‘schoonzoon’, in die dagen), daarna de kinderen van Faes, daarna Ariaen Corstgens, nu diens weduwe, en dan pas: nu haar dochter. Je kunt dus verder terugkijken in de tijd.

Pachten buiten Gemert

Er waren ook zogenaamde ‘buijtenpachten’, uit hoeven en landerijen buiten Gemert.6 De pachtvoorwaarden weken af van wat in Gemert gebruikelijk was. Peter Leijten soen van Mierle pacht in 1368 de hoeve van Myerle, van Mierlo dus en moet naast de leveranties van rogge, gerst en boekweit het onderpand onderhouden, maar krijgt van de Orde daartoe wel ijzer en hout. Verder moet hij dertig bomen poten, twaalf ellen vlaslaken leveren, een halve hamel (een schaap) aanleveren en de hoenderen van de commandeur verzorgen, en verder hou en getrouw zijn. Peter mag op geen andere landen telen dan op deze grond van de heren van de Duitse Orde. In 1450 ontstaat een geschil tussen heer Nicolaes van der Dussen, commandeur tot Gemert ter eenre, en Everit van Doerne ter andere zijde, over de achterstallige betaling van een erfpacht van ruim 3 mud rogge uit de Cruijssethoeve – de hoeve Kruisschot – op de grens van Bakel en Helmond. Vier “goede knapen” worden ingezet om het geschil uit de wereld te helpen en zij oordelen, zo blijkt uit een Bossche schepenbrief van 14 november 1450, dat Everit het met 50 Keijsersgulden moet goedmaken bij de commandeur. Dan een slordigheidje, te peuren uit de opsomming der pachten die vallen onder de tienden van Milheeze, vastgelegd op Sint Lambrechtsdag Bisschop 1334. “Op Grootel onder Baeckel gelegen geldt men aan het huijs van Ghemert jaarlijks 2 mud rogge. Wij kunnen daar geen brieven van vinden, maar wij vinden wel vredelijke possessie van vijftig jaar lang.” Klopt, daar zijn de registers van drie opeenvolgende rentmeesters op nagekeken, en er is altijd correct betaald, want er is “nooit weigeringe gedaan”. Behalve de buitenpachten vloeiden er ook nog de opbrengsten van de ‘buijthenthienden’ in de kas van de Duitse Orde. Kassa! Uit Boekel, Bakel, Deurne, Vlierden, Nistelrode en Haren in het graafschap Megen kwamen de guldens, stuivers, granen en erwten in een gestage stroom naar Gemert. Een kleine troost voor ‘die’ van Deurne? Hun bijdrage van 70 mud rogge “doet mijnheer halen met zijn laeten en met zijn wagen”. De Deurnenaren hoefden het niet zelf te komen brengen. Ook nog een kleine troost voor de genoemde laeten, pachters dus: “Als zij ’s avonds terugkomen geeft mijnheer de laeten en paarden de kost.”

Lenen 7

De lenen van ‘de Duijtsche heren’, in en buiten Gemert, worden in de registers niet onvermeld gelaten. Een heel belangrijk leen, in het kader van de eerdere beslechting van de tweeheerlijkheid, toen de heren van Gemert en de heren van de Orde nog erg vijandig tegenover elkaar stonden, is bijvoorbeeld: “Dierck van Gemert heeft te leen van de Duijtsche Orde te Gemert zijn huis te Gemert, van de valbrug opwaert gelegen, alom in Diercks erve. Nog zijn geweer op de Aa neven de gemeijnt van Erp.” De Van Gemerts waren dus niet álles kwijt, het Hooghuis en de visfuiken op de Aa mochten zij nog gebruiken. Verder worden als lenen genoemd het goed Ten Boer, de hoeve op Esdonk, en landerijen en beemden aan onder andere de Vondervoort, in Schoorswinkel, de Riethof (aan de Pandelaar), de Hazeldonk, de Speedonk en de Ploesterdonk.

Een beeld van toen

En dan zijn er van die kleine wetenswaardigheden, die het beeld van toen toch stukje bij beetje verhelderen. Zo werd landcommandeur Iwan van Cortenbach, bouwheer van het kasteel, steevast aangeduid als ‘onze lieve, gerechtigde heer van Gemert’. De roggepacht diende elk jaar op Onze Vrouwe Lichtmisse op de zolder van het kasteel gestort te worden, linnen moest daarentegen met Pinksteren aangeleverd worden. De ‘Eeldonck’ in de Deelstraat is nu d’n Elding, naast de Ransecker stond het Hagelcruijs, de Dribbelei heette destijds ‘Dribbelijden’ en grensde aan de Boekoutsecker en de Mortelse straete. Of over de betekenis van het woord ‘scherp’. In 1421 noteren de schepenen: “Uit de Scherpeckers op de Craenenbraken geldt men jaarlijks 3 malder rogge uit de helft van de akker, dat einde scherp uitgaande tot Meelschot, 10 tot 12 lopense groot.”8 Het levert vragen en antwoorden op. We weten nu waarom het de Scherpeckers zijn, maar in wat voor een vorm lopen die gronden dan uit op Milschot? Hoe ziet ‘scherp’ eruit? Het levert blijkbaar een moeilijk in te schatten oppervlakte op; in ’10 tot 12 lopense’ zit nogal wat ruimte.8 Een andere mededeling, ook van de naaste donderdag na St.-Mathijsdag 1421, leidt eveneens tot overpeinzingen. “… van een erfenis geheten Dribbeleije, neven de straet die van Boeckent komt en die naar de windmolen leidt.” Die windmolen moet welhaast de stenen molen geweest zijn die stond op de plek waar nu ‘De Eendracht’ staat. De genoemde ‘straat’ liep dus daar waar nu de Diederikstraat, het Frans Brugske en de Molenakkerstraat die route vormen. Ver buiten het toenmalige dorp om, door de velden en beemden. Maar ja, wat is in 1421 het dorp? De zeven huizen aan ‘die Plaetse’, nu het Ridderplein? Of het lint van Binderseind tot en met Haageijk? ‘Lint’ is dan een ruimhartige benaming; de dichtheid van de bebouwing laat zich het best omschrijven als ‘hier en daar’. De grens leek ergens in het Molenbroek te liggen. In 1413 wordt de situering van een akker omschreven als “in dat Haendelsche Moelenbroeck”. Reikt Handel in die tijd zover naar Gemert? Nee, het betreft het stuk van het Molenbroek dat hoorde bij de Handelse hoeve. De ruilverkaveling was nog ver weg. Het gras op het Handelse Molenbroek konden ze in Handel goed gebruiken. In 1545 liepen er op en om de hoeve tien koeien, vier ossen, vier kleine ‘runderkens’, zes kalveren, honderddrieëndertig schapen en vier paarden rond.

Belastingen, zo slecht nog niet

Heeft u meegewandeld in het Gemert van zo’n zes eeuwen geleden? Naar het vee gekeken, de gras- en akkerlanden beschouwd? De molens zien draaien, of het nu door wind-, water- of paardenkracht was? Staan drentelen bij het ietwat onderkomen Hooghuis? Het kasteel in aanbouw gezien? En toen dat eenmaal af was, de bedrijvigheid ervaren om dat ‘huijs van Ghemert’ heen, als op Onze Lieve Vrouwedag de pachters hun granen naar de zolders van de commandeur brachten? Bij het lezen van de registers en lijsten is die wandeling mogelijk. Immers, op het betalen van cijnzen en pachten zit niemand te wachten, ook de lezers van Gemerts Heem niet. Maar wel op de mogelijkheid vér terug te kijken in de dorpsgeschiedenis. Dus voor één keer: leve de belastingen.

Verantwoording

De gebruikte registers van het huijs van Ghemert zijn terug te vinden in het Rijksarchief Noord Brabant, Archief Commissie van Breda, inv.nr 430. Grote delen ervan zijn als transcriptie opgenomen op de website van de heemkundekring. Het gaat om Gemertse Bronnen delen 6 (leenregister), 8 (cijnsregister) en 9 (erfpachtregister en andere inkomsten). Bovendien zijn transcripties van de oorkonden opgenomen in Gemertse Bronnen deel 12 (oorkonden). Er zijn twee onderdelen waarvan nog geen transcriptie op de website staat en die gaan over de hoeven in eigen bezit (pachthoeven) en over de uitgegeven hoeven, maar daarvoor kunt u in het gemeentearchief van Gemert-Bakel mijn transcripties raadplegen.

Noten:

  1. Voerlijff. Een aanbetaling, soms in de vorm van een geschenk, dat gegeven wordt als teken van beleefdheid bij het aangaan van een pachtovereenkomst.
  2. Die Ruijsps is uiteraard de Rips, die Rijt een heel klein stroompje dat parallel liep met de Haageik, Kruiseind en een deel van de Pandelaar. Zie ook GH 1998/4, Ad Otten: ‘De watermolen en zijn omgeving’. Lucas van Beek in de geciteerde belending was eigenaar van de hoeve Ter Beverdijk.
  3. Heijmaet is het recht om hei te maaien, haert is stamgoed.
  4. https://www.jantimmerscultuurhistorie.nl/middeleeuwse-families/nakomelingen-van-thomas-van-gemert-en-defamilie- van-der-eijken/ Daarin het volgende citaat: In CvB430 f20 e.v. staat een afschrift van een oorkonde uit 1391, waarin Melis Weltken Johan Maessoen van Gemert de hoeve Ter Eijken in erfpacht krijgt van de Duitse Orde. Hier moet sprake zijn van een kopieerfout. In het origineel zal wellicht hebben gestaan: Melis wijlen Johan Maessoen van Gemert. Melis Jan Maessoen is nog eigenaar van het goed Ter Eijken in Gemert in 1428 volgens BP R1198 1427/28 f77.
  5. Het huis is beschreven in het artikel https://www.heemkundekringgemert.nl/gemerts-heem/2003/2003-04/gh- 2003-04-wat-aan-de-verbouwing-van-de-kerkstraat-voorafging/ Huis 9c op het kaartje.
  6. Transcripties daarvan zijn opgenomen in het erfpachtregister op de website van de hkk.
  7. Opgenomen in Gemertse bronnen deel 6c. 8. De kadasterkaart van 1832 (F14) biedt zicht op die ‘scherpe’ vorm. Malder is de hoeveelheid graan die in één keer op de molen ter maling mag worden aangeboden.

 

Fotobijschriften:

Het landbouwareaal tussen Gemert en De Mortel

 Uitlegpaneel over de situering van hoeve Vogelsanck.

 De Rips passeerde hier hoeve Vogelsanck, bij de overgang van de Sint Annastraat naar de Lodderdijk. Nu als kleurtje in het plaveisel.

 Vanaf deze plaats op de Haageik had men vroeger uitzicht op twee molens, de water- en wrijfmolen.

 Waar nu parkeerterrein Het Hofgoed ligt, lagen voorheen de tuinen van woningen aan de Kerkstraat.

 Foto links: de Hoeve Milschot.

 Foto rechts: Van Boekent naar de windmolen, via het Schenckstraatje, aansluitend op de huidige Diederikstraat. Zo ging men ter molen…

Voor tekst in PDF met afbeeldingen